Productschap Margarine


EU accordeert biodieselregimes Italië en Frankrijk

De EU-lidstaten hebben op 26 maart jl. ingestemd met de Italiaanse en Franse accijnsregimes ten gunste van biobrandstoffen. Het groene licht voor deze twee nationale regelingen loopt vooruit op een Europees accijnsregime ten gunste van dit type brandstoffen. De Europese Commissie heeft hiervoor op 7 november 2001 een voorstel voor een richtlijn gepresenteerd.

Op basis van deze Europese richtlijn wordt lidstaten onder bepaalde voorwaarden de mogelijkheid geboden om biobrandstoffen voor transport of als warmte-/energiebron (gedeeltelijk) vrij te stellen van accijnzen. De door de Commissie beoogde implementatiedatum voor deze richtlijn (31 december 2002) is door de Nederlandse staatssecretaris van Financiën, Wouter Bos, vorige week in een brief aan de Tweede Kamer overigens als niet erg realistisch bestempeld.

Italië, Frankrijk, Verenigd Koninkrijk
In het geval van Italië betreft het een gedifferentieerd accijnstarief ten gunste van motorbrandstoffen op basis van vijf of vijfentwintig procent biodiesel. Deze regeling is van toepassing tot en met 30 juni 2004. Het fiscale voordeel mag uitsluitend gebaseerd zijn op de in de motorbrandstof aanwezige hoeveelheid biobrandstof. Frankrijk mag evenals Italië een gedifferentieerd accijnstarief toepassen ten gunste van biobrandstof (waaronder mengsels van traditionele diesel en plantaardige olie oftewel diester). De Franse overheid moet de hiervoor benodigde vergunningen uiterlijk 31 december 2003 hebben verstrekt. De looptijd van deze vergunning mag maximaal zes jaar bedragen. Het feit dat zowel het Franse als het Italiaanse stelsel in grote mate overeenstemmen met het voorstel dat de Europese Commissie op 7 november jl. heeft gepresenteerd, zal de goedkeuring hebben vergemakkelijkt. Verder bestaat de verwachting dat ook het Verenigd Koninkrijk de toepassing van diester op korte termijn fiscaal wil begunstigen.

Verplichte bijmenging
Hoewel de voorgestelde Europese richtlijn voor de lidstaten geen verplichting omvat om de accijnzen op biobrandstoffen te verlagen, is deze vrijwilligheid relatief. Op grond van een ander Commissievoorstel, aangaande de bevordering van het gebruik van biotransportbrandstoffen, worden de lidstaten namelijk verplicht het aandeel van de biobrandstoffen in het wegtransport in de periode 2005-2010 geleidelijk te verhogen. In 2005 dient het huidige aandeel van circa 0,3 procent te zijn verhoogd naar 2 procent. In de jaren daarna dient dit percentage jaarlijks met 0,75 te worden verhoogd naar respectievelijk 2,75 (2006), 3,5 (2007), 4,25 (2008), 5 (2009) om tenslotte in 2010 het percentage van 5,75 te bereiken. Teneinde dit te bereiken, zullen de lidstaten de betreffende richtlijn uiterlijk op 31 december 2004 moeten implementeren.
De Europese commissaris voor Energie en Transport, Loyola de Palacio, heeft zich bij de totstandkoming van het voorstel sterk gemaakt voor de toekomstige publicatie van een wettelijk vastgestelde minimumtoevoeging van biobrandstof aan derivaten van minerale oliën. Deze publicatie, die door haar was voorzien vóór 2007, is uiteindelijk niet opgenomen in het Commissievoorstel. Het voorstel omvat wel een percentage dat de lidstaten vanaf 2009 (1) en vervolgens in 2010 (1,75) als minimumtoevoeging van biobrandstof aan derivaten van minerale oliën moeten nastreven.
Biobrandstoffen kunnen (vooralsnog) prijstechnisch niet concurreren met de traditionele fossiele brandstoffen. De hierboven gestelde jaarlijks oplopende minimumaandelen van biobrandstoffen in het wegtransport kunnen dan ook moeilijk (sommige partijen zeggen onmogelijk) worden behaald zonder overheidsmaatregelen ten gunste van biobrandstoffen. Dergelijke maatregelen kunnen bestaan uit fiscale stimulansen c.q. accijnsverlaging of het (toch) wettelijk verplichten van een minimumtoevoeging van biobrandstof aan derivaten van minerale oliën.

Het is dan ook duidelijk dat de twee bovengenoemde Commissievoorstellen onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Staatssecretaris Bos stelt in de eerder aangehaalde brief dat een groot aantal lidstaten ernstige bedenkingen heeft bij de vraag of de vervanging van fossiele brandstoffen door biobrandstoffen een verplichtend karakter zou moeten hebben. Bovendien worden vraagtekens geplaatst bij de mate waarin deze vervanging zou moeten plaatsvinden zeker in relatie tot de praktische haalbaarheid daarvan binnen de gestelde termijnen. De geuite twijfel over de haalbaarheid van dit laatste wordt overigens breed gedragen.

Europees Parlement
Het Europees Parlement (EP) zal zich de komende maanden nadrukkelijk buigen over de twee voorstellen van de Europese Commissie met betrekking tot biobrandstoffen. Voor zover het de fiscale behandeling van accijnzen betreft, zal de verantwoordelijke parlementaire commissie (Economische en Monetaire aangelegenheden) hierover in haar vergadersessie van 15 t/m 17 april a.s. uitgebreid discussiëren en naar verwachting uiterlijk in de tweede helft van mei haar positie bepalen. De plenaire behandeling van dit Commissievoorstel staat (voorlopig) geagendeerd voor 10 juni a.s. De directe invloed van het EP op de communautaire accijnsregelingen is overigens zeer bescheiden. De EU-lidstaten kunnen de parlementaire adviezen op dit terrein volledig naast zich neerleggen. Dit geldt echter niet voor het andere voorstel waarin de verplichting is opgenomen het aandeel van de biobrandstoffen in het wegtransport in de periode 2005-2010 geleidelijk te verhogen. Ten aanzien van dit voorstel heeft het Europees Parlement op basis van de geldende medebeslissingsprocedure - een vrijwel gelijkwaardige positie als de Raad (de EU-lidstaten). Dit voorstel zal in eerste instantie door de parlementaire commissie Industrie, Externe handel, Onderzoek en Energie worden besproken. Het door deze commissie opgestelde verslag zal naar verwachting op 29 mei a.s. in de eerste lezing - in de plenaire zitting van het EP worden behandeld.

Informatie
Voor nadere informatie over de Europese (voorstellen voor) richtlijnen over biobrandstoffen kunt u zich wenden tot Frans Köster, tel. 070-3195118, fax 070-3191476, e-mail koster@mvo.agro.nl.