Rijksvoorlichtingsdienst

Eindverslag / aanbiedingsbrief informateur Donner

Mr. J.P.H. Donner
Informateur
Postbus 20008
2500 EA Den Haag

Aan de Koningin

Kenmerk:FU 02/032 Den Haag, 4 juli 2002

Op 17 mei 2002 verzocht u mij om, gelet op de uitslag van de verkiezingen, de mogelijkheden te onderzoeken van de spoedige vorming van een kabinet dat mag rekenen op een vruchtbare samenwerking met de volksvertegenwoordiging en de weg aan te geven waarlangs dat kabinet tot stand kan komen.

Ter uitvoering daarvan heb ik op 21 en 22 mei jl. allereerst gesprekken gevoerd met alle frac- tievoorzitters uit de Tweede Kamer. In die gesprekken heb ik de vraag voorgelegd welke coa- litiemogelijkheden zij, gelet op de uitslag van de verkiezingen, zagen en of zij bereid waren aan de vorming van een kabinet deel te nemen. Daarbij heb ik de fractievoorzitters tevens de vraag voorgelegd of zij de LPF, gegeven de verkiezingscampagne en de geringe ervaring als politieke partij vanwege de snelle opkomst daarvan, als een serieuze en gekwalificeerde partij voor potentiële regeringsdeelname zagen. Het algemene oordeel van de fractievoorzitters was dat op grond van de verkiezingsuitslag een kabinet waarin de twee grootste partijen en grote winnaars van de verkiezingen zitting zouden hebben, te weten CDA en LPF, in de rede lag. Alle partijen hebben op de derde vraag geantwoord dat zij de LPF gekwalificeerd achten voor potentiële regeringsdeelname. Eventuele bezwaren richten zich op programmatische of poli- tiek-filosofische invalshoeken, maar zijn niet van principiële aard.

De fractievoorzitters van CDA en LPF gaven mij in antwoord op de tweede vraag voorts te kennen dat zij ook beschikbaar waren voor gezamenlijke deelname aan een kabinet. Uitgaan- de van een parlementair meerderheidskabinet waaraan in ieder geval CDA en LPF steun ge- ven, heb ik moeten constateren dat er op dat moment geen partij(en) beschikbaar was (waren) om zo'n meerderheidskabinet mogelijk te maken. De Socialistische Partij (de andere winnaar van de verkiezingen) was niet beschikbaar voor samenwerking met LPF vanwege een geheel andere visie op de rol van de overheid bij oplossen van maatschappelijke vraagstukken. GroenLinks (de partij met het minste verlies) en LPF sloten elkaar over en weer uit van sa- menwerking. De VVD zag programmatisch wel samenwerkingsmogelijkheden voor een coa- litie met CDA en LPF, maar meende dat met het behaalde verkiezingsresultaat na het acht jaar


- 2 -
dragen van regeringsverantwoordelijkheid hernieuwde regeringsdeelname niet voor de hand lag. De PvdA zag geen programmatisch perspectief in samenwerking met een combinatie van CDA en LPF. Gelet op de richting van de verkiezingsuitslag meende de PvdA dat op dat mo- ment een coalitie met een meer links programma (zonder LPF) niet voor de hand lag. D66 hield vast aan het standpunt uit de verkiezingscampagne dat het niet aan een coalitie met LPF wil deelnemen. De ChristenUnie, SGP en LN waren ieder afzonderlijk te klein om tot een meerderheidscoalitie te komen.

Gelet op het feit dat de VVD in de eerste gespreksronde wel programmatische samenwer- kingsmogelijkheden zag, heb ik vervolgens aangekondigd nadere gesprekken met CDA, LPF en VVD te willen voeren vanuit die invalshoek. De fractievoorzitter van de VVD heeft mij daarop gevraagd om de mogelijkheid te krijgen om in een gesprek van de informateur met de drie fractievoorzitters gezamenlijk een variant voor te leggen waarmee zijns inziens de para- dox tussen programmatische samenwerking tussen de drie partijen en de aarzeling van de VVD om in personele zin deel te nemen aan een kabinet, zou kunnen worden opgelost. Ik heb hierin bewilligd, maar er tevens op gewezen dat de informatieopdracht zich uitdrukkelijk be- perkt tot het onderzoeken van een parlementair meerderheidskabinet. De fractievoorzitter van de VVD heeft vervolgens in een gesprek op 23 mei een model bepleit zoals in de Scandinavi- sche landen wel voorkomt waarbij een minderheidskabinet wordt gesteund door één of meer andere partijen in het parlement die vooraf, of per onderwerp steun toezeggen. Op deze wijze zou naar zijn mening invulling worden gegeven aan het gegeven dat de kiezers enerzijds heb- ben aangegeven inhoudelijke oplossingen te willen die de VVD ook voorstaat en anderzijds toch recht wordt gedaan aan de afstraffing die de kiezers de VVD hebben gegeven.

De fractievoorzitters van CDA en LPF gaven daarop aan dat zij geen verantwoordelijkheid wilden nemen voor de vorming van een minderheidskabinet. Zij wezen daarbij op de nood- zaak van een coalitie met een breed draagvlak en met daadkracht en achten de bestuurlijke inbreng van de VVD daarvoor gewenst. De fractievoorzitter van de VVD heeft na consultatie van zijn fractie mij vervolgens gemeld dat in dit licht zijn fractie bereid was mee te werken aan de totstandkoming van een coalitie van CDA, LPF en VVD.

Daarmee was voldaan aan het eerste deel van mijn opdracht; de mogelijkheid verkennen van een parlementair meerderheidskabinet. Teneinde ook aan het tweede deel te kunnen voldoen, heb ik vervolgens nadere gesprekken gevoerd met de fractievoorzitters van CDA, LPF en VVD over de wijze waarlangs een kabinet bestaande uit die partijen tot stand zou kunnen komen. In die gesprekken is allereerst gesproken over het gewenste karakter van het te vor- men kabinet en over de aard van het tot stand te brengen akkoord tussen de beoogde coalitie- partners. In dat kader is gesproken over de mogelijkheid om te komen tot een meer dualisti- sche verhouding tussen de Staten-Generaal en het kabinet gegeven de onderscheiden verant- woordelijkheden. Het kabinet zal, binnen het kader van de binnen de informatie te maken afspraken, in eigen verantwoordelijkheid invulling moeten geven aan beleid en wetgeving. In hun handelen en bij de beoordeling van voorstellen zullen de coalitiefracties het kabinet posi- tief tegemoet treden, waarbij de fracties zich ieder voor zich en gezamenlijk verbinden om het kabinet op basis van dit akkoord te steunen.

In de daarop volgende gesprekken heb ik eerst verkend welke onderwerpen in het kader van een dergelijk strategisch document in ieder geval aandacht zouden behoeven. Dit waren de reeds door alle partijen in de eerste gespreksronde genoemde onderwerpen, namelijk zorg, onderwijs, integratie en veiligheid, alsmede de problematiek van arbeidsparticipatie. Vervol- gens ben ik de verschillende beleidsterreinen langsgelopen om eventueel andere punten te


- 3 -
inventariseren die geregeld zouden moeten worden in een akkoord tussen de fracties. Daar- naast heb ik doorgenomen welke controversiële punten het beleid van het kabinet in de weg zouden kunnen zitten. Tenslotte heb ik de gebleken geschilpunten tussen de fracties doorge- nomen om deze tot een oplossing te brengen.

Reeds vroeg in de informatie bleek dat de overheidsfinanciën bijzondere aandacht vroegen. De economische stagnatie in 2001 en 2002, de onzekerheid inzake een spoedig en robuust internationaal conjunctuurherstel en de breed gevoelde noodzaak om de staatsschuld in één generatie af te lossen, stellen in de ogen van de fracties scherpe beperkingen aan het begro- tingsbeleid van een nieuw kabinet. Op verzoek van de fractievoorzitters heb ik de minister van Financiën verzocht om een inventarisatie te laten maken door de Directeur-Generaal Rijksbegroting tezamen met de Secretarissen-Generaal van de verschillende ministeries van de verwachte uitgaven die nog niet in de begrotingscijfers bleken. Uit het antwoord daarop bleek dat er potentiële overschrijdingen bestaan in de orde van 1 mld euro. Mede naar aanlei- ding hiervan heb ik de Minister-President gevraagd of het huidige kabinet, in het licht van de gebleken overschrijdingen - in het bijzonder in de gezondheidszorg - nog maatregelen over- woog voor het lopend begrotingsjaar. Uit een door de Minister-President doorgeleide notitie van de minister van Financiën is gebleken dat dit niet zinvol meer werd geacht. Wel werd in die brief gesuggereerde eerder geblokkeerde prijsbijstellingstranche 2002 van 0,55 mld euro slechts voor een kwart uit te delen. Dit alles heeft geresulteerd in de uitgangspunten van fi- nancieel beleid en het begrotingskader dat in het akkoord is neergelegd.

Voorts heb ik een gesprek van de fractievoorzitters met de voorzitter van het Beraad van Korpsbeheerders, de heer Opstelten, en de voorzitter van het College van Procureurs- Generaal, de heer De Wijkerslooth, georganiseerd aangezien hier in de loop van de gesprek- ken over veiligheid behoefte aan bleek te bestaan.

De uitkomst van al de gesprekken is door mij neergelegd in een zgn. strategisch akkoord dat de titel kreeg: `Werken aan vertrouwen, een kwestie van aanpakken'. Dit resultaat van het overleg is voorgelegd aan de drie fracties. Dit heeft geleid tot een aantal aanpassingen. De fractievoorzitters hebben mij vervolgens op 3 juli jl. schriftelijk gemeld namens hun fracties met het definitieve stuk in te stemmen en bereid te zijn een kabinet te steunen dat op basis van dit akkoord zal optreden.

Over dit strategisch akkoord heeft vervolgens op 4 juli jl. een plenair debat in de Tweede Kamer plaatsgevonden, waarin ik het proces tot dan toe heb kunnen toelichten en waarin door de drie fractievoorzitters inhoudelijk op vragen en opmerkingen naar aanleiding van het do- cument is ingegaan. Diezelfde dag heb ik in de avond mijn besprekingen met de drie fractie- voorzitters afgerond. Daarin hebben de fractievoorzitters aangegeven in het debat met de Tweede Kamer aanleiding te hebben gevonden om in het strategisch akkoord 60 mln euro toe te voegen aan het de enveloppe voor veiligheid in 2003. Voor het overige gaf het debat geen aanleiding voor wijzigingen van het akkoord. Het akkoord voeg ik bij dit verslag.


- 4 -
Op grond van mijn bevindingen mag ik u aanbevelen de heer prof.mr.dr. J.P. Balkenende te benoemen tot formateur en deze te belasten met de vorming van een CDA-LPF-VVD-kabinet dat in zijn beleid zal uitgaan van het strategisch akkoord.

Mr. J.P.H. Donner