Ministerie van Financiën

Aan de voorzitter van de Tweede Kamer

der Staten-Generaal

Postbus 20018

2500 AE DEN HAAG

Datum Uw brief Ons kenmerk (Kenmerk)

15 april 2002 DGB 2002-02258

(2010209160)

Onderwerp

Vragen van het lid Eurlings over vrijvervoerbewijzen.

Naar aanleiding van uw bovenvermelde brief zend ik u hierbij, mede namens de Minister van Verkeer en Waterstaat, de nota ter beantwoording van de d lid van de Tweede Kamer Eurlings gestelde vragen over vrijvervoerbewijzen.

Hoogachtend,

DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN,

W. Bos

Kenmerk griffie: 2010209160

Nota ter beantwoording van de door het lid van de Tweede Kamer Eurlings gestelde vragen over vrijvervoerbewijzen.


1 en 2.


Het is mij bekend dat Connexxion naar aanleiding van de per 1 januari 2001 gewijzigde regelgeving aan de houders van een vrijvervoerbewijs heeft mee­gedeeld dat werknemers die het vrijvervoerbewijs niet mede zakelijk gebruiken en vutters een eigen bijdrage moeten gaan betalen van ¤ 49,92 (f maand. Voor gepensioneerden zou de eigen bijdrage ¤ 26,32 (f 58) per maand belopen. Tengevolge van na te noemen overgangsmaatregel kunnen deze eige bijdragen in de jaren 2001 en 2002 in ieder geval vanuit fiscaal oogpunt achter­wege blijven. Het einde van de overgangsperiode kan voor Connexxion aanleiding vormen om per 1 januari 2003 weer een eigen bijdrage te verlangen. Ter toelichting merk ik het volgende op.

Tot en met 31 december 2000 werd het aan werknemers ter beschikking gesteld recht op vrij reizen met Nederlands openbaar vervoer (OV) gewaardeerd o (¦ 120) per jaar. Bij een recht op reizen 1e klas was de fiscale waarde ¤ 82

(¦ 180) per jaar. Voorwaarde daarbij was dat de OV-kaart werd verstrekt aan alle of alle onder een zelfde categorie vallende werknemers van de inhoudings­plichtige (collectiviteitseis). Deze waardering was niet alleen van toepassing op werknemers van OV-bedrijven, maar zij gold voor alle werknemers aan wie op deze wijze een OV-kaart werd verstrekt. De waardering gold ook voor gepensio­neerden en andere ex-werknemers, omdat deze pers voor de loonheffing ook als werknemer worden beschouwd.

Met ingang van 1 januari 2001 is de regeling voor OV-kaarten (onder handhaving van de genoemde normering) gewijzigd. Op twee punten heeft een verru plaatsgevonden. In de eerste plaats geldt de regeling nu ook voor vergoedingen van OV-kaarten, zodat vergoedingen en verstrekkingen een zoveel moge gelijke fiscale behandeling krijgen. In de tweede plaats is de collectiviteitseis komen te vervallen. Daarentegen geldt met ingang van 1 januari 20 voorwaarde dat het recht op vrij reizen mede dient ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking of voor woon-werkverkeer.

Ook de met ingang van 1 januari 2001 ingevoerde regeling is van toepassing op alle werknemers aan wie op de beschreven wijze een OV-kaart is vergoe verstrekt.

Medio 2001 is namens enkele OV-bedrijven aandacht gevraagd voor de gevolgen van de per 1 januari 2001 ingevoerde wijziging, die onder meer tot gevo dat de gedeeltelijke vrijstelling niet langer kon worden toegepast bij gepensioneerden en vutters. Hetzelfde gold voor (actieve) werknemers die het vervoer louter voor privé-doeleinden gebruiken. Voor de desbetreffende personeelsleden en voormalig personeelsleden van OV-bedrijven had de ingevoe wijziging relatief grote inkomensgevolgen, die mede werden veroorzaakt door de omstandigheid dat aan hen van oudsher OV-kaarten met een algemene ge worden verstrekt. Daardoor zou met ingang van 1 januari 2001 een relatief groot bedrag tot het loon moeten worden gerekend. Om de betrokkenen in de gelegenheid te stellen zich te beraden over de toekomstige verstrekking van OV-kaarten, is een overgangsbepaling opgenomen in de Uitvoeringsregelin loonbelasting 2001 (ministeriële regeling van 20 december 2001, Stcrt. 2001, 250). Op grond van deze overgangsbepaling blijft de regeling die tot e 2000 van toepassing was materieel van kracht voor de jaren 2001 en 2002. De overgangsregeling geldt alleen indien al in 2000 een recht op vrij reiz beschikking is gesteld aan alle werknemers van de inhoudingsplichtige, of aan alle werknemers van de categorie waarvoor in 2001 (en 2002) een recht reizen bestond.

Na afloop van de overgangsperiode is de normering van ¤ 54 (¦ 120) respectievelijk ¤ 82 (¦ 180) per jaar uitsluitend van toepassing indien het rech

vrij reizen mede dient ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking of voor woon-werkverkeer. Indien niet aan die voorwaarde is voldaan, dien ingang van 1 januari 2003 op grond van de hoofdregel de waarde in het economische verkeer in aanmerking te worden genomen. Gelet op het gelijkheids wordt daarbij, evenals in het verleden, geen onderscheid gemaakt tussen werknemers van OV-bedrijven en werknemers van andere inhoudingsplichtigen.

3.

Bij de Belastingherziening 2001 is op het gebied van de loonheffing een nieuwe regeling getroffen voor vrije vergoedingen en verstrekkingen. Een en heeft (met inachtneming van de eerdergenoemde overgangsbepaling) ook gevolgen voor de met ingang van 1 januari 2001 geldende normering van OV-kaart normering is alleen van toepassing als de verstrekking of vergoeding van die kaart plaatsvindt ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking o woon-werkverkeer. Met de omschrijving 'behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking' is aangesloten bij de tekst van artikel 15, eerste lid, onde van de Wet op de loonbelasting 1964 . In de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 wordt deze term dan ook vaker gebruikt bij de bepaling wanneer is van vrije vergoedingen of verstrekkingen. Naast de bepaling over de openbaar­vervoerkaart valt bijvoorbeeld te wijzen op de bepalingen over het van een woning, over inwoning en over de voordeelurenkaart. Dit is in overeenstemming met artikel 13 van de zojuist genoemde wet, waarin is bepaald loon in natura alleen kan worden afgeweken van de waarde in het economische verkeer voorzover de verwerving van het loon het gebruik van de naturab meebrengt.

4.

Bij de Belastingherziening 2001 is ervan uitgegaan dat de getroffen regeling voor vrije vergoedingen en verstrekkingen geen positieve of negatieve budgettaire gevolgen heeft . Het nieuwe systeem van vrije vergoedingen en verstrekkingen is namelijk op onderdelen beperkter dan het tot en met 2 geldende systeem, maar op andere onderdelen hebben weer uitbreidingen plaatsgevonden. Uit het antwoord op vraag 1 blijkt dat de regeling voor vrijvervoerbewijzen een voorbeeld is van een dergelijke regeling. Ik beschik niet over gegevens waaruit zou blijken welke kosten met de gewijzigde regelgeving gemoeid zijn. Een dergelijke berekening zou ook zeer arbitrair zijn, omdat de uitkomst niet alleen zou afhangen van het aantal personee vutters en gepensioneerden, maar ook van de waarde van de verstrekte vrijvervoerbewijzen (welke waarde per OV-bedrijf uiteen zal lopen) en van de e bijdragen die de OV-bedrijven eventueel van de kaarthouders zullen vragen.

5.

Secundaire arbeidsvoorwaarden plegen weg te vallen bij de beëindiging van de dienstbetrekking. Daarnaast is vanaf dat moment geen sprake meer van e met de dienstbetrekking die in beginsel vrije vergoedingen of verstrekkingen mogelijk maakte. De vraag of personeel zich (al dan niet in een langdu dienstverband) heeft ingezet voor het door de werkgever te leveren product brengt geen wijziging in het uitgangspunt dat loon in natura in beginsel worden gewaardeerd naar de waarde in het economische verkeer. Een afwijkende behandeling voor vrijvervoerbewijzen van (ex-)werknemers in het OV zou betekenen dat werknemers van andere bedrijven zich met recht op het standpunt zouden kunnen stellen dat ook in hun situatie de economische verkeers niet langer het uitgangspunt hoeft te zijn bij de bepaling van de waarde van loon in natura. Om de inkomensgevolgen per 1 januari 2003 te beperken, september 2001) met vertegenwoordigers van de OV-bedrijven afgesproken dat zij zullen bezien welke mogelijkheden bestaan om vrijvervoer­bewijzen te verstrekken met een lagere economische verkeerswaarde. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan een beperking van het reisgebied en van de reistijd. het zich momenteel laat aanzien zullen de OV-bedrijven in september a.s. inzicht kunnen geven in de mate waarin mogelijke aanpassingen van de vrijvervoerbewijzen doorgevoerd kunnen worden. Het is dan ook aannemelijk dat de OV-bedrijven bij het einde van de overgangsperiode OV-kaarten kunn uitgeven met een lagere waarde dan de momenteel gebruikelijke vrijvervoerbewijzen. Daardoor kunnen inkomenseffecten per 1 januari 2003 zoveel mogel worden vermeden.


-o-


---

Brief van de staatssecretaris van Financiën van 1 december 2000, vergaderjaar 2000-2001,

26 727, nr. 123.

Onderdeel I, hoofdstuk 5 van de memorie van toelichting bij de Invoeringswet Wet

inkomstenbelasting 2001 (vergaderjaar 1998-1999, 26 728, nr. 3).