Gezondheidsraad

PERSBERICHT

---

Continuïteit van zorg noodzakelijk voor drugverslaafde gedetineerden

Drugverslaafde gedetineerden kunnen in de Nederlandse penitentiaire inrichtingen niet altijd aanspraak maken op passende zorg. Gedwongen afkicken komt regelmatig voor. Zo zijn er inrichtingsartsen die geen methadon verstrekken aan verslaafden die voorafgaand aan hun detentie wel met methadon werden behandeld. Aangezien de gedetineerde net zozeer recht heeft op gezondheidszorg als elke andere burger, is deze vorm van dwang ongewenst. Er moet consensus komen binnen de beroepsgroep over de behandeling van verslaafde gedetineerden, en meer aandacht voor `harm reduction' als doelstelling. Ook de zorg na detentie verdient meer aandacht, bijvoorbeeld in de vorm van voorwaardelijke invrijheidstelling in combinatie met verplichte nazorg. Dit schrijft de Gezondheidsraad in een vandaag verschenen advies aan de minister van VWS en de minister van Justitie.

Ongeveer een derde tot de helft van de gedetineerden in Nederland heeft een meer of minder ernstige verslaving. Jaarlijks verblijven naar schatting 15.000 ernstig verslaafde mensen in penitentiaire inrichtingen, grotendeels mannen. Veel verslaafde gedetineerden gebruiken meerdere middelen, waarbij de combinatie van heroïne en cocaïne het meest voorkomt. In minstens de helft van de gevallen bestond voor de detentie al contact met de verslavingshulpverlening. | Uitgangspunt voor behandeling van drugverslaafden in detentie is dat zij een zelfde recht op gezondheidszorg hebben als verslaafden in de vrije maatschappij. Continuïteit van zorg is op dit moment echter nog niet gewaarborgd. Niet alleen worden patiënten binnen en buiten de gevangenismuren verschillend behandeld, ook binnen de verschillende Nederlandse penitentiaire inrichtingen loopt de praktijk sterk uiteen. Zo zijn er inrichtingsartsen die zonder toestemming van de gedetineerde patiënt een methadonbehandeling vervangen door een op abstinentie gerichte behandeling, terwijl anderen wel methadon blijven voorschrijven.
Een dergelijke willekeur is naar het oordeel van de Gezondheidsraad ongewenst. Het verdient aanbeveling dat binnen de beroepsgroep consensus wordt bereikt over behandelnormen, en dat een korte detentie geen onderbreking inluidt van een bestaande methadonbehandeling. De Gezondheidsraad adviseert dat bij verslaafden in voorlopige hechtenis een bestaande methadonbehandeling altijd voortgezet moet kunnen worden. Veroordeelden die langer dan zes maanden vastzitten kunnen eventueel een op abstinentie gerichte behandeling ondergaan, maar alleen als zij daar zelf toestemming voor hebben gegeven. Hoewel dwang dus niet gepast is, moet de detentieperiode wel zoveel mogelijk worden aangegrepen om drugverslaafden te motiveren aan hun verslavingsproblematiek te werken. Op dit moment wordt daarbij abstinentie doorgaans als doel gezien. Ook `harm reduction' zou echter een belangrijk behandeldoel moeten zijn. Dit geldt niet alleen voor penitentiaire inrichtingen in het algemeen, maar ook voor de Verslavings Begeleidings Afdelingen. Op deze VBA's heerste in 1999 en 2000 een leegstand van 25%. Met een verruimd en laagdrempeliger behandeldoel kan de capaciteit wellicht beter benut worden. Na ontslag moeten verslaafde ex-gedetineerden met vervolgzorg geholpen worden de schadelijke gevolgen van hun verslaving zoveel mogelijk te reduceren, of hun abstinentie vol te houden. Nazorg blijkt namelijk een belangrijke factor in het succes van behandelprogramma's. Op dit moment ontbreekt deze echter vaak. De Gezondheidsraad adviseert daarom de juridische mogelijkheden te verruimen om nazorg verplicht op te leggen. Dit kan bijvoorbeeld door een straf te combineren met een verplicht reclasseringscontact, of de voorwaardelijke invrijheidstelling opnieuw in te voeren, in combinatie met een verplicht vervolgtraject.
Nadere inhoudelijke inlichtingen verstrekt mw mr dr CJ van de Klippe, tel. (070) 3406591, e-mail: h.vd.klippe@gr.nl.

Datum: 12 juni 2002

---