Ministerie van Algemene Zaken
RIJKSVOORLICHTINGSDIENST
Persbericht
11 juni 2002
Minister-president kok naar sarajevo, tuzla en srebrenica.
Minister-president Kok brengt, samen met minister Herfkens voor Ontwikkelingssamenwerking, van 11 tot en met 13 juni een bezoek aan Bosnie. Zij gaan achtereenvolgens naar Sarajevo, Tuzla en Srebrenica.
De minister-president heeft in de debatten in de Tweede Kamer na het
ontslag van het kabinet resp. over het recente rapport van het NIOD (op
17 en op 25 april jl.) aangekondigd dat hij overwoog op passende wijze en
op een passend moment een bezoek aan de mensen in de regio te brengen.
Tijdens de debatten bleek dat deze behoefte ook in de Tweede Kamer werd
gedeeld. De minister-president benadrukte in de kamerdebatten het
onderscheid tussen schuld en verantwoordelijkheid. De schuld van de val
van Srebrenica en de daarop volgende massamoord legde hij ondubbelzinnig
bij de Bosnische Serviers, in het bijzonder bij generaal Mladic, die
daarvoor ook niet aan berechting door het Joegoslavie-tribunaal zou mogen
ontkomen. In de verklaring die de minister-president op 16 april in de
Tweede Kamer aflegde zei hij tot de slotsom te zijn gekomen dat de
bevindingen van het NIOD, die betrekking hebben op een periode waarin
opeenvolgende kabinetten van uiteenlopende samenstelling
verantwoordelijkheid hebben gedragen, niet zonder politieke consequenties
mochten blijven.
Tijdens hun bezoek aan Bosnie hebben de ministers Kok en Herfkens vele
gesprekken en contacten. Er is bijzondere aandacht voor activiteiten die
gericht zijn op hulpverlening aan betrokkenen en nabestaanden. De regio
krijgt al langere tijd steun van de Nederlandse regering en het ligt
nadrukkelijk in de bedoeling om hiermee door te gaan.
In Sarajevo zijn er o.m. gesprekken met de Bosnische autoriteiten, met de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, met vertegenwoordigers van de UNHCR en met de leiding van SFOR. Ook is er een gesprek met verschillende Nederlandse hulpverleners die momenteel actief zijn in Bosnie.
Op woensdag bezoeken de beide bewindslieden Tuzla. Ze gaan daar naar enkele huisvestingsprojecten en naar het identificatiecentrum van de International Commission for Missing Persons.
Op donderdag wordt Srebrenica bezocht. Na gesprekken met de burgemeester
en het gemeentebestuur bezoeken de ministers enkele gezinnen die zich in
de regio opnieuw huisvesten. Vervolgens leggen zij een krans bij het
Potocari Memorial.
In alle drie de plaatsen zijn er gesprekken met vertegenwoordigers en
organisaties van nabestaanden van de slachtoffers van de massamoorden bij
de val van Srebrenica in 1995, en met organisaties die bij de
hulpverlening betrokken zijn. Contact is er onder meer met de Mothers of
Srebrenica and Zepa, the Mothers of Srebrenica and Podrinje, the Women of
Podrinje, de Women of Srebrenica, de War Invalids of Srebrenica, de
Organisation of the Families of Fallen Soldiers, de werkgroep Srebrenica,
Nova Nade, Srebrenica '99, Amika, Sara, Bosfam, Drina, Leptir, IKV,
Zelja, MS foundation, en Forum Gradana.
RVD, 11.06.2002, 13.08 uur