Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van

uw kenmerk

ons kenmerk
DL. 2002/2251
datum
28-06-2002

onderwerp
Bevindingen aanwijzing uitspoelingsgevoelige zand- en lössgronden TRC 2002/5697

bijlagen
1

Geachte Voorzitter,

Met deze brief informeer ik u over de definitieve bevindingen inzake de aanwijzing van zand- en lössgronden.

datum
28-06-2002

kenmerk
DL. 2002/2251

bijlage

Met de brief van 8 april 2002 over de Voortgang van het mestbeleid en hardheidsgevallen WHV (kenmerk TRCDL/2002/1286) heb ik u geïnformeerd over de tussenrapportage van het Wageningse onderzoeksinstituut Alterra. Deze tussenrapportage was gebaseerd op ruim 1.200 brieven. Het bijgevoegde eindrapport is gebaseerd op ruim 13.000 brieven. In totaal zijn ruim 15.000 brieven bij het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij binnengekomen. Een gedeelte van deze brieven is echter dubbel binnengekomen. De brieven zijn afkomstig van ruim 10.000 verschillende mestnummers.

Uit de eindrapportage van Alterra blijkt nu definitief dat bij de aanwijzing van zand- en lössgronden en de uitspoelingsgevoelige gronden geen technische fouten zijn gemaakt. Dit wil zeggen dat de vertaling van het onderliggende basismateriaal naar de kaarten behorende bij het Besluit zand- en lössgronden (Bzl) juist heeft plaatsgevonden.
Daarnaast heeft Alterra op basis van de binnengekomen brieven het basismateriaal gecontroleerd dat voor de aanwijzing is gebruikt. Het gaat hier om informatie over grondwatertrappen, grondsoorten en perceelsgrenzen.

Uit deze controle blijkt dat veel brieven opmerkingen bevatten over de grondwatersituatie van percelen. In een aantal gevallen is hierover nadere informatie meegezonden. Deze informatie blijkt echter niet bruikbaar voor de aanwijzing van uitspoelingsgevoelige gronden. Naar aanleiding van een informatieronde van Alterra langs de waterschappen in het zand- en lössgebied blijkt tevens dat deze waterschappen ook niet over aanvullende informatie beschikken die direct bruikbaar is om thans tot een andere aanwijzing te komen. Wel beschikt een aantal waterschappen over informatie die na nadere uitwerking bij de actualisatie van de grondwatertrappenkaart gebruikt kan worden. Deze gegevens zullen dan ook bij de lopende actualisatie betrokken worden.

Op basis van controle van Alterra blijkt dat een areaal van 27.000 hectare van de ruim 1 miljoen hectare zand- en lössgronden beter aangewezen kan worden als klei- en veengrond. Dit betekent dat voor de 365.000 hectare uitspoelingsgevoelige grond naar schatting 5.000 hectare vervalt. Ongeveer 4.000 hectare daarvan heeft grondwatertrap 6 en ongeveer 1.000 hectare heeft grondwatertrap 7 en 8.

Zoals ik u naar aanleiding van Kamervragen van het lid Meijer heb gemeld (Kamerstukken II, 2001-2002, nr. 699) zullen onterechte aanwijzingen aangepast worden. Ik heb dan ook besloten om de aanwijzing van de 27.000 hectare en de ongeveer 500 gevallen waarbij briefschrijvers betrouwbare aanvullende informatie hebben toegezonden over grondsoort en perceelsgrenzen opnieuw uit te voeren. Voor de percelen waarvan de aanwijzing verandert, zal de aangepaste aanwijzing met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2002 gelden. De resultaten van de nieuwe aanwijzing zullen in de loop van dit najaar bekend worden gemaakt.

De betrokken agrariërs zullen hierover binnenkort worden geïnformeerd door beantwoording van bovenvermelde 13.000 brieven.

De minister van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij,

mr. L.J. Brinkhorst

Bijlage:
Eindrapportage van Alterra (PDF-formaat, 1940 Kb)
Voor downloaden van PDF-bestanden: Zie het origineel http://www.minlnv.nl/infomart...2002/par02221.htm .

---