FNV

Gastcollege Erasmus Universiteit Rotterdam
Publieksvoorlichting - publieksvoorlichting@vc.fnv.nl

Speaking notes FNV-voorzitter Lodewijk de Waal bij een gastcollege aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam 5 juni 2002.

Dames en heren,

Het kan verkeren.
De droom is over.
Een afschuwelijke moord - nu al weer een maand geleden - schudde Nederland wakker. Nooit eerder geziene emoties maakten zich meester van ons land. De erop volgende verkiezingen gaven een ongedachte uitslag die onvermijdelijk tot een ander, een centrumrechts kabinet zal leiden.

In de afgelopen jaren liepen buitenlandse delegaties de deur bij de FNV plat. Soms waren het alleen vakbondsbestuurders.
Maar vaker gemengde groepen van werknemers, werkgevers en overheidsdienaren. Ze wilden allemaal weten hoe dat veel geprezen poldermodel werkte. Wetenschappers uit Korea, Japan, de Verenigde Staten en Taiwan voerden op ons kantoor serieuze gesprekken over het poldermodel met onze economen en juristen. De Stichting van de Arbeid, het overleg- en onderhandelingsorgaan van centrale organisaties van werknemers en werkgevers, ontving voor haar bijdrage aan het poldermodel de prestigieuze Bertelsmann-prijs. Hooggeleerde onderzoekers van de OECD en het IMF werden door de FNV op aandringen van departementen van EZ en Financiën ontvangen, opdat we ook hen de successtory van het poldermodel erin zouden hameren. Maar dat is voorbij.

Want de Nederlandse overlegeconomie die door een of andere fantasierijke figuur tot 'poldermodel' is gedoopt, veronderstelt een samenspel van drie partijen: vakbeweging, werkgevers en overheid. Drie partijen met een eigen verantwoordelijkheid en een gezamenlijke verantwoordelijkheid. De inhoud die daaraan onder paars werd gegeven heeft tot een klein economisch wonder geleid:  Een hoge economische groei.
 Een enorme banengroei.
 Een begroting zonder tekorten en het begin van een vermindering van de staatsschuld.

Het is niet te voorzien dat dezelfde manier van overleggen, onderhandelen en samenwerken ook onder een centrum-rechts kabinet gecontinueerd kan worden. Het evenwicht dat VVD en PvdA samen brachten als partijen die ieder aan één kant van het politieke spectrum opereerden is verbroken. Een rechts kabinet impliceert onvermijdelijk dat de vakbeweging in een oppositionele rol terecht komt.

Want hoe zal zo'n kabinet omgaan met problemen als:


- Het vinden van evenwichten tussen arbeid en zorg, zowel als het gaat om zeggenschap over tijd als over kwesties als kinderopvang,
- het bestrijden van armoede en uitsluiting van de arbeidsmarkt,
- een loonkostenontwikkeling die in samenhang daarmee volwaardige werkgelegenheid bevordert,
- de pensioenproblematiek die ons met veel nieuwe uitdagingen confronteert.
- Het voorkomen van arbeidsongeschiktheid, het reïntegreren van mensen die arbeidsongeschikt (dreigen te) worden,
- het verbeteren van arbeidsomstandigheden,

- de toekomst van ons arbeidsbestel in een zich vergrotend Europa.
En hoe ziet een nieuw kabinet eigenlijk de verantwoordelijkheden van werknemers, werkgevers en de overheid in het sociaal-economische beleid? Eerlijk gezegd: ik heb er nog niet zoveel fiducie in. De vakbeweging komt zonder twijfel in botsing met het nieuwe kabinet op tal van onderdelen van beleid.

Is dat erg?
Ik denk niet dat we daar te dramatisch over moeten doen. Het Paarse kabinet, waarin links en rechts samenwerkten, was toch tamelijk uitzonderlijk als je naar de parlementaire geschiedenis kijkt. Veel vaker komen centrumrechtse kabinetten voor en iets minder vaak centrumlinkse kabinetten. Onder al die kabinetten vervulden, hetzij de vakbeweging, hetzij de werkgeversorganisaties een oppositierol. Ik herinner me de jaren van de kabinetten van Agt en het eerste kabinet Lubbers, waarmee we felle conflicten uitvochten. En ik herinner me nog de bijna obstructieve oppositie van de werkgevers tegen het kabinet Den Uyl. Wij zijn daarvan uiteindelijk niet slechter geworden met zijn allen.

Maar, ik zal goed opletten.
Want de partijen die het nieuwe kabinet gaan vormen hebben of onduidelijke opvattingen over de rol van sociale partners, of opvattingen die ver van mij weg staan. Te vaak heb ik bij de VVD over het 'primaat van de politiek' gehoord. En ook de LPF straalt een beetje te veel macho uit dat de politiek het nu allemaal wel eventjes zal klaren. Wat betekent dat?
Die slagvaardige politiek?
Willen VVD en LPF dat werknemers- en werkgeversorganisaties geen verantwoordelijkheid meer nemen voor het verminderen van de gedwongen niet-activiteit, zoals werkloosheid en arbeidsongeschiktheid? Willen zij dat werknemers en werkgevers geen CAO-afspraken meer maken over het minderhedenbeleid? Geen afspraken over scholing en opleiding?
Geen afspraken over het versterken van de arbeidsmarktpositie van de laagst geschoolden? Of denken zij soms dat het primaat van de politiek inhoudt dat de Tweede Kamer banen schept en CAO's afsluit? Willen zij daarvoor de politiek verantwoordelijk maken? Willen ze de politiek verantwoordelijk maken voor het totale sociaal-economisch beleid? Of willen ze winkelen?
Selectief shoppen?
Ik ben er bang voor dat dát het geval is.
Wel invloed op de loonontwikkeling.
En CAO-afspraken over bovenwettelijke uitkeringen verbieden of niet algemeen verbindend verklaren. Kijk, dat soort dingen kan niet.
Dat soort ideeën strekt verder dan ruzie maken over zelfs de hoogte van de uitkeringen of de financiering van het onderwijs. Sinds - zeg maar - de Tweede Wereldoorlog hebben politiek en werknemers en werkgevers met elkaar overlegd en ook ruzie gemaakt en soms forse conflicten uitgevochten.

Maar nooit ging het over het domein van de vakbeweging. Nooit ging het over het speelveld van werknemers en werkgevers samen. En ik hoop echt dat dit ook bij het komende kabinet zo blijft, want anders voorzie ik een diep en dramatisch conflict dat verder gaat dan ooit tevoren.

Laten de politici dus verstandig zijn en laten ze met hun handen van het domein van sociale partners afblijven. Laten ze afblijven van het AVV-instrument en laten ze het advieswerk van de SER en de STAR serieus nemen.

Ik hoef geen continuering van het poldermodel.
Dat model is één van de vele varianten die onze overlegeconomie heeft gekend. Maar ik sta wel op de bres voor de overlegeconomie als zodanig.

Maar eerlijk gezegd ben ik er nog niet gerust op dat ónze sociale partners, de werkgeversorganisaties, niet zullen proberen de nieuw ontstane politieke situatie tot op het bot uit te buiten. Het is uitermate verleidelijk voor de werkgevers en hun organisaties om langs politieke weg niet alleen materiële eisen en verlangens te realiseren, maar ook een structurele positieversterking in het middenveld te claimen. Ik zou dat zeer onverstandig en kortzichtig vinden. Het zou leiden tot uitzichtloze en onnodige conflicten die uiteindelijk iedereen schade, ook materiële schade, berokkent.

Beter is het te streven naar afspraken met de vakbeweging over een gezamenlijke agenda voor de toekomst. En we moeten investeren in onze onderlinge relaties als draagvlak voor vernieuwing en verandering van de arbeidsverhoudingen. We moeten het domein van sociale partners voor de komende jaren vastleggen en elkaars domeinen erkennen. We moeten dus afspraken maken over het proces van beleid maken door werknemers- en werkgeversorganisaties op de verschillende beleidsniveaus en over de spelregels. Dat zijn afspraken, die een gezamenlijke koers van sociale partners ook in de komende jaren mogelijk maken. En die tegelijkertijd de eigen profileringmogelijkheden ten opzichte van de politiek niet schaden. En zo hoort het ook.
Eigenlijk komt het erop neer, dat we gewoon ons verstand gebruiken en wel het poldermodel als passé beschouwen, maar naar nieuwe invullingen zoeken voor handhaving van onze aloude overlegeconomie.

5 juni 2002

Meer nieuws? Ga naar http://www.fnv.nl/nieuws .