Algemene Onderwijsbond


* Reactie van de gezamelijke onderwijsorganisaties (werkgevers, werknemers en schoolleiders) op het regeerakkoord. Reactie van de gezamelijke onderwijsorganisaties (werkgevers, werknemers en schoolleiders) op het regeerakkoord. Onderstaande tekst kunt u hieronder als (Word-document) downloaden

Utrecht 3 juli 2002

Aan: De informateur de heer P.H. Donner
De fractievoorzitters van CDA, LPF, VVD

CC: De fracties van SP, Groen Links, PvdA, Christen Unie, D66, SGP, Leefbaar Nederland

Geachte heer Donner

Als de plannen in het strategisch document onveranderd werkelijkheid worden, is de kans op een vertrouwensbreuk tussen onderwijs en overheid levensgroot aanwezig. Dat is niet wat werkgevers-, werknemers- en schoolleidersorganisaties in de onderwijssector wensen. Wij rekenden op een constructief meerjaren investeringsplan. Een samenhangende aanpak om het onderwijs te revitaliseren, de kwaliteit te verbeteren en het lerarentekort te bestrijden. Maar de financiële kaders die de nieuwe coalitie schetst, maken het naar de mening van de gezamenlijke onderwijsorganisaties onmogelijk om te werken aan het aantrekkelijker maken van de sector. Dat stelt ons buitengewoon teleur.

Een van de redenen voor de politieke aardverschuiving die zich het afgelopen jaar heeft voltrokken, wordt in het regeerakkoord treffend geanalyseerd. Er was sprake van een groeiende kloof tussen wat de burger van de overheid verwacht en de kwaliteit van de uitvoering van de overheidsdiensten.
Dat gaat zeker op voor onderwijs. De burger ervaart onderwijs (naast zorg, veiligheid en infrastructuur) als een van de belangrijkste diensten waarvoor de overheid uiteindelijk de verantwoordelijkheid draagt. En op dat punt vallen er steeds meer gaten. Kinderen worden naar huis gestuurd, klassen samengevoegd, lessen in het voortgezet onderwijs vallen steeds vaker uit. Bij jongeren, ouders, schoolbesturen en werknemers in het onderwijs is de onvrede over die situatie snel toegenomen.
De afgelopen jaren werd steeds duidelijker dat de kwaliteit van het onderwijs zo belangrijk voor de ontwikkeling van jongeren en voor de economische groei zwaar onder druk staat. Nu nog presteert Nederland in internationale vergelijkingen buitengewoon goed, maar onze vrees is dat deze koppositie door het lerarentekort niet lang zal voortduren. In het laatste Onderwijsverslag schrijft de Inspectie van het Onderwijs onomwonden dat het lerarentekort leidt tot een zichtbare daling van de kwaliteit. Ook het CPB toont in haar studie De pijlers onder de kenniseconomie aan dat door onderinvestering in het onderwijs de kwaliteit achteruit gaat. Iets waar de onderwijsorganisaties al jaren voor hebben gewaarschuwd. De afgelopen maand verschenen onderzoeken van het ministerie van onderwijs maken nog eens duidelijk dat de situatie de afgelopen vier jaar verder is verslechterd. Er zijn niet alleen aan het begin van het jaar onbezette vacatures, maar het hele jaar door.
Wil het onderwijs weer perspectief krijgen op verbetering, dan is een in de tijd gefaseerd, een meerdere regeerperioden omvattend, investeringsplan noodzakelijk. Van die noodzaak zien wij in het regeerakkoord niets terug. Natuurlijk moet er goed gekeken worden naar een efficiënte benutting van de beschikbare middelen en ontbureaucratisering, zoals de regeringscoalitie voorstelt, maar daarmee zijn de problemen zeker niet opgelost.
Het Nederlands onderwijs werkt namelijk al uiterst efficiënt met internationaal gezien een van de laagste investeringspercentages, worden bijna de beste resultaten bereikt. Een beperkt budget (300 miljoen euro) en mooie woorden (het kabinet zal de inspanningen moeten voortzetten om het beroep van leraar aantrekkelijker te maken) zijn ons inziens absoluut onvoldoende om het lerarentekort te bestrijden, de school als werk- en leerplek aantrekkelijker te maken en de kwaliteit van het onderwijs voor onze jeugd op peil te houden.

Het klinkt natuurlijk bekend: onderwijs wil meer. Maar de afgelopen jaren is toch een reeks van onafhankelijk bewijsmateriaal op tafel gekomen, dat de onderwijssector er ondanks allerlei investeringen, nog steeds bekaaid van af komt.

De overheidscommissie Van Rijn maakte in het rapport Investeren in mensen en kwaliteit (februari 2001) duidelijk dat de lonen in het onderwijs 8,3 procent achterlopen bij de marktsector en het dus niet verwonderlijk is dat jongeren voor een ander beroep kiezen. Het rapport Voor een dubbeltje op de eerste rang van het economisch onderzoeksinstituut Nyfer (november 2001) berekende dat om op het investeringsniveau van ons omringende landen te komen, om te beginnen een inhaalslag van drie miljard euro nodig is. Het CPB noemde in haar studie De pijlers onder de kenniseconomie geen bedragen, maar stelde wel vast dat investeren in het funderend onderwijs broodnodig is. Academici in het onderwijs verdienen volgens het CPB 18 procent minder dan hun collegas in het bedrijfsleven en Nederland trekt in vergelijking tot andere landen erg weinig geld uit voor gebouwen. De Agenda 2006 (april 2002) van het Sector Bestuur Onderwijsarbeidsmarkt bekeek de zaak van de andere kant: wat heeft onderwijs nodig aan investeringen in mensen en infrastructuur om goed te kunnen functioneren? Vier miljard euro becijferde SBO en voorzitter Jan Franssen noemde dat een realistische ambitie.

Van een ambitie om de onderwijsinvesteringen op peil te brengen zien de onderwijsorganisaties niets terug in het strategisch document. De 330 miljoen euro aan echt extra geld maakt dat Nederland internationaal qua investeringsniveau gezien nog verder wegzakt. Een trend die al jaren aanhoudt.
Werd in 1990 namelijk nog 5,2 procent van het bbp aan onderwijs besteed, in 2002 is dat teruggelopen tot 4,6 procent. Naar onze schatting zal met de extras die het regeerakkoord voorstelt in 2006 met moeite 4,2 procent van het bbp worden gehaald. Afgezet tegen het gemiddelde van 6 procent in de OESO-landen, wordt duidelijk dat Nederland buitengewoon karig is met investeringen in onderwijs.

Het gevolg van die voor iedereen waarneembare onderinvestering is dat veel jongeren het onderwijs niet als aantrekkelijke sector ervaren om in te gaan werken. Willen wij dat als samenleving veranderen, dan zal er sprake moeten zijn van een forse investering. Gezien de huidige economische situatie zal dat lastig zijn, maar wat ten enenmale ontbreekt in de huidige plannen is een samenhangend perspectief voor de langere termijn. Wat voor soort onderwijs wenst de Nederlandse samenleving, wat gaat dat kosten, hoe gaan wij dat financieren en wanneer willen wij welke eindresultaten met dat investeringsplan bereiken? Onderwijs moet meer en meer worden gezien als investeringsgoed in plaats van als kostenpost. Immers, uit onderzoek zoals het CPB-rapport blijkt dat investeren in onderwijs loont en bijdraagt aan economische groei.

Los van het financiële kader voor onderwijs, wisselt ons oordeel van een aantal andere voorstellen. Het doortrekken van de reeds ingezette lijn om meer verantwoordelijkheden over de organisatie en vormgeving van het onderwijs bij schoolbesturen, schoolleiders en leraren te leggen, wordt door de onderwijsorganisaties toegejuicht. Zonder meer verontrustend is het plan om de gesubsidieerde arbeid te schrappen. In het onderwijs werken ongeveer 7000 mensen met een ID-baan en zij vervullen als conciërge of klassen-assistent een cruciale rol in de scholen. Conciërges zijn op een groot aantal scholen juist aangesteld om het onderwijsproces vlotter te laten verlopen en dragen in grote mate bij aan een veilig schoolklimaat. Klassen-assistenten zorgen voor verlaging van de werkdruk van leraren. Het zonder meer schrappen van die 7000 banen, zal leiden tot grote problemen op scholen die het toch al het moeilijkst hebben. De speciale aandacht voor het vmbo is weer een pluspunt in het akkoord, als is deze speciale aandacht nog weinig uitgewerkt.

Voor het totaalbeeld is echter het financiële kader allesoverheersend en teleurstellend. Als onderwijsorganisaties, die willen werken aan verdere kwaliteitsverbetering, hopen wij dat in een constructieve dialoog met de nieuwe regering, wij samen in staat zijn om een beter perspectief voor het onderwijs mogelijk te maken.

Met vriendelijke groeten
de werkgroep Meerjaren Investering Plan, bestaande uit:

Werknemersorganisaties: Abvakabo, Algemene Onderwijsbond, CMHF, Onderwijsbond CNV
Werkgeversorganisaties: Besturenraad, Concent, VBKO, VBS, VGS, VOS/ABB Schoolleidersorganisaties: AVS, PSCO, VVO

reactie_mip.doc