Ministerie van Buitenlandse Zaken
---
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 Den
Haag Buitenlandse Zaken DAF Bezuidenhoutseweg 67 2594 AC Den Haag
Datum 4 april 2002 Auteur Roel van der Veen
Kenmerk 223/02 Telefoon 070-3485198
Blad /4 Fax 070-3486607
Bijlage(n) E-mail roel-vander.veen@minbuza.nl
Betreft Verslag bezoek President Obansanjo van Nigeria
C.c.
Zeer geachte Voorzitter,
Van 11 t/m 13 maart 2002 bracht President Obasanjo van Nigeria een officieel
bezoek aan Nederland. Dit bezoek stond in het teken van versteviging van de
bilaterale betrekkingen tussen Nederland en Nigeria en bespreking van een
aantal onderwerpen van bredere strekking, zoals vrede, stabiliteit,
mensenrechten en democratie in Afrika. Het bezoek, dat in een hartelijke
sfeer plaatsvond, omvatte onder meer een toespraak van de President op
Instituut Clingendael, met aansluitend gelegenheid tot het stellen van
vragen, een uitgebreide matching-bijeenkomst voor bedrijven uit Nederland en
Nigeria, alsmede een bezoek aan de provincie Friesland voor een kennismaking
met de Zuivelfabriek Coberco in Leeuwarden en het opleidingscentrum IPC
Livestock in Oenkerk.
Kern van het bezoek was het delegatie-overleg op 12 maart op het Catshuis,
waarbij Minister-President Kok als gastheer optrad. President Obasanjo gaf
een exposé van de ontwikkelingen in zijn land gedurende de laatste jaren en
de rol van Nigeria in de regio en op het Afrikaanse continent. De boodschap
was steeds dat Nigeria grote waarde hecht aan democratie, goed bestuur,
vrede en stabiliteit, maar dat dit belangrijke financiële offers vergde. Zo
hadden de Nigeriaanse inspanningen ten behoeve van de vrede in Liberia en
Sierra Leone, naast vele mensenlevens, ongeveer 12 miljard USD gekost. Ter
bestendiging van de democratie in Nigeria was het nodig dat er een
'democratisch dividend' kwam: een verbetering van de sociaal-economische
situatie in het land. Het belangrijkste obstakel daarvoor was, volgens de
President, de zeer omvangrijke internationale schuld van Nigeria (in totaal
ongeveer 28 miljard dollar, waarvan aan Nederland circa 1,7 miljard dollar).
Als Nigeria geen substantiële schuldverlichting zou krijgen kwam de
democratie in het land in gevaar, aldus de President. Hij gaf duidelijk aan
niet bereid te zijn aan alle huidige betalingsverplichtingen te voldoen. Het
geld kon maar een keer worden uitgegeven. Te veel uitgeven aan het
terugbetalen van schulden betekende te weinig geld overhouden voor
bijvoorbeeld onderwijs en gezondheidszorg. President Obasanjo verklaarde te
weten welke keuze hij moest maken. Minister Zalm stelde voor om in ruil voor
hervatting door Nigeria van de betalingen aan Nederland met een lagere rente
genoegen te nemen. De voorgestelde renteverlaging werd echter door Nigeria
als onvoldoende beoordeeld. Tot het eind van het bezoek werd tevergeefs
getracht een nieuw rentepercentage overeen te komen.
In het bredere verband van de Nigeriaanse schuldenproblematiek vroeg
Minister-President Kok naar de stand van de relatie van Nigeria het IMF, die
in de week voor het bezoek van Obasanjo aan Nederland was afgebroken, naar
verluidt omdat de standpunten van de regering van Nigeria en het IMF over
het financieel-economische beleid van Nigeria te ver uiteen liepen. Volgens
de President was er echter geen sprake van een conflict met het IMF. De
besprekingen waren slechts onderbroken omdat Nigeria eerst zelf verder aan
de begroting moest werken. Zolang Nigeria (dat het 'ownership' had) niet
zelf klaar was, was er niets te bespreken. Later zou er met het IMF worden
verder gepraat.
Ontwikkelingshulp zou Nigeria wat meer armslag kunnen geven. President
Obasanjo meende dat er sprake was van discriminatie jegens Nigeria inzake
hulp. Het land mocht dan potentieel rijk zijn, maar ook Zuid-Afrika en
Egypte kregen hulp van Nederland. Van Nederlandse zijde is uitgelegd dat
personen voor dat laatste bijzondere redenen bestonden en dat de hulp aan
deze landen bovendien op relatief korte termijn beëindigd zou worden.
Nigeria viel inderdaad buiten de boot van landen waarmee Nederland een
structurele bilaterale OS-relatie onderhield, maar de selectie had
plaatsgevonden op basis van objectieve criteria waar niet aan te tornen
viel.
Van mijn kant sprak ik waardering uit over de verbetering van de
mensenrechtensituatie in Nigeria sinds het aantreden van de
regering-Obasanjo. Er bleven echter punten van zorg, zoals wrede en
onmenselijke bestraffing in het kader van de islamitische wetgeving sharia,
die de afgelopen jaren in de noordelijke deelstaten is ingevoerd. Volgens de
President vormde de sharia een onderdeel van de culturele erfenis van
Nigeria en stond deze dan ook niet principieel ter discussie. Over de kans
op wrede en onmenselijke bestraffing, met name van mw. Safiya Hussaini en
dhr. Attahiru Umar, die beiden 'dood door steniging' tegen zich hoorden
uitspreken, meende de President dat eerst het hoger beroep moest worden
afgewacht. Hij was ervan overtuigd dat het vonnis tegen beiden uiteindelijk
gebaseerd zou zijn op 'gerechtigheid' (in het Arabisch 'sharia'). De
President leek daarbij te impliceren dat het niet tot steniging zou komen,
maar zei dat ook weer niet met zoveel woorden.
Over het 'incident' van oktober 2001, waarin regeringstroepen meer dan
honderd dorpelingen doodden in verband met de moord op negentien soldaten
twee weken daarvoor, ontkende de President dat de moordpartij door de
troepen een wraakactie geweest was. Er was dus geen sprake van
buitengerechtelijke moorden. Het leger had volgens de President slechts de
orde hersteld. Zowel de moord op de negentien soldaten, als die op de
burgers, werden thans onderzocht. President Obasanjo wachtte op de
conclusies en aanbevelingen van het onderzoeksteam.
Volgens de President stonden mensenrechten, goed bestuur en democratie,
evenals de bevordering van conflictpreventie en conflictoplossing, hoog in
het vaandel van het Afrikaanse ontwikkelingsplan New Partnership for
Africa's Development (NEPAD), waarvan hij één van de initiatiefnemers was.
President Obasanjo gaf een uitgebreide presentatie van het plan langs
inmiddels bekende lijnen. De nadruk op goed bestuur en democratie leidde tot
een discussie over de situatie in Zimbabwe, waar op dat moment de
verkiezingen nog in gang waren. President Obasanjo insisteerde op een 'wait
and see' aanpak. Eerst moesten de resultaten officieel bekend worden, daarna
moest het speciale comité van de Commonwealth (bestaande uit Zuid-Afrika,
Australië en Nigeria) zijn verslag uitbrengen en vervolgens zou de
Commonwealth, en dus ook Nigeria, alle maatregelen nemen die nodig werden
geacht.
Nigeria is verzocht meer medewerking te verlenen aan de terugkeer van
illegaal in Nederland verblijvende Nigerianen, onder meer door de in
Benelux-kader voorgelegde (standaard) Terug- en Overname Overeenkomst te
ondertekenen. Nigeria wenste deze overeenkomst 'in breder verband te
beschouwen', door er meer onderwerpen bij te betrekken. Staatssecretaris
Kalsbeek bood aan om separaat aan de overeenkomst afspraken te maken over
bijvoorbeeld technische bijstand en steun aan terugkeer via de International
Organisation for Migration (IOM). Over dit onderwerp moet nader tussen beide
landen worden gesproken.
Voorts werd aan de orde gesteld dat Nederland en Nigeria er nog steeds niet
in waren geslaagd een nieuwe luchtvaartovereenkomst te sluiten. Door
ambtelijk overleg in een later stadium zal alsnog worden getracht tot
overeenstemming te komen.
Tot slot vroeg ik de President op welke wijze Nederland zou kunnen bijdragen
aan de bevordering van de landbouw in Nigeria, hetgeen een van de
belangrijkste vraagstukken voor de Nigeriaanse regering vormt. President
Obasanjo meende dat zijn land het meest gebaat zou zijn bij technische
assistentie.
Hierover hebben door bemiddeling van dit ministerie inmiddels contacaten
plaats gevonden tussen vertegenwoordigers van Nigeria en van het Ministerie
van Landbouw Natuurbeheer van Visserij.
Minister van Buitenlandse Zaken,
J.J. van Aartsen
Kenmerk 223/02
Blad /1
===