European Commission

IP/02/844

Brussel, 11 juni 2002

De Commissie legt acht Oostenrijkse banken een boete op in de kartelzaak "Lombard Club"

De Commissie heeft een boete van in totaal 124,26 miljoen EUR opgelegd aan acht Oostenrijkse banken wegens hun deelname aan een omvangrijk prijskartel. In het kader van een sterk geïnstitutionaliseerd prijsstellingssysteem kwamen de presidenten-directeur van de banken eens per de maand, behalve in augustus, bijeen als de "Lombard Club", een kartel dat zich uitstrekte over het gehele Oostenrijkse grondgebied -"tot het kleinste dorp" zoals één van de banken het omschreef - om de depositorente, kredietrente en andere rentetarieven vast te stellen ten nadele van bedrijven en consumenten in Oostenrijk. Het kartel is ruim vóór de toetreding van Oostenrijk tot de Europese Economische Ruimte, in 1994, ontstaan. Maar in dit geval kan de Commissie alleen boetes opleggen voor de periode vanaf het Oostenrijkse lidmaatschap van de EU (1995) tot juni 1998, toen zij onaangekondigd verificaties bij de banken uitvoerde, waarmee zij een eind maakte aan het kartelgedrag.

De met concurrentie belaste commissaris Mario Monti verklaarde: "De geïnstitutionaliseerde opzet van dit kartel en de grootschaligheid ervan, zowel wat de bankdiensten betreft die het omvat als de geografische omvang maakt dit een van de meest ontluisterende kartels die ooit door de Commissie zijn ontdekt. Banken hoeven er niet aan te twijfelen dat zij, evenals alle andere sectoren, onderworpen zijn aan de mededingingsregels van de Europese Unie. Het behoud van concurrentie in de banksector is juist van bijzonder groot belang gezien de betekenis van deze sector voor consumenten en bedrijven en voor een efficiënte verdeling van middelen in de economie als geheel".

De geldboeten per bank zijn als volgt: (miljoen EUR):

Erste Bank der österreichischen Sparkassen AG (Eerste) 37,69

Bank Austria Aktiengesellschaft: (BA) 30,38

Raiffeisen Zentralbank Österreich AG: (RZB) 30,38

Bank für Arbeit und Wirtschaft Aktiengesellschaft (BAWAG) 7,59

Österreichische Postsparkasse Aktiengesellschaft (PSK) 7,59

Österreichische Volksbanken AG (ÖVAG) 7,59

NÖ Landesbank-Hypothekenbank AG (NÖ Hypo) 1,52

Raiffeisenlandesbank Niederösterreich-Wien reg Gen mbH (RLB) 1,52

Overtuigend bewijsmateriaal

Na mededelingen in de Oostenrijkse pers voerde de Commissie, vergezeld van ambtenaren van het Oostenrijkse ministerie van Economische zaken, in juni 1998 gelijktijdig onaangekondigde verificaties uit bij een aantal Oostenrijkse banken.

De honderden documenten die werden gevonden - notulen van vergaderingen, memoranda, verslagen van telefoongesprekken, correspondentie, enz. - legden een netwerk van kartelcomités bloot die in geheel Oostenrijk actief waren en zich bezig hielden met alle bankproducten en -diensten evenals met reclameactiviteiten, of veeleer het ontbreken daarvan. De leden van het kartel stelden de rentetarieven vast voor leningen en spaargelden van particuliere cliënten en gezinshuishoudens en voor zakelijke cliënten, evenals de vergoedingen die de consumenten voor bepaalde diensten moesten betalen. Het kartel strekte zich eveneens uit tot geldovermakingen en exportfinanciering.

Het doel van het Lombardkartel werd beknopt weergegeven door de "gastheer" van een van de ongeoorloofde bijeenkomsten in februari 1995 toen hij de andere deelnemers welkom heette met de volgende woorden(1) (2): "De uitwisseling van ervaringen tussen banken met betrekking tot rentetarieven is steeds weer een nuttig instrument gebleken om een ongecontroleerde prijsconcurrentie te vermijden. In deze geest dient ook de bijeenkomst van vandaag tot een gerichte en verstandige aanpak van alle banken bij het vaststellen van de prijzen te leiden. De wijze waarop thans de rentetarieven worden vastgesteld toont zeer duidelijk aan dat wij opnieuw samen moeten komen en problematische prijsontwikkelingen moeten tegengaan hoop dat, in het belang van uw instellingen, constructieve oplossingen zullen worden gevonden".

Uit de in beslag genomen documenten blijkt dat de banken zich bewust waren van het feit dat hun gedrag in strijd was met de kartelwetgeving. Een van de deelnemers aan een kartelvergadering stelde bijvoorbeeld voor om, als voorzorgsmaatregel, in de toekomst "geen notulen van dergelijke bijeenkomsten meer te bewaren". De juridische afdeling van een van de banken werd hierop geraadpleegd en deze gaf de raad: "Vernietiging van alle bestaande notulen".

De Commissie is tot de slotsom gekomen dat het gedrag van de Oostenrijkse banken een zeer ernstige inbreuk vormt op de mededingingsregels van artikel 81 van het EU-Verdrag.

"Tot het kleinste dorp"

Het kartelnetwerk was veelomvattend wat de inhoud betreft, sterk geïnstitutionaliseerd, met nauwe onderlinge betrekkingen, en bestreek het gehele land - "tot het kleinste dorp" zoals een bank het formuleerde. Voor elk bankproduct bestond een afzonderlijk comité waarin een bevoegde medewerker van het tweede of derde managementniveau zitting had.

Eenmaal per maand, behalve in augustus, kwamen de presidenten-directeur van de grootste Oostenrijkse banken bij elkaar als het hoogste orgaan dat de "Lombard Club" werd genoemd. Een niveau daaronder bevonden zich de comités van deskundigen voor bepaalde producten. De belangrijkste comités waren de "kredietrentecomités", de "depositorentecomités" en een comité voor het gehele land, het "bondscomité voor krediet- en depositorente" waarin de vertegenwoordigers van Weense banken hun "collega's" uit de provincies ontmoetten.

Tussen deze verschillende comités en tussen de comités en het hoogste niveau, de Lombard Club, werd voortdurend informatie uitgewisseld. Bij controversiële kwesties werd het standpunt van de Lombard Club afgewacht, terwijl bij minder belangrijke besluiten goedkeuring "door de presidenten-directeur tijdens de volgende Lombard" als "onnodig werd beschouwd".

Tussen januari 1994 en eind juni 1998 vonden alleen al in Wenen tenminste 300 bijeenkomsten plaats.

Dikwijls werd een vergadering van een comité belegd wanneer de Oostenrijkse Centrale Bank de voornaamste kredietrentevoeten wijzigde; hierop kwamen de banken onmiddellijk bijeen "om samen na te denken over de te nemen maatregelen".

Bij deze gelegenheden gaf elke deelnemer aan welke tarieven op dat moment werden toegepast en welke reactie (d.w.z. verlaging of verhoging van de rentevoet met een bepaald bedrag) zijn bank voor ogen stond.

De meeste Oostenrijkse banken namen aan het kartel deel, maar uit een zorgvuldige analyse van de kartelbijeenkomsten blijkt dat de acht banken die een boete hebben gekregen, een sleutelrol speelden.

Achtergrond

Bij het berekenen van de boetes houdt de Commissie rekening met de zwaarte van de inbreuk, de duur en de eventuele verzwarende of verzachtende omstandigheden. Ook houdt zij rekening met het vermogen van een onderneming om de mededinging op een bepaalde markt aan te tasten. Wanneer de omvang van de betrokken ondernemingen sterk uiteenloopt, worden zij in verschillende groepen ingedeeld zodat de ondernemingen met ongeveer hetzelfde marktaandeel vergelijkbare boetes betalen. De boete wordt derhalve niet alleen in verhouding tot de omzet van de onderneming vastgesteld, hoewel zij nooit meer kan bedragen dan 10% van de totale jaaromzet van de onderneming, zoals is uiteengezet in Verordening nr. 17/62.

De Commissie heeft de boetes verlaagd om rekening te houden met de medewerking die de ondernemingen de Commissie in de loop van het onderzoek hebben verleend (overeenkomstig de zogeheten "clementieregeling" van 1996). Omdat de banken de in de mededeling van punten van bezwaar beschreven feiten niet hebben betwist, werd een vermindering van 10% verleend.

De ondernemingen beschikken over drie maanden om de geldboete te betalen. Geldboeten worden opgenomen in de algemene begroting van de Europese Unie. Aangezien de begroting van de EU uit bijdragen van de lidstaten wordt gefinancierd, komen de boeten uiteindelijk aan de Europese belastingbetaler ten goede.

(1)
Alle citaten zijn afkomstig van bij de banken in beslag genomen documenten.

(2)