Algemene Onderwijsbond

AOb: uitstroom onderwijs stijgt onrustbarend

Het aantal leraren dat met onbekende bestemming vertrekt uit het onderwijs, stijgt onrustbarend snel. Vooral in het voortgezet onderwijs is de groei van de uitstroom groot. De Algemene Onderwijsbond pleit voor verlichting van de werklast van de beginnende leerkracht in het eerste jaar, aldus Walter Dresscher, vice-voorzitter van de AOb.

Uit cijfers in het SBO-jaarboek 2001 blijkt dat in 2000 34.256 leraren stoppen met lesgeven (ongeveer 10 procent van het totaal aantal leraren in Nederland). Maar liefst 37 procent daarvan 12.517 vertrok met onbekende reden: gestopt met werken of overstap naar het bedrijfsleven.
De groep afhakers groeit het snelt in het voortgezet onderwijs. In 1997 gaven 1340 leerkrachten er de brui aan; in 2000 was dat aantal gestegen tot 2513 leraren: een stijging van de uitstroom van maar liefst 88 procent.
Het Onderwijsblad besloot om een aantal redenen de uitstroom van leerkrachten in het onderwijs te onderzoeken. Het aantal leden dat het lidmaatschap van de vakbond opzegt met als reden verlaten onderwijs stijgt sterk. Daarnaast wijten onderwijsspecialisten in de Verenigde Staten het lerarentekort aan een slechte opvang en slechte betaling van beginners in het onderwijs.
Op beginnersbijeenkomsten van de AOb is de gebrekkige begeleiding de belangrijkste klacht, vertelt Walter Dresscher. Met de huidige lerarentekorten is het heel belangrijk om nieuwe mensen te werven voor het onderwijs. Even belangrijk is het om onderwijsgevenden te behouden voor dit vak. De Algemene Onderwijsbond wil daarom heel graag dat een starter het eerste jaar twintig procent minder taken krijgt dan ervaren krachten. Zo kan iemand zich inwerken. Scholen kunnen ook nog heel wat verbeteren aan de begeleiding van beginners.

AOb-persbericht 4 april 2002