Ministerie van Buitenlandse Zaken


---

Conventie-speech mr. H.A.F.M.O. Van Mierlo
Nederlandse regeringsvertegenwoordiger in de EU-Conventie 25 juni 2002
Beste medeleden,
Met belangstelling heb ik geluisterd naar de pleidooien uit de sector cultuur. Om tijd te besparen wil ik me beperken tot een pleidooi -ik zou kunnen spreken van een hartekreet- dat namens alle betrokkenen uit de culturele sector is gedaan door Otto VON DER GABLENTZ. Ik vat zijn interventie samen in de zeer indringende wens van alle cultureel betrokkenen dat de Unie zich zou bevrijden van de dwanggedachte dat cultuur een exclusieve bemoeienis is van de lidstaten en dat de gemeenschap en de Unie daar zoveel mogelijk buiten moeten blijven.
De uitspraak van de culturele instellingen is daarom zo belangrijk omdat juist zij in het verleden verondersteld werden cultuur te zien als een prerogatief van de lidstaten. Nu dat niet meer het geval lijkt te zijn hebben we als Conventie de plicht te bezien hoe de Unie of de Gemeenschap haar passieve rol wenst te herzien.
U moet mij niet verkeerd begrijpen:
Voor mij staat vast dat de nationale cultuur in de eerste plaats een zaak blijft van de lidstaten. Europa is trots op zijn culturele diversiteit, en beschouwt dat als zijn dierbaarste bezit. Maar het zou een taak van de gemeenschap moeten zijn die diversiteit als een gemeenschappelijk belang te beschermen en te bevorderen.
Maar dat is niet alles!
Een van de belangrijkste motieven voor het houden van deze conventie is het algemeen levende gevoel dat de afstand tussen de Europese burgers en Europa te groot is en overbrugd moet worden. Dat kan door de transparantie en de democratie te vergroten, maar het werkelijke instrument daarvoor is cultuur. De geschiedenis van de mens laat zien dat veiligheid en cultuur de twee terreinen zijn die de krachtigste en meest elementaire impulsen geven aan een proces van gemeenschapsvorming. Beiden ontbreken nog steeds in het Europese integratie-proces.
Ik acht het onmogelijk om het bestaande gat tussen burgers en Brussel te dichten zonder dat we heel doelgericht gebruik maken van de instrumenten van cultuur en educatie. De vorming van Europees denkende en voelende burgers begint bij het onderwijs. Daar zouden überhaupt de eerste noties van democratie moeten worden bijgebracht. Voor de nationale democratie telt dat al, laat staan de kennis en het gevoel voor iets wat nog ingewikkelder is en nog verder weg staat van het beeld van de Europese burger: de Europese democratie.
Het is in het belang van Europa zelf dat de Unie en gemeenschap actief worden in dat culturele proces van bewustwording, door middel van gemeenschappelijke educatie-programma's. Om die reden zou de Conventie serieus moeten bestuderen of artikel 151 zodanig kan worden herschreven dat het ons beter in staat stelt dat doel na te streven!

===