Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan Burgemeester en Wethouders Postbus 90801 Directeuren van de Gemeentelijke Sociale Dienst 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Hoofden van de afdeling Sociale Zaken Telefoon (070) 333 44 44 Telefax (070) 333 4420

Uw brief Ons kenmerk Doorkiesnummer B&GA/AB/02/43835 (070) 333

Onderwerp Datum Contactpersoon Circulaire: 24 juni 2002 Servicelijn Inlichtingenplicht toegelicht


Bijstandsgerelateerde (vermogens)fraude moet worden tegengaan. In deze circulaire wordt de ruimte toegelicht die de huidige Abw biedt om een fraudesignaal of -vermoeden te concretiseren en daaraan consequenties te verbinden. Dit is mede van belang voor het antwoord op de vraag hoe om te gaan met concrete vermoedens van (vermogens)fraude in het buitenland.

De praktijk
Een enkele fraudetip - hoe concreet ook - is onvoldoende om de uitkering aan te passen of te beëindigen. Wel kan het een aanknopingspunt vormen om belanghebbende te verzoeken extra gegevens te overleggen.

Voor vermoedens van bijvoorbeeld vermogen in het buitenland geldt, dat zolang belanghebbende in Nederland met alle gevraagde gegevens kan komen die het vermoeden ontkrachten en er verder geen concrete verifieerbare gegevens ter beschikking staan omtrent vermogen in het buitenland, beëindiging van de uitkering in beginsel niet aan de orde is.

Toch kan de combinatie van aanwijzingen in het dossier zodanig zijn dat stopzetten van de bijstandsuitkering mogelijk is. Indien is aangetoond dat onjuiste of onvolledige inlichtingen zijn verstrekt, kan de bijstand geheel worden geweigerd of beëindigd en eventueel teruggevorderd. In dat geval hoeft de gemeente niet meer aan te tonen dat de betrokkene geen of minder aanspraak had op bijstand. De Hoge Raad heeft voor die situatie ingestemd met een bewijslastverschuiving van de gemeente naar de belanghebbende1.


1 HR 9 oktober 1992, JABW 1992/290 en HR 29 januari 1993, 1993/57, HR 27 september 1991, JABW 1991/265




2


Gegevensverstrekking
Volgens de wet en de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) kunnen alleen gegevens van de bijstandsgerechtigde worden gevraagd die hij op grond van de Abw moet verstrekken. Dit kan een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer betekenen. Het uitgangspunt is dat voor de minst ingrijpende wijze van verificatie wordt gekozen. De inbreuk op de levenssfeer moet in verhouding staan tot het doel: het verkrijgen van informatie (proportionaliteitsbeginsel).

Inlichtingenplicht
Belangrijk is dat de gemeente beoordeelt welke inlichtingen relevant zijn voor het vaststellen van het recht op een bijstandsuitkering. Indien de bijstandsgerechtigde deze inlichtingen niet verstrekt en als gevolg daarvan het recht op bijstand niet meer is vast te stellen, dan kan de uitkering opgeschort of beëindigd worden. De gemeente moet aantonen dat de informatieplicht niet is nagekomen. Alleen een vermoeden of het beschikken over niet-verifieerbare gegevens is niet voldoende. Voorbeeld: Indien via een belastingtape blijkt dat cliënt heeft gewerkt en dit nooit door hem is opgegeven en cliënt geen gegevens verstrekt, dan kan de gemeente door middel van gegevens van de werkgever aantonen dat er is gewerkt en dat er loon is uitbetaald.

Onderzoek door de gemeente
Indien er twijfels bestaan bij de rechtmatigheid van de uitkering, dan moet de gemeente dit onderzoeken. Vervolgens dient de betrokkene geconfronteerd te worden met de onderzoeksbevindingen en krijgt hij (onder verwijzing naar de wettelijke informatieplicht) gelegenheid om tekst en uitleg te geven. Op grond van artikel 65 Abw is betrokkene verplicht mee te werken aan dit onderzoek. Indien hij niet meewerkt en daardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld, dan kan de uitkering, na opschorting, rechtmatig beëindigd of geweigerd worden.

De Abw verplicht de bijstandsaanvrager om alle van belang zijnde gegevens te overleggen. De gemeente geeft aan welke gegevens en informatie zij nodig heeft voor het bepalen van het recht op bijstand. Indien de bijstandsaanvrager niet meewerkt of zijn informatieplicht schendt en indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld, dan kan de uitkering beëindigd worden. Hiervoor kan een tip of signaal in combinatie met een aantal concrete aanwijzingen uit het dossier en het ontbreken van een sluitende verklaring van belanghebbende voldoende zijn. Dit zal per casus beoordeeld moeten worden.

Handreiking
Welke stappen kan een gemeente zetten, gelet op het voorgaande? Een handreiking:
1. De gemeente ontvangt een tip of ander signaal `dat er iets aan de hand is'
2. Indien de tip/het signaal voldoende concreet is: gericht verifiëren (zie voorbeelden bij documentenuitvraag in de bijlage)

3. Indien tip/signaal niet voldoende concreet is: dossieranalyse om nader te onderbouwen dat er "iets aan de hand" is.

4. Voorbeelden van aanknopingspunten in het dossier: Zijn er reeds vermogenscomponenten van betrokkene in het buitenland bekend?
* Is er sprake van onverklaarbare geldelijke transacties van of naar personen of instanties?




3

* Is er sprake van geldopnamen in het buitenland?
* Verblijft betrokkene regelmatig (voor langere tijd) in het buitenland?
* Is de periode van bijstandsverstrekking zonder duidelijke reden enige tijd onderbroken geweest?

* Keert betrokkene regelmatig te laat terug van vakantie?
* Is er al eerder vermogensfraude vastgesteld?
* Is er sprake geweest van vermogensopbouw of aflossing van omvangrijke schulden tijdens de uitkeringsperiode?

* Is er sprake van hoge (woon)lasten in relatie tot het inkomen?
* Is er sprake van een uitzonderlijk uitgavenpatroon in relatie tot het inkomen (hele hoge of hele lage bedragen; zijn alle bank/girorekeningen bekend?)? 5. Indien er verder geen aanknopingspunten in het dossier zijn: cliënt uitnodigen en confronteren met de tip/het signaal. Is er een plausibel verhaal? Dan recht op bijstand ongewijzigd voortzetten. Is het verhaal onvoldoende plausibel? Laat cliënt bewijzen overleggen die zijn verhaal ondersteunen (bv. geld naar buitenland overgemaakt, zie casus) 6. Indien er meer aanknopingspunten uit het dossier blijken: uitvraag rondom dit aanknopingspunt voor zover relevant. (Voor suggesties over verificatiemogelijkheden zie de bijlagen). 7. Bij elke stap in het proces is de doorslaggevende vraag: is het recht op bijstand nog vast te stellen? Indien er zoveel onduidelijkheid is ontstaan dat deze vraag ontkennend beantwoord wordt, kan de uitkering beëindigd/geweigerd worden.

Een aantal casus ter illustratie:


1.
Tijdens een heronderzoek blijkt uit bankafschriften dat bijstandsontvanger een aantal maal een aanzienlijk bedrag heeft overgemaakt naar een bank in het buitenland. Hij verklaart dat dit geld bestemd is voor zijn broer. Dossieranalyse wijst uit dat cliënt recent op vakantie is geweest in het desbetreffende buitenland en dat hij daar een aantal grotere bedragen heeft opgenomen. Voor het overige blijkt zijn uitgavenpatroon exceptioneel laag. Hierdoor zou het vermoeden kunnen ontstaan dat er een inkomstenbron is waar de sociale dienst niets van weet. Desgevraagd verklaart cliënt dat hij zuinig leeft en veel spaart om zijn broer in het buitenland te kunnen onderhouden. De cliënt moet stukken kunnen overleggen die zijn verhaal onderbouwen, zoals kopieën van bankafschriften van zijn broer en een verklaring dat hij het geld heeft ontvangen. Indien dit niet kan worden overgelegd is het verhaal niet voldoende onderbouwd. Dit gegeven in combinatie met het onwaarschijnlijk lage uitgavenpatroon van betrokkene betekent dat het recht op bijstand niet langer kan worden vastgesteld.


2.
Bij een rechtmatigheidsgesprek blijkt uit de financiële gegevens van de betrokkene dat een aanzienlijke schuld binnen een half jaar volledig is afgelost. Er zijn geen andere schulden ontstaan en op de bankrekeningen van cliënt is geen sprake van roodstand. Het verhaal van cliënt is dat hij zuinig heeft geleefd, zodat hij geld heeft kunnen reserveren voor aflossing. Dit verhaal is niet plausibel: het zou betekenen dat cliënt maandelijks meer heeft gespaard dan de hoogte van zijn totale uitkering. Conclusie: het staat vast dat er iets mankeert aan de informatie van betrokkene. De




4
uitkering kan worden opgeschort, omdat het recht op bijstand niet is vast te stellen. Nadere dossieranalyse zal moeten uitwijzen of er meer aanknopingspunten bestaan om vast te stellen hoe de situatie precies in elkaar steekt zodat er een schadebedrag kan worden vastgesteld en teruggevorderd kan worden.

3.
Een sociale dienst ontvangt een anonieme tip: een cliënt zou verzwegen hebben al geruime tijd samen te wonen op een ander adres dan waar hij staat ingeschreven. Als de cliënt geconfronteerd wordt met dit gegeven beweert hij dat hij weleens bij zijn vriendin logeert, maar zijn hoofdverblijf heeft op het adres van inschrijving. Uit bankafschriften blijkt dat de financiën van cliënt en zijn vriendin strikt gescheiden verlopen, waardoor geen gezamenlijke huishouding valt vast te stellen. Uit de water- en energierekening blijkt echter dat het verbruik zo laag is, dat het zeer onwaarschijnlijk is dat cliënt op het adres van inschrijving zijn hoofdverblijf houdt. Bij drie onaangekondigde huisbezoeken op diverse tijdstippen wordt de cliënt niet thuis aangetroffen. Bij deze gelegenheden ligt er een grote stapel post op de deurmat, die al langere tijd niet is weggehaald.
Weliswaar ontstaat uit de combinatie van deze gegevens een sterk vermoeden dat er iets niet klopt in het verhaal van de cliënt, maar dit is niet voldoende om de uitkering te beëindigen. Een aanwijzing in het dossier waaruit bv. zou blijken dat cliënt uitgaven voor zijn vriendin doet kan echter de zaak in een heel ander licht zetten. Bovenstaande gegevens kunnen een goede aanleiding zijn voor een onderzoek door de sociale recherche.

4.
Een echtpaar meldt zich terug van een vakantie in het buitenland. Uit de stempels in de paspoorten blijkt dat meneer in hetzelfde jaar zijn geboorteland al een keer bezocht heeft. Hij had dat niet aan de sociale dienst gemeld. Buiten de gebruikelijke acties (boete, terugvordering onterecht verstrekte uitkering) kan dit een signaal zijn dat er meer aan de hand is. Gedurende de periode van het verblijf in het buitenland zijn een aantal stortingen gedaan van de Nederlandse rekening naar een buitenlandse rekening en vice versa. Dit zou volgens cliënt te maken hebben met het opheffen van de roodstand op zijn girokwartaalrekening. Het geld zou uitsluitend om praktische redenen een aantal maal heen en weer zijn gegaan. Om het verhaal op waarde te schatten dienen een aantal vragen beantwoord te worden: kloppen de bedragen? Op wiens naam staat de buitenlandse rekening? Bij eventuele vraagtekens moet de cliënt zijn verhaal aannemelijk maken (bijvoorbeeld bankafschriften van de tegenrekening of een verklaring van de persoon die het geld heeft ontvangen van cliënt). Ook hier is de vraag van belang of er zoveel onduidelijkheid is met betrekking tot de situatie van cliënt dat het recht op bijstand niet langer is vast te stellen.

Kortom:
Ieder geval is anders. Het is moeilijk algemene richtlijnen te geven over het beëindigen van een uitkering. Een enkele tip of signaal is niet voldoende om daaraan onmiddellijk consequenties voor de uitkering te verbinden. Om een vermoeden te concretiseren is het van belang gericht te verifiëren, dossieranalyse te verrichten en de belanghebbende te vragen




5
naar een verklaring. Indien vervolgens geconcludeerd kan worden dat er zoveel onduidelijkheid is dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld, is opschorting, beëindiging of weigering van de uitkering het gevolg.

De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(W.A.Vermeend)




6
BIJLAGEN

Documentenuitvraag

Er kunnen aanwijzingen over de aanwezigheid van vermogen zijn die een nader onderzoek op enkele specifieke punten nodig maken. Naast het raadplegen van de gebruikelijke documenten kan het in dat geval voor de vaststelling van inkomen of vermogen noodzakelijk zijn dat instanties als banken en verzekeringsmaatschappijen, geldleningsbureaus en het Bureau Kredietregistratie worden benaderd. Van belang is een indicatie te krijgen van de mogelijke aanwezigheid van middelen van bestaan. Het (laten) bevragen van die instanties heeft ten doel na te gaan of de belanghebbende een volledig inzicht heeft gegeven in zijn vermogensbestanddelen. De belanghebbende zal in zo'n geval zelf de bescheiden hieromtrent moeten verstrekken. Indien hij niet aan dat verzoek tegemoet wil komen, kan de rechtmatigheid van de uitkering niet worden vastgesteld en volgt afwijzing van de aanvraag.

Relevante gegevens rondom vermogen kunnen zijn:
I. Bestemmingsreserve (lijfrentepolis, studiekostenverzekering voor kinderen, levensverzekering, begrafenisverzekering) II. soort en waarde bezitting (geld, waardepapieren, onroerend goed, andere op geld waardeerbare bezittingen)
III. betaal- en spaarrekeningen op naam van cliënt in binnen- en evt. buitenland IV. bedrag schuld
V. datum vaststellen schuld
VI. opeisbaarheid schuld
VII. soort schuld
VIII. verplichting tot aflossing
IX. schenking
X. bedrag schenking
XI. datum schenking

Relevante documenten:
Eigendomspapieren, aankoopnota's, verzekerings- of lijfrentepolis, taxatiebewijs, bank- giroafschriften over langere termijn, obligaties, aandelen, opties, aandelenlease-constructies, overdrachtsakte/hypotheekakte, schuldbewijzen, betaalbewijzen, beslagbewijs, schriftelijke overeenkomsten, testament, overzicht alle spaar- en betaalrekeningen van de belastingdienst.

Waar?
Bank/giro, verzekeringsmaatschappij, Belastingdienst, kadaster, gemeentelijke ozb, rijksdienst wegverkeer, notaris, sociale diensten, schuldeisers, deurwaarders, IBG, kredietbanken, Bureau Kredietregistratie in Tiel, makelaar, Meldpunt Ongebruikelijke Transacties, douane, bank/girocentrale.




7
Overzicht wetsartikelen en jurisprudentie

De van belang zijnde wetsartikelen zijn artikel 65, 66, 69, 121 en 122 Abw. Uit het samenstel van deze artikelen blijkt de plicht van de bijstandsaanvrager om uit eigen beweging alle van belang zijnde gegevens te overleggen. Burgemeester en Wethouders moeten aangeven welke gegevens en informatie zij nodig hebben voor het bepalen van het recht op bijstand. Indien de gegevens verwijtbaar niet worden verstrekt door de belanghebbende of geen medewerking wordt verleend aan het onderzoek van B&W wordt het recht op bijstand door B&W opgeschort.

Wetsartikelen

Artikel 65 Abw
Op grond van dit artikel moet de belanghebbende aan burgemeester en wethouders (B en W) op verzoek of uit eigen beweging mededeling doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Tevens dient de belanghebbende aan burgemeester en wethouders de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de Abw. Artikel 66 Abw
B en W bepalen welke gegevens ten behoeve van de verlening of de voortzetting daarvan door de belanghebbende in ieder geval dienen te worden verstrekt en welke bewijsstukken dienen te worden overgelegd.
Artikel 69 Abw
Indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, schorten B en W het recht op bijstand op. Op grond van het vierde lid van dit artikel kan na het verstrijken van de hersteltermijn het besluit tot toekenning van bijstand worden ingetrokken. Artikel 121 Abw
Ieder is verplicht desgevraagd en bevoegd uit eigen beweging aan B en W kosteloos opgaven en inlichtingen te verstrekken omtrent feiten en omstandigheden die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de Abw ten opzichte van een persoon te wiens behoeve bijstand is gevraagd of wordt verleend.
Artikel 122 Abw
In dit artikel zijn de instanties vermeld die verplicht zijn desgevraagd aan B en W kosteloos opgaven en inlichtingen te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de wet.

Jurisprudentie


* Alleen die gegevens kunnen van de bijstandsgerechtigde gevraagd worden die hij op grond van de bij of krachtens de Abw gestelde regels gehouden is te verstrekken. (CRvB 23 januari 2001, nr. 99/771 NABW)

* Niet elke weigering om medewerking te verlenen is zo essentieel dat daardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.(CRvB 12 december 2000, JABW 2001/17)
* De gemeente moet bij gerezen twijfels onderzoek verrichten, de betrokkene in het kader hiervan confronteren met de eerdere onderzoeksbevindingen en hem onder verwijzing naar de




8
op hem rustende informatieplicht om tekst en uitleg vragen.(CRvB 20 juni 2000, JABW 2000/129)

* Indien de gemeente zich beroept op volledige medewerking van de bijstandsgerechtigde, moet de gemeente eenduidig en onmiskenbaar aantonen dat de informatieplicht niet is nagekomen. Er kan door de gemeente niet worden volstaan met vermoedens of niet verifieerbare gegevens. (Rb R'dam 31 oktober 1997, JABW 1997/203)

* De gemeente dient in beginsel te beoordelen welke inlichtingen al dan niet als relevant moeten worden aangemerkt.(CRvB 19 december 1997, nr. 96/8187 ABW)
* Het ligt in de risicosfeer van betrokkene als hij niet meer beschikt over de relevante bescheiden.(CRvB 19 november 1996, nr. 96/3124 ABW)
* De inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, bij inzage in gegevens (in dit geval bank afschriften) vindt zijn wettelijke basis in artikel 65 Abw.(Rb. Groningen 26 maart 1999, JABW 2000/28)
* Schending van de inlichtingenplicht biedt pas voldoende grond voor de afwijzing of beëindiging van het recht op bijstand, indien juist als gevolg van die schending niet kan worden vastgesteld of degene die aanspraak maakt op bijstand in behoeftige omstandigheden verkeert.(CRvB 25 mei 1999, JABW 1999/116)

* Indien in strijd met artikel 65 Abw niet wordt meegewerkt aan een onderzoek naar de omstandigheden van de bijstandsaanvrager kan niet worden vastgesteld of betrokkene verkeert in de omstandigheden als bedoeld in art. 7 Abw.(CRvB 12 januari 1999, JABW 1999/41)
* Bij een onderzoek dat inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer is het uitgangspunt dat deze inbreuk niet onevenredig mag zijn met het nagestreefde doel en dat dit doel niet op een minder ingrijpende wijze kan worden bereikt. In dit geval geen redelijk grond om inzage in bankkluis te verlangen omdat er geen reden was aan de juistheid van eerder verstrekte inlichtingen m.b.t. het vermogen te twijfelen.(CRvB 1 mei 2001, USZ 01/08)
* Opschorting van de uitkering is dan geoorloofd als er tenminste het gegronde vermoeden bestaat dat er geen recht op uitkering bestaat, dan wel recht op lager uitkering bestaat of de inlichtingenplicht niet is nagekomen.(CRvB 28 september 1999, JABW 1999/165en CRvB 3 januari 1996, JABW 1996/51)