Ministerie van Buitenlandse Zaken


---

Algemeen Ambtsbericht noordelijke Kaukasus


1 Inleiding

---

In dit ambtsbericht wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van asielverzoeken en voor de beoordeling van de vraag of terugkeer van uitgeprocedeerde afgewezen asielzoekers verantwoord is, informatie gegeven over de situatie in de noordelijke Kaukasus die is ontstaan door het conflict tussen de Russische federale autoriteiten en strijders vechtend aan Tsjetsjeense zijde .

Het onderhavige ambtsbericht beschrijft uitsluitend de belangrijkste asielrelevante ontwikkelingen sinds het uitbrengen van het vorige ambtsbericht inzake de situatie in de noordelijke Kaukasus van 30 maart 2001 (kenmerk DPC/AM-706554). Dit ambtsbericht vormt derhalve een actualisering en dient in samenhang met bovengenoemd ambtsbericht te worden gelezen. In dit ambtsbericht staat de vraag centraal wat de situatie was voor de burgerbevolking, ontheemden en vluchtelingen afkomstig uit Tsjetsjenië in de periode van april 2001 tot maart 2002, als gevolg van de vijandelijkheden in het gebied.

Alhoewel de bevolking van Tsjetsjenië voor 1994 uit verschillende etniciteiten bestond , bestaan burgerbevolking, ontheemden en vluchtelingen uit Tsjetsjenië thans overwegend uit personen van etnisch Tsjetsjeense origine en nog slechts voor een klein deel uit personen van een andere etniciteit . Het onderhavige ambtsbericht richt zich, derhalve, grotendeels op de situatie van etnisch Tsjetsjeense burgers, ontheemden en vluchtelingen. In een aparte paragraaf (6.3) zal daarnaast aandacht worden geschonken aan de etnische minderheden uit Tsjetsjenië (etnische Ingoesj, Russen, etc.). Het is evenwel niet mogelijk om bij een beschrijving van de situatie in de noordelijke Kaukasus altijd een onderscheid te maken tussen de situatie voor etnische Tsjetsjenen en de situatie voor de etnische minderheden uit Tsjetsjenië. Er is immers niet altijd separate informatie beschikbaar en doorgaans is de situatie waarin de
burgers/ontheemden/vluchtelingen zich als gevolg van het huidige conflict bevinden, voor alle etnische groepen hetzelfde. Derhalve zal in het navolgende de terminologie Tsjetsjeense
ontheemden/vluchtelingen/burgers/burgerbevolking gehanteerd worden indien etnische Tsjetsjenen bedoeld worden, en
ontheemden/vluchtelingen/burgers/burgerbevolking uit c.q. in Tsjetsjenië of kortweg ontheemden/vluchtelingen/burgers/burgerbevolking indien er geen onderscheid tussen de verschillende etniciteiten gemaakt kan worden of indien uit de beschikbare informatie niet afgeleid kan worden dat het uitsluitend etnische Tsjetsjenen betreft.

Voor de goede orde zij hier nog vermeld, dat ook tijdens het vorige conflict in Tsjetsjenië (1994-1996) een deel van de burgerbevolking in Tsjetsjenië de deelrepubliek ontvluchtte en zich in andere delen van de Russische Federatie vestigde. Deze groep is echter geen onderwerp van dit ambtsbericht. Wel wordt in paragraaf 3.2 kort uiteengezet welke wettelijk vastgelegde rechten deze groep had op basis van de aan hen verleende juridische status.

In hoofdstuk twee komt de huidige militaire situatie aan de orde en worden de meest relevante politieke ontwikkelingen op een rij gezet.

Hoofdstuk drie gaat over ontheemden, waarbij aandacht wordt geschonken aan de juridische status van de ontheemden, de situatie voor ontheemden en burgerbevolking in Tsjetsjenië en de situatie in de aangrenzende deelrepublieken.

Hoofdstuk vier behandelt migratie van en naar Tsjetsjenië, waarbij aandacht wordt geschonken aan grensoverschrijdend verkeer, identificatiedocumenten en vestiging elders in de Russische Federatie (verder te noemen RF).

In hoofdstuk vijf wordt de situatie voor vluchtelingen uit Tsjetsjenië in Azerbaijan, Georgië, Jordanië en Kazachstan beschreven.

Hoofdstuk zes heeft betrekking op specifieke groepen. Hierbij zullen dienstweigeraars en deserteurs (inclusief informatie over de militaire dienstplicht in de RF), Tsjetsjeense strijders, etnische minderheden uit Tsjetsjenië en minderjarigen aan de orde komen.

Hoofdstuk zeven beschrijft de visie van de UNHCR, de VN-Mensenrechtencommissie en de UNHCHR, en het beleid van andere landen.

Tot slot is in hoofdstuk 8 een samenvatting opgenomen.

Aan de informatie in dit rapport ligt onder meer vertrouwelijke rapportage van de Nederlandse vertegenwoordiging in Moskou, OVSE, RvE, EU, VN en het ministerie van Buitenlandse Zaken van de Bondsrepubliek Duitsland ten grondslag. De openbare bronnen die voor het ambtsbericht zijn gebruikt, staan vermeld in de bijlage.


2 Militaire situatie en politieke ontwikkelingen
---

2.1 Inleiding

---
In dit hoofdstuk zullen de belangrijkste militaire en politieke ontwikkelingen in de noordelijke Kaukasus in de periode april 2001-februari 2002 worden beschreven. Voor een nadere beschrijving van de achtergronden van het huidige conflict tussen de Russische federale autoriteiten en de Tsjetsjeense strijders en een beschrijving van de politieke, militaire en humanitaire gebeurtenissen in de periode september 1999-april 2001, wordt kortheidshalve verwezen naar de ambtsberichten inzake de situatie in de noordelijke Kaukasus van 31 januari 2000 (kenmerk DPC/AM-670525), 29 juni 2000 (kenmerk DPC/AM-690591) en 30 maart 2001 (kenmerk DPC/AM-706554).

In paragraaf 2.2 zal de huidige militaire situatie aan de orde komen, waarbij aandacht wordt geschonken aan de militaire situatie in en buiten Tsjetsjenië. In paragraaf 2.3 worden vervolgens de belangrijkste politieke ontwikkelingen in en ten aanzien van Tsjetsjenië beschreven, waarbij aandacht wordt geschonken aan het functioneren van het civiele bestuur in Tsjetsjenië, het federale Programma voor Sociale en Economische Rehabilitatie, politieke besprekingen, de terugkeer van de OVSE-Assistance Group naar Tsjetsjenië en de internationale houding ten aanzien van het Russische handelen in Tsjetsjenië.

2.2 Militaire situatie

---
De militaire situatie in Tsjetsjenië blijft zeer precair. De Russische federale troepen hebben nog immer geen volledige controle over de deelrepubliek. Naast de gebieden in het bergachtige zuiden van Tsjetsjenië, waar nog steeds gevochten wordt met eenheden van de Tsjetsjeense strijders, vinden er ook elders in Tsjetsjenië met grote regelmaat aanvallen door Tsjetsjeense strijders plaats op Russische militaire konvooien en controleposten. Tevens worden er aanslagen gepleegd op hooggeplaatste militairen en met de federale autoriteiten samenwerkende Tsjetsjeense bestuurders .

Het risico voor de burgerbevolking in Tsjetsjenië om slachtoffer te worden van gevechtshandelingen is gezien het bovenstaande nog steeds aanwezig. Ook bestaat het risico dat de burgerbevolking naar aanleiding van guerilla-acties door Tsjetsjeense strijders het slachtoffer wordt van tegenaanvallen en wraakacties van de zijde van individuele Russische militairen. Daarnaast kunnen burgers in Tsjetsjenië slachtoffer worden van aanvallen door Tsjetsjeense strijders, indien deze hen ervan beschuldigen met de Russische autoriteiten te collaboreren. Ook de situatie in Grozny is niet van dien aard dat gesproken kan worden van een veilige en stabiele situatie.

Naast de voortdurende gevechten, guerilla-acties en aanslagen vormt ook de aanwezigheid van ongedocumenteerde mijnen nog steeds een groot probleem. Volgens recente schattingen zouden er meer dan 500.000 mijnen zijn gelegd in Tsjetsjenië. Tussen de 7.000 en 10.000 mensen, waarvan circa 4.000 kinderen, zouden reeds slachtoffer zijn geworden van mijnexplosies . De aanwezigheid van deze al dan niet ongedocumenteerde mijnen leidt met name in berggebieden en op het platteland, waar burgers afhankelijk zijn van landbouw en veeteelt, tot grote risico's voor de lokale bevolking. De situatie met betrekking tot ongedocumenteerde mijnen in Grozny lijkt thans min of meer onder controle te zijn .

Er lijkt in de verslagperiode sprake van een opvoering van de strijd van de zijde van de Tsjetsjeense strijders. Met name in het voorjaar en najaar van 2001 vonden er een aantal grootscheepse aanvallen op Russische doelen in verschillende delen van Tsjetsjenië plaats. Ook het aantal guerilla-acties en aanslagen leek in de verslagperiode toe te nemen. In mei 2001 bijvoorbeeld voerden naar schatting enkele tientallen strijders een aanval op Argun uit , waarop hevige gevechten uitbraken tussen Tsjetsjeense strijders en Russische troepen en eenheden van de veiligheidsdienst. In september 2001 viel een groep van circa 300 Tsjetsjeense strijders een aantal overheidsgebouwen in Gudermes aan . Russische troepen en veiligheidspersoneel reageerden met artilleriebeschietingen en de inzet van infanterie, gevechtshelikopters, tanks en gepantserde voertuigen. In beide gevallen werden de Tsjetsjeense strijders gedwongen zich terug te trekken.

Ook van de zijde van de federale autoriteiten lijkt de strijd in de verslagperiode te zijn opgevoerd . Sinds de terroristische aanslagen in de Verenigde Staten van 11 september 2001 hebben de Russische autoriteiten de 'antiterroristische operatie' in Tsjetsjenië bovendien nog verder geïntensiveerd. De Russische autoriteiten stellen hierbij dat er in Tsjetsjenië terroristen actief zijn die banden hebben met het Al-Qaeda netwerk van Osama Bin Laden . Daarnaast kondigde minister van Defensie Ivanov op 6 december jongstleden in de media een groot winteroffensief aan waarbij de Russische troepen zullen trachten om de 'nog overblijvende rebellengroepen te vernietigen en hun leiders te arresteren of uit te schakelen' . Hoe serieus deze aankondiging moet worden genomen moet nog blijken aangezien een vorig jaar aangekondigd winteroffensief, dat de strijd in Tsjetsjenië 'definitief zou beslissen', zonder resultaten bleef . Eind december zetten Russische troepen de aanval in op strijders die zich zouden bevinden in de omgeving van de stad Tsotsin-Joert, 10 kilometer ten oosten van Argun. Nadat enkele groepen strijders door de Russische linies waren ontsnapt en naar de stad Argun waren getrokken, werd op 3 januari jl. Argun afgesloten en circa 10 dagen door Russische troepen uitgekamd. Dit zou volgens de Russische mensenrechtenorganisaties Memorial en Glasnost gepaard zijn gegaan met ernstige mensenrechtenschendingen van de burgerbevolking.

De door de Russische regering in januari 2001 aangekondigde grootschalige terugtrekking van Russische troepen uit Tsjetsjenië werd, waarschijnlijk onder invloed van de verheviging van de strijd door de Tsjetsjeense rebellen, reeds in mei 2001 afgebroken. Volgens dezerzijds beschikbare informatie werden er slechts circa 5.000, in plaats van de aangekondigde vele tienduizenden manschappen, uit Tsjetsjenië teruggetrokken.

Volgens de officiële statistieken van de Russische overheid zijn er sinds het begin van de 'anti-terroristische acties' in september 1999 circa 3.500 Russische militairen gesneuveld . Bijna 10.000 Russische militairen zouden daarnaast gewond zijn geraakt. Volgens de 'Organisatie van Soldatenmoeders' echter, bedroeg in oktober 2001 het aantal gesneuvelde Russische soldaten ten minste het drievoudige van het officiële aantal: 10.500. Volgens de Russische autoriteiten zijn er daarnaast inmiddels 12 vertegenwoordigers van het lokale Tsjetsjeense burgerbestuur, 24 Tsjetsjeense politiemensen en drie geestelijken door Tsjetsjeense strijders vermoord . In de eerste 9 maanden van 2001 zouden de Russische veiligheidsdienst FSB en militairen op hun beurt 1.164 rebellen hebben gearresteerd, zouden er 250 rebellen zijn omgebracht en zouden er 25 bases van de rebellen zijn vernietigd. Het precieze aantal burgers dat slachtoffer is geworden van de voortdurende vijandelijkheden in Tsjetsjenië is onbekend, maar wordt in het algemeen op enkele tienduizenden geschat.

Kort samengevat kan gesteld worden dat er in vergelijking met de vorige verslagperiode in Tsjetsjenië eerder sprake is van een verheviging van de strijd dan een stabilisering van de militaire situatie. Desondanks was er in de verslagperiode (net als in de vorige verslagperiode) geen sprake meer van grootscheepse militaire offensieven, zoals nog het geval was in de periode tot het voorjaar van 2000 .

Ontheemden uit Tsjetsjenië die zich thans in Ingoesjetië, Dagestan of andere in de buurt van Tsjetsjenië gelegen gebieden bevinden, lopen in principe niet het risico slachtoffer te worden van gevechtshandelingen . Niet uit te sluiten valt echter dat men slachtoffer kan worden van incidenteel geweld van de kant van individuele Russische militairen bij zogenaamde 'screening-operaties', waarbij Russische militairen dorpen of ontheemdenkampen uitkammen op zoek naar Tsjetsjeense strijders die zich daar zouden verschuilen. Ook kunnen incidentele guerilla-acties door de Tsjetsjeense strijders niet geheel uitgesloten worden.

Ontheemden uit Tsjetsjenië die zich thans elders in de RF bevinden, lopen geen risico slachtoffer te worden van gevechtshandelingen. De kans dat ontheemden uit Tsjetsjenië elders in de RF slachtoffer worden van geweld van individuele Russische militairen lijkt zeer gering.

Vluchtelingen uit Tsjetsjenië die zich buiten de RF bevinden, lopen geen risico slachtoffer te worden van gevechtshandelingen. Een uitzondering hierop vormen de vluchtelingen die zich in het bergachtige grensgebied van Georgië met Tsjetsjenië ophouden (zie tevens 5.2):

Volgens berichten in de media werden op 27 en 28 november 2001 een aantal doelen in de Pankisi-vallei in het noorden van Georgië door de Russische luchtmacht gebombardeerd. Zes gevechtsbommenwerpers en 4 aanvalshelikopters zouden de omgeving van twee dorpen in de vallei en een waterkrachtcentrale onder vuur hebben genomen, waarbij twee doden vielen. De toedracht van dit incident is echter niet geheel duidelijk. Het werd voorafgegaan door een soortgelijk incident in de Khodorivallei in West-Georgië, waar zich eveneens een groep Tsjetsjeense strijders zou hebben opgehouden. De toestellen waren ongemarkeerd en de Russische autoriteiten ontkenden aanvankelijk dat het een actie van de Russische luchtmacht betrof , gaven het vervolgens toe, waarna het vervolgens weer ontkend werd. Dezerzijds is nog geen informatie beschikbaar omtrent verdere bijzonderheden rond deze gebeurtenissen of over de huidige militaire situatie aldaar. Duidelijk is wel dat de Russische regering van mening is dat er zich Tsjetsjeense strijders in dit deel van Georgië schuilhouden die in Tsjetsjenië opereren en Georgië als uitvalsbasis gebruiken. Volgens de Russen doet de Georgische regering er veel te weinig aan om de aanwezigheid van kampen en wapendepots van 'Tsjetsjeense terroristen' in Georgië te bestrijden. Op een onlangs gehouden GOS-top heeft president Putin aan Georgië een toezegging gedaan om door middel van een gezamenlijke commissie het incident te onderzoeken. Wanneer een dergelijke commissie zal gaan functioneren en hoe die zal worden samengesteld bleef daarbij echter onduidelijk.

2.3 Politieke ontwikkelingen

---
Volgens opgaaf van de Russische autoriteiten functioneert het burgerlijk bestuur in Tsjetsjenië thans grotendeels weer. De autoriteiten op lokaal en regionaal niveau zijn volgens hen weer werkzaam en het justitieel systeem en de organisatie van wetshandhaving zijn hersteld. Er zijn 12 functionerende districtsrechtbanken in vier districten van Tsjetsjenië met 26 rechters en een hooggerechtshof met 6 rechters. Alle rechters zijn inwoners van Tsjetsjenië. Daarnaast wordt er in een speciale commissie binnen het burgerlijk bestuur thans gewerkt aan een Grondwet voor Tsjetsjenië

Volgens critici echter functioneert het pro-Russische civiele bestuur gebrekkig en komt corruptie in alle gelederen van dit bestuur voor. Daarnaast zou er sprake zijn van onderlinge verdeeldheid en is de samenwerking met de andere in Tsjetsjenië functionerende overheidsstructuren en vertegenwoordigers (de door Moskou geïnstalleerde regering van Iljasov, de commandostructuren van de strijdkrachten van de ministeries van Defensie en Binnenlandse zaken, de FSB, de Presidentieel vertegenwoordiger voor het Zuid-Russische federale district Kazantsev en de federale minister voor de wederopbouw van Tsjetsjenië Jelagin) ongecoördineerd of is er zelfs sprake van onderlinge tegenwerking. Bovendien krijgt het burgerbestuur in Tsjetsjenië van Moskou geen vergaande bevoegdheden en onvoldoende financiële middelen, hetgeen de geloofwaardigheid in de ogen van de burgerbevolking ondermijnt. In het algemeen worden de leden van het burgerlijk bestuur door de bevolking gezien als stromannen en collaborateurs van Moskou.

Op 25 januari 2001 werd door de Russische regering een 'Federaal Programma voor Sociale en Economische Rehabilitatie van de Republiek Tsjetsjenië in 2001' ter grootte van 14.4 miljard Roebel (circa $500 miljoen) goedgekeurd. Het Programma heeft tot doel om de 'levensomstandigheden in Tsjetsjenië te normaliseren en om een situatie te creëren waarin alle ontheemden terug kunnen keren naar hun oorspronkelijke woonplaats in Tsjetsjenië'. Volgens opgaaf van de Russische autoriteiten waren in augustus 2001 'reeds' meer dan 2 miljard Roebel van het federale budget aan dit Programma besteed .. Op 23 augustus 2001 werd door de Russische regering bovendien een zelfde programma voor 2002 en de daaropvolgende jaren goedgekeurd.

Volgens de Verenigde Naties zorgt dit programma op een aantal vlakken voor significante verbeteringen. Zo worden salarissen, pensioenen en kinderbijslag thans regelmatig uitbetaald in Tsjetsjenië en functioneren een paar belangrijke onderdelen van de regionale economie en infrastructuur weer, zoals olieproductie, transport en communicatiesystemen, waardoor werkgelegenheid gecreëerd wordt voor een deel van de bevolking en er additionele financiële bronnen voor de wederopbouw ontstaan. Volgens de VN zouden echter de door de Russische regering beschikbaar gestelde middelen voor wederopbouw van Tsjetsjenië sneller ingezet moeten kunnen worden dan nu het geval is . Daarnaast stellen de VN dat, zelfs indien deze aanzet tot verbetering van de economische situatie in Tsjetsjenië wordt gecontinueerd, terugkeer van ontheemden naar Tsjetsjenië slechts plaats zal vinden indien er verbeteringen optreden in de veiligheidssituatie aldaar .

President Poetin en de Russische federale regering houden nog immer onverkort vast aan hun eisen aan de president van Tsjetsjenië Maschadov en andere Tsjetsjeense strijdgroepen voordat onderhandelingen over een mogelijk staakt-het-vuren gestart kunnen worden. Volgens de Russische autoriteiten dient er nog steeds eerst sprake te zijn van ontwapening van de in het gebied actieve strijdgroepen, uitlevering van alle 'terroristen met Russisch bloed aan hun handen' en erkenning van de federale grondwet.

Voor Maschadov zijn deze eisen echter onaanvaardbaar, al is het alleen maar omdat hij -ook al zou hij het willen- niet in staat is om zelfstandig opererende krijgsheren als Khattab op te pakken en uit te leveren. Bovendien is nog steeds de vraag of Maschadov als leider van de Tsjetsjeense strijders gezien kan worden en voldoende macht heeft om eventuele onderhandelingen namens alle Tsjetsjeense strijdgroepen te kunnen voeren.

Door deze patstelling lijkt het vooruitzicht op een vreedzame uitweg uit de huidige situatie nog ver weg. Toch waren er in de verslagperiode ook een aantal positieve ontwikkelingen, die in het onderstaande kort aan de orde zullen komen.

Contacten met vertegenwoordigers van de Tsjetsjeense strijders

Op 24 september 2001 kondigde President Poetin in een televisietoespraak de steun aan van de Russische Federatie voor de internationale coalitie tegen het terrorisme. In deze toespraak gaf hij bovendien aan dat de federale regering bereid was om te onderhandelen met Tsjetsjeense strijdgroepen en 'diegenen die zichzelf politici noemen' over het neerleggen van de wapens door de Tsjetsjeense strijders en de terugkeer naar een vreedzaam leven . Poetin stelde daarbij een ultimatum: de strijdgroepen dienden alle contacten met 'internationale terroristen' onmiddellijk te verbreken en binnen 72 uur contact te zoeken met vertegenwoordigers van de federale regering in het zuidelijke federale district.

Dit door Poetin gestelde ultimatum verstreek echter zonder een reactie van rebellenzijde of verdere repercussies van Russische zijde. Volgens verschillende bronnen was dit ook verwachtbaar, daar het meer een oproep tot overgave betrof dan een oproep om over vrede te onderhandelen. Desondanks wordt de oproep van Poetin ook als signaal gezien dat de Russische regering thans inziet dat het conflict in Tsjetsjenië niet met militaire middelen alleen te beslechten is, maar dat er wellicht ook naar een diplomatieke uitweg gezocht dient te worden.

Toch lijkt dit publiekelijke aanbod van Poetin tot onderhandelen niet geheel zonder resultaat te zijn gebleven. Nadat in het verleden al eerder informeel gesprekken tussen vertegenwoordigers van beide partijen op plaatsen buiten de Russische Federatie hadden plaatsgevonden, vond op 18 november jongstleden op het internationale vliegveld van Moskou een ontmoeting plaats tussen de Presidentieel vertegenwoordiger voor het Zuid-Russische federale district Kazantsev, en Maschadov's 'vice-premier', Zakajev. Zakajev kwam met een vliegtuig uit Istanbul gevlogen en werd vergezeld door een Turkse parlementariër. Het gesprek tussen beide vertegenwoordigers duurde twee uur en er zou in een constructieve atmosfeer over de mogelijkheden voor vrede in Tsjetsjenië gesproken zijn. Concrete stappen werden echter niet genomen. Verdere bijzonderheden werden niet bekend gemaakt.

Het gesprek tussen Kazantsev en Zakajev werd zowel van de zijde van de Tsjetsjeense strijders als door verschillende Russische politici als een positief gegeven beschouwd en een mogelijke eerste stap op weg naar een vreedzame oplossing voor het conflict. Op de besprekingen heeft echter geen vervolg plaatsgevonden en inmiddels hebben meerdere vertegenwoordigers van de Russische autoriteiten zich weer uitgesproken over de onmogelijkheid van een dialoog met de Tsjetsjeense strijders.

Mensenrechtenseminar Raad van Europa

Op 26 en 27 november jongstleden vond in Straatsburg een door de Mensenrechtencommissaris van de Raad van Europa (Gil-Robles) georganiseerd seminar over de mensenrechtensituatie in Tsjetsjenië plaats. Aan dit seminar namen onder meer vertegenwoordigers van de Russische mensenrechten-NGO's 'Memorial' en 'Civil Assistance', verschillende afgevaardigden van de Doema, vertegenwoordigers van de zogenaamde 'Tsjetsjeense diaspora' , vertegenwoordigers van het pro-Russische civiele bestuur in Tsjetsjenië, vertegenwoordigers van het federale Openbaar Ministerie, ambtenaren van het federale zuidelijke district en de presidentiële mensenrechtenvertegenwoordiger in Tsjetsjenië, Kalamanov, deel. Alhoewel er door Gil-Robles ook vertegenwoordigers van de Tsjetsjeense strijders waren uitgenodigd, was de uitnodiging door hen van de hand gewezen onder meer omdat er met name 'Kremlin propagandisten' aan zouden deelnemen terwijl juist de overheidsstructuren die van mensenrechtenschendingen verdacht worden (Defensie, Binnenlandse Zaken en FSB) niet door Gil-Robles waren uitgenodigd . Overigens zijn reeds sinds juni 2000 drie mensenrechtenexperts van de Raad van Europa werkzaam bij het kantoor van de speciale presidentiële vertegenwoordiger voor de mensenrechten in Tsjetsjenië, Kalamanov. Deze drie experts ondersteunen de werkzaamheden van het kantoor van Kalamanov. Rapportage met betrekking tot de werkzaamheden van deze experts wordt gepubliceerd op de website van de Raad van Europa (www.coe.int).

Op het seminar werd gesproken over mogelijke mechanismen om mensenrechtenschendingen door Russische soldaten en de Tsjetsjeense strijders in Tsjetsjenië te voorkomen. Daarnaast kwamen de versterking van het justitieel systeem, de versterking van de economie en de repatriëring van ontheemden aan de orde. Concrete resultaten konden echter niet worden behaald. De Russische autoriteiten hadden reeds van tevoren aangegeven dat er geen sprake kon zijn van een politiek overleg, waarbij over concrete maatregelen besloten kon worden, maar dat het slechts een uitwisseling van ideeën over een mogelijke oplossing voor de problemen op mensenrechtengebied betrof.

Op 15 juni 2001 keerde de OVSE-Assistance Group voor Tsjetsjenië (OVSE-AG) terug naar Tsjetsjenië, nadat de OVSE-AG in december 1998 noodgedwongen vanwege veiligheidsredenen het gebied had verlaten en haar kantoor in Moskou had gevestigd. De OVSE-AG had tijdens en na het vorige conflict in Tsjetsjenië ('94-'96) nog een belangrijke rol gespeeld. Zo had de AG in 1996 bemiddeld tussen de Russische autoriteiten en Tsjetsjeense strijders bij de totstandkoming van een staakt-het-vuren, en had de AG een belangrijke rol gespeeld bij de presidentsverkiezingen in Tsjetsjenië in 1997 .

Over de terugkeer van de OVSE-AG naar Tsjetsjenië was door de opeenvolgende OVSE-Chairmen in Office al sinds voorjaar 2000 met Moskou onderhandeld. Belangrijkste obstakel in de besprekingen vormden verschillen van inzicht over de status van de AG en over veiligheidsgaranties en werkomstandigheden voor de Groep in Tsjetsjenië. Uiteindelijk zijn vergaande veiligheidsmaatregelen geaccepteerd, die door Moskou als voorwaarde voor terugkeer werden genoemd. Een achterliggend probleem achter deze discussie lag besloten in een verschillende interpretatie van het mandaat van de OVSE-AG, zoals dat tijdens de OVSE-top in Istanbul nog was herbevestigd. Van Russische zijde werd de nadruk gelegd op humanitaire taken van de AG en werd een rol voor de AG op meer politiek gebied (mensenrechten, conflictbemiddeling), zoals eveneens in het mandaat opgenomen, afgehouden.

Critici stellen dat de bewegingsvrijheid -en daarmee de daadkracht- van de OVSE-AG onder invloed van de strenge eisen die de Russische autoriteiten aan de veiligheid van het OVSE-personeel stellen , beperkt is. De OVSE-AG zou slechts in staat zijn om een aantal humanitaire projecten te realiseren en klachten over mensenrechtenschendingen te registreren.

Het mandaat van de AG omvat onder meer 'het bevorderen van respect voor de mensenrechten, het vastleggen van feiten omtrent mogelijke schendingen daarvan, het faciliteren van internationale humanitaire hulpverlening, het verlenen van assistentie aan de Russische autoriteiten en internationale organisaties ter bevordering van de terugkeer van ontheemden, het nastreven van dialoog en onderhandelingen op de weg naar een vreedzame oplossing voor het conflict en het ondersteunen van de totstandkoming van mechanismen op het gebied van rechtszekerheid' . Tijdens een bijeenkomst van de OVSE Permanente Raad in december jl. werd besloten om voor de OVSE AG in Tsjetsjenië een tijdshorizon tot 31 december 2002 te introduceren. De Russische autoriteiten verklaarden dat de politieke component van het AG mandaat reeds was vervuld.

Er bestond in de gehele verslagperiode nog steeds grote bezorgdheid bij zowel inter-gouvernementele organisaties als internationale mensenrechten NGO's ten aanzien van de vele berichten over mensenrechtenschendingen in Tsjetsjenië en het indiscriminatoire karakter van geweld jegens de burgerbevolking. In het onderstaande worden kort een aantal aspecten hiervan belicht. Het oordeel van de Mensenrechtencommissie van de Verenigde Naties en de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten (UNHCHR) over de situatie in Tsjetsjenië komt in paragraaf 7.3 aan de orde.

Kritiek internationale mensenrechtenorganisaties

Volgens verschillende internationale mensenrechtenorganisaties vinden er in Tsjetsjenië nog steeds op grote schaal mensenrechtenschendingen plaats en doen de Russische autoriteiten er nog steeds veel te weinig aan om vermeende mensenrechtenschendingen in Tsjetsjenië te onderzoeken en voorkomen. Amnesty International bijvoorbeeld stelt dat zij over een grote hoeveelheid informatie beschikt, waaruit blijkt dat mensenrechtenschendingen tegen burgers (folteringen, mishandelingen, buitengerechtelijke arrestaties, executies en verdwijningen) nog steeds voorkomen en een reële bedreiging vormen voor de burgerbevolking in Tsjetsjenië .

Human Rights Watch (HRW) publiceerde in mei 2001 een rapport over het Russische onderzoek naar een massagraf dat in januari vlakbij de belangrijkste militaire basis in Tsjetsjenië ('Khankala' nabij Grozny) was aangetroffen. HRW concludeerde in dit rapport dat het onderzoek inzake het massagraf nogmaals aantoonde dat de Russische autoriteiten weigeren om serieuze stappen te ondernemen om plegers van ernstige mensenrechtenschendingen binnen de Russische strijdkrachten te identificeren en aansprakelijk te stellen voor hun daden . In oktober en november jongstleden publiceerde HRW bovendien een aantal persberichten waarin de organisatie de EU, de NAVO en de VS erop wees dat Russische en internationale mensenrechtenorganisaties nog steeds mensenrechtenschendingen door Russische troepen documenteren, waaronder buitengerechtelijke executies, marteling en willekeurige arrestaties. HRW riep de internationale gemeenschap op om President Poetin erop te wijzen dat de 'Oorlog tegen terrorisme' niet een carte blanche dient te betekenen voor Russische mensenrechtenschendingen in Tsjetsjenië .

Kritiek internationale organisaties

Ook internationale organisaties zoals de EU, de VN, de Raad van Europa en de OVSE hebben in de verslagperiode bij verschillende gelegenheden hun bezorgdheid uitgesproken over de vele berichten over ernstige mensenrechtenschendingen in Tsjetsjenië door zowel Russische militairen/personeel van de veiligheidsdiensten als Tsjetsjeense strijders. Tevens werd er zijdens deze organisaties kritiek geuit op het gebrek aan daadkrachtig optreden door de Russische regering om mensenrechtenschendingen te voorkomen en om vermeende mensenrechtenschendingen te onderzoeken en te bestraffen.

Met name de Raad van Europa liet zich in de verslagperiode in soms opvallend harde bewoordingen uit over het Russische handelen in Tsjetsjenië. In juli 2001 bijvoorbeeld bracht het 'Commitee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment' (CPT) van de Raad van Europa een publieke verklaring uit met betrekking tot Tsjetsjenië . Het CPT stelde hierbij dat de Russische autoriteiten, als partij bij de 'European Convention for the prevention of torture and inhuman and degrading treatment or punishment' van 1987, niet voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit dit verdrag door niet samen te werken met het CPT. Het is pas de derde keer in haar elfjarig bestaan dat het CPT met een dergelijke publieke verklaring naar buiten treedt.

In haar verklaring stelt het CPT dat de Russische autoriteiten, ondanks herhaaldelijk aandringen daartoe, nagelaten hebben om een tweetal aanbevelingen van het CPT op te volgen. Allereerst hebben de Russische autoriteiten volgens het CPT geen actie ondernomen om vermeende gevallen van ernstige mishandeling in plaatsen van detentie in Tsjetsjenië te onderzoeken en om eventuele strafvervolging in te stellen tegen diegenen die zich daaraan schuldig maken. Daarnaast hebben de Russische autoriteiten nagelaten om een door het CPT verzocht onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de gang van zaken in de Chernokozovo-gevangenis, waar naar verluidt tussen december 1999 en maart 2000 een groot aantal gevangenen ernstig mishandeld zou zijn.

Begin december 2001 concludeerde Lord Judd, Raad van Europa-rapporteur en voorzitter van de 'Gezamenlijke PACE -Doema werkgroep voor mensenrechten in Tsjetsjenië', bovendien dat er 'simpelweg geen verbetering was opgetreden ten aanzien van de mensenrechtensituatie in Tsjetsjenië en dat hij geen overtuigend bewijs had gevonden voor de claims van de Russische autoriteiten dat er op dat vlak significante vooruitgang was geboekt'. Judd bekritiseerde de federale autoriteiten voorts voor het feit dat er nog steeds schoonmaakoperaties worden verricht zonder de aanwezigheid van procureurs en dat burgers nog steeds gedwongen zijn om omkoopsommen bij controleposten te betalen. Judd stelde tot slot dat de enige oplossing voor het conflict het starten van onderhandelingen met de opstandelingen was .


3 Ontheemden

---

3.1 Inleiding

---
In dit hoofdstuk wordt informatie gegeven over de juridische status van ontheemden en de huidige situatie voor ontheemden uit- en burgers in Tsjetsjenië. Daarnaast komt ook de situatie in de aangrenzende deelrepublieken aan de orde.

Een ernstige belemmering voor elke berichtgeving over bovengenoemde onderwerpen vormt de opheffing eind mei 2000 van de Federale Migratiedienst (FMS), die met de vorming van een nieuwe regering werd ondergebracht in het nieuwe 'ministerie van Federatie Zaken, Etnische en Migratiepolitiek'. Inmiddels is echter op 16 oktober jongstleden ook weer het ministerie van Federatie Zaken, Etnische en Migratiepolitiek opgeheven per presidentieel decreet nr. 1230 en diens minister, Alexander Blokhin, ontslagen . De verantwoordelijkheden van dit ministerie op migratiegebied werden bij het ministerie van Binnenlandse Zaken ondergebracht. Deze reorganisatie is nog niet uitgekristalliseerd en het is derhalve thans niet mogelijk formele verklaringen op migratiegebied te verkrijgen. De beschrijving van de juridische status en van vestigings- en registratiemogelijkheden is derhalve gebaseerd op praktijkinformatie verkregen van derden.

3.2 Status van de ontheemden

---
In aanvulling op hetgeen reeds in het vorige ambtsbericht werd vermeld, volgt in het onderstaande nog enige additionele informatie ten aanzien van de juridische status van ontheemden uit Tsjetsjenië.

Statusverlening gedurende het vorige conflict in Tsjetsjenië ('94-'96)

Gedurende het vorige conflict in Tsjetsjenië (1994-1996) kregen ontheemden uit Tsjetsjenië vrij eenvoudig de juridische status van 'Forced Migrant' (FM). Deze status was gebaseerd op de 'Law on Forced Migrants' van 28 december 1995 . De status van FM kon worden aangevraagd bij de Federale Migratiedienst (FMS) en haar vertegenwoordigingen in de regio's (RMS). Een aanzienlijk deel van de ontheemden die deze status aanvroeg, bestond uit etnische Russen . Na ontvangst van een FM-certificaat kon men, indien nodig, in zijn nieuwe woonplaats een aanvraag indienen voor een binnenlands paspoort.

Circa 162.000 ontheemden zouden als gevolg van het vorige conflict in Tsjetsjenië een FM status hebben verkregen in circa 80 regio's van de Russische Federatie.

Statusverlening gedurende de interim-periode ('96-'99)

Na de totstandkoming van het akkoord van Chasavyoert in augustus 1996 werd door de Russische autoriteiten het conflict in Tsjetsjenië als beëindigd beschouwd. Personen die na augustus 1996 Tsjetsjenië verlieten kwamen derhalve niet meer in aanmerking voor de status van FM. Voor wat betreft het verkrijgen van nieuwe identificatiedocumenten vielen zij onder het reguliere regime, hetgeen inhield dat men een aanvraag daartoe diende in te dienen in de plaats waar men een permanente woonplaatsregistratie had.

Statusverlening gedurende het huidige conflict (sinds september 1999)

Sinds het uitbreken van het huidige conflict in Tsjetsjenië zijn vrijwel geen FM statussen toegekend. De Russische autoriteiten beschouwen het huidige conflict als een 'antiterroristische operatie' en zien de ontheemden die het gebied als gevolg van deze operatie ontvluchten, als personen die tijdelijk hun woonplaats hebben verlaten. Alhoewel de hierboven genoemde 'Law on Forced Migrants' uit 1995 niet expliciet aangeeft dat een ontheemde permanent zijn oorspronkelijke woonplaats moet hebben verlaten om een FM status te verkrijgen, wordt die wet nu wel op die wijze door de Russische autoriteiten geïnterpreteerd. Hierdoor komen personen die ontheemd zijn als gevolg van het huidige conflict in Tsjetsjenië in principe niet in aanmerking voor een FM status.

Volgens opgaaf van de Russische autoriteiten hebben tussen 30 september 1999 en 30 juni 2001 11.851 personen een FM status verkregen in 79 regio's van de Russische Federatie. Dit cijfer omvat echter, vanwege de zeer langdurige procedures, over het algemeen personen die het conflict van '94-'96 ontvlucht waren. Duidelijk is echter wel dat het voor het grootste deel etnische Russen betreft .

Registratie als 'PTV'

De in het vorige ambtsbericht inzake de situatie in de noordelijke Kaukasus genoemde registratie van ontheemden als 'Personen die tijdelijk hun vaste verblijfplaats hebben verlaten in verband met terroristische acties' (kortweg PTV) betreft geen verlening van een juridische status, maar slechts een registratie ten behoeve van humanitaire en statistische doeleinden . Deze registratie werd gedaan in Tsjetsjenië, Ingoesjetië, Dagestan, Noord-Ossetië en Stravropol-Kray.

Ontheemden dienden voor deze registratie ten behoeve van humanitaire doeleinden een formulier ('Nr. 7') in te vullen dat na registratie door de autoriteiten als bewijs van registratie aan betrokkenen werd uitgereikt. Het formulier is geen identiteitsdocument, maar is bedoeld als instrument voor statistische doeleinden en verschaft toegang tot humanitaire hulp door de Russische overheid. Volgens gegevens van de VN zou in september 2001 in totaal aan 359.000 ontheemden uit Tsjetsjenië een dergelijk formulier ('Nr.7') zijn afgegeven. Dit aantal omvat 198.100 formulieren die werden afgegeven aan personen in Tsjetsjenië, 148.939 in Ingoesjetië en 4.500 in Dagestan .

Sinds april 2001 zijn de autoriteiten echter gestopt met deze registratie voor humanitaire doeleinden. Zonder deze registratie hebben ontheemden geen toegang tot humanitaire hulp door de Russische overheid, zoals voedsel en accommodatie in de door de Russische autoriteiten georganiseerde kampen. Volgens UNHCR zouden er thans circa 10.000 tot 15.000 ontheemden niet in het bezit zijn van een formulier nr. 7 , waardoor deze groep afhankelijk is van hulpverlening door internationale en lokale humanitaire organisaties . Naar verwachting zal dit probleem groter worden wanneer ten gevolge van deze winter mogelijk een grotere groep ontheemden aangewezen zal zijn op humanitaire hulp. Dit geldt met name voor personen die geen onderdak weten te vinden bij gastgezinnen.

Bij vestiging van ontheemden in een nieuwe woonplaats in één van de omliggende deelrepublieken in de noordelijke Kaukasus werd door lokale autoriteiten soms het bezit van 'formulier nr. 7' als voorwaarde gesteld voor woonregistratie in de nieuwe woonplaats.

UNHCR ondersteunt ontheemden die problemen ondervinden bij het verkrijgen van een tijdelijke of permanente woonplaatsregistratie bij vestiging in een plaats buiten Tsjetsjenië (in Ingoesjetië en in andere delen van de RF) en probeert hen te helpen om hun verblijf elders te legaliseren . UNHCR beschikt echter niet over kantoren in alle regio's van de RF en ondersteunt derhalve NGO's die migranten, inclusief ontheemden uit Tsjetsjenië, ter zake juridisch advies verlenen. Daarnaast blijft UNHCR bij de federale autoriteiten aandringen op naleving van de wet- en regelgeving die toeziet op vrije vestiging. Dezerzijds is niet bekend aan hoeveel ontheemden UNHCR steun kan verlenen of in welke mate zij daarin succesvol is.

3.3 Huidige situatie voor ontheemden en de bevolking in Tsjetsjenië
---
Volgens het Russische Staatscomité voor de Statistiek zouden er in april jl. 603.040 mensen in Tsjetsjenië hebben gewoond, waarvan 145.000 in steden en de rest op het platteland . Volgens gegevens van de VN zijn van de totale bevolking thans circa 160.000 personen ontheemd. Van deze ontheemden leeft circa 95% bij gastgezinnen en 5% in spontane nederzettingen . Het aantal vrouwen en mannen dat in Tsjetsjenië leeft, is ongeveer gelijk .

De humanitaire situatie in Tsjetsjenië is nog steeds zeer complex. Er bestaat door voedselhulp van de zijde van de Russische regering en de internationale gemeenschap geen accuut gebrek aan voedsel. Wel bestaan er nog steeds grote problemen op het vlak van huisvesting (met name in Grozny en andere steden in Tsjetsjenië), drinkwatervoorziening, sanitaire voorzieningen, gezondheidszorg, onderwijs en werkgelegenheid . Het grootste gedeelte van de bevolking leeft ver onder de armoedegrens en voor velen blijft humanitaire noodhulp een belangrijke, zo niet de enige, manier om in het levensonderhoud te voorzien . De meest kwetsbare groepen zijn zwangere vrouwen, moeders met baby's, kleine kinderen, weeskinderen, gehandicapten, bejaarden, éénoudergezinnen en mensen die volledig afhankelijk zijn van humanitaire hulp. Deze groepen maken samen zo'n 24% van de bevolking in Tsjetsjenië uit.

Als gevolg van de slechte veiligheidssituatie en het gebrek aan infrastructuur in Tsjetsjenië blijft het voor (internationale) humanitaire organisaties nog steeds moeilijk om de bevolking in Tsjetsjenië van hulp te voorzien . Slechts een beperkt aantal internationale hulporganisaties is in Tsjetsjenië actief. Een voorbeeld van deze moeilijke werkomstandigheden voor humanitaire organisaties is een schietincident op 29 mei 2001, waarbij een lokale medewerker van ICRC gewond raakte bij een checkpoint in het Staropromyslovski-district van Grozny. ICRC schortte na dit voorval al haar activiteiten in Tsjetsjenië tot nader order op. Pas nadat de Russische autoriteiten de toezegging hadden gedaan dat de omstandigheden van het incident onderzocht zouden worden en er intensieve contacten met Russische regeringsvertegenwoordigers en veiligheidsambtenaren hadden plaatsgevonden, hervatte ICRC op 27 juni 2001 al haar activiteiten in Tsjetsjenië . voorziet circa 70.000 mensen per maand in Tsjetsjenië van humanitaire hulp.

Op 31 oktober 2001 werd een 'Letter of Understanding' (LoU) door vertegenwoordigers van de in en rondom Tsjetsjenië actieve humanitaire organisaties en de regering van de Republiek Tsjetsjenië ondertekend. De LoU bevestigde dat internationale humanitaire activiteiten gebaseerd zijn op internationaal humanitair recht en op 'de principes van menselijkheid, onpartijdigheid, neutraliteit en onafhankelijkheid' en bevestigde de samenwerking tussen de regering van Tsjetsjenië en de humanitaire gemeenschap. De LoU stipuleerde dat de Tsjetsjeense regering de toegang tot en bewegingsvrijheid binnen Tsjetsjenië van humanitaire organisaties toestond door middel van het uitgeven van pasjes met een geldigheid van tenminste drie maanden. De LoU is sindsdien het referentiekader voor de aanvraag van vergunningen door humanitaire organisaties om in Tsjetsjenië activiteiten te kunnen ontplooien .

Grozny

De situatie in Grozny is nog steeds problematisch. Er vinden nog regelmatig veiligheidsincidenten plaats, er is sprake wijdverspreide criminaliteit en 90% van de bevolking is werkloos en afhankelijk van humanitaire hulp. De ingevallen winter verslechtert de situatie bovendien in de grotendeels door oorlog vernietigde stad.

Desondanks lijken de levensomstandigheden voor de bewoners in Grozny in de verslagperiode iets verbeterd. De lokale markt groeit en er is voedsel tegen redelijke prijzen verkrijgbaar. Een groeiend aantal mensen probeert zich in de stad te vestigen, pensioenen worden met enige regelmaat betaald en soms sociale uitkeringen aan families met kinderen. Een deel van de bevolking in Grozny verdient een inkomen door handel op lokale markt of kleine bedrijfjes .

Kort samengevat kan gesteld worden dat de humanitaire situatie in Tsjetsjenië nog niet wezenlijk verbeterd is.

Ten aanzien van het willekeurig geweld jegens de burgerbevolking in Tsjetsjenië en de schending van mensenrechten is in de verslagperiode vrijwel geen verandering opgetreden. Volgens vrijwel alle bronnen komt dit nog steeds zeer regelmatig voor. Veel gebieden in Tsjetsjenië zijn nog steeds onveilig en het leven van duizenden burgers wordt beïnvloed door de voortdurende vijandelijkheden tussen Russische troepen en Tsjetsjeense strijders , mensenrechtenschendingen (door zowel Russische militairen/personeel van de veiligheidsdiensten als Tsjetsjeense strijders ) en wijdverspreide criminaliteit en corruptie.

Omdat er ten aanzien van aanhouding, afpersing, arrestaties, detenties en verdwijningen in de verslagperiode geen wezenlijke veranderingen zijn opgetreden, wordt hier voor informatie over deze onderwerpen kortheidshalve verwezen naar paragraaf 5.3.4. van het ambtsbericht inzake de situatie in de noordelijke Kaukasus van 30 maart 2001 (kenmerk DPC/AM-706554). In het onderstaande volgt, voor zover relevant, aanvullende informatie over de zogenaamde 'schoonmaakoperaties'. Voor informatie over de houding van de internationale gemeenschap ten aanzien van mensenrechtenschendingen in Tsjetsjenië zij verwezen naar paragraaf 2.3.5 van dit ambtsbericht.

Verificatie van informatie over bovengenoemde onderwerpen is nog steeds zeer moeilijk doordat onafhankelijke berichtgeving over incidenten die in Tsjetsjenië plaatsvinden slechts in beperkte mate voorhanden is. Aan onderstaande beschrijving ligt informatie uit ooggetuigenverslagen ten grondslag.

Schoonmaakoperaties ('Zatsjistki')

Alhoewel 'antiterroristische' operaties door Russische militairen en personeel van de veiligheidsdienst FSB in toenemende mate op individuele verdachten gericht lijken te zijn, vonden in de verslagperiode ook verschillende grootschalige 'schoonmaakoperaties' plaats. Deze acties zouden volgens verschillende bronnen soms gepaard zijn gegaan met geweld tegen de burgerbevolking, executies en verdwijningen. Sommige schoonmaakacties leidden zelfs tot een verhoogde instroom van ontheemden uit Tsjetsjenië in Ingoesjetië doordat burgers halsoverkop het geweld probeerden te ontvluchten. Ook kwam het na afloop van dergelijke acties tot geweld jegens Russische militairen door gefrustreerde jonge mannen uit getroffen dorpen en vergeldingsacties door Tsjetsjeense strijders .

Een reeks schoonmaakoperaties in juni en juli 2001, die mede in antwoord op een reeks gewelddadige acties van de Tsjetsjeense strijders werden uitgevoerd, dienen in deze context vermeld te worden. In Sernovodsk, Assinovskaya, Kurchaloi, Mairtup, Starye Atagi, Tsjernoretsje, Serdsjen-Yurt, Alkan-Khala en twee districten van Grozny gingen schoonmaakoperaties volgens verschillende bronnen gepaard met ernstige mensenrechtenschendingen tegen de burgerbevolking. Er zou bij verschillende van deze acties sprake zijn geweest van plundering, vernietiging van eigendommen, afpersing, bedreiging, willekeurige arrestaties, mishandeling, verkrachting en marteling. Met name de schoonmaakoperaties in Sernovodsk, Assinovskaya en Kurchaloi begin juli 2001 leidden vanwege het uitzonderlijk harde en ondoelmatige optreden van de Russische federale troepen zowel in de Russische Federatie als internationaal tot een storm van protesten.

Harde kritiek op de wijze waarop deze 'schoonmaakacties' waren uitgevoerd, kwam van mensenrechtenorganisaties als Amnesty International en Human Rights Watch, maar ook van de kant van de Raad van Europa en zelfs van de door Moskou geïnstalleerde lokale Tsjetsjeense autoriteiten en de regionale Russische autoriteiten. Ruim 200 burgers dienden een klacht in bij het kantoor van de presidentieel mensenrechtenvertegenwoordiger in Tsjetsjenië, Kalamanov. Op federaal niveau werd er, zij het schoorvoetend en deels ontkennend, toegegeven dat er mogelijk schendingen van mensenrechten bij deze acties hadden plaatsgevonden, nadat eerst de hoogste Russische militaire commandant in Tsjetsjenië, Moltenskoj, had toegegeven dat er sprake was geweest van 'wijdverbreide misdaden' en 'wetteloze daden' door zijn troepen bij deze 'zoekacties' .

In vervolg op deze luide kritiek werd op 25 juli 2001 door de Procureur Generaal van Tsjetsjenië 'Decreet nr. 46' uitgevaardigd, dat stipuleert dat schoonmaakoperaties thans dienen te worden uitgevoerd in aanwezigheid van een procureur en een vertegenwoordiger van het lokale civiele bestuur of, bij gebrek daaraan, een dorpsoudste of lokale religieuze leider. Deze instanties dienen van tevoren op de hoogte te worden gebracht van een dergelijke operatie. Daarnaast stipuleert het decreet een aantal formaliteiten die tijdens arrestaties bij schoonmaakoperaties in acht dienen te worden genomen, zoals het verwittigen van familieleden, het vastleggen van de tijd van arrestatie en de plaats waarheen een arrestant wordt afgevoerd.

Volgens de Raad van Europa heeft de implementatie van dit decreet tot gevolg gehad dat het aantal klachten dat naar aanleiding van schoonmaakoperaties bij het kantoor van Kalamanov wordt ingediend, alsmede het aantal vermiste personen na schoonmaakoperaties, is verminderd . Bij het kantoor van de Speciale Vertegenwoordiger van de President van de Russische Federatie, Kalamanov, stonden begin november 2001 1118 personen als vermist geregistreerd . Een deel van deze vermisten was echter reeds getraceerd en naar 695 personen werd nog gezocht.

Volgens mensenrechtenorganisaties wordt genoemd decreet lang niet altijd in acht genomen en worden er nog steeds acties ondernomen zonder de aanwezigheid van een procureur en zonder bekendstelling aan het lokale bestuur. Ook zou er nog steeds sprake zijn van geweld jegens burgers en verdwijningen bij schoonmaakoperaties . Ook zou sprake zijn van gevallen waarbij wel een procureur aanwezig was die echter op geen enkele wijze controle kon uitvoeren op de operaties, omdat herkenningstekens aan militaire voertuigen onzichtbaar zouden zijn gemaakt en dreigementen tegen hem zouden zijn geuit.

Kort samengevat kan gesteld worden dat ten aanzien van de veiligheidssituatie in Tsjetsjenië weinig veranderd is in vergelijking met de vorige verslagperiode. Nog steeds is de situatie niet gestabiliseerd en onrustig. Bepaalde misstanden, zoals afpersing van civiele voorbijgangers bij militaire controleposten, lijken anderzijds juist te zijn geïnstitutionaliseerd. Volgens vrijwel alle bronnen komt geweld jegens de burgerbevolking en de schending van mensenrechten nog steeds regelmatig voor. Terwijl veel ontheemden uit Tsjetsjenië in Ingoesjetië (waar het grootste gedeelte van de ontheemden nog steeds verblijft) wel naar Tsjetsjenië terug willen keren, is de huidige slechte veiligheidssituatie dan ook de belangrijkste reden waarom men in Ingoesjetië blijft ..

Vrouwenbesnijdenis

Bij een dezerzijds geraadpleegde ter zake deskundige bron was geen enkel geval van vrouwenbesnijdenis in de noordelijke Kaukasus bekend. Volgens deze bron is vrouwenbesnijdenis geen traditie onder Russische moslims.

3.4 De situatie in de aangrenzende deelrepublieken
---
In aanvulling op hetgeen reeds in het vorige ambtsbericht inzake de situatie in de noordelijke Kaukasus werd vermeld , volgt in het onderstaande nog enige aanvullende informatie met betrekking tot de situatie voor ontheemden uit Tsjetsjenië in de omliggende deelrepublieken en provincies van de noordelijke Kaukasus .

In de humanitaire situatie voor ontheemden uit Tsjetsjenië in de omliggende deelrepublieken en provincies is in de verslagperiode niet veel verandering opgetreden. Nog steeds verblijft het grootste gedeelte van de ontheemden in Ingoesjetië (circa 150.000-160.000 ), een kleiner deel in Dagestan (thans circa 5.000) en weer een ander deel in de andere deelrepublieken en provincies van de noordelijke Kaukasus (bij elkaar circa 10.000) .

Humanitaire hulp aan deze ontheemden wordt voor een belangrijk deel door de internationale gemeenschap en internationale en lokale NGO's verzorgd, en verloopt nog immer redelijk. Volgens de Verenigde Naties wordt thans door de activiteiten van de federale, regionale en lokale autoriteiten, tezamen met de activiteiten van lokale en internationale humanitaire organisaties grotendeels in de basisbehoeften van de ontheemden in Ingoesjetië (waar het overgrote gedeelte van de ontheemden uit Tsjetsjenië verblijft) voorzien .

Er zijn thans circa 30 lokale en internationale organisaties in de noordelijke Kaukasus actief. In november 2001 brachten de VN bovendien wederom een Inter-agency Appeal uit voor de noordelijke Kaukasus voor een periode tot eind 2002 , waarmee internationale humanitaire hulpverlening aan Tsjetsjeense ontheemden waarschijnlijk ook in 2002 wordt gecontinueerd. Ook het ICRC heeft voor 2002 opnieuw een Actieplan opgesteld .

In de verslagperiode werden door federale troepen verschillende 'veiligheids-' of 'screeningoperaties' in Ingoesjetië uitgevoerd in nederzettingen en kampen waar ontheemden uit Tsjetsjenië verblijven. Daarbij werd een onbekend aantal personen gearresteerd dat verdacht werd van lidmaatschap van Tsjetsjeense strijdgroepen.

Ook in de verslagperiode van dit ambtsbericht bestonden er spanningen tussen ontheemden uit Tsjetsjenië en de lokale bevolking in Ingoesjetië. Sinds juni 2001 kreeg een groeiend aantal ontheemden te maken met uitzetting uit gastgezinnen en spontane nederzettingen. Dit gebeurde meestal nadat de gastgezinnen hun financiële middelen verbruikt hadden of indien ontheemden geen huur meer konden betalen. In 2001 kwamen er bovendien per saldo ongeveer 8.000 nieuwe ontheemden uit Tsjetsjenië bij in Ingoesjetië . De VN verlenen assistentie aan gastgezinnen en aan de Ingoesjetische autoriteiten, zorgen zo mogelijk voor eventueel benodigde alternatieve accommodatie voor ontheemden en bemiddelen in voorkomende gevallen, waardoor er geen sprake is van een onhoudbare situatie. Uitzettingen uit gastgezinnen op grote schaal konden worden voorkomen.

Overigens is van de in Ingoesjetië verblijvende ontheemden uit Tsjetsjenië circa 35.000 van etnisch Ingoesjetische afkomst. Circa 30.000 etnische Ingoesjeten uit Tsjetsjenië zullen zich volgens schattingen van de Verenigde Naties niet naar Tsjetsjenië terugkeren en zich permanent in Ingoesjetië vestigen.


4 Migratie van en naar Tsjetsjenië

---

4.1 Inleiding

---
In dit hoofdstuk wordt een aantal factoren belicht die een rol spelen bij de migratiestromen van en naar Tsjetsjenië. Hierbij komen grensoverschrijdend verkeer, identificatiedocumenten en vestiging elders in de RF aan de orde.

Omdat er echter ten aanzien van deze factoren in de verslagperiode geen wezenlijke veranderingen zijn opgetreden, wordt hier voor informatie over deze onderwerpen tevens verwezen naar hoofdstuk 6 van het ambtsbericht inzake de noordelijke Kaukasus van 30 maart 2001 (kenmerk DPC/AM-706554). In de navolgende paragrafen komt slechts aanvullende informatie over deze onderwerpen aan de orde.

4.2 Grensoverschrijdend verkeer

---
Ten aanzien van de reismogelijkheden en migratiestromen van en naar Tsjetsjenië hebben er zich in de verslagperiode geen wezenlijke veranderingen voorgedaan. Derhalve wordt hier voor informatie over deze onderwerpen tevens verwezen naar paragraaf 6.2 van het ambtsbericht inzake de situatie in de noordelijke Kaukasus van 30 maart 2001 (Kenmerk DPC/AM-706554). In het onderstaande volgen slechts enige aanvullende gegevens.

In de verslagperiode, en met name sinds juni 2001, was er sprake van een gemiddelde toename van het aantal ontheemden dat vanuit Tsjetsjenië naar Ingoesjetië (waar nog steeds het grootste gedeelte van de ontheemden uit Tsjetsjenië verblijft) vertrok. Volgens gegevens van de Verenigde Naties was er over de periode januari 2001-oktober 2001 sprake van een gemiddelde toename van circa 8.000 ontheemden .

Volgens Amnesty International verlaten ontheemden Tsjetsjenië niet alleen vanwege de voortdurende militaire acties tussen Russische militairen en Tsjetsjeense strijders of de humanitaire situatie, maar ook vanwege mensenrechtenschendingen .

Tevens was er in de verslagperiode nog steeds sprake van veel pendelverkeer. Ontheemden reizen voor korte tijd terug naar Tsjetsjenië om het lot van familieleden en bekenden na te gaan, om bezittingen te inspecteren, om sociale uitkeringen in ontvangst te nemen en soms om met kleinschalige handel wat geld te verdienen. Veel ontheemden houden nog steeds hun opvangplaats in Ingoesjetië of elders aan vanwege de precaire veiligheidssituatie in Tsjetsjenië en omdat de mogelijkheid van onderdak of opvang door familieleden elders in Tsjetsjenië door de aangerichte verwoestingen in twee oorlogen vrijwel is weggevallen.

Van vrijwillige permanente terugkeer van ontheemden naar Tsjetsjenië was in de verslagperiode ook sprake. Schattingen over precieze aantallen variëren echter nog steeds . Alhoewel de Russische autoriteiten veel moeite doen om ontheemden aan te sporen om naar Tsjetsjenië terug te keren, was er in de verslagperiode geen sprake van gedwongen terugkeer van ontheemden naar Tsjetsjenië.

Eind april 2001 werd de herstelwerkzaamheden van de treinverbinding tussen Tsjetsjenië en Moskou voltooid. De verbinding, die van Gudermes (Oost-Tsjetsjenië) via Dagestan, Astrakhan en Volgograd naar Moskou loopt, was sinds het uitbreken van het conflict in de zomer van 1999 buiten gebruik. Vanwege de algehele veiligheidssituatie is er echter geen sprake van een reguliere treinverbinding. In voorjaar 2001 werd eveneens aangekondigd dat de treinverbinding van Gudermes naar Mineralnye Vody (Stavropolskij krai) en van Gudermes naar Khasav-Yurt weer in gebruik zouden worden genomen .

4.3 Identificatiedocumenten

---
In aanvulling op hetgeen reeds in het vorige ambtsbericht inzake de situatie in de noordelijke Kaukasus werd vermeld , volgt in het onderstaande enige aanvullende informatie met betrekking tot het verstrekken van identificatiedocumenten aan ontheemden uit Tsjetsjenië.

Afgifte in Tsjetsjenië

De uitgifte van (binnenlandse) paspoorten in Tsjetsjenië, die in de zomer van 2000 weer op gang was gekomen, werd in de verslagperiode gecontinueerd. In augustus 2001 maakten de Russische autoriteiten bekend dat er aan het begin van 2001 70.000 binnenlandse paspoorten, 2.000 buitenlandse paspoorten en 114.000 tijdelijke identificatiedocumenten (zie hieronder) waren afgegeven . Alhoewel volgens dezerzijds beschikbare gegevens momenteel nog steeds binnenlandse paspoorten in Tsjetsjenië worden afgegeven, is het thans echter vrijwel onmogelijk om in Tsjetsjenië een buitenlands paspoort te verkrijgen.

Afgifte in Ingoesjetië

Tussen juni en september 2000 werden er in Ingoesjetië door een mobiel team van het federale ministerie van Binnenlandse Zaken tijdelijke identificatiedocumenten (formulier 'nr. 2?') verstrekt aan ontheemden uit Tsjetsjenië die niet meer over een binnenlands paspoort beschikten. Sinds september 2000 werden deze formulieren afgegeven door het lokale Ingoesjetische ministerie van Binnenlandse Zaken. Formulier nr. 2? werd afgegeven aan personen die door de autoriteiten ten behoeve van humanitaire doeleinden als 'PTV' waren geregistreerd (zie paragraaf 3.2.) en dus in het bezit waren van 'formulier nr. 7'.

Formulier nr. 2? wordt normaliter in de Russische Federatie afgegeven indien een persoon zijn binnenlands paspoort is verloren en geldt als tijdelijk identificatiedocument. Het is geldig voor één maand, waarbinnen een persoon wordt geacht een binnenlands paspoort te verkrijgen in de plaats van zijn permanente woonplaatsregistratie. Het formulier kan, indien het iemand niet gelukt is om binnen die maand een binnenlands paspoort te verkrijgen, vernieuwd worden. Elke vernieuwing van formulier Nr. 2? dient echter betaald te worden. Met formulier nr. 2? konden ontheemden uit Tsjetsjenië die in Ingoesjetië verbleven een binnenlands paspoort verkrijgen in hun oorspronkelijke woonplaats in Tsjetsjenië.

Tot voor kort werden er in Ingoesjetië geen binnenlandse paspoorten afgegeven aan ontheemden uit Tsjetsjenië, met uitzondering van personen die in Ingoesjetië een permanente woonplaatsregistratie hadden weten te bemachtigen . Sinds 2 november 2001 heeft echter het Tsjetsjeense kantoor van het ministerie van Binnenlandse Zaken, afdeling Visa en Registratie (OVIR), een satellietkantoor geopend in Nazran (Ingoesjetië). Dit kantoor is bestemd voor de afgifte van binnenlandse paspoorten en tijdelijke identificatiedocumenten (formulier nr. 2?) aan in Ingoesjetië verblijvende ontheemden uit Tsjetsjenië. Het Tsjetsjeense OVIR satellietkantoor te Nazran maakt zelf geen paspoorten aan maar geeft de in Nazran aangeleverde aanvragen door aan de OVIR in Tsjetsjenië en overhandigt daarna het in Tsjetsjenië aangemaakte paspoort aan betrokkene in Nazran kantoor kan wel zelfstandig onder meer paspoorten verlengen, tijdelijke registratie verzorgen en staatsburgerschapsverklaringen afgeven. Alle ontheemden hebben toegang tot dit kantoor, ook personen die sinds het stoppen van de registratie ten behoeve van humanitaire doeleinden door de Russische autoriteiten in april 2001 (zie tevens paragraaf 3.2.) niet over 'formulier nr. 7' beschikken. Ontheemden in Ingoesjetië behoeven dus niet meer naar hun oorspronkelijke woonplaats in Tsjetsjenië te reizen om identificatiedocumenten te verkrijgen.

4.4 Vestiging elders in de RF

---
Ten aanzien van de mogelijkheden voor ontheemden uit Tsjetsjenië om zich elders in de RF te vestigen, hebben zich in de verslagperiode geen wezenlijke veranderingen voorgedaan. Derhalve wordt hier voor informatie over dit onderwerp tevens verwezen naar paragraaf 6.4 van het ambtsbericht inzake de situatie in de noordelijke Kaukasus van 30 maart 2001 (Kenmerk DPC/AM-706554). In het onderstaande volgen slechts enige aanvullende gegevens.

Het grootste gedeelte van de ontheemden dat Tsjetsjenië thans nog verlaat, vestigt zich in Ingoesjetië. Slechts een klein deel probeert zich elders in de RF te vestigen. Precieze gegevens over hun aantallen zijn echter niet bekend. De meeste Tsjetsjeense ontheemden die Tsjetsjenië ontvluchten of reeds waren ontvlucht, blijven in de regio omdat de voedselvoorziening daar door de op gang gekomen internationale humanitaire hulpverlening nu een redelijk peil heeft.

Voor de huidige situatie voor ontheemden uit Tsjetsjenië die in Ingoesjetië verblijven, zij hier verwezen naar paragraaf 3.4. van dit ambtsbericht.

Ten aanzien van de situatie voor ontheemden uit Tsjetsjenië die zich in een van de andere in de buurt van Tsjetsjenië gelegen gebieden (Adygea, Dagestan, Kabardino-Balkaria, Karatsjai-Tsjerkessië, Noord-Ossetië, Krasnodarskij krai en Stavropolskij krai) willen vestigen, geldt het volgende. De lokale autoriteiten in de nabij gelegen deelrepublieken (Adygea, Dagestan, Kabardino-Balkaria, Karatsjai-Tsjerkessië en Noord-Ossetië) beschouwen al sinds het begin van het huidige conflict in Tsjetsjenië de vestiging van ontheemden uit Tsjetsjenië als ongewenst, daar er in deze gebieden al langere tijd sprake is van interne etnische spanningen tussen de verschillende daar aanwezige bevolkingsgroepen of, zoals in Noord-Ossetië, van een reeds bestaand vluchtelingenprobleem. Deze autoriteiten voeren daarom, al dan niet door middel van restrictieve lokale regelingen op het gebied van woonplaatsregistratie, een beleid om te voorkomen dat ontheemden uit Tsjetsjenië zich daar vestigen. In Stravropolskij krai en Krasnodarskij krai is er bovendien, naast het bestaan van restrictieve lokale regelingen, sprake van sterke nationalistische sentimenten onder de overwegend etnisch Russische bevolking, waardoor vestiging van ontheemden uit Tsjetsjenië ook daar op problemen (waaronder maatschappelijke discriminatie, zie hieronder) kan stuiten.

Volgens dezerzijds geraadpleegde bronnen vormen Moskou en St. Petersburg nog steeds de beste mogelijkheid om zich te vestigen voor ontheemden die zich in gebieden buiten de noordelijke Kaukasus willen vestigen. Weliswaar is er in deze steden sprake van een aanzienlijke mate van maatschappelijke discriminatie jegens Kaukasiërs (zie hieronder), de meeste Tsjetsjenen vinden er wel een grote mate van onderlinge solidariteit binnen de Tsjetsjeense gemeenschap. Hierdoor is het bijvoorbeeld makkelijker om via vrienden of familie het geld voor benodigde omkoopsommen te regelen en zijn de economische perspectieven voor werk op de zwarte markt beter dan in gebieden waar slechts weinig of geen Tsjetsjenen verblijven. Doordat de Tsjetsjeense gemeenschap in Sint Petersburg veel kleiner is dan in Moskou, zouden de problemen die ontheemden daar van de kant van de autoriteiten ondervinden overigens minder groot zijn dan in Moskou.

Over de situatie voor ontheemden die zich ergens buiten de reeds hierboven genoemde gebieden in de RF hebben gevestigd, is geen informatie beschikbaar. Volgens de dezerzijds geraadpleegde bronnen zijn er echter geen of vrijwel geen ontheemden uit Tsjetsjenië in deze gebieden (bijvoorbeeld ten oosten van de Oeral) aanwezig. Er zouden zich daar ook vrijwel geen ontheemden uit Tsjetsjenië willen vestigen, omdat in deze gebieden geen Tsjetsjeense gemeenschap voorhanden is waarbij men onderdak en hulp kan vinden. Tevens zou de maatschappelijke discriminatie van Tsjetsjenen hen ervan weerhouden zich daar, zonder de hulp van een reeds aanwezige Tsjetsjeense gemeenschap, te vestigen.

Maatschappelijke discriminatie jegens personen van niet-etnisch Slavische afkomst

Eén van de factoren die nog steeds een rol speelt indien ontheemden uit Tsjetsjenië zich in gebieden buiten Tsjetsjenië proberen te vestigen, is de maatschappelijke discriminatie in de Russische Federatie van niet-Slavische bevolkingsgroepen. Voor informatie over dit onderwerp zij hier tevens verwezen naar paragraaf 6.1 van het ambtsbericht inzake de situatie in de noordelijke Kaukasus van 30 maart 2001 (kenmerk DPC/AM-706554). In het onderstaande volgt nog enige aanvullende informatie.

Volgens alle geraadpleegde bronnen is er in de situatie ten aanzien van maatschappelijke discriminatie van etnische Tsjetsjenen en andere niet-Slavische etnische minderheden in de Russische Federatie in de verslagperiode weinig verandering opgetreden. Nog steeds kunnen etnische Tsjetsjenen en andere niet-Slavische etnische minderheden in de RF vormen van maatschappelijke discriminatie ondervinden . Daarnaast vormen volgens verschillende bronnen thans ook gewelddadige acties van skinheads en andere extreemrechtse groeperingen een toenemend probleem. In de verslagperiode vonden een aantal incidenten plaats, waarbij personen uit de Kaukasus en andere etnische minderheden in de RF slachtoffer werden van racistisch getinte acties van de kant van extreem-nationalistische groeperingen .

De Europese Commissie tegen Racisme en Intolerantie (ECRI), een orgaan van de Raad van Europa, sprak gezien deze situatie in de verslagperiode haar 'ernstige verontrusting' uit over 'de wijdverspreide vijandigheid en grote vooroordelen jegens bepaalde etnische groepen in de Russische Federatie, die vaak leiden tot discriminatie en geweld door individuele burgers en wetshandhavende instanties jegens personen die deel uitmaken van deze groepen' . Volgens de ECRI zijn 'sinds 1999 in het bijzonder immigranten uit de Kaukasus in Moskou en Tsjetsjenen in verschillende regio's van de Russische Federatie (waaronder Moskou, Moskou-regio, Stavropol Krai, Noord-Ossetië, Dagestan en Kabardino-Balkaria) hiervan regelmatig doelwit' .

Volgens Amnesty International is er in de RF zelfs een situatie ontstaan waarbij, door een combinatie van anti-Tsjetsjeense sentimenten in de Russische maatschappij, officiële (anti-Tsjetsjeense) uitspraken van Russische politici en het handelen van veiligheidsdiensten, personen van etnisch Tsjetsjeense afkomst een groep vormen die in de praktijk wettelijk niet beschermd wordt en slachtoffer is van vervolging, afpersing en willekeur .

Het inroepen van de bescherming van de (hogere) autoriteiten indien men het slachtoffer wordt van maatschappelijke discriminatie is in theorie wel mogelijk, maar in de praktijk lijkt dit een moeilijke zaak omdat de discriminatie ook van de zijde van de (hogere) autoriteiten kan komen. Veel Tsjetsjenen zullen, uit angst voor nog grotere problemen, zich niet voor bescherming tot de autoriteiten wenden. Indien men dit toch doet, hangt het van het individuele geval af of men daar ook daadwerkelijk bescherming zal vinden.


5 Vluchtelingen in Azerbaijan, Georgië, Jordanië en Kazachstan
---

5.1 Azerbaijan

---
De Azerbaijaanse autoriteiten verlenen aan vluchtelingen uit Tsjetsjenië die sinds het uitbreken van het huidige conflict in Tsjetsjenië naar Azerbaijan zijn gevlucht niet een vluchtelingenstatus. Deze vluchtelingen bevinden zich zonder geldige verblijfstitel in Azerbaijan. Weliswaar hebben staatsburgers van de Russische Federatie geen visum nodig om naar Azerbaijan te kunnen reizen, maar formeel dient men zich wel binnen 24 uur na binnenkomst bij de lokale autoriteiten te melden om een verblijfstitel aan te vragen . Zo'n verblijfstitel wordt echter door de Azerbijaanse autoriteiten niet aan de sinds september 1999 gevluchte Tsjetsjenen verleend. Gezien het feit dat dit verblijf zonder verblijfstitel met zich meebrengt dat de vluchtelingen uit Tsjetsjenië geen toegang hebben tot o.a. huisvesting, arbeid, scholing en gezondheidszorg, biedt UNHCR hulp aan deze vluchtelingen.

UNHCR in Azerbaijan registreert deze vluchtelingen en voorziet hen van een zogenaamde 'Letter of Concern'. Deze 'Letter of Concern' is van een pasfoto voorzien en doet dienst als identiteitsdocument en wordt informeel tevens gezien als verblijfsdocument en biedt zo enige bescherming aan de vluchteling. Over het algemeen respecteren de Azerbaijaanse autoriteiten dit document. UNHCR registreerde in Bakoe tot begin november 2001 4.731 Tsjetsjeense vluchtelingen. Deze vluchtelingen verblijven in de buitenwijken van Bakoe. Geschat wordt dat er in totaal, inclusief legaal verblijvende Tsjetsjenen en nog niet door UNHCR geregistreerde vluchtelingen, maximaal
6.000 Tsjetsjenen in Azerbaijan verblijven.

UNHCR biedt aan alleenstaande moeders en gezinnen met veel kinderen een financiële bijdrage. Tevens is er een school opgericht en wordt medische hulp geboden aan de vluchtelingen uit Tsjetsjenië. UNHCR biedt de vluchtelingen echter geen voedselhulp of onderdak. De vluchtelingen huren zelf behuizing in de buitenwijken van Bakoe.

UNHCR in Azerbaijan registreert geen vluchtelingen die reeds elders, bijvoorbeeld in Georgië, zijn geregistreerd. UNHCR in Azerbaijan heeft toegang tot het bestand van in Georgië geregistreerde vluchtelingen en kan derhalve dubbelregistratie controleren. Het merendeel van de Tsjetsjeense vluchtelingen in Azerbaijan geeft aan dat ze via Dagestan naar Azerbaijan zijn gereisd. Het is echter niet ondenkbaar dat Tsjetsjenen deze reisroute opgeven om te voorkomen dat men naar bijvoorbeeld Georgië wordt teruggestuurd. Over het algemeen is de situatie van Tsjetsjeense vluchtelingen in Azerbaijan namelijk beter dan die van Tsjetsjeense vluchtelingen in Georgië.

De bevolking in Azerbaijan stelt zich in het algemeen neutraal op ten aanzien van Tsjetsjeense vluchtelingen. De autoriteiten in Azerbaijan zien in dat de juridische status van de vluchtelingen dient te worden verbeterd en voeren hierover overleg met de UNHCR.

Volgens berichten in de media heeft Azerbaijan reeds verschillende malen Tsjetsjenen die verdacht worden van betrokkenheid bij 'terroristische activiteiten' in Tsjetsjenië aan de Russische autoriteiten uitgeleverd. Zo zouden onder andere de Tsjetsjeense veldheren Ruslan Akhmadov en Badrudi Mutrazaev aan vertegenwoordigers van het Russische ministerie van Binnenlandse Zaken zijn overgedragen .

5.2 Georgië

---
In aanvulling op hetgeen reeds in het vorige ambtsbericht inzake de situatie in de noordelijke Kaukasus werd vermeld , volgt in het onderstaande nog enige aanvullende informatie met betrekking tot de positie van Tsjetsjeense vluchtelingen in Georgië.

Inmiddels heeft er een herregistratie van de Tsjetsjeense vluchtelingen in Georgië plaatsgevonden. Er bevinden zich thans circa 7.000 vluchtelingen uit Tsjetsjenië in Georgië. Ongeveer tweederde daarvan staat volgens opgaaf van de Georgische autoriteiten als vluchteling geregistreerd. Circa 350 vluchtelingen staan in Tbilisi geregistreerd, de rest in de Pankisi-vallei. Registratie van deze vluchtelingen is echter zeer moeilijk omdat veel etnische Cisten, die vaak zelf ook in Tsjetsjenië ingeschreven staan of daar een tweede huis hadden of er een gedeelte van het jaar leefden, ook aanspraak menen te kunnen maken op de vluchtelingenstatus in Georgië. Daarnaast zijn veel vluchtelingen niet in bezit van identificatiedocumenten.

Na verlening van een vluchtelingenstatus door de Georgische autoriteiten ontvangen vluchtelingen een identiteitsbewijs. Dit identiteitsbewijs lijkt op de identiteitsbewijzen die aan de Georgische ontheemden uit Abchazië werden uitgereikt, alleen staat er nu 'vluchteling' op vermeld in plaats van 'ontheemde'. De Georgische autoriteiten hadden tevens de uitgifte van een soort reisdocument in voorbereiding, maar dat is onder druk van een aantal omliggende landen die niet willen dat deze vluchtelingen naar hun grondgebied doorreizen, uitgesteld.

De vluchtelingenstatus in Georgië geeft slechts het recht op verblijf, aangezien de Georgische autoriteiten niet in staat zijn om de vluchtelingen materiële hulp te bieden. Hulp aan de in Georgië verblijvende Tsjetsjeense vluchtelingen wordt derhalve door de internationale gemeenschap verzorgd. Alle hulpgoederen worden in de praktijk door lokale Cisten verdeeld omdat het, gezien de zeer slechte veiligheidssituatie in de Pankisi-vallei, voor internationale medewerkers en lokale medewerkers van internationale organisaties verboden is de vallei in te gaan. In de primaire levensbehoeften van de vluchtelingen èn de etnische Cisten zou inmiddels in voldoende mate zijn voorzien. Wel is er sprake van toenemende spanningen tussen de etnische Cisten, die nog steeds circa 80% van de vluchtelingen bij hen thuis opvangen, en de vluchtelingen uit Tsjetsjenië.

Er zijn dezerzijds geen gegevens beschikbaar over aantallen Tsjetsjeense strijders die zich thans nog in de Pankisi-vallei ophouden.

De Georgische autoriteiten sturen geen vluchtelingen uit Tsjetsjenië terug naar de Russische Federatie.

5.3 Jordanië

---
De situatie ten aanzien van vluchtelingen uit Tsjetsjenië in Jordanië is in de verslagperiode niet wezenlijk veranderd ten opzichte van hetgeen reeds in het vorige ambtsbericht inzake de situatie in de noordelijke Kaukasus ter zake werd gesteld . In het onderstaande volgt nog enige aanvullende informatie.

De Jordaanse autoriteiten staan vluchtelingen uit Tsjetsjenië nog steeds tijdelijk verblijfsrecht toe. Na daartoe een aanvraag te hebben ingediend, wordt aan vluchtelingen uit Tsjetsjenië een Jordaanse verblijfsvergunning voor één jaar verleend. Via bemiddeling van een Jordaanse NGO slagen alle Tsjetsjeense vluchtelingen erin om een tijdelijke verblijfsvergunning voor één jaar te verkrijgen. Deze vergunningen worden vooralsnog probleemloos door de Jordaanse autoriteiten verlengd en het ligt niet in de lijn der verwachting dat de Jordaanse autoriteiten dit tijdelijke verblijfsrecht voor vluchtelingen uit Tsjetsjenië spoedig zullen opheffen.

Het exacte aantal vluchtelingen uit Tsjetsjenië in Jordanië is niet bekend, maar het zouden er enkele honderden zijn. Zij zijn voornamelijk woonachtig in de wijk Sweileh in Amman, en het nabijgelegen Zarqa, waar ook de meeste Jordaanse Tsjetsjenen wonen.

De vluchtelingen uit Tsjetsjenië in Jordanië die door UNHCR in Amman als verdragsvluchteling zijn erkend -het betreft een zeer beperkt aantal personen- blijven ook tijdelijk verblijfsrecht in Jordanië genieten en hoeven niet, zoals terzake gebruikelijk, geherhuisvest te worden in een derde land . Dit hangt samen met de in het vorige ambtsbericht genoemde historische banden met het Tsjetsjeense volk.

5.4 Kazachstan

---
In aanvulling op hetgeen reeds in het vorige ambtsbericht inzake de situatie in de noordelijke Kaukasus werd vermeld , volgt in het onderstaande nog enige aanvullende informatie met betrekking tot de positie van Tsjetsjeense vluchtelingen in Kazachstan.

Sinds januari 2000 zijn naar schatting 12.500 Tsjetsjeense vluchtelingen uit Tsjetsjenië naar Kazachstan gevlucht. Het merendeel van de vluchtelingen bestaat uit vrouwen, kinderen en bejaarden. Vluchtelingen uit Tsjetsjenië in Kazachstan worden als zodanig erkend door de UNHCR in Kazachstan, echter niet door de autoriteiten van Kazachstan. Tsjetsjeense vluchtelingen in Kazachstan krijgen derhalve ook geen speciale identiteitsbewijzen voor vluchtelingen van de lokale autoriteiten en komen niet in aanmerking voor sociale voorzieningen zoals uitkeringen, onderwijs, gezondheidszorg of huisvesting van overheidswege.

De reeds langer in Kazachstan gevestigde Tsjetsjeense gemeenschap krijgt, in tegenstelling tot de vluchtelingen uit Tsjetsjenië, wèl enige steun van de Kazachstaanse overheid. Zo werden in 2000-2001 met steun van het Kazachstaanse ministerie van Cultuur verschillende speciale scholen voor onderwijs in de Tsjetsjeense taal geopend. Kinderen van recent ingestroomde vluchtelingen zouden volgens een dezerzijds geraadpleegde bron echter tevens op deze scholen onderwijs krijgen, al hebben zij geen recht op gratis onderwijs.

Naast de opvang en hulp door familieleden en clangenoten wordt aan de vluchtelingen op bescheiden schaal juridische en materiële steun verleend door de Kazachstaanse Associatie van Tsjetsjenen en Ingoesjen 'Vainach', die ten aanzien van de onderhavige problematiek ook optreedt als gesprekspartner voor de Kazachstaanse overheid. Deze organisatie assisteert vluchtelingen uit Tsjetsjenië bij de registratie bij het ministerie van Binnenlandse Zaken, die op grond van regelgeving voor migratie jaarlijks dient te worden uitgevoerd. Vainach ontvangt financiële steun van o.a. Canada, UNHCR en andere internationale organisaties. Daarnaast wordt door het Rode Kruis op kleine schaal voedselhulp verleend.

6 Specifieke groepen

---

6.1 Dienstweigeraars en deserteurs

---
Er zijn in de verslagperiode geen wezenlijke veranderingen opgetreden ten aanzien van de bestraffing van dienstweigeraars en deserteurs. Russische dienstweigeraars en deserteurs vallen ook nu nog onder de normale wetgeving van de RF. Desertie is geregeld in het Wetboek van Strafrecht van 1 januari 1997, sectie 10, hoofdstuk 33, art. 338, dienstweigering in art. 328.

Bovengenoemde artikelen bepalen twee strafmaten:


1. In het geval dat een persoon een militaire eenheid of gebouw ongeoorloofd verlaat met het doel de militaire dienstplicht te ontlopen, of als hij geen gevolg geeft aan een oproep voor militaire dienst, staat daarop een gevangenisstraf van maximaal 7 jaar.


2. Op desertie van personen aan wie in het kader van de militaire dienstplicht reeds een wapen is uitgereikt, staat een gevangenisstraf variërend van 3 tot 10 jaar.

Met betrekking tot de eerste catagorie geldt een uitzonderingsclausule voor bijzondere gevallen waarbij mogelijk geen criminele vervolging in werking wordt gesteld. Dienstplichtontduiking kan daarnaast tevens met geldboetes bestraft worden.

Ook komt het voor dat deserteurs en dienstweigeraars ingezet worden in strafbataljons in plaats van een veroordeling tot een gevangenisstraf.

Er geldt geen bijzondere strafmaat voor dienstweigering en desertie in oorlogstijd, dus ook niet voor dienstweigeraars en deserteurs die aangeven niet in Tsjetsjenië te willen vechten. Deserteurs worden conform de wetgeving terzake opgespoord en bestraft. Slechts een klein deel echter van de personen die de dienstplicht ontduikt, wordt opgespoord en bestraft.

Er zijn dezerzijds geen gevallen bekend van onevenredige of discriminatoire bestraffing of tenuitvoerlegging van de straf wegens ras, religie, nationaliteit, lidmaatschap van een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging. Informatie daaromtrent is echter moeilijk verkrijgbaar.

Circa 2.500 militairen (2.000 dienstplichtigen en 500 beroepsmilitairen) zouden in het kader van het huidige conflict in Tsjetsjenië een plaatsing in het gebied geweigerd hebben of gedeserteerd zijn.

Volgens een persbericht van Itar-Tass werd in het najaar van 2001 ook in Tsjetsjenië een lichting jonge mensen voor de reguliere vervulling van de militaire dienstplicht opgeroepen. Het oproepen van de lichting tijdens de reguliere herfstronde zal volgens het bericht eind 2001 voltooid zijn. Het totaal aantal dienstplichtigen uit Tsjetsjenië dient bij deze ronde 525 te bedragen. Volgens het persbericht zullen de dienstplichtigen na de militaire training van 6 tot 9 maanden naar Tsjetsjenië terugkeren om aldaar bij verschillende legeronderdelen hun dienstplicht uit te dienen. Dezerzijds is niet bekend welk aantal van de dienstplichtigen uit Tsjetsjenië daadwerkelijk voor de dienstplicht is opgekomen. In principe gelden voor deze dienstplichtigen dezelfde regels en voorschriften als voor andere Russische dienstplichtigen.

In het onderstaande volgt nog enige algemene informatie ten aanzien van de militaire dienstplicht in de Russische Federatie.

Alle burgers van de Russische Federatie komen in aanmerking voor de militaire dienst en worden opgenomen in het Militair Register, behalve zij die vrijgesteld worden, reeds militair zijn, in hechtenis zitten of permanent buiten Rusland wonen. Militaire Commissariaten zijn verantwoordelijk voor het bijhouden van het register. De vervulling van de militaire dienstplicht is in het algemeen voor twee jaar.

Jongens worden van 1 januari tot 31 maart van het jaar waarin zij 17 worden uitgenodigd bij een 'Plaatsingscommissie' langs te gaan. Deze kan besluiten iemand om lichamelijke of geestelijke gezondheidsredenen niet in het register op te nemen. Meisjes die op school militaire vorming krijgen worden wel in het register opgenomen maar niet opgeroepen voor dienst. Eigenlijk zouden alle leerlingen van de middelbare scholen de laatste twee jaren een algemene militaire vorming moeten krijgen, maar dit gebeurt in tegenstelling tot vroeger lang niet overal meer.

Alle mannen van 18 tot 27 jaar worden opgeroepen om hun diensplicht te vervullen. Het besluit of zij daadwerkelijk opgeroepen worden, wordt genomen na het bereiken van de 18-jarige leeftijd en verschijning voor de 'Oproepings-commissie', waarbij ook een medische keuring plaatsvindt. Een aantal categoriën personen krijgt vrijstelling, andere uitstel. Sinds enige tijd is het beleid van de Russische autoriteiten dat drugsverslaafden afgekeurd worden.

Tweemaal per jaar, tijdens de lenteoproep van 1 april tot 30 juni en de herfstoproep van 1 oktober tot 31 december, worden de in aanmerking komende mannen opgeroepen voor de 'Oproepings-commissie' en wordt een besluit over een oproep in werkelijke dienst of over uitstel of vrijstelling genomen. Uitverkorenen krijgen meteen te horen in welke eenheid ze zullen moeten gaan dienen. Tijdens de dienstperiode krijgen ze een zeer laag soldij en worden ze sterk in hun bewegingsvrijheid beperkt. Vaak worden nieuwe rekruten onderworpen aan vernederingen en geweld door de al langer dienende soldaten en officieren (dedovshina).

Door een slecht functionerend oproepbeleid, een slechte gemiddelde gezondheid onder jongeren, zeer ruim toegepaste uitzonderingsgronden voor vervulling van de dienstplicht, corruptie en nepotisme kwam in de afgelopen jaren maar circa 13% van een jaargang dienstplichten daadwerkelijk op voor de militaire dienst.

Vrijstelling

Vrijstelling krijgen onder andere geheel of gedeeltelijk medisch afgekeurden, beroepsmilitairen, zij die alternatieve dienstplicht hebben gedaan , zij die in een ander land militair zijn geweest, kandidaat of doctor in de wetenschappen zijn en zij wier ouders, broer of zuster in verband met het uitvoeren van militaire dienst zijn omgekomen. Mannen in gevangenschap, met een strafblad of tegen wie een gerechtelijk vooronderzoek loopt, komen niet in aanmerking voor militaire dienst.

Uitstel

Uitstel krijgen tijdelijk medisch afgekeurden (1 jaar uitstel), zij die permanent naaste familieleden verzorgen (onder voorwaarde), zij die een kind hebben dat zonder moeder wordt opgevoed, zij die twee of meer kinderen hebben of een kind jonger dan drie jaar, zij die na de studie meteen zijn gaan werken bij een staatsinstelling die genoemd is in een lijst vastgesteld door de Regering (voor de duur van die baan), zij die na hun opleiding dienen bij organen van het ministerie van Binnenlandse Zaken, de belastingpolitie en de douane (voor de duur van de dienst aldaar). Verder hebben uitstel zij die in het hoger en voortgezet onderwijs studeren (voor de duur van de studie) en zij die per presidentieel decreet uitstel hebben gekregen. Mannen van 18 tot 27 jaar die afgestudeerd zijn aan hogere scholen waaraan ook een militaire leerstoel verbonden is, hoeven daarna, als zij daar lessen hebben gevolgd, meestal slechts twee maanden aan veldoefeningen deel te nemen en zwaaien dan als reserveluitenant af.

Alternatieve dienstplicht

Indien een burger gewetensbezwaren heeft tegen het dragen van wapenen, heeft hij volgens artikel 59 van de Russische Grondwet het recht om alternatieve dienstplicht te vervullen. De wetgevende macht heeft echter nog steeds geen wet aangenomen, die dit recht concreet invult. In de praktijk is er dus geen mogelijkheid de alternatieve dienstplicht te vervullen. Toch kunnen dienstplichtigen onder verwijzing naar artikel 59 de militaire dienstplicht weigeren. Daarop zal een rechtzaak volgen. Tijdens deze rechtzaak wordt er doorgaans zware druk op zulke jongens uitgeoefend om alsnog in dienst te gaan.

Dienstplichtontduiking

Dienstplichtontduiking komt veelvuldig voor in de Russische Federatie. In de afgelopen jaren wist circa 30% van de dienstplichtigen de dienstplicht te ontduiken. Er zijn dan ook voldoende manieren om illegaal uit dienst te blijven. Het is mogelijk om keuringsartsen om te kopen bijvoorbeeld. De bedragen hiervoor variëren. Sommige ouders kopen hun kinderen in op scholen met een militaire leerstoel. Dit werkt als volgt: zoals hierboven reeds gesteld, hebben sommige instituten van hoger onderwijs in de Russische Federatie een militaire leerstoel. Een student aan een dergelijk instituut krijgt naast het gebruikelijke curriculum ook militair theoretisch onderricht. Na het voltooien van de opleiding dient betrokkene dan nog slechts twee maanden in het veld te dienen. Normaal gesproken dient men een toelatingsexamen te doen voor een dergelijke opleiding, maar sommige ouders slagen er in om door middel van steekpenningen hun kind tot zo'n opleiding toegelaten te krijgen.

Militaire documenten

In de Russische Federatie, net als in de Sovjet-Unie, ontvangen militairen bij indiensttreding een militair identiteitsbewijs. Dienstplichtigen ontvangen een zogenaamd vojenij biljet, beroepsmilitairen ontvangen een zogenaamd oedostoverenijee litsjnosti .

Tot 1 oktober 1997 diende men bij indiensttreding het binnenlands paspoort in te leveren, waarna men in bezit werd gesteld van het militaire identiteitsbewijs. Bij het afzwaaien van een dienstplichtige werd in het binnenlands paspoort vermeld dat betrokkene zijn diensttijd had vervuld. Betrokkene kreeg vervolgens zijn binnenlands paspoort weer terug. Sinds 1 oktober 1997 behoudt men bij indiensttreding het binnenlands paspoort. Bij het afzwaaien wordt echter nog steeds in het binnenlands paspoort vermeld dat iemand zijn militaire dienstplicht heeft vervuld.

Het militaire identiteitsbewijs blijft in bezit van de dienstplichtige voor mobilisatiedoeleinden en herhalingsoefeningen. In het militaire identiteitsbewijs staan de personalia, de militaire status en de militaire specialiteit vermeld. Tevens wordt de etniciteit vermeld . Bij pensionering levert een beroepsmilitair zijn oedostoverenijee litsjnosti in en krijgt hij een pensionnojeoedostoverenij,(pensioenbewijs).

6.2 Tsjetsjeense strijders

---
Het is nog steeds niet mogelijk een goed beeld te krijgen van de situatie aan de zijde van de Tsjetsjeense strijders. Informatie over hun samenstelling en situatie is moeilijk te verkrijgen, omdat zij zich schuil houden in ontoegankelijke bases in het bergachtige zuiden van Tsjetsjenië of zich gemengd hebben onder de burgerbevolking in andere delen van Tsjetsjenië. Daarnaast voeren de federale autoriteiten nog steeds een gerichte (des)informatiecampagne over hun tegenstanders, waarbij onder meer verhullende of gekleurde terminologie wordt gebruikt. Van de zijde van de Tsjetsjeense strijders wordt regelmatig door middel van 'woordvoerders' en via het internet informatie verstrekt aan de media. Ook van deze informatie mag echter worden aangenomen dat zij gekleurd is.

Wel bestaan er steeds meer aanwijzingen dat er in Tsjetsjenië enkele aan de kant van de Tsjetsjeense strijders vechtende fundamentalistische islamitische groeperingen, afkomstige uit het buitenland, actief zijn, die mogelijk banden onderhouden met het Al Qaeda netwerk van Osama Bin Laden en fundamentalistische groeperingen in het Midden-Oosten. Deze vermoedens worden mede gevoed door het feit dat er in Afghanistan strijders van Tsjetsjeense origine zijn aangetroffen die meevochten aan de zijde van het Taliban regime en het Al Qaeda netwerk. Volgens de Russische autoriteiten zou er zelfs in mei 2000 een protocol tussen vertegenwoordigers van Maschadov en vertegenwoordigers van Bin Laden en het Taliban-regime getekend zijn met betrekking tot het leveren van wapens, mankracht en ammunitie. Deze banden zouden niet alleen op ideologische leest geschoeid zijn, maar ook te maken hebben met overeenkomsten over drugsmokkelroutes door Tsjetsjenië naar andere delen van de Russische federatie . Directe banden tussen Bin Laden en de Tsjetsjeense strijders zijn tot dusver echter niet bewezen .

De Russische autoriteiten schatten dat er thans nog circa 700 buitenlanders meestrijden aan de kant van de Tsjetsjeense strijders, wier aantal in totaal nog uit enkele duizenden zou bestaan. Andere bronnen houden het op ten hoogste 200 of zelfs minder buitenlanders . Volgens de Russische minister van Defensie Ivanov hebben Russische troepen sinds het uitbreken van het huidige conflict in Tsjetsjenië 300 buitenlandse huurlingen gedood . Daarnaast zouden er inmiddels een onbekend aantal Tsjetsjeense commandanten (waaronder de beruchte veldcommandant Arbi Baraev) uitgeschakeld of gearresteerd zijn.

6.3 Etnische minderheden uit Tsjetsjenië

---
Volgens de Danish Refugee Council, een internationale NGO die in 2000 de etnische samenstelling van inwoners van Tsjetsjenië geregistreerd heeft, verbleven er in 2000 onder meer nog 175 etnische Armeniërs, 243 etnische Azeri, 67 etnische Cisten, 37 etnische Duitsers, 53 etnische Georgiërs, 510 etnische Ingoesjeten, 12 Joden, 5 etnische Kabardiniërs (oorspronkelijk afkomstig uit Kabardino-Balkarië), 15 etnische Kalmukkiërs, 2 etnische Karatsjais (oorspronkelijk afkomstig uit Karatsjajevo-Tjerkessië), 40 etnische Kazachen, 204 etnische Oekraïners,20 etnische Ossetiërs, 9.372 etnische Russen, 454 etnische Tataren, 2 etnische Tsjerkessen (oorspronkelijk afkomstig uit Karatsjajevo-Tjerkessië), 1.281 etnische Turken en 52 etnische Witrussen in Tsjetsjenië.

Voor de positie van etnische Ingoesjeten en etnische Russen zij hier kortheidshalve verwezen naar paragraaf 8.3 van het ambtsbericht inzake de situatie in de noordelijke Kaukasus van 30 maart 2001 (kenmerk DPC/AM-706554).

Nadere informatie over de positie van de andere hierboven genoemde groepen is niet beschikbaar. Geen van de dezerzijds geraadpleegde bronnen was echter op de hoogte van etnische afkomst gerelateerde problemen voor deze groepen. Aangenomen wordt dat voor deze groepen dezelfde situatie geldt als voor de rest van de Tsjetsjeense burgerbevolking.

6.4 Minderjarigen

---
Er hebben zich in de periode sinds het uitbrengen van het vorige ambtsbericht geen belangrijke veranderingen voorgedaan in de situatie voor (alleenstaande) minderjarigen in en rondom Tsjetsjenië. Wel zijn de mogelijkheden tot het volgen van onderwijs door minderjarigen in met name Ingoesjetië, maar ook in Tsjetsjenië, door hulp van onder meer UNICEF verbeterd. Kortheidshalve wordt hier verder verwezen naar paragraaf 8.4 van het ambtsbericht inzake de situatie in de noordelijke Kaukasus van 30 maart 2001 (kenmerk DPC/AM-706554).


7 Internationaal

---

7.1 Beleid van andere landen

---
België

De Belgische autoriteiten houden sinds medio september 2001de dossiers van asielzoekers afkomstig uit Tsjetsjenië aan omdat het Commissariaat voor de Vluchtelingen en de Staatlozen (CGVS) zijn richtlijnen ten aanzien van Tsjetsjeense asielzoekers wil herzien. Hiertoe wordt momenteel onderzoek verricht. Het CGVS kan nog niet aangeven wanneer de nieuwe richtlijnen zullen worden opgesteld en wanneer Tsjetsjeense dossiers weer worden behandeld.

Duitsland

De zogenaamde 'Entscheidungsstopp' die het Duitse ministerie van Binnenlandse Zaken op 28 januari 2000 ten aanzien van asielzoekers afkomstig uit Tsjetsjenië had ingesteld, werd op 29 mei 2001 opgeheven.

Volgens opgave van het Bundesamt für die Anerkennung ausländischer Flüchtlinge (BAFL) wordt door de verschillende zogenaamde onafhankelijke 'Einzelentscheider' van het BAFL verschillend op asielverzoeken van personen afkomstig uit Tsjetsjenië beslist. Dit heeft met name te maken met de vraag of de rest van de Russische Federatie als binnenlands verblijfsalternatief kan worden beschouwd. Door het Duitse ministerie van Buitenlandse zaken wordt deze vraag overigens bevestigend beantwoord. Daarbij wordt verwezen naar de Russische Grondwet, die voorziet in een vrije keuze voor een woonplaats in de Russische Federatie.

Volgens de meeste administratieve rechtbanken ('Verwaltungsgerichte' ofwel VG) in Duitsland hebben Tsjetsjenen elders in de Russische Federatie een verblijfsalternatief. Als enige heeft tot nu toe VG Schleswig ontkend dat er elders in de Russische Federatie een verblijfsalternatief bestaat voor Tsjetsjenen.

Tussen 1999 en eind augustus 2001 hebben 1.462 personen uit Tsjetsjenië in Duitsland asiel aangevraagd. Het BAFL heeft tussen juni en september 2001 op 715 Tsjetsjeense asielverzoeken beslist. Aan 159 Tsjetsjeense asielzoekers werd asiel verleend en aan 7 Tsjetsjenen werd verder verblijf in Duitsland op humanitaire gronden toegestaan.

Afgewezen asielzoekers uit Tsjetsjenië die niet op humanitaire gronden in Duitsland mogen verblijven, dienen naar de Russische Federatie te worden verwijderd. Het is echter niet bekend hoeveel Tsjetsjenen ook daadwerkelijk zijn teruggestuurd omdat de Duitse autoriteiten slechts registreren hoeveel personen met het Russische staatsburgerschap naar de Russische Federatie worden verwijderd.

Frankrijk

De Franse autoriteiten hanteren ten aanzien van asielzoekers afkomstig uit Tsjetsjenië geen specifiek beleid. Asielverzoeken worden op hun individuele merites beoordeeld. De Franse autoriteiten onderscheiden voor wat betreft Tsjetsjeense asielzoekers derhalve geen specifieke groepen die een gotere kans hebben op een vluchtelingenstatus.

De situatie in Tsjetsjenië is volgens de Franse autoriteiten op zichzelf geen reden tot verlenen van een vluchtelingenstatus. Wel bieden de Franse autoriteiten uitzicht op een vluchtelingenstatus indien de asielzoeker (de vrees voor) persoonlijke vervolging kan aantonen. Daarnaast kan een weigering door de Russische autoriteiten tot het verlenen van een woonplaatsregistratie ('Propiska') een argument zijn om een asielzoeker uit Tsjetsjenië een vluchtelingenstatus te verlenen. Volgens de Franse autoriteiten kan een dergelijke weigering namelijk duiden op bestuurlijke discriminatie tegen bepaalde nationale minderheden, zoals de Tsjetsjenen. Dit kan volgens de Franse autoriteiten het verlenen van een vluchtelingenstatus rechtvaardigen, voor zover dit gepaard gaat met andere repressieve maatregelen gericht op een bepaalde etnische groep.

Het concept van een 'binnenlands verblijfsalternatief' wordt niet door de Franse autoriteiten toegepast. Een asielzoeker uit Tsjetsjenië zal derhalve niet worden verwijderd op grond van het argument dat hij zich in een ander deel van de Russische Federatie kan vestigen.

De Franse autoriteiten konden geen informatie verstrekken over het precieze aantal asielzoekers afkomstig uit Tsjetsjenië omdat zij slechts de aantallen asielzoekers uit de Russische Federatie registreren en geen onderscheid naar etniciteit maken.

Verenigd Koninkrijk

Er zijn in de verslagperiode geen wijzigingen opgetreden in het beleid van het Verenigd Koninkrijk ten aanzien van asielzoekers afkomstig uit Tsjetsjenië. De Britse autoriteiten hanteren nog steeds geen specifiek beleid ten aanzien van asielzoekers afkomstig uit Tsjetsjenië, maar beoordelen elk asielverzoek per geval en in het licht van de actuele situatie. Indien individuele asielzoekers afkomstig uit Tsjetsjenië niet specifiek in de belangstelling staan van de Russische autoriteiten, dan wordt hun asielaanvraag volgens de Britse autoriteiten waarschijnlijk afgewezen daar zij zich op basis van hun Russische staatsburgerschap elders in de Russische Federatie kunnen vestigen. Tsjetsjenen die in het bezit zijn van een geldig Russisch/Sovjet-paspoort , kunnen zich volgens de Britse autoriteiten, ondanks mogelijke discriminatie en mogelijk moeilijke levensomstandigheden elders in de RF vestigen, zelfs na langdurig verblijf elders.

Afgewezen en uitgeprocedeerde asielzoekers uit Tsjetsjenië worden door het Verenigd Koninkrijk actief verwijderd, waarbij volgens opgaaf van de Britse autoriteiten geen technische of andere problemen worden ondervonden.

Zweden

In aanvulling op hetgeen reeds in het vorige ambtsbericht werd gesteld ten aanzien van het beleid van Zweden met betrekking tot asielzoekers afkomstig uit Tsjetsjenië, kan nog het volgende worden vermeld.

De Zweedse autoriteiten hebben asielverzoeken van etnische Russen uit Tsjetsjenië afgewezen vanwege het aanwezig zijn van een verblijfsalternatief elders in de Russische Federatie. Deze afwijzingen werden getoetst door de Zweedse Vreemdelingenkamer ('Aliens Appeal Board').

Ook asielverzoeken van etnische Tsjetsjenen afkomstig uit Tsjetsjenië werden afgewezen in verband met de aanwezigheid van een verblijfsalternatief elders in de Russische Federatie. Deze afwijzingen werden echter nog niet door de Zweedse Vreemdelingenkamer getoetst.

Op dit moment wordt door de Zweedse autoriteiten gewerkt aan de uitzetting van afgewezen asielzoekers uit Tsjetsjenië. Daadwerkelijke uitzettingen hebben zich echter om technische redenen nog niet voorgedaan.

7.2 Visie UNHCR

---
De UNHCR heeft in de verslagperiode geen zogenaamd 'Position Paper' ten aanzien van Tsjetsjenië uitgebracht.

De UNHCR heeft evenmin nieuwe richtlijnen ten aanzien van asielzoekers uit Tsjetsjenië uitgebracht. De laatste richtlijnen dateren van 21 augustus 2000 en werden besproken in paragraaf 9.2 van het ambtsbericht inzake de situatie in de noordelijke Kaukasus van 30 maart 2001, waarnaar hier kortheidshalve verwezen zij.

Wel heeft de UNHCR op 23 januari 2002 een 'UNHCR Paper on Asylum Seekers from the Russian Federation in the context of the situation in Chechnya' uitgebracht . Dit document vervangt volgens UNHCR echter niet de hierboven genoemde UNHCR richtlijnen ten aanzien van asielzoekers uit Tsjetsjenië, maar omvat een actualisering. Volgens UNHCR blijven de algemene uitgangspunten zoals beschreven in de in augustus 2000 gepubliceerde richtlijnen onverminderd valide.

Naast een beschrijving door UNHCR van onder meer de algemene situatie en recente ontwikkelingen in en ten aanzien van Tsjetsjenië, een beschrijving van de wettelijke regelingen ten aanzien van vestigingsmogelijkheden elders in de RF en de restrictieve uitvoeringspraktijk, stelt UNHCR in hoger genoemd document dat zij met nadruk adviseert om Ingoesjetië niet als redelijk vestigingsalternatief ('reasonable relocation alternative' ) voor etnisch Tsjetsjeense asielzoekers aan te duiden . Volgens UNHCR heeft Ingoesjetië te kampen met overbevolking en een overbelaste infrastructuur door de instroom van circa 150.00 ontheemden uit Tsjetsjenië en spanningen tussen ontheemden en de lokale bevolking, uitzettingen uit gastgezinnen, overvolle tentenkampen en verschillende veiligheidsacties door federale troepen op plaatsen waar Tsjetsjeense ontheemden verblijven, waarbij gezocht wordt naar wapens en drugs en een aantal ontheemden gearresteerd werd. Daardoor blijft volgens UNHCR de situatie voor ontheemden uit Tsjetsjenië in Ingoesjetië problematisch, zowel in humanitaire zin, als vanuit het oogpunt van protectie.

Volgens UNHCR is er daarnaast op plaatsen buiten Tsjetsjenië en Ingoesjetië geen reëel binnenlands vestigingsalternatief ('genuine internal relocation alternative') voor Tsjetsjeense ontheemden voorhanden door een combinatie van lokale restrictieve regelingen ten aanzien van bewegingsvrijheid en de keuzevrijheid voor vestiging of tijdelijk verblijf, anti-Tsjetsjeense sentimenten onder de burgerbevolking en belangen van lokale autoriteiten om etnische spanningen in de hand te houden en om terroristische activiteiten te voorkomen .

7.3 Visie VN-Mensenrechtencommissie en de UNHCHR

---
Op 20 april 2001 nam de Mensenrechtencommissie van de Verenigde Naties tijdens de 57e zitting een resolutie aan waarin ernstige verontrusting werd uitgesproken over voortdurende berichten over wijdverbreid geweld tegen burgers en vermeende schendingen van mensenrechten en internationaal humanitair recht, in het bijzonder 'forced disappearances, extrajudicial, summary, or arbitrary executions, torture, arbitrary detentions, ad hoc detention locations and continued abuses and harassment at checkpoints by Russian State agents in the Republic of Chechnya of the Russian Federation' . Daarnaast sprak de commissie haar ernstige verontrusting uit over het voortdurende geweld in de republiek, over berichtgeving met betrekking tot 'disproportionate and indiscriminate use of Russian military force' en berichten over aanvallen op burgers, terroristische daden, schendingen van internationaal humanitair recht en misdaden en mishandelingen door Tsjetsjeense strijders .

De VN-mensenrechtencommissie veroordeelde in de resolutie het voortdurende gebruik van indiscriminatoir en buitenproportioneel geweld ('including attacks against civilians and other breaches of international law as well as serious violations of human rights, such as forced disappearances, extrajudicial, summary and arbritrary executions, torture and other inhuman and degrading treatment') door het Russische leger en ander Russisch overheidspersoneel . De commissie riep de Russische autoriteiten op om aan hun internationale verplichtingen ten aanzien van mensenrechten en humanitair recht te voldoen en om maatregelen te nemen om de burgerbevolking te beschermen. De commissie herhaalde tevens haar oproep aan de Russische autoriteiten om een nationale onafhankelijke commissie in te stellen die vermeende mensenrechtenschendingen in Tsjetsjenië dient te onderzoeken en om speciale VN rapporteurs tot Tsjetsjenië toe te laten .

De commissie veroordeelde tevens de terroristische activiteiten en aanvallen, en inbreuken op internationaal humanitair recht ('such as hostage-taking, torture and the indiscriminate use of landmines, booby-traps and other explosive devices aimed at causing widespread civilian casualties'), door Tsjetsjeense strijders en riep op tot een onmiddellijke vrijlating van alle gijzelaars.

Terwijl mensenrechtenorganisaties de met 22 stemmen vóór, 12 tegen en 19 onthoudingen aangenomen resolutie verwelkomden, bekritiseerden de Russische autoriteiten de inhoud van de resolutie fel en verklaarde het Russische ministerie van Buitenlandse Zaken een dag na het aannemen van de resolutie dat Rusland zich niet gebonden voelde aan de bepalingen van de 'niet objectieve en bevooroordeelde' resolutie .

Volgens de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties, Mary Robinson, hebben de Russische autoriteiten aan onderdelen van deze op 20 april 2001 door de VN-mensenrechtencommissie aangenomen resolutie nog geen gevolg gegeven . Volgens de Hoge Commissaris bestaat er nog steeds behoefte aan een antwoord op de oproep van de VN-Mensenrechtencommissie tot een adequate aanpak van straffeloosheid van vermeende mensenrechtenschendingen en inbreuken op internationaal humanitair recht in de Tsjetsjeense Republiek. De Hoge Commissaris constateerde dat er nog geen onafhankelijke nationale commissie in het leven was geroepen, zoals door de VN-Mensenrechtencommissie was verzocht. Daarnaast hadden slechts twee van de vijf speciale VN-rapporteurs van de Russische autoriteiten toestemming gekregen om een bezoek aan Tsjetsjenië te kunnen brengen .


8 Samenvatting

---

De militaire situatie in Tsjetsjenië blijft zeer precair. In de verslagperiode leek er eerder sprake van een verheviging van de strijd en institutionalisering van bepaalde misstanden, dan een stabilisering van de situatie. De Russische federale troepen hebben nog immer geen volledige controle over de deelrepubliek. In de gebieden in het bergachtige zuiden van Tsjetsjenië wordt nog steeds gevochten met eenheden van de Tsjetsjeense strijders en elders in Tsjetsjenië vinden met grote regelmaat aanvallen door Tsjetsjeense strijders plaats op Russische militaire konvooien en controleposten. Tevens worden er aanslagen gepleegd op hooggeplaatste Russische militairen en met de federale autoriteiten samenwerkende Tsjetsjeense bestuurders. Er was in de verslagperiode geen sprake meer van grootscheepse militaire offensieven, zoals nog het geval was in de periode tot het voorjaar van 2000.

Volgens de Russische autoriteiten dient er eerst sprake te zijn van ontwapening van de in het gebied actieve strijdgroepen, uitlevering van alle 'terroristen met Russisch bloed aan hun handen' en erkenning van de federale grondwet, alvorens onderhandelingen over een staakt-het-vuren kunnen worden gestart.

Op 15 juni 2001 keerde de OVSE-Assistance Group voor Tsjetsjenië (OVSE-AG) terug naar Tsjetsjenië, nadat de OVSE-AG in december 1998 noodgedwongen vanwege veiligheidsredenen het gebied had verlaten en haar kantoor in Moskou had gevestigd.

Er bestond in de gehele verslagperiode nog steeds grote bezorgdheid bij zowel internationale organisaties als internationale mensenrechten-NGO's ten aanzien van de vele berichten over mensenrechtenschendingen in Tsjetsjenië en het indiscriminatoire karakter van geweld jegens de burgerbevolking. Volgens de Raad van Europa, de VN-Mensenrechtencommissie, UNHCR en verschillende internationale mensenrechtenorganisaties vinden er in Tsjetsjenië nog mensenrechtenschendingen plaats en doen de Russische autoriteiten er nog steeds veel te weinig aan om vermeende mensenrechtenschendingen in Tsjetsjenië te onderzoeken en te voorkomen.

De humanitaire situatie in Tsjetsjenië is nog steeds zeer complex en niet wezenlijk verbeterd. Weliswaar bestaat er door voedselhulp van de zijde van de Russische regering en de internationale gemeenschap geen accuut gebrek aan voedsel, er bestaan nog steeds grote problemen op het vlak van huisvesting, drinkwatervoorziening, sanitaire voorzieningen, gezondheidszorg, onderwijs en werkgelegenheid. Het grootste gedeelte van de bevolking leeft ver onder de armoedegrens en voor velen blijft humanitaire noodhulp een belangrijke, zo niet de enige, manier om in het levensonderhoud te voorzien. Als gevolg van de slechte veiligheidssituatie en het gebrek aan infrastructuur in Tsjetsjenië blijft het voor (internationale) humanitaire organisaties nog steeds moeilijk om de bevolking in Tsjetsjenië van hulp te voorzien. Slechts een beperkt aantal internationale hulporganisaties is derhalve in Tsjetsjenië actief.

Alhoewel 'antiterroristische' operaties door Russische militairen en personeel van de veiligheidsdienst FSB in toenemende mate op individuele verdachten gericht lijken te zijn, vonden in de verslagperiode ook verschillende grootschalige 'schoonmaakoperaties' plaats. Een reeks schoonmaakoperaties in juni en juli 2001 en in december 2001 en januari 2002 ging volgens verschillende bronnen gepaard met ernstige mensenrechtenschendingen tegen de burgerbevolking.

In de humanitaire situatie voor ontheemden uit Tsjetsjenië in de omliggende deelrepublieken is in de verslagperiode niet veel verandering opgetreden. Nog steeds verblijft het grootste gedeelte van de ontheemden in Ingoesjetië, een kleiner deel in Dagestan en weer een ander deel in de andere deelrepublieken en provincies van de noordelijke Kaukasus. Humanitaire hulp aan deze ontheemden wordt voor een belangrijk deel door de internationale gemeenschap en internationale en lokale NGO's verzorgd, en verloopt nog immer redelijk.

De uitgifte van (binnenlandse) paspoorten in Tsjetsjenië, die in de zomer van 2000 weer op gang was gekomen, werd in de verslagperiode gecontinueerd. Sinds 2 november 2001 worden er tevens in Nazran (Ingoesjetië) binnenlandse paspoorten en tijdelijke identificatiedocumenten aan in Ingoesjetië verblijvende ontheemden uit Tsjetsjenië afgegeven. Ontheemden uit Tsjetsjenië in Ingoesjetië behoeven daardoor niet meer naar hun oorspronkelijke woonplaats in Tsjetsjenië te reizen om identificatiedocumenten te verkrijgen.

Van grote aantallen ontheemden die Tsjetsjenië ontvluchtten en zich op plaatsen buiten Tsjetsjenië probeerden te vestigen, was in de verslagperiode geen sprake. Het grootste gedeelte van de ontheemden dat Tsjetsjenië thans nog verlaat, vestigt zich in Ingoesjetië. Slechts een klein deel probeert zich elders in de RF te vestigen.

In de situatie ten aanzien van maatschappelijke discriminatie van etnische Tsjetsjenen en andere niet-Slavische etnische minderheden in de Russische Federatie is in de verslagperiode weinig verandering opgetreden. Nog steeds kunnen etnische Tsjetsjenen en andere niet-Slavische etnische minderheden in de RF vormen van maatschappelijke discriminatie ondervinden.

De Franse, Britse en Zweedse autoriteiten hanteren geen specifiek beleid ten aanzien van uit Tsjetsjenië afkomstige asielzoekers. De Belgische autoriteiten houden sinds medio september 2001 de dossiers van asielzoekers afkomstig uit Tsjetsjenië aan in verband met een herziening van de Belgische richtlijnen ter zake. De zogenaamde 'Entscheidungsstopp' die het Duitse ministerie van Binnenlandse Zaken op 28 januari 2000 ten aanzien van asielzoekers afkomstig uit Tsjetsjenië had ingesteld, werd op 29 mei 2001 opgeheven. Volgens de Duitse autoriteiten en de meeste Duitse rechtbanken bestaat er in de rest van de Russische Federatie een binnenlands verblijfsalternatief. Volgens de Britse en Zweedse autoriteiten hebben asielzoekers die Tsjetsjenië als gevolg van de algemene situatie daar hebben verlaten, een verblijfsalternatief elders in de RF.

De UNHCR heeft in de verslagperiode geen 'Position Paper' ten aanzien van Tsjetsjenië uitgebracht. De UNHCR heeft evenmin nieuwe richtlijnen ten aanzien van asielzoekers uit Tsjetsjenië uitgebracht. Wel heeft de UNHCR een 'UNHCR Paper on Asylum Seekers from the Russian Federation in the context of the situation in Chechnya' uitgebracht. Dit document vervangt echter niet de hierboven genoemde UNHCR richtlijnen, maar bevat een actualisering.

Voor de informatie in dit ambtsbericht is kennis genomen van de volgende openbare bronnen:

Amnesty International Deutschland, Urgent Action: Russische Federation (Tschetschenien); Bewohner des Dorfes Alchan Chala (Bonn, 23 juli 2001)

Amnesty International, Stellungnahme vom A.I. zum ad hoc Bericht über die asyl- und abschiebungsrelevante Lage in der Russischen Föderation (Tschetschenien) des Auswärtigen Amtes vom 24. April 2001(8 oktober 2001)

European Commission against Racism and Intolerance, Second report on the Russian Federation (Straatsburg, 13 november 2001)

European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (CPT), Public statement concerning the Chechen Republic of the Russian Federation (Straatsburg, 10 juli 2001)

Human Rights Watch, The Dirty War in Chechnya: Forced disappearances, Torture and Summary executions (New York, maart 2001)

Human Rights Watch, Burying the evidence: The botched investigation into mass grave in Chechnya (New York, mei 2001)

Human Rights Watch, Press Release; Europe stay firm on Chechnya (New York, 1 oktober 2001)

Human Rights Watch, Press Release; Human Rights in the new Russia-US relationship (New York, 13 november 2001)

ICRC, Communication to the press; The ICRC resumes full operational activities in Chechnya (Moskou, 27 juni 2001)

ICRC, Ingushetia-Summary asessment, problems and coping mechanisms of IDP's (Moskou, augustus 2001)

ICRC, Chechnya-Summary asessment, General context and household economic security (Moskou, september 2001)

PINF, Report on the humanitarian operations in Chechnya and Ingushetia September-October 2001 (Nazran, november 2001)

Raad van Europa, Report by mr Alvaro Gil-Robles, commissioner for human rights, on his visit to Moscow (Straatsburg, 19 september 2001)

RF Foreign Ministry Press and Information Department, RF Foreign Ministry report about the situation in the Republic of Chechnya -excerpts on the situation (Moskou, 29 augustus 2001)

United Nations Economic and Social Council, Situation in the Republic of Chechnya of the Russian Federation/commission on Human Rights resolution 2001/24 (Genève, 20 april 2001).

UNHCR: UNHCR Guidelines on Asylum Seekers from Chechnya (Russian Federation) (Genève, 21 augustus 2000)

UNHCR: UNHCR Paper on Asylum Seekers from the Russian Federation in the context of the situation in Chechnya (Genève, januari 2002)

UK Home Office (Immigration & Nationality Directorate), Russian Federation Country Asessment (Londen, april 2001)

Verenigde Naties, North Caucasus humanitarian Action Briefing Kit (Moskou, juni 2001)

Verenigde Naties, Consolidated inter-agency Appeal 2002 North Caucasus (New York en Genève, november 2001)

Internet publicaties:


-www.coe.int:

Council of Europe, Ninth interim report (and addendum) by the Secretary General on the presence of the Council of Europe's experts in the office of the Special Representative of the President of the Russian Federation for ensuring Human Rights and Civil Rights and Freedoms in the Chechen Republic (Straatsburg, 15 juni 2001)

Council of Europe, Tenth interim report (and addendum) by the Secretary General on the presence of the Council of Europe's experts in the office of the Special Representative of the President of the Russian Federation for ensuring Human Rights and Civil Rights and Freedoms in the Chechen Republic (Straatsburg, 15 juli 2001)

Council of Europe, Eleven and twelfth interim report (and addendum) by the Secretary General on the presence of the Council of Europe's experts in the office of the Special Representative of the President of the Russian Federation for ensuring Human Rights and Civil Rights and Freedoms in the Chechen Republic (Straatsburg, 19 september 2001)

Council of Europe, Thirteenth interim report (and addendum) by the Secretary General on the presence of the Council of Europe's experts in the office of the Special Representative of the President of the Russian Federation for ensuring Human Rights and Civil Rights and Freedoms in the Chechen Republic (Straatsburg, 17 oktober 2001)

Council of Europe, Fourteenth interim report (and addendum) by the Secretary General on the presence of the Council of Europe's experts in the office of the Special Representative of the President of the Russian Federation for ensuring Human Rights and Civil Rights and Freedoms in the Chechen Republic (Straatsburg, 19 november 2001)

Council of Europe, Fifteenth interim report by the Secretary General on the presence of the Council of Europe's experts in the office of the Special Representative of the President of the Russian Federation for ensuring Human Rights and Civil Rights and Freedoms in the Chechen Republic (Straatsburg, 12 december 2001)


-www.mid.ru:

MID, The situation in the Chechen Republic (Moskou, 8 augustus 2001)


-www.ocha.ru:

UN OCHA, Northern Caucasus Humanitarian Action: An update-May 2001

(8 mei 2001)

UN OCHA, Humanitarian Action in the Northern Caucasus Information Bulletin
1-30 June 2001 (30 juni 2001)


UN OCHA, Humanitarian Action in the Northern Caucasus Information Bulletin (31 juli 2001)

UN OCHA, Humanitarian Action in the Northern Caucasus Information Bulletin (31 augustus 2001)

UN OCHA, Humanitarian action in the North Caucasus information bulletin 1-31 october 2001 (Moskou, november 2001).

UN OCHA, Humanitarian action in the North Caucasus information bulletin 1-31 october 2001 (Moskou, december 2001).


-www.unhchr.ch:

UN General Assembly, Report of the High Commissioner for Human Rights to the General Assembly A56/36 (New York, 6 november 2001).


-www.unicef.org:

UNICEF, UNICEF Humanitarian Action Northern Caucasus (29 juni 2001)

Persberichten:

AFP, Aanslag op een markt in Moskou (Moskou, 30 oktober 2001)

AP, Top official in Chechnya's pro-Russian administration dies in explosion (13 april 2001)

AP, Russia condems UN Resolution (Moskou, 21 april 2001)

Borisov, A., The war in Chechnya and the islamic world. In: Blizhny Vostok I sovremennost, Nr. 10, M. (2001) Blz. 61-68

The Globe and Mail (Canada): Chechen Grave points to Russian atrocities, (6 maart 2001)

Itar-Tass, First passenger train from Chechnya arrives in Moscow (Moskou, 23 april 2001)

Itar-Tass, 603.040 people live in Chechnya now-statistics (Moskou, 24 april 2001)

Itar Tass, Federal authorities ready for talks on rebel disarmement (Moskou, 26 september 2001)

Itar-Tass, Autumn draft in Chechnya (Grozny, 20 november 2001)

Interfax, Gudermes was attacked by nearly 300 rebels (Helsinki, 17 september 2001)

Interfax, Russians kill 300 mercenaries in Chechnya since 1999 (Moskou, 17 november 2001)

Interfax, Deputy military prosecuter of Russian federal force in North Caucasus killed (2 december 2001)

Kommersant-Daily, The biggest clashes between federal troops and Chechen seperatist in the last year took place in Argun yesterday (8 mei 2001)

Moscow Times, passport control (Moskou, 4 december 2001).

Moscow Times, Avtury citizens block highway and demand release of relatives (Moskou, 6 december 2001)

Newsweek-web exclusive, Exploiting a Jihad? (31 oktober 2001)

New York Times, War on Terror casts Chechen conflict in a new light (9 december 2001)

NRC Handelsblad, Russen erkennen 'wetteloze daden' in Tsjetsjenië (Rotterdam, 12 juli 2001)

RFE/RL Newsline Vol. 5, No. 79, Putin calls for crackdownagainst racists (24 april 2001)

Reuters, Fighting rages in Chechnya despite looming talks (5 november 2001)

Daarnaast is informatie geraadpleegd die op de websites van Amnesty International, Human Rights Watch, de EU, de VN, de OVSE, RvE, UNHCR, Relief Web, Rode Kruis en verschillende persbureaus. Informatie van rebellenzijde wordt verspreid via www.kavkaz.org, een in Qatar gevestigde radicale pro-Tsjetsjeense website.

Aan Tsjetsjeense zijde vechten ook personen van een andere etniciteit en staatsburgerschap mee. Strijdheer Khattab bijvoorbeeld is oorspronkelijk uit het Midden-Oosten afkomstig. Desondanks zal in dit ambtsbericht over 'Tsjetsjeense' strijders worden gesproken om de groep aan te duiden die in een militair conflict met de Russische autoriteiten is verwikkeld. Deze groep vormt overigens geen hechte eenheid, omdat er sprake is van verschillende groepen strijders met ieder hun eigen commandostructuren.

Naast etnische Tsjetsjenen verbleven er ook groepen etnische Ingoesj, Russen, Oekraïners, Armeniërs, Azeri, Joden, Duitsers etc.

Zo was bijvoorbeeld van het totale aantal ontheemden uit Tsjetsjenië dat zich begin 2001 als gevolg van het huidige conflict in Ingoesjetië bevond 92,1% etnisch Tsjetsjeens, 7,4% etnisch Ingoesj, 0,3% procent etnisch Russisch en 0,2% van andere etniciteit. (Cijfermateriaal afkomstig uit de UNHCR/DRC database. In: Vesta, Vesta Monitoring Update January-February 2001)

Zo werd bijvoorbeeld op 2 december jongstleden luitenant-kolonel Grogorian, plaatsvervangend militair procureur voor de federale troepen in Tsjetsjenië, vermoord. Zie Interfax, Deputy military prosecuter of Russian federal force in North Caucasus killed (2 december 2001)

Zo werd in april 2001 een hooggeplaatste naaste medewerker van Kadyrov (leider van het Tsjetsjeense burgerbestuur), Adam Deniyev, door een bomaanslag om het leven gebracht en werd op 12 november 2001 voor de dertiende keer sinds zijn benoeming een aanslag op Kadyrov zelf gepleegd. Kadyrov bleef hierbij ongedeerd, maar 4 van zijn lijfwachten raakten gewond. Zie: AP, Top official in Chechnya's pro-Russian administration dies in explosion (13 april 2001)

Ongedocumenteerde mijnen zijn mijnen die, toen ze geplaatst werden, niet gedocumenteerd zijn waardoor hun ligplaats thans onbekend is.

Verenigde Naties, Consolidated inter-agency Appeal 2002 (New York en Genève, november 2001) Blz. 40.

ICRC, Chechnya-Summary asessment, General context (Moskou, september 2001)

Argun is één van de grotere steden in Tsjetsjenië. Kommersant-Daily, The biggest clashes between federal troops and Chechen seperatist in the last year took place in Argun yesterday (8 mei 2001)

Ook Gudermes behoort tot de grotere steden in Tsjetsjenië. Interfax, Gudermes was attacked by nearly 300 rebels (Helsinki, 17 september 2001)

Voor een beschrijving van de zogenaamde schoonmaakoperaties zij verwezen naar paragraaf 3.3.2.

In paragraaf 6.2 wordt nader ingegaan op de mogelijke betrokkenheid van Al Qaeda en de Taliban bij de gevechten in Tsjetsjenië.

Zie onder andere Reuters, 6 december 2001.

Moscow Times, Military announces winteroffensive (Moskou, 7 december 2001)

Reuters, Fighting rages in Chechnya despite looming talks (5 november 2001)

Cijfers uit augustus 2001. MID, The situation in the Chechen Republic (Moskou, 8 augustus 2001)

In die periode was er in grote delen van Tsjetsjenië sprake van grootschalige artilleriebeschietingen, bombardementen door de Russische luchtmacht en hevige grondgevechten. Zie de ambtsberichten inzake de situatie in de noordelijke Kaukasus van 31 januari 2000 en 29 juni 2000.

Adygea, Kabardino-Balkaria, Karatsjai-Tsjerkessië, Noord-Ossetië, Krasnodarskij krai en Stavropolskij krai.

Op 24 maart 2001 vonden er echter wel drie simultane bomexplosies in plaatsen in Stavropol-Krai en Tjerkessië plaats, waarbij volgens berichten in de media 23 mensen om het leven kwamen en 120 mensen gewond raakten. Volgens de Russische autoriteiten hadden de plegers van de aanslagen banden met de Tsjetsjeense strijders, hetgeen echter van rebellenzijde ontkend werd. Zie onder meer Reuters en AP, 25 maart 2001.

De vallei telt in totaal 10 dorpen.

www.Jamestown.org (29 november 2001)

De top was georganiseerd in het kader van het 10-jarig bestaan van het Gemenebest van Onafhankelijke Staten.

Cijfers augustus 2001. RF Foreign Ministry Press and Information Department, RF Foreign Ministry report about the situation in the Republic of Chechnya-excerpts on the situation (Moskou, 29 augustus 2001)

RF Foreign Ministry Press and Information Department, RF Foreign Ministry report about the situation in the Republic of Chechnya-excerpts on the situation (Moskou, 29 augustus 2001)

Een gegeven dat overigens ook door de Russische autoriteiten zelf erkend wordt. Zie VN, Consolidated Inter-Agency Appeal for the Northern Caucasus 2002 (New York en Genève, november 2001) Blz. 10.

Ibidem, blz. 11.

Itar Tass, Federal authorities ready for talks on rebel disarmement (Moskou, 26 september 2001)

De deelnemers konden het, gezien de gevoeligheid van het onderwerp, in de aanloop naar de bijeenkomst niet eens worden over een andere benaming.

Een deel van de Tsjetsjeense bevolking leeft al sinds jaar en dag in andere delen van de Russische Federatie.

Hun kritiek op het seminar werd gepubliceerd via de website www.chechenpress.com

Deze verkiezingen werden gewonnen door Aslan Maschadov, thans één van de belangrijkste leiders aan de kant van de Tsjetsjeense strijders.

Het kantoor is gevestigd in Znamenskoye in het Noordwesten van Tsjetsjenië.

Het personeel dat de veiligheid van de AG moet garanderen, wordt door de Russen geleverd. Indien deze functionarissen het vanwege 'veiligheidsomstandigheden' nodig achten om een eventuele missie van de AG vooraf te verbieden of een missie voortijdig af te breken, dan zijn zij daartoe -conform afspraken tussen de OVSE en de Russische regering- bevoegd.

Beslissing Permanente Raad van de Raad van de OVSE van 11 april 1995.

Door zowel Russische militairen/personeel van de veiligheidsdiensten als Tsjetsjeense strijders.

Amnesty International, Stellungnahme vom A.I. zum ad hoc Bericht über die asyl- und abschiebungsrelevante Lage in der Russischen Föderation (Tschetschenien) des Auswärtigen amtes vomm 24. April 2001 (8 oktober 2001) Blz. 2.

Human Rights Watch, Burying the evidence: The botched investigation into mass grave in Chechnya (New York, mei 2001) Blz. 4.

Zie onder meer HRW, Press Release; Europe stay firm on Chechnya (New York, 1 oktober 2001) en HRW, Human Rights in the new Russia-US relationship (New York, 13 november 2001)

European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (CPT), Public statement concerning the Chechen Republic of the Russian Federation (Straatsburg, 10 juli 2001)

PACE staat voor 'Parliamentary Assembly of the Council of Europe'.

Hetgeen op basis van het in juli 2001door de Procureur-generaal van Tsjetsjenië uitgevaardigde 'Decreet nr. 46' wel zou moeten (zie 3.3.2).

Lord Judd deed deze uitspraken op 6 december 2001 bij een persconferentie bij het persbureau Interfax. Zie www.jamestown.org , 6 december 2001.

Dit gebeurde door middel van een door President Poetin getekend decreet Het decreet had betrekking op wijzigingen in de samenstelling van de regering van de RF.

Ambtsbericht inzake de situatie in de noordelijke Kaukasus, kenmerk DPC/AM-706554 (Den Haag, 30 maart 2001)

Deze wet vormde een amendering van de 'Law on forcibly displaced persons' van februari 1993.

Het betrof daarbij voornamelijk etnische Russen omdat de ontheemden van andere etniciteit (met name etnische Tsjetsjenen, maar o.a. ook etnische Ingoesj) er vanuit gingen terug te keren naar Tsjetsjenië na afloop van de vijandigheden. Zoals bekend liep het conflict van 1994-1996 uit op een catastrofe voor het Russische leger, derhalve zagen de meeste etnische Russen er geen heil meer in om naar Tsjetsjenië terug te keren en hoopten zij in andere delen van de Russische Federatie een nieuw bestaan te kunnen opbouwen.

Zie tevens hoofdstuk 2 van het ambtsbericht inzake de noordelijke Kaukasus van 31 januari 2000.

De reden voor het feit dat het voornamelijk etnische Russen betreft, staat in voetnoot 46 beschreven.

Ambtsbericht inzake de situatie in de noordelijke Kaukasus, (Den Haag, 30 maart 2001)

In de praktijk wordt door sommige ontheemden deze registratie abusievelijk als erkenning van hun ontheemdenstatus gezien.

Verenigde Naties, Consolidated inter-agency Appeal 2002 North Caucasus (New York en Genève, november 2001), Annex II blz.86.

Ibidem.

Alhoewel er daar waar mogelijk wordt samengewerkt op het gebied van informatie-uitwisseling, vindt humanitaire hulp door de internationale gemeenschap en internationale NGO's in de prakrijk gescheiden plaats van de humanitaire hulp door de Russische autoriteiten.

VN, Consolidated Inter-Agency Appeal for the Northern Caucasus 2002 (New York en Genève, november 2001) Blz. 21.

Itar-Tass, 603.040 people live in Chechnya now-statistics (Moskou, 24 april 2001).

Verenigde Naties, Consolidated inter-agency Appeal 2002 (New York en Genève, november 2001) Blz. 8.

ICRC, Chechnya-Summary asessment, General context and household economic security (Moskou, september 2001)

Verenigde Naties, Consolidated inter-agency Appeal 2002 (New York en Genève, november 2001) Blz. 10 en 29.

Ibidem, blz. 11.

Ibidem, blz. 15.

ICRC, Communication to the press; The ICRC resumes full operational activities in Chechnya (Moskou, 27 juni 2001)

UN OCHA, Humanitarian action in the North Caucasus information bulletin 1-31 october 2001 (Moskou). Op: www.ocha.ru.

Zie o.a. PINF, Report on the humanitarian operations in Chechnya and Ingushetia September-October 2001 (Nazran, november 2001)

Verenigde Naties, Consolidated inter-agency Appeal 2002 (New York en Genève, november 2001) Blz. 9

Over de betrokkenheid van de Tsjetsjeense politiemacht bij mensenrechtenschendingen in Tsjetsjenië is dezerzijds nog steeds geen informatie beschikbaar.

Council of Europe, Fourteenth interim report by the Secretary General (Straatsburg, 19 november 2001) Blz. 2.

De Tsjetsjeense hoofden van het pro-Russische civiele bestuur in Sernovodsk en Assinovskaja boden zelfs hun ontslag aan.

Zie onder meer NRC Handelsblad, Russen erkennen 'wetteloze daden' in Tsjetsjenië (Rotterdam, 12 juli 2001)

Council of Europe, Fourteenth interim report by the Secretary General on the presence of the Council of Europe's experts in the office of the Special Representative of the President of the Russian Federation for ensuring Human Rights and Civil Rights and Freedoms in the Chechen Republic (Straatsburg, 19 november 2001) Blz. 1

Ibidem, blz. 4.

Bijvoorbeeld een schoonmaakoperatie in Avtury op 3 december jongstleden. Zie Moscow Times, Avtury citizens block highway and demand release of relatives (Moskou, 6 december 2001)

ICRC, Ingushetia-Summary asessment, problems and coping mechanisms of IDP's (Moskou, augustus 2001) Blz. 5.

Zie paragraaf 5.4 van het ambtsbericht inzake de situatie in de noordelijke Kaukasus van 30 maart 2001 (kenmerk DPC/AM-706554)

Adygea, Dagestan, Ingoesjetië, Kabardino-Balkaria, Karatsjai-Tsjerkessië, Noord-Ossetië, Krasnodarskij krai en Stavropolskij krai

Waarvan 65% bij gastgezinnen, 20% in spontane nederzettingen en 15% in kampen. De circa 10.000 ontheemden in Ingoesjetië die eerder in treinwagons woonden, zijn in de verslagperiode met hulp van de VN ondergebracht in nieuw opgezette kampen.

Cijfers Verenigde Naties november 2001.

VN, Consolidated Inter-Agency Appeal for the Northern Caucasus 2002 (New York en Genève, november 2001) Blz. 15

VN, Consolidated Inter-Agency Appeal for the Northern Caucasus 2002 (New York en Genève, november 2001)

ICRC, Plan of Action for Emergency Operations in North Caucasus 2002.

Ibidem, blz. 4.

Verenigde Naties, Consolidated inter-agency Appeal 2002 (New York en Genève, november 2001) Blz. 4.

Amnesty International, Stellungnahme vom A.I. zum ad hoc Bericht über die asyl- und abschiebungsrelevante Lage in der Russischen Föderation (Tschetschenien) des Auswärtigen amtes vomm 24. April 2001 (8 oktober 2001) Blz. 2.

Thans tussen de 5.000 en 50.000.

Itar-Tass, First passenger train from Chechnya arrives in Moscow (Moskou, 23 april 2001)

Zie paragraaf 6.3 van het ambtsbericht inzake de situatie in de noordelijke Kaukasus van 30 maart 2001 (kenmerk DPC/AM-706554)

MID, The situation in the Chechen Republic (Moskou, 8 augustus 2001) . Op: www.mid.ru

De Russische letter ? is de Latijnse letter P.

Bijvoorbeeld door middel van een huwelijk.

Voor een definiëring van het begrip en de mogelijke verschijningsvormen van 'maatschappelijke discriminatie van niet etnisch-Slavische minderheden in de RF' zij hier kortheidshalve verwezen naar paragraaf 6.1 van het ambtsbericht inzake de noordelijke Kaukasus van 30 maart 2001 (kenmerk DPC/AM-706554)

Zo kwam op 20 april 2001 een Tsjetsjeen om en raakten verschillende personen afkomstig uit de Kaukasus gewond bij een actie van nationalistische skinheads tegen Kaukasiërs in Moskou. Een dergelijk actie vond tevens in oktober jl. plaats. Hierbij vielen 2 doden en verschillende gewonden. Zie RFE/RL Newsline Vol. 5, No. 79, Putin calls for crackdownagainst racists (24 april 2001) en AFP, Aanslag op een markt in Moskou (Moskou, 30 oktober 2001). Overigens zijn er ook veroordelingen van skinheads naar aanleiding van soortgelijke acties gerapporteerd.

European Commission against Racism and Intolerance, Second report on the Russian Federation (Straatsburg, 13 november 2001) Blz.15

Ibidem.

Amnesty International, Stellungnahme vom A.I. zum ad hoc Bericht über die asyl- und abschiebungsrelevante Lage in der Russischen Föderation (Tschetschenien) (8 oktober 2001) Blz. 7.

Dit houdt in dat men zich binnen 24 uur na binnenkomst dient te registreren bij het regionale OVIR-kantoor (het lokale ministerie van Binnenlandse Zaken) van de plaats van verblijf. Indien de niet visumplichtige buitenlander zich niet registreert, kan hij een boete opgelegd krijgen. Bij een tweede overtreding van deze registratieplicht kan betrokkene gearresteerd worden en het land worden uitgezet.

Zie o.a. Segodnya 12 maart 2001 en Glasnost online 2 april 2001.

Zie paragraaf 7.1 van het ambtsbericht inzake de situatie in de noordelijke Kaukasus van 30 maart 2001 (kenmerk DPC/AM-706554)

Zie paragraaf 7.2 van het ambtsbericht inzake de situatie in de noordelijke Kaukasus van 30 maart 2001 (kenmerk DPC/AM-706554)

'The Friends of the Chechen Republic Society'.

Tsjetsjeense vluchtelingen nemen hiermee een bijzondere positie in. Andere door UNHCR erkende verdragsvluchtelingen dienen Jordanië doorgaans binnen zes maanden na erkenning te verlaten.

Zie paragraaf 7.3 van het ambtsbericht inzake de situatie in de noordelijke Kaukasus van 30 maart 2001 (kenmerk DPC/AM-706554)

In Kazachstan bevindt zich reeds tientallen jaren een etnisch Tsjetsjeense bevolkingsgroep.

Itar-Tass, Autumn draft in Chechnya (Grozny, 20 november 2001)

Dit kan slechts in formele zin (op basis van de Russische Grondwet). In de praktijk is alternatieve dienstplichtvervulling nog niet mogelijk. Zie 'alternatieve dienstplicht'.

Dienstplichtigen zijn in de Russische Federaratie soldaat of onderofficier, terwijl beroepsmilitairen vrijwel altijd officier of praporshchik (vergelijkbaar met de nederlandse adjudant) zijn.

Voorheen werd de etniciteit uit het Sovjet binnenlands paspoort overgenomen.

A. Borisov, The war in Chechnya and the islamic world. In: Blizhny Vostok I sovremennost, Nr. 10, M. (2001) Blz. 61-68

Zie onder meer Newsweek-web exclusive, Exploiting a Jihad? (31 oktober 2001)

Zie onder meer: New York Times, War on Terror casts Chechen conflict in a new light (9 december 2001)

Interfax, Russians kill 300 mercenaries in Chechnya since 1999 (Moskou, 17 november 2001)

De opschorting van alle beslissingen op asielverzoeken van personen afkomstig uit Tsjetsjenië.

Zoals reeds vermeld, wordt echter ieder asielverzoek individueel beoordeeld.

Waarmee is aangetoond dat iemand een inwoner van Rusland is/was.

UNHCR, UNHCR Guidelines on asylumseekers from Chechnya (Russian Federation) (Genève, 21augustus 2000)

UNHCR, UNHCR Paper on Asylum Seekers from the Russian Federation in the context of the situation in Chechnya (Genève, januari 2002)

Ibidem, blz. 22.

Ibidem.

United Nations Economic and Social Council, Situation in the Republic of Chechnya of the Russian Federation/commission on Human Rights resolution 2001/24 (Genève, 20 april 2001) blz. 1.

Ibidem.

Ibidem, blz 2.

Een oproep die de commissie ook reeds in april 2000 had gedaan. Zie het ambtsbericht inzake de situatie in de noordelijke Kaukasus van 30 maart 2001 (kenmerk DPC/AM-706554), blz.10

United Nations Economic and Social Council, Commission on Human Rights resolution 2001/24(Genève, 20 april 2001) blz. 2.

AP, Russia condems UN Resolution (Moskou, 21 april 2001)

UN General Assembly, Report of the High Commissioner for Human Rights to the General Assembly A56/36, blz. 4 (New York, 6 november 2001)

Ibidem. Toestemming werd reeds gegeven aan de 'Special Rapporteur on violence against women' en de 'Secretary General's Special Representative on children in armed conflict'. De 'Secretary General's Representative on Internally Displeced Persons', de 'Special Rapporteur on extra judicial, summary or arbritary executions' en de 'Special Rapporteur on torture' hadden nog geen bevestigend antwoord op hun verzoeken gekregen.

===