Ministerie van Financiën

Aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Postbus 20018

2500 EA DEN HAAG

Datum Uw brief Ons kenmerk (Kenmerk)

12 juli 2002 AFP 2002- 322

Onderwerp

Rapport fiscale behandeling werknemersopties naar aanleiding van motie Hindriks en Ten Hoopen

Hierbij bied ik u een rapport aan met daarin een internationale vergelijking van de fiscale behandeling van werknemersopties. Dit rapport is totstandgekomen naar aanleiding van de motie die de kamerleden Hindriks en Ten Hoopen hebben ingediend bij de kamerbehandeling van de wijziging van belastingwetten in verband met dividendstripping en werknemersopties. In deze motie verzoeken zij om een internationaal vergelijkend onderzoek naar zowel de hoogte als de wijze van belastingheffing van werknemersopties. Meer specifiek wordt in deze motie om het volgende gevraagd:

1. Een vergelijking van de verschillende stelsels die internationaal worden toegepast voor het toekennen van optiepakketten aan werknemers.

2. De wijze waarop deze stelsels een relatie leggen met de geleverde prestatie, de relatieve omvang van het optiepakket, de uitoefenprijs en de looptijd.

De belangrijkste conclusies uit het rapport ten aanzien van deze twee onderdelen zijn:

Ad 1.

· De belastingdruk in Nederland op werknemersopties ligt hoger dan gemiddeld. Dit wordt echter voor een belangrijk deel bepaald door een relatief hoog LB/IB-tarief in ons land. Om zoveel mogelijk geïsoleerd de belastingdruk op opties te berekenen is in het rapport onder vijf 'typische scenario's' en drie inkomenscategorieën berekend hoeveel belasting er betaald moet worden bij verschillende hoogtes van het voordeel. Voor deze aldus verkregen, meer specifieke druk op opties geldt dat Nederland over het geheel genomen een positie in de middenmoot bekleedt.

· Bijna alle onderzochte landen (EU, de VS, Zwitserland, Noorwegen en Japan) belasten bij uitoefening van de opties. Nederland neemt, net als België en Zwitserland, heffing bij toekenning als uitgangspunt. In het Nederlandse regime bestaat daarnaast de, in geen enkel ander land voorkomende mogelijkheid om te kiezen voor belastingheffing bij uitoefening in plaats van bij toekenning.

Ad 2.

· Nederland knoopt, voor wat betreft de genoemde factoren (positie optiehouder, prestatie, omvang van het pakket, uitoefenprijs, looptijd), bij de waardering van de optie aan bij de looptijd van de optie.

· Alleen in Zwitserland bestaat een verband tussen de fiscale faciliteit en de geleverde prestatie.

· In Nederland zijn de mogelijkheden om spaarloon en winstdelingsregelingen te koppelen aan plannen voor werknemersopties en aandelen verruimd. Ook het keuzerecht voor heffing bij toekenning of uitoefening zou als faciliteit kunnen worden gezien. Naast Nederland kennen 14 van de 19 onderzochte landen fiscale faciliteiten voor opties.

· In 10 van de 19 onderzochte landen speelt de omvang van het optiepakket (gemeten aan de hand van de waarde van het pakket) een rol bij de fiscale faciliëring van werknemersopties.

· In 7 van de 19 onderzochte landen speelt looptijd een rol bij de fiscale faciliëring.

Ik hoop hiermee voldoende informatie te hebben verschaft.

De staatssecretaris van Financiën,