Partij van de Arbeid

Den Haag, 4 april 2002

VRAGEN VAN HET LID BUSSEMAKER (PVDA) AAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID EN AAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

1. Bent u op de hoogte van het feit dat het aantal vrouwen onder de onafhankelijke leden van de SER is afgenomen van drie naar twee en onder de plaatsvervangende leden van twee naar één?

2. Wat is volgens u de oorzaak van deze daling? Acht u het tegenstrijdig met het doel om het aanwezige potentieel beter te benutten (1)?

3. Wat is het aandeel van vrouwen bij de werkgevers- en werknemersvertegenwoording in de SER?

4. Hoe verhoudt het percentage vrouwen in de SER zich thans tot de streefcijfers van 30-35% in 2004, zoals vastgelegd in de Meerjarennota Emancipatiebeleid?

5. Welke conclusie trekt u uit het feit dat het streven naar evenredige vertegenwoordiging bij de vaste adviescolleges nog lang niet bereikt is (2)? Welke actie gaat u ondernemen om het aantal vrouwen in de vaste en niet-vaste colleges te vergroten?

6. Bent u van mening dat het streven om in 2010 tot een deelname van 20 à 30% vrouwen in externe adviesraden te komen naar boven bijgesteld moet worden om tot evenredige vertegenwoordiging te komen? Zo nee, waarom niet?

7. Bent u op de hoogte van het feit dat het percentage leden uit etnische of minderheidsgroepen nog lager ligt (3)? Deelt u de conclusie dat dit komt doordat hier nauwelijks aandacht bij wordt besteed tijdens benoemingsprocedures en leden uit deze groepen niet tot het bekende "deskundigencircuit" behoren (4)? Op welke wijze gaat u hierin verandering brengen?

(1) Meerjarenbeleidsplan Emancipatie, p. 70

(2) Kamerstuk 28 101 nr. 1, p. 21, 22 en 23

(3) Idem, p. 23

(4) Idem, p. 23