Ministerie van Buitenlandse Zaken

charset="iso-8859-1"


---

Aan de Voorzitter van de TweedeKamerderStaten-Generaal Binnenhof4 Den Haag Directie Financieel-Economische Zaken Afdeling Begrotingszaken Bezuidenhoutseweg 67 Postbus 20061 2500 EB Den Haag
Datum 18 april 2002 Behandeld Ilse Smits

Kenmerk FEZ/BZ-130/02 Telefoon 070 348 5753

Blad /1 Fax 070 348 5549

Bijlage(n) E-Mail Ilse.smits@minbuza.nl

Betreft Beantwoording vragen van de Tweede Kamer over de 1e suppletore begroting Buitenlandse Zaken
Zeer geachte Voorzitter,

Graag bied ik u hierbij de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door de Vaste Kamercommissie voor Buitenlandse Zaken naar aanleiding van de eerste suppletore begroting van Buitenlandse Zaken (wijzigingen samenhangende met de Voorjaarsnota). Deze vragen werden ingezonden op 15 april 2002 met kenmerk 28 229.

De Minister van Buitenlandse Zaken

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking

Vraag 1

Is de toevoeging van EUR 34 miljoen aan HGIS voor terrorismebestrijding incidenteel of structureel?

Antwoord

De toevoeging van EUR 34 miljoen aan de HGIS in verband met de strijd tegen het terrorisme is incidenteel.

Vraag 2

Kunnen de kleinere bedragen (per saldo EUR 1,4 miljoen) die zijn overgeboekt door Buitenlandse Zaken naar niet-HGIS-onderdelen van andere begrotingen verder worden onderbouwd?

Antwoord

Het saldo van overboekingen tussen HGIS- en niet-HGIS-onderdelen van de begroting van Buitenlandse Zaken en andere begrotingen is als volgt opgebouwd:

Vraag 3

Geeft de recente 60e ratificatie en het per 1 juli in werking treden van het Internationaal Strafhof aanleiding tot verhoging van de incidentele kosten?

Antwoord

Het verheugende feit dat de 60e bekrachtiging op 11 april 2002 is gedeponeerd houdt in dat het Statuut voor het Internationaal Strafhof per 1 juli in werking zal treden. Hierdoor zal het Statuut eerder in werking treden dan na afloop van de Conferentie van Rome werd aangenomen. Dit is een groot succes.

Voor de planning van de Nederlandse voorbereidingen voor de vestiging van het Internationaal Strafhof in Den Haag heeft de recente 60e ratificatie op 11 april 2002 geen directe gevolgen. Immers, bij deze voorbereidingen is namelijk steeds als werkhypothese gehanteerd dat het Statuut van het Internationaal Strafhof in de zomer van 2002 in werking treedt. Zoals ook in de recente voortgangsnotitie aan de Tweede Kamer over het Internationaal Strafhof (kenmerk TF/ICC-088/02) gemeld, zijn de werkzaamheden samenhangende met de komst van het Internationaal Strafhof naar Den Haag in volle gang. Het gaat hierbij zowel om het tijdelijk als het definitief onderkomen van het Internationaal Strafhof in Den Haag.

Bij de organisatie van het tijdelijk en het definitief onderkomen zijn de verdragspartijen uiteraard sterk betrokken. Zo komt een en ander momenteel bij de huidige zitting van de Voorbereidingscommissie voor het Internationaal Strafhof (Prepcom) in New York ter sprake. Bij de eerste vergadering van de Staten die partij zijn, in september 2002, zal dit onderwerp ook aan de orde komen. Een belangrijk onderwerp bij de besprekingen tussen de verdragspartijen is de vraag welke voorzieningen nodig zijn in de periode tussen 1 juli as. en de feitelijke komst van het Strafhof naar Den Haag. Dit laatste is immers afhankelijk van het moment waarop de rechters en de Aanklager worden gekozen (naar verwachting bij de tweede vergadering van Staten die partij zijn in het voorjaar van 2003). Naar alle waarschijnlijkheid zal in lijn met het voorstel van de Voorzitter van de Prepcom een zogenoemd 'advance team' worden opgericht, bestaande uit internationale experts, dat een basis zal leggen voor de operationele en administratieve organisatie van het Hof. De standplaats van dit 'advance team' zal Den Haag zijn. Nederland zal uiteraard dienstig zijn bij de logistieke voorbereidingen rond dit 'advance team' (inclusief huisvesting); Nederland is evenwel niet verantwoordelijk voor het functioneren hiervan.

Vraag 4

Kan nader worden onderbouwd waarom de NAVO bijdrage op de begroting is verlaagd?

Antwoord

De Nederlandse bijdrage aan de NAVO bestaat uit twee componenten. Te weten de reguliere bijdrage c.q. contributie en de bijdrage aan de geplande nieuwbouw ten behoeve van de NAVO. De contributie voor reguliere activiteiten neemt in 2002 toe. De bijdrage aan de geplande nieuwbouw zullen echter lager zijn in verband met vertraging in de huidige planfase van het project. De neerwaartse bijstelling van de nieuwbouwcomponent overstijgt de toename in de reguliere Nederlandse bijdrage aan de NAVO waardoor per saldo aangekondigde meevaller resulteert.

Vraag 5

Kan worden aangegeven waarom de extra middelen voor POBB en projecten nucleaire veiligheid grotendeels ten koste gaan van de uitgaven voor bilaterale betrekkingen?

Antwoord

De verplichtingen betreffende chemische en nucleaire ontwapening zijn reeds enkele jaren geleden aangegaan. Doordat deze verplichtingen tot voor kort niet tot uitgaven hebben geleid, maar daarmee in het POBB-budget wel rekening werd gehouden, kon er een groei ontstaan in andere POBB-sectoren, waaronder mensenrechten en bilaterale betrekkingen.

Door positieve ontwikkelingen in de Russische Federatie zullen de bovengenoemde verplichtingen dit jaar wel leiden tot uitgaven. Hierdoor zal in dit begrotingsjaar het accent komen te liggen op uitgaven ten behoeve van chemische en nucleaire ontwapeningsactiviteiten en zullen er minder mogelijkheden zijn voor het aangaan van nieuwe verplichtingen in de andere sectoren.

Vraag 6

Beleidsartikel 4: kan nader worden onderbouwd hoe de verdeling voor de financiële bijdragen in het Grote Meren gebied tot stand is gekomen? Kan een nadere inzage worden gegeven over de verdeling van de financiële middelen per land?

Vraag 7

Kan worden aangegeven welke concrete doelen er met de extra uitgaven voor internationaal gefinancierde demobilisatie-, ontwapenings- en reïntegratieproject (DDR) in het Grote Meren Gebied zullen worden gerealiseerd met de hogere financiële verplichtingen en hebben ook andere EU-landen hun budget terzake omhoog bijgesteld? Aan welke prioritaire activiteiten in het Grote Merengebied zal Nederland binnenkort deelnemen?

Antwoord vraag 6 en 7

Het Multi-Country Demobilisation and Reintegration Programme heeft tot doel bij te dragen aan i) nationale demobilisatie en reïntegratieprogramma's in de landen betrokken bij het conflict in de Grote Meren; ii) speciale projecten die betrekking hebben op de vestiging van ex-combattanten in een ander land en op activiteiten in gebieden waar de relevante regering geen gezag uitoefent, zoals het oosten van de DRC en iii) regionale activiteiten ter ondersteuning van bovengenoemde componenten zoals informatieverstrekking en harmonisatie van gegevens. De totale begroting van het programma bedraagt USD 500 miljoen. De uitgaven ten behoeve van de nationale programma's worden geschat op USD 446,5 miljoen, voor speciale projecten op USD 37,5 miljoen en voor regionale activiteiten en programmabeheer respectievelijk USD 5,5 miljoen en USD 10,5 miljoen. De kosten met betrekking tot de eerste twee onderdelen zijn gebaseerd op de geschatte gemiddelde uitgaven van USD 1.500 per te demobiliseren combattant.

Van de EU-partners heeft het Verenigd Koninkrijk een bijdrage toegezegd van USD 25 miljoen; de Europese Commissie USD 18 miljoen; Zweden USD 2 miljoen; Duitsland USD 1,8 miljoen; België USD 1,8 miljoen en Italië USD 1.3 miljoen. Het betreft hier voor het merendeel toezeggingen voor een jaar. Additionele bijdragen zijn in het vooruitzicht gesteld bij een voorspoedige implementatie van het programma.

Naast een substantiële bijdrage aan bovengenoemd programma overweegt Nederland medefinanciering van de werkzaamheden van de Speciale EU-gezant voor de Grote Meren Ajello, van het MONUC radiostation Okapi in de DRC en van een Wereldbank fonds ten behoeve van kleine wederopbouwprojecten in de DRC. Daarnaast kan de facilitatie van de Inter-Congolese dialoog op Nederlandse steun blijven rekenen.

Vraag 8

Wat is het meerjarig effect op het uitgavenbudget van de verplichting van EUR 112 miljoen voor het DDR-programma Grote Meren?

Antwoord

Het begrote meerjarig effect op het uitgavenbudget van de verplichting van EUR 112 miljoen voor het DDR-programma Grote Meren bedraagt EUR 10 miljoen in 2002, EUR 25 miljoen in 2003, EUR 30 miljoen in 2004, EUR 30 miljoen in 2005 en EUR 17 miljoen in 2006.

Vraag 9

Kan nader worden onderbouwd waartoe het budget ten gunste van goed bestuur verhoogd wordt met EUR 1,5 miljoen?

Antwoord

De verhoging ten gunste van goed bestuur met EUR 1,5 miljoen betreft grotendeels een verschuiving tussen de groeiende budgetten voor Matra Pre-accessie en Matra goed bestuur die per saldo geen verschil oplevert voor het totale Matra-budget voor 2002. Sinds de beleidsbrief Matra van medio 2000 (kamerstuk 26 800 V, nr 115) is het Matra-programma immers sterk gegroeid. Het Matra pre-accessieprogramma profiteert hiervan het meest.

De verhoging bestaat uit een overheveling van Matra Pre-accesie met EUR 1,2 miljoen die wordt aangewend voor de financiering van een nieuw Matra-instrument: het via de Nationale Commissie Duurzame Ontwikkeling (NCDO) uitgevoerde Kleine Plaatselijke Activiteiten Programma (KPA). Het nieuwe KPA-instrument is gericht op de financiering van kleinschalige twinningsinitiatieven en wordt gezien als een belangrijk middel ter versterking van het draagvlak onder de samenwerking met Midden-Europa en de uitbreiding van de Europese Unie.

Naast de verschuiving binnen het Matra-programma heeft een overheveling plaatsgevonden vanuit het POBB/MR en POBB/algemeen t.b.v. de opleiding van diplomaten uit de Kaukasus. Deze overheveling behelst een verhoging van het Matra-budget met EUR 0,3 miljoen.

Vraag 10

Kan nader worden aangegeven waarom het budget voor POBB/mensenrechten verlaagd wordt met EUR 224.000?

Zie antwoord bij vraag 5

Vraag 11

Beleidsartikel 6: waar was de oorspronkelijke raming voor 2002 op gebaseerd, op programmavoorstellen of louter op financiële ervaringsgegevens? Waarom leidt een lagere realisatie in 2001 automatisch tot een lager budget voor 2002? Is deze verlaging structureel, dus ook voor 2003 en later? Welke maatregelen worden getroffen om een meer betrouwbare raming voor dit budget te verkrijgen?

Vraag 12

Op welke programma's wordt gekort bij bilaterale ontwikkelingssamenwerking, gezien het lagere budget 2002, gebaseerd op lagere realisatie 2001?

Vraag 13

Kan worden aangegeven wat er is veranderd vanaf de begrotingsopstelling inzake de landenspecifieke samenwerking voor 2002, zodanig dat het budget met EUR 90 mln wordt verlaagd, en is dit structureel of incidenteel?

Vraag 14

Ten koste van welke landen gaat de verlaging van EUR 90 miljoen op de post 'landenspecifieke sectorale samenwerking'?

Antwoord vraag 11 t/m 14

Er is sprake van groei van de landenspecifieke sectorale samenwerking. Op grond van de realisaties 2001 wordt verwacht dat die groei over de gehele linie minder sterk zal zijn dan bij de opstelling van de ontwerpbegroting 2002 was voorzien. De ramingen, die zijn gebaseerd op de programmavoorstellen van de posten, zijn daarom over de gehele linie iets verlaagd. De raming voor 2002 komt daarmee EUR 90 miljoen lager uit dan de ontwerpbegroting, maar ligt nog steeds EUR 43 miljoen boven de realisatie 2001.

Voor 2003 wordt rekening gehouden met een verlaging ten opzichte van de ontwerpbegroting met EUR 41 miljoen. De raming voor 2003 ligt na die verlaging altijd nog EUR 82 miljoen boven de realisatie 2001 en EUR 39 miljoen boven de raming voor 2002.

Vraag 15

Hoe wordt het budget van de thematische samenwerking van EUR 7,1 miljoen geïntegreerd in de landenprogramma's en, via core funding en partnerships bij particuliere en multilaterale programma's?

Antwoord

Er heeft conform het beleid een verschuiving van middelen plaatsgevonden van artikel 6.2 bilaterale thematische samenwerking naar meer landenspecifieke programma's (artikel 6.1) en naar programma's via het particuliere en multilaterale kanaal (artikel 8 en 10). In de landenprogramma's krijgen de dwarsdoorsnijdende thema's zoals HIV/AIDS, milieu, vrouwen en ontwikkeling meer aandacht. Bij HIV/AIDS betekent dit bijvoorbeeld dat meer gewerkt zal worden enerzijds via een integrale aanpak op landenniveau bijvoorbeeld aan de gezondheidssector in Tanzania en anderzijds via core bijdragen aan multilaterale en particuliere organisaties en public private partnerships (UNFPA, UNAIDS, Stop AIDS now! en het International AIDS Vaccine Initiative).

Vraag 16

Voor welke landen wordt de macro-steun opgeschort? Wordt deze steun alsnog verleend als elders op de begroting uitgavenmeevallers ontstaan? Is per definitie sprake van financiële ruimte bij deze operationele doelstelling? Wordt het budget daar meerjarig op aangepast?

Antwoord

Uit het budget voor macro-georiënteerde programmahulp wordt zowel structurele macrohulp verstrekt als incidentele macrohulp (voor definities zie Rapportage programmahulp 2000, TK 26 433 nr. 32).

Voor de geplande structurele macrohulp is het budget toereikend. Voor de incidentele macrohulp is voor de komende maanden nog voldoende budget beschikbaar. Naar verwachting zal het budget voor macro-georiënteerde programmahulp tijdig worden aangevuld uit meevallers elders op de begroting om ook later in het jaar incidentele macrohulp te kunnen verstrekken. Er wordt dus niets opgeschort.

De post macro-georiënteerde programmahulp vertoont altijd enige ruimte in de financiële raming voor latere jaren. Het budget wordt op de geëigende momenten aangepast (meerjarig in de ontwerpbegroting en voor het lopende jaar in de suppletore begrotingen) aan enerzijds de op dat moment bekende CPB-ramingen voor de groei van het ODA-budget en anderzijds de mate waarin de groei een bestemming heeft gevonden elders op de begroting.

Vraag 17

Beleidsartikel 8: wat is het meerjarig effect op het uitgavenbudget van de diverse verplichtingenmutaties?

Antwoord

Onder beleidartikel 8 hebben de volgende mutaties plaatsgevonden. Ten aanzien van UNICEF (beleidsartikel 8.2) geldt dat de mutatie betrekking heeft op de algemene vrijwillige bijdrage van EUR 27 miljoen in 2002. Ten aanzien van beleidsartikel 8.7 (UNEP) betreft het een mutatie in de verplichtingenreeks van EUR 14,7 miljoen, die samenhangt met de uitgaven voor het partnership programma (respectievelijk EUR 2,4 miljoen in 2002, EUR 3,3 miljoen in 2003 en EUR 6,6 miljoen in 2004) en een verhoging van de algemene vrijwillige bijdrage in 2002 (EUR 2,3 miljoen). Ten aanzien van beleidsartikel 8.12 (speciale multilaterale activiteiten) wordt verwezen naar het antwoord op vraag 19.

Vraag 18
Waarom is de verplichting voor de bijdrage aan UNICEF versneld?

Antwoord

Er is geen sprake van een versnelling van de bijdrage aan UNICEF. De verplichting inzake de vrijwillige bijdrage aan UNICEF wordt jaarlijks aangegaan en leidt in het betreffende begrotingsjaar tot betaling. Echter, in de begroting 2002 was abusievelijk de vrijwillige bijdrage voor 2002 niet opgenomen in het verplichtingenbudget, wel in het uitgavenoverzicht. Dit is thans hersteld.

Vraag 19

Waarom worden nu in het kader van speciale multilaterale activiteiten meerjarige verplichtingen aangegaan en waarom was dit nog niet in de begroting van 2002 voorzien?

Antwoord

De hogere meerjarige verplichtingen bij de speciale multilaterale activiteiten hangen met name samen met de verlenging van het partnership-programma met ILO met vier in plaats van twee jaar (EUR 23,5 miljoen) en de verhoging van het partnership-programma met de WHO (EUR 20 miljoen) voor de eerste verlengingsfase (2002-2003). De voorstellen hiervoor werden pas na indiening van de begroting 2002 ontvangen.

Vraag 20

Beleidsartikel 9: wat is het meerjarig effect op het uitgavenbudget van de diverse verplichtingenmutaties? Waarom worden nu meerjarige verplichtingen aangegaan en was dit - behoudens het project EFA dat voortvloeit uit de motie Hessing - niet in de begroting 2002 voorzien?

Antwoord:

Begroot wordt dat de verplichtingenmutatie het volgende meerjarige effect zal hebben op het uitgavenbudget: EUR 18 miljoen in 2002, EUR 45 miljoen in 2003, EUR 60 miljoen in 2004 en EUR 60 miljoen in 2005. Bij de vormgeving van de onderliggende initiatieven gaat de voorkeur van de internationale gemeenschap uit naar meerjarige bijdragen vanwege het belang van continuïteit, aangezien het bereiken van deze doelstellingen een lange adem vergt. Een voorbeeld - naast EFA - van deze internationale initiatieven is het Global Health Fund (Fund to Fight AIDS, TB and Malaria); de internationale besluitvorming hierover is in een stroomversnelling geraakt nadat de begroting voor 2002 al was ingediend.

Vraag 21

Beleidsartikel 10: wat is het meerjarig effect op het uitgavenbudget van de diverse verplichtingenmutaties? Waarom wordt een vierjarige subsidieovereenkomst voor het medefinancieringsprogramma aangegaan? Welke beïnvloedingsmogelijkheden hebben kabinet en Kamer nog als de subsidieovereenkomst is getekend? Is er een ontbindende clausule opgenomen voor het geval dat het kabinet of de Kamer van mening is dat een MFO niet naar behoren functioneert?

Antwoord

Het meerjarig effect wordt veroorzaakt door de nieuwe vierjarige subsidiebeschikkingen voor het MFP-breed, terwijl het voor de overgangsperiode 2001-2002 twee jaar was. Het meerjarige kaseffect is EUR 192 miljoen jaarlijks voor de periode 2003-2006.

Het beleidskader MFP-breed, waar de Kamer in november 2001 mee instemde, specificeert een periode van vier jaar voor de subsidiebeschikkingen. Dat is eenzelfde periode die tot dusverre al gehanteerd werd, met uitzondering van de overgangsperiode 2001-2002. Deze uitzondering hield verband met het toen op handen zijnde Interdepartementaal Beleidsonderzoek. Continuïteit bij de partners van de MFO's is het belangrijkste argument om de periode van vier jaar te handhaven.

De subsidiebeschikking legt vast welke activiteiten de desbetreffende MFO zal uitvoeren op basis van een bedrijfsplan. De minister voert twee maal per jaar beleidsoverleg met de MFO's over de voortgang van de uitvoering.

Indien aanwijzingen bestaan dat een organisatie zich niet houdt aan hetgeen in de beschikking is vastgelegd, heeft de minister volgens de subsidieregelgeving de gebruikelijke instrumenten tot haar beschikking, zoals het recht om inlichtingen en inzage in de boeken te vorderen, de bevoegdheid om bevoorschotting te staken en desnoods de subsidiebeschikking in te trekken en het onverschuldigd betaalde terug te vorderen.

Vraag 22

Kan de verdeling van het budget voor medefinanciering particuliere organisaties nader worden gespecificeerd?

Antwoord

De verdeling van het budget voor medefinanciering particuliere organisaties voor 2002 is als volgt:

EUR x 1.000 Stand 1e suppl. begroting
MFP 359.720
PSO 21.286
FNV 8.758
CNV 3.267
VPO-Novib 1.135
VPO-Cordaid 1.271
VPO-Icco 650
TOTAAL 396.087
De verdeling van het medefinancieringsprogramma (MFP) tussen de medefinancieringsorganisaties is in 2002 vergelijkbaar met die in 2001. Dat was EUR 22,7 miljoen voor FPPN en van het resterende budget 30 % voor Novib, 27,5 % voor Cordaid, 27,5 % voor Icco, en 15% voor Hivos.

Vraag 23

Beleidsartikel 12: kan het budget voor samenwerking met het bedrijfsleven nader worden onderbouwd en uitgesplitst? Waarom wordt de verhoging vooral toegeschreven aan APIFF?

Antwoord

Onder het budget voor samenwerking met het bedrijfsleven worden de volgende programma's gefinancierd:

EUR x 1.000 Stand 1e suppl. begroting
ORET/MILIEV programma 104.396
Programma Samenwerking Opkomende Markten (PSOM) 14.992 Investeringsbevordering (NIMF / APIFF) 14.879
Programma Uitzending Managers (PUM) 6.353
Regeling Particuliere Ontwikkelings Participatie Maatschappijen (POPM) 0

Subsidie allochtoon ondernemerschap 584
Bedrijfsmatige technische bijstand 1.709
TOTAAL 142.913
Er is sprake van een drietal mutaties: (1) een verhoging van EUR 5,83 miljoen in verband met de deelname in het APIFF voor een periode van vier jaar, (2) een structurele verlaging van het programma Bedrijfsmatige technische bijstand met EUR 0,56 miljoen in verband met de deelname in de Public Private Infrastructure Financing Facility (PPIAF), die wordt ondergebracht onder het partnershipprogramma met de Wereldbank (artikel 9.1) en (3) een eenmalige verhoging van het programma allochtoon ondernemerschap met EUR 0,58 miljoen, verband houdende met een onderuitputting in 2001.

Vraag 24

Voor welke periode worden de verplichtingen voor het ORET/MILIEV programma en de uitvoering van het NIMF aangegaan?

Antwoord

De verplichting voor de uitvoering van de ORET/MILIEV-regeling door de NIO is voor een periode van 3 jaar aangegaan. De subsidie voor het Nederlands Investerings Matching Fonds geldt voor een periode van vijf jaar.

Vraag 25

Wat is het meerjarig effect op het uitgavenbudget van de diverse verplichtingenmutaties?

Antwoord

In de meerjarige uitgavenramingen was rekening gehouden met de uitgaven voor ORET/MILIEV en het NIMF. Deze verplichtingenmutaties hebben geen effect op het uitgavenbudget, omdat de verplichtingen voor ORET/MILIEV en NIMF voor de jaren na 2002 negatief worden bijgesteld. De verplichting van EUR 23,3 miljoen voor het APIFF is nieuw en wordt in een periode van vier jaar uitbetaald.

Vraag 26

Is de verhoging ten behoeve van het CBI structureel of incidenteel van karakter? Op welke ontwikkelingslanden heeft het genoemde maatwerk betrekking?

Antwoord

De verhoging ten behoeve van het CBI is structureel van karakter. Een groep van 44 landen uit de lagere en laagste inkomstencategorieën komt in principe in aanmerking voor de CBI-programma's; deze programma's worden alle gekenmerkt door steeds meer maatwerk.

Vraag 27

Beleidsartikel 14: kan het budget asiel, migratie en consulaire dienstverlening, in relatie tot de afname van de nieuwe asielaanvragen, nader worden onderbouwd?

Antwoord

Artikel 14.1 opvang asielzoekers is op aanwijzing van het Ministerie van Justitie naar beneden bijgesteld naar aanleiding van de lagere raming van instroom van asielzoekers. Door het wegwerken van de achterstanden en het beperken van de doorlooptijden binnen de asielprocedure zal een verminderd aantal asielaanvragen in 2002 nog geen effect hebben op de werkzaamheden. Het streven is om met een pakket aan maatregelen een en ander in 2003 op een acceptabel niveau te hebben gebracht. Dan zal de verminderde instroom daadwerkelijk zijn weerslag krijgen op dit beleidsartikel.

Daarnaast worden op artikel 14 niet alleen asiel en migratie verantwoord. Hieronder vallen ook werkzaamheden van consulaire dienstverlening die niet worden beïnvloed door de vermindering van asielaanvragen.

Vraag 28

Waarom is de ODA-bijdrage voor 2002 naar beneden bijgesteld, terwijl de kosten van de opvang voor asielzoekers, zoals de Voorjaarsnota van Justitie aangeeft?

Antwoord

De ODA-bijdrage is gerelateerd aan de raming van de instroom van asielzoekers en heeft conform OESO/DAC normen slechts betrekking op een bijdrage in de kosten van opvang in het eerste jaar. Omdat de instroom van asielzoekers daalt in 2002 is ook de ODA-bijdrage evenredig neerwaarts bijgesteld. De bijstelling bij Justitie heeft voornamelijk betrekking op de hoge bezetting in de opvang als gevolg van de af te handelen beroepsprocedures.

Vraag 29

Moet in het kader van de motie Hoekema/Verhagen inzake zorgnormen voor gedetineerdenbegeleiding in het buitenland het budget voor de gedetineerdenbegeleiding niet substantieel worden verhoogd? Kan de regering één en ander onderbouwen?

Antwoord

In mijn brief van 18 oktober 2001 heb ik U geïnformeerd over de nieuwe normen met betrekking tot de begeleiding van Nederlandse gedetineerden in het buitenland die naar aanleiding van de Ronde Tafel Conferentie over gedetineerdenbegeleiding (4 oktober 2001) zijn ingevoerd per 1 januari 2002. Voor de hierbij ingevoerde nieuwe maatregelen verwijs ik graag naar wat ik in bovengenoemde brief aan de Kamer hierover heb gezegd.

Het huidige budget voor gedetineerdenbegeleiding is voldoende om de maatregelen zoals afgekondigd naar aanleiding van deze Ronde Tafel Conferentie te financieren, op basis van het huidige aantal gedetineerden.

Vraag 30

Waarom is gekozen om de onbestede middelen uit 2001 door te schuiven naar het budget voor Internationaal Cultuurbeleid?

Antwoord

De lagere uitgaven in 2001 bij het Internationaal Cultuurbeleid hangen samen met een tragere uitvoering of latere start van enkele, soms grote en meerjarige, projecten. Conform de systematiek zijn de onbestede middelen uit 2001 doorgeschoven naar 2002 om de financiering van deze projecten in 2002 veilig te stellen. Er is geen wijziging geweest in de totale hoeveelheid beschikbare middelen, noch heeft er een beleidswijziging plaatsgevonden.


Kenmerk

Blad /1

===