Ministerie van Financiën

De Voorzitter van de Tweede Kamer

Plein 2

2511 CR Den Haag

Datum Uw brief Ons kenmerk (Kenmerk)

juli 2002 EKI 2002-0346

Onderwerp

Rapport van de Rijkscommissie voor Export-, Import- en Investeringsgaranties over de Regeling herverzekering investeringen

Naar aanleiding van een eerder verricht marktonderzoek over de Regeling herverzekering investeringen (Rhi), heeft de Rijkscommissie voor Export-, Import- en Investeringsgaranties het toekomstperspectief voor de Rhi nader onderzocht. Mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken doe ik u hierbij ter kennisgeving een kopie van het eindrapport toekomen.

De Ministeries van Financiën en van Economische Zaken zullen op korte termijn initiatief nemen om de dekkingsmogelijkheden voor leningen ten behoeve van buitenlandse investeringen van Nederlandse ondernemers te verruimen. Ook zal, zoals de Rijkscommissie aanbeveelt, onderzocht worden welke de mogelijkheden zijn voor samenwerking met de Multilateral Investment Guarantee Agency (MIGA, onderdeel van de Wereldbank Groep). Onderzocht zal worden in hoeverre het premiesysteem aangepast kan worden zodat meer differentiatie naar risico mogelijk wordt. Tenslotte zullen activiteiten ondernomen worden om de bekendheid van de regeling te vergroten. Meer flexibiliteit in de uitvoering van de regeling is gewenst, zonder daarbij de uitgangspunten van de regeling uit het oog te verliezen.

De Minister van Financiën,

De Minister van Financiën Datum

Drs G. Zalm 3 juli 2002

Postbus 20201 Uw kenmerk

2500 EE Den Haag Ons kenmerk

Doorkiesnummer

@@~~ 020- 524 2441

Bijlage(n)


---

Onderwerp

Toekomstperspectief Rhi

Geachte heer Zalm,

Hierbij heb ik het genoegen u het eindrapport van de Rijkscommissie over de Regeling herverzekering investeringen (Rhi) aan te bieden, dat in de vergadering van 19 juni jl. werd geaccordeerd.

In het rapport wordt het toekomstperspectief van de Rhi nader geanalyseerd tegen de achtergrond van ontwikkelingen in de private markt en bij andere publieke (w.o. multilaterale) aanbieders van politieke risicodekking. Daarbij is de vraag opgeworpen of de behoefte van Nederlandse investeerders aan investeringsverzekering niet geheel door de private markt zou kunnen worden vervuld. Uit het onderzoek komt naar voren dat dit vanwege bestaande beperkingen van de markt thans nog niet mogelijk is. Een andere conclusie is dat een (volledige) substitutie van de Rhi door bijvoorbeeld de Multilateral Investment Guarantuee Agency (MIGA) evenmin voor de hand ligt, aangezien de faciliteit een nuttige additionele dekkingsmogelijkheid biedt voor aspirant-investeerders.

De Rijkscommissie beveelt aan op de korte termijn de onder de Rhi geboden dekkingsmogelijkheden voor shareholder leningen en non-shareholder leningen te verruimen, zodat beter aangesloten wordt bij de potentiële vraag naar dekking, alsmede de praktijk van andere publieke aanbieders van politieke risicodekking. Daarnaast lijkt het opportuun de mogelijkheid van co- en herverzekering door de Staat met MIGA te onderzoeken. In het rapport wordt gewezen op het relatief hoge Nederlandse aandeel in de portefeuille van MIGA, waaraan een dergelijke samenwerking tegenwicht zou kunnen bieden. Het Ministerie van Financiën heeft er in de vergadering van de Rijkscommissie van 19 juni jl. op gewezen dat het Nederlandse aandeel niet als knellend wordt ervaren, en dat MIGA geïnteresseerd is in het verder aanhalen van de relaties met Nederlandse bedrijven. De Nederlandse Executive Director bij de Wereldbank heeft, na consultatie met het MIGA management, aangegeven dat het aandeel van Nederlandse investeerders in MIGA's portefeuille de afgelopen jaren is gedaald van 24% in 1997 naar 15% per medio 2002. Pluspunt van samenwerking met MIGA is onder meer dat ruimere dekkingsmogelijkheden kunnen worden geboden voor omvangrijke investeringen die de transactielimiet onder de Rhi overschrijden. Complementariteit ten opzichte van MIGA dient voorop te staan, zodat de Staat niet met MIGA in concurrentie treedt waardoor per saldo een verschuiving zou optreden van MIGA's portefeuille naar de Staat.

De Rijkscommissie acht het gewenst dat een en ander gepaard gaat met een vernieuwing van het premiesysteem, en bepleit tevens een gerichtere aanpak van de voorlichting omtrent de Rhi.

Op de langere termijn zou naar het oordeel van de Rijkscommissie een nader onderzoek kunnen worden overwogen naar een verdere verbreding van de verzekerbare investeringen en de gedekte risico's onder de Rhi. Ook zou een samenwerking met andere eca's en de private markt kunnen worden overwogen.

Deze brief is tevens toegezonden aan de Staatssecretaris van Economische Zaken.

Hoogachtend,

b.a.

Drs H.J. Brouwer

Voorzitter van de Rijkscommissie voor

export-, import-, en investeringsgaranties

RIJKSCOMMISSIE VOOR EXPORT-, IMPORT-, EN INVESTERINGSGARANTIES

Werkgroep Regeling herverzekering investeringen (Rhi)

Inhoudsopgave blz

Inleiding en samenvatting 1

1. Inhoud en doel RHI
---

2. Beroep op de RHI vergeleken met buitenlandse regelingen 4

3. De private markt
---

4. Vergelijking RHI, ECA's, MIGA en private markt 12

5. Toekomstperspectief voor de RHI 17

6. Conclusies en aanbevelingen 21

Bijlagen

1 Samenstelling van de Rijkscommissiewerkgroep RHI 25

2 Door de Rijkscommissiewerkgroep geraadpleegde experts 26

3 Overzicht samenwerkingsvormen tussen MIGA en ECA's/

overige multilaterale/private markt verzekeraars 27

4 Literatuuroverzicht 28

5 Overzicht gebruikte afkortingen 30

INLEIDING

EN SAMENVATTING

Door de Rijkscommissie is op 13 december 2001 gesproken over de toekomst van de Regeling herverzekering investeringen (Rhi), dit mede naar aanleiding van een marktonderzoek dat vorig jaar in opdracht van de overheid werd gedaan naar het gebruik van de regeling. Een werkgroep werd gevraagd om het toekomstperspectief voor de Rhi nader te analyseren, gegeven ontwikkelingen in de private markt en bij andere publieke (w.o. multilaterale) aanbieders van politieke risicodekking.

In dit rapport wordt hiervan verslag gedaan.

De werkgroep is in de maanden maart en april driemaal bijeen geweest. Aan deze vergaderingen is ook deelgenomen door verschillende experts van buiten de werkgroep (de voormalige secretaris-generaal van de Berner Unie, vertegenwoordigers van brokers en MIGA alsmede een gebruiker van de Rhi). In Londen zijn een aantal marktpartijen geïnterviewd. De aandacht was daarbij gericht op het in beeld brengen van de activiteiten van particuliere verzekeraars en de Lloyds markt op het terrein van het verzekeren van politieke risico's. Verder is op initiatief van de werkgroep een tweetal enquêtes uitgevoerd naar de bekendheid van de regeling en de behoefte vanuit het Nederlandse bedrijfsleven aan politieke risicodekking.

De indeling van het rapport is als volgt. Hoofdstuk 1 behandelt de doelstelling en randvoorwaarden van de huidige Rhi. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het beroep dat op de Rhi wordt gedaan, afgezet tegen het beroep op vergelijkbare staatsfaciliteiten elders en MIGA. Hoofdstuk 3 behandelt de private markt voor het dekken van politieke risico's. Een belangrijke vraag is of deze verzekeraars een goed alternatief kunnen bieden voor de huidige Rhi. Hoofdstuk 4 gaat in op verschillen tussen de Rhi, MIGA, andere ECA's en de private markt en de behoefte van Nederlandse bedrijven/banken aan politieke risicodekking. Hoofdstuk 5 gaat in op een aantal mogelijke toekomstvarianten voor de Rhi. Enkele concrete aanbevelingen om bestaande knelpunten in de regeling weg te nemen volgen in Hoofdstuk 6.

De voornaamste beleidsaanbevelingen voor de korte termijn zijn:

· verruimen van de dekkingsmogelijkheden onder de Rhi voor shareholder-leningen/non shareholder-leningen en garanties

· onderzoeken van de mogelijkheden tot samenwerking d.m.v. co- en herverzekering met MIGA

· vernieuwen van het premiesysteem van de Rhi

· vergroten van de bekendheid van de Rhi onder Nederlandse investeerders

HOOFDSTUK 1 INHOUD EN DOEL RHI

1.1 Inhoud regeling

De Regeling herverzekering investeringen (Rhi) maakt het Nederlandse ondernemingen mogelijk om buitenlandse investeringen via NCM te verzekeren voor politieke risico's. Hieronder worden nadrukkelijk niet valutarisico´s (devaluatie/depreciatie) of natuurrampen begrepen. Naast dekking voor oorlog, transferbelemmeringen en onteigening kunnen Nederlandse bedrijven ook om dekking verzoeken voor contractbreuk door overheidspartijen. Behalve inbreng in de vorm van participatie in het aandelenkapitaal is het onder voorwaarden ook mogelijk een langlopende lening verstrekt door een investeerder (shareholder loan) onder de dekking te brengen. Voor een lening verstrekt door derden (non shareholder loan) dient het commercieel risico uit hoofde van de lening bij de investeerder liggen.

De Rhi is financieel toegerust om ieder jaar maximaal 453 mln euro (1 mrd NLG) aan buitenlandse investeringen te kunnen verzekeren. Per Rhi-polis geldt een plafond van 46 mln euro. Voor iedere investering wordt het dubbele van het te verzekeren bedrag gereserveerd, aangezien de Rhi-faciliteit een maximum schadevergoeding kent van 200% van de aanvangswaarde van de investering. Dit hangt onder meer samen met de mogelijkheid om geherinvesteerde winsten van buitenlandse dochterondernemingen mee te nemen in de dekking. De laatste paar jaren bestaat de Rhi-portefeuille uit zo'n veertig investeringen. Per jaar worden vijf à tien nieuwe polissen afgesloten. De bedragen die worden verzekerd variëren in grootte, van bijvoorbeeld honderdduizend euro tot het toegestane maximum van 46 mln euro.

Investeringen moeten aan bepaalde criteria voldoen om voor een Rhi-verzekering in aanmerking te komen. De belangrijkste zijn:

· De investeerder moet in Nederland zijn gevestigd en hier ondernemersactiviteiten ontplooien.

· De investeerder moet een ondernemersrisico dragen en effectief invloed kunnen uitoefenen op het bedrijf waarin wordt geïnvesteerd.

· Het moet gaan om een nieuwe investering of uitbreiding van een reeds verrichte investering.

· Het investeringsland moet voorkomen op de lijst landen waarvoor de Rhi geldt en in principe moet er een investeringsbeschermingsovereenkomst (IBO ) met Nederland zijn afgesloten. Als er geen IBO bestaat, zal door middel van onderzoek moeten worden aangetoond dat er in het gastland een juridisch systeem bestaat dat investeerders voldoende bescherming biedt.

1.2 Beleidsdoelstelling en randvoorwaarden

De Rhi-regeling heeft in de eerste plaats tot doel "de stroom investeringen van Nederland naar investeringslanden te stimuleren door het in herverzekering nemen van bepaalde in verzekering genomen niet-commerciële risico's, verbonden aan de investeringen, teneinde de economische banden tussen Nederland en investeringslanden uit te breiden en te versterken. Deze economische banden zullen duurzaam van karakter moeten zijn. In de tweede plaats geldt de overweging de wenselijkheid in Nederland gevestigde ondernemers in beginsel soortgelijke faciliteiten bij haar investeringen in het buitenland te bieden als waarover ondernemers in diverse andere landen kunnen beschikken. Tot slot biedt een nationaal garantiesysteem voor investeringen de mogelijkheid deel te nemen aan een toekomstig internationaal garantiesysteem."

Voor de regeling geldt een tweetal randvoorwaarden:

· Additionaliteit; voor de afbakening van de reikwijdte van de staatsfaciliteit moet worden gekeken naar wat de markt kan en niet kan, wat inhoudt dat wanneer het productenpakket op de private markt voor politieke risico's structureel wordt uitgebreid, de staat zich geleidelijk zou moeten terugtrekken. De overheid heeft niet de intentie om met de markt te concurreren.

· Kostendekkendheid op langere termijn; de voorwaarden die de staat aanbiedt, waaronder de premies, moeten de betrokken risico's en apparaatskosten reflecteren zodat van een kostendekkende regeling sprake is.

HOOFDSTUK 2 BEROEP OP DE RHI VERGELEKEN MET BUITENLANDSE REGELINGEN

2.1 Groei en omvang dekking door publieke sector

In de onderstaande tabel is het gebruik van de Rhi sinds 1998 weergegeven, tezamen met dat van een aantal andere ECA's en MIGA. Tegen de achtergrond van de lagere mondiale economische groei liep in de meeste landen om ons heen de afgegeven investeringsdekking de laatste jaren terug. In 2001 was zelfs sprake van een forse daling, die mede was toe te schrijven aan de omslag in het investeringsklimaat na 11 september. Per saldo was nauwelijks sprake van een groei van het totale obligo sinds 1998. Bij de Rhi is het beeld vergelijkbaar. Het aantal jaarlijks afgegeven polissen schommelt hier tussen de vijf en tien. Wel is het totaal van de uitstaande verzekeringen onder de Rhi (totaal commitments) de afgelopen jaren gestegen, wat samenhangt met het langlopende karakter van de polissen. De laatste tijd doen meer bedrijven uit het MKB een beroep op de Rhi.

Berner Land Nieuwe commitments (mln US$)Totaal commitments (mln US$) Unie lid

1998 1999 2000 2001 1998 1999 2000 2001

CESCE Spanje 144 67 339 325 272 88 38 16

NCM Nederland 112 86 79 326 347 373 431 104

OND België 345 153 17 538 784 669 708 104

ECGD VK 396 415 164 842 1.247 1.313 1.333 425

Coface Frankrijk 513 974 294 2.206 1.660 1.661 2.192 680

OeKB Oostenrijk 1.080 511 415 446 3.029 2.939 2.550 2.647

MIGA Multilatera 1.018 2.000 1.948 1.709 3.010 5.200 5.460 5.137

PwC Duitsland 1.964 2.227 2.579 1.308 5.313 6.513 7.418 8.025

OPIC VS 3.511 3.025 1.226 56311.573 11.875 9.170 8.089

Totaal 12.349 12.757 11.150 8.380 42.571 48.548 46.494 45.500

Toelichting: De cijfers betreffen de direct business per verzekeraar. Hieronder wordt verstaan door de verzekeraar zelf geschreven dekking. De cijfers hebben in principe betrekking op het maximale (potentiële) obligo, die voor Nederland evenwel op de (lagere) aanvangswaarde. Het totaal betreft alle bij de Berner Unie aangesloten publieke ECA's.

Door de werkgroep is navraag gedaan bij een aantal brokers en underwriters naar de verschillen in marktomvang van land tot land. Hierbij werd gewezen op de volgende invloeden:

· Land van oorsprong: Amerikaanse bedrijven zijn kwetsbaarder voor politiek risico dan Nederlandse. Keerzijde van de grotere zichtbaarheid van Amerikaanse bedrijven is de grotere invloed van de Amerikaanse overheid bij het voorkomen en recupereren van schade.

· Sector: Een bedrijfstak als de mijnbouw, die erg gevoelig is voor politieke risico's, ontbreekt in Nederland. In een land als Canada komt er bijvoorbeeld veel vraag naar dekking uit deze sector. Door de omvang en internationale oriëntatie van de Nederlandse grootbanken is de vraag vanuit deze sector voor politieke risicodekking verhoudingsgewijs groot.

· De risicoperceptie van investeerders en corporate governance: Naarmate zij langer in een bepaald land actief zijn, kan de risicoperceptie afnemen zodat voortzetting van de dekking niet langer nodig wordt gevonden. Voor een aantal Nederlandse multinationals met een langdurige aanwezigheid in ontwikkelingslanden kan dit een factor van betekenis zijn. Dekking kan ook nodig worden gevonden vanwege de juridische aansprakelijkheid van bestuurders in geval van schade. Overwegingen van director's liability lijken vooralsnog vooral bij Amerikaanse en Britse investeerders een rol te spelen.

2.2 Vergelijking Rhi met overige ECA´s en MIGA

Een gemeenschappelijke factor achter het verminderde gebruik van de investeringsverzekeringen in de laatste jaren wordt gevormd door het inzakken van de markt voor infrastructuurprojecten en de daaraan gekoppelde financiering. Uit de interviews kwam naar voren dat het in internationaal opzicht geringe gebruik van de Rhi aan enkele specifieke oorzaken kan worden toegeschreven:

· Het overgrote deel van het obligo van MIGA, van sommige publieke en van de private verzekeraars betreft leningen van (internationale) banken. Het betreft dan shareholder loans van banken aan hun buitenlandse subsidiaries of non shareholder loans van banken ten behoeve van een investeringsproject. Bij bankleningen voor investeringsprojecten (non shareholder loans) is er niet altijd sprake van een aandeleninvestering. Het betreft dan een "stand alone" banklening, obligatie of private placement.

· Ten aanzien van het meedekken van shareholder loans gelden onder de Rhi strikte kwantitatieve beperkingen met betrekking tot de verhouding leningen ten opzichte van ingebracht aandelenkapitaal. De meeste andere ECA's stellen dergelijke voorwaarden niet.

· De meeste ECA's kennen een ruimer investeringsbegrip dan de Rhi. Aanleiding daarvoor is de omvangrijke financieringsbehoefte van bedrijven en (infrastructuur)projecten in opkomende markten. Het feit dat dekking van non shareholder loans (NSLs) onder de Rhi in het algemeen niet mogelijk is verklaart in belangrijke mate waarom banken relatief weinig gebruik maken van de Rhi en daarvoor naar andere oplossingen zoeken (bijvoorbeeld MIGA). In die landen waar wel NSLs worden gedekt bieden banken veelal gezamenlijk met de investeerder obligo ter verzekering aan. De ECA kan dit ook als voorwaarde stellen om de banklening te dekken, waardoor de banken een incentive krijgen om verzekerden aan te dragen.

· De Rhi hanteert een beduidend lagere transactielimiet (euro 46 mln per project) dan de overige publieke aanbieders en MIGA. Deze andere instellingen kennen òf geen transactielimiet òf een limiet die veel hoger ligt (OPIC, MIGA: US$ 200 mln). Ook dit is voor Nederlandse bedrijven soms een reden om naar MIGA gaan.

· In Oostenrijk en Duitsland speelt de omvangrijke investeringsstroom naar Oost-Europa mee. Bij door OeKB gedekte bankleningen zou voorts sprake zijn van een aantrekkelijke re-financing faciliteit .

· De portefeuille van MIGA bevat dekking die voor een deel bij ECA's en private marktpartijen is herverzekerd (zie ook bijlage 4). In 2001 was hiermee een bedrag van US$ 2½ mrd gemoeid. Bij de Rhi speelt dit niet. In Nederland gevestigde investeerders nemen circa één vijfde van de dekking bij MIGA voor hun rekening. De vraag naar langlopende politieke risicodekking vanuit Nederlandse bedrijven en banken ligt derhalve hoger dan uitsluitend de groei en omvang van de Rhi suggereert.

2.3 Overige multilaterals

Behalve MIGA zijn sinds medio jaren negentig ook de multilaterale ontwikkelingsbanken actief op de markt voor politieke risicodekking. Het gaat daarbij uitsluitend om dekking van investeringsleningen. Het commerciële risico wordt door de leninggevende bank gedragen. Voor multilaterals is een dergelijke dekking een alternatief voor een eigen investeringslening. Het gaat o.m. om de Wereldbank, de IADB, de ADB (Asian Development Bank), de EBRD en de IFC. De Wereldbank verlangt voor het afgeven van dekking altijd een contragarantie van de overheid van het gastland, de overige verlangen dat niet altijd. Bij een contragarantie door de overheid van het gastland wordt de premie soms tussen de verzekeraar en de overheid gedeeld. Het gebruik van deze garanties bleef aanvankelijk achter bij de verwachting, wat in een aantal gevallen (IADB (1999), ADB (2000)) aanleiding was om eigen programma's te creëren, waarbij de dekkingsmogelijkheden zijn verruimd.

In de World Energy Council, een wereldwijd samenwerkingsverband van private partijen, overheden en NGO's op het gebied van energie met als doel het bevorderen van een houdbare energievoorziening, wordt naar verluidt gesproken over het oprichten van een politieke risicoverzekering specifiek ten behoeve van de energiesector. Aanleiding hiervoor zouden de ontoereikende dekkingsmogelijkheden bij ECA's, MIGA en de private markt zijn.

HOOFDSTUK 3 DE PRIVATE MARKT

3.1 Groei en omvang van de private markt

De private markt voor politieke risicodekking is in de jaren negentig sterk gegroeid en heeft in 2000 een top bereikt met een totaal premie-inkomen van circa $ 450 mln per jaar. In vergelijking tot de dekking verstrekt door ECA's, MIGA en de multilaterale ontwikkelingsbanken is de gemiddelde looptijd van polissen in de private markt aanzienlijk korter (3-5 jaar).

Het private verzekeringsbedrijf - ook die voor de dekking van politiek risico - wordt

gekenmerkt door een cyclisch karakter. In de periode 1997-2000 is sprake geweest van een 'zachte markt' waarin overcapaciteit leidde tot concurrentie, lagere premies, ruimere dekking en

lagere underwriting standards. De omslag (verharding van de markt) werd in 2001 ingezet en nam na de aanslagen in de VS een ongekende omvang aan. De kapitaalbasis van de grootste verzekeringsmaatschappijen werd aangetast door het cumulatieve effect van de geleden WTC-schade (circa US$ 50 mrd) en koersverliezen op beleggingsportefeuilles, die dienen ter afdekking van de verplichtingen. Inmiddels is er nieuw kapitaal de markt ingestroomd (geschat op $ 30 mrd), met name naar sectoren die de sterkste premiestijging hebben doorgemaakt. De forse herallocatie van kapitaal (voor de verschillende 'business lines') die daarop volgde heeft de private markt voor politieke risicodekking niet onberoerd gelaten. Zo blijkt dat dekkingscapaciteit per project voor de markt als geheel (het risico wordt door brokers bij meerdere maatschappijen ondergebracht voor risicospreiding) in 2002 ruwweg te zijn gehalveerd ten opzichte van 2000 (zie grafiek).

Een belangrijke factor achter de groei van de private markt voor politiek risico is dat de schade-ervaring betrekkelijk gunstig is gebleken. Het aanbod nam in de jaren negentig mede toe door overcapaciteit in andere delen van het verzekeringsbedrijf (onroerend goed-, ongevallenrisico) die de premies daar onder druk zette. Gelijktijdig steeg ook de vraag naar dekking van politieke risico's, als gevolg van de groei van kapitaalstromen naar opkomende markten. Beide factoren hebben de laatste jaren qua kracht ingeboet.

Toelichting: companies zijn de grote verzekeringsmaatschappijen (rating AA of hoger; zie par. 3.3)

Bron: John J. Salinger, AIG Global Trade and Political Risk Insurance, The Future of the Private Market for Political Risk Insurance, IBC Conference "Insuring Export Credit & Political Risk", Londen, februari 2002

3.2 Aard van dekking

Door private verzekeraars wordt geen onderscheid gemaakt tussen de wijze van financiering (eigen versus vreemd vermogen). Reeds bestaande projecten kunnen worden verzekerd evenals bepaalde categorieën (geleasde) activa, zoals goederen in een opslag, schepen en vliegtuigen afzonderlijk worden verzekerd. De voornaamste risico's waarvoor dekking wordt verleend zijn onteigeningsrisico en niet-nakoming van overheidsgaranties. Een recente ontwikkeling is de vraag naar dekking van handelspolitieke risico's (embargo) en devaluatierisico's.

De behoefte aan dekking van het devaluatierisico doet zich bijvoorbeeld voor bij infrastructuurprojecten waar de opbrengst in andere (vaak lokale) valuta luidt dan de financiering. De mogelijkheden om dit risico te dekken zijn momenteel nog maar mondjesmaat beschikbaar.

De private markt richt zich vooral op de dekking van investeringsleningen en buitenlandse activa. Het dekken van equity investeringen blijkt van ondergeschikt belang ( 3.3 Belangrijkste aanbieders; dekkingscapaciteit per project

De Lloyds markt pionierde de dekking van politiek risico en zag al vroeg de voordelen van samenwerking met MIGA. De verzekeringen worden door de aan Lloyds gelieerde brokers aangebracht (de gemiddelde broker's fee bedraagt ca 20% van de bruto premie), door agents opgesplitst en door syndicaten gedragen. Vroeger bestonden deze syndicaten voornamelijk uit particulieren, maar op dit moment maken waarborgmaatschappijen de dienst uit (85%; limited liability). De afgelopen jaren heeft zich zowel aan de broker kant als aan de kant van de syndicaten en herverzekeraars een zeer forse consolidatie voorgedaan. Per saldo is het marktaandeel van de Lloyds markt voor politiek risico de laatste jaren fors gedaald.

De private (her)verzekeringsmarkt wordt gedomineerd door een tiental kapitaalkrachtige verzekeringsmaatschappijen met een hoge credit rating (o.a. AIG, Sovereign, Zurich Emerging Market Solutions, Axis, Unistrat en Chubb's). De grotere spelers zijn zowel binnen als buiten de Lloyds markt actief. De maximale dekking voor de categorie projectrisico (waaronder begrepen onteigeningsrisico, transferrisico, politiek geweld ) bedraagt volgens een recente marktschatting in de orde van US$ 50-125 mln per project/per verzekeraar. Voor contractbreukrisico is de dekkingscapaciteit per project veel lager, in de orde van US$ 10-50 mln per project/per verzekeraar. Bij de Lloyds-syndicaten schommelt de maximale dekking per project tussen US$ 10-50 mln (projectrisico) respectievelijk US$ 5-25 mln (contractbreukrisico). Wanneer de gewenste duur van de dekking tekort schiet, werkt Lloyds veelal met een rollende horizon (de zogenaamde cancel-rewrite benadering), wat inhoudt dat na elk jaar de dekkingstermijn met één jaar opschuift. De premie wordt daarbij jaarlijks voor de gehele termijn (bijvoorbeeld 5 jaar) vastgesteld, waardoor tussentijdse veranderingen in het risico op een geleidelijke manier doorwerken. Voor verzekerden is dit echter niet erg aantrekkelijk omdat zij het risico lopen dat de verzekeraar de dekking niet doorrolt of worden blootgesteld aan prohibitieve premieverhogingen en/of nadelige aanpassingen van de verzekeringsvoorwaarden.

In het algemeen geldt dat de private markt zich op de grootste en meest ontwikkelde investeringslanden richt. Verder moet worden bedacht dat een deel van de private marktdekking op OESO-landen betrekking heeft. Hierdoor is de feitelijke dekking die de markt biedt op de overige landen - de Rhi geeft dekking voor 170 van dergelijke landen - lager. De totale exposure van de private markt ten aanzien van langlopend politiek risico (looptijd langer dan vijf jaar) wordt geschat op US$ 15-20 mrd. Dekkingsruimte wordt daarbij op korte termijn sterk bepaald door wisselingen in het marktsentiment. De default van Argentinië heeft meer recent bijgedragen aan een verkrapping van de markt. Zo is de markt op dat land dicht, en is thans dekking van transferrisico op Brazilië nauwelijks mogelijk vanwege een reeds hoog exposure.

3.4 Premies in de private markt

De premies op de private markt weerspiegelen in beginsel vraag en aanbod. De tarieven die de markt hanteert zijn echter niet transparant. Aan de aanbodkant speelt een aantal factoren een rol, zoals het specifieke landen- en sector risico. Uit gesprekken met marktpartijen is de indruk ontstaan dat de private markt, wanneer zij samen met publieke verzekeraars zoals MIGA dekking biedt, vaak qua premie en overige voorwaarden MIGA volgt. Als de private markt zelfstandig dekking verleent vraagt zij meestal hogere premies. Dit verschil hangt samen met de 'comfort' die de markt ontleent aan co- en reinsurance met MIGA. In een harde markt, die zich kenmerkt door afnemende (her)verzekeringscapaciteit, is vaak sprake van 'pricing-to-capacity' als gevolg waarvan scherpe premiestijgingen kunnen optreden. Naast premies kunnen ook een 'upfront fee' (vergoeding voor kosten die gemaakt zijn vóór afsluiten van de polis) en een 'standby fee (vergoeding voor het ongebruikte deel van de dekking) in rekening worden gebracht. Private verzekeraars hebben zogenaamde 'global policies (multiple-country/multiple-risk policies)' ontwikkeld, die voor de verzekerde synergie- en premievoordelen met zich meebrengen ten opzichte van het afsluiten van afzonderlijke polissen voor iedere individuele transactie. Kostendrempels, zoals een minimum premie-omvang (veelal US$ 10.000), betekenen dat voor projecten kleiner dan US$ 10 mln verzekering in de praktijk te duur zal zijn. De doelgroep bestaat derhalve uit grote internationaal opererende bedrijven en financiers.

3.5 Co-insurance met publieke verzekeraars

De recente verkrapping van de marktomstandigheden en de verhoogde risicoperceptie ten aanzien van politiek risico hebben tot gevolg dat private verzekeraars zich - met name op de langere looptijden - weer meer gaan richten op co- en reinsurance met MIGA en andere publieke verzekeraars. Verzekering van een investeringslening door MIGA of een ECA (of coverzekering van een particuliere verzekeraar met MIGA of een ECA) kan gunstig zijn voor banken omdat zij soms vrijstelling krijgen van solvabiliteitseisen uit hoofde van landenrisico (kapitaal- en/of voorzieningseisen) door toezichthouders indien de lening verzekerd is met Staatsgarantie of door MIGA.

Recente ontwikkelingen tonen dat publieke aanbieders tegenwicht bieden aan de uitval van aanbod in de private markt. Uit de interviews komt naar voren dat de markt publieke aanbieders niet als concurrent ziet: het werkterrein is vooral aanvullend en de stabiliserende werking die daarvan uitgaat wordt mede van belang geacht voor de verdere groei van de private markt. Tot slot zij aangetekend dat terrorismedekking door de private markt na 11 september voor een belangrijk deel wordt uitgesloten. Publieke verzekeraars geven hiervoor wel dekking. Dit zou tot enige verschuiving van de vraag naar publieke aanbieders kunnen leiden.

HOOFDSTUK 4 VERGELIJKING RHI, ECA's, MIGA EN PRIVATE MARKT

4.1 Gebruikerservaringen en bekendheid met de Rhi

De werkgroep heeft een quick scan per e-mail uitgevoerd onder (427) bedrijfsleden van Fenedex en (110) risk insurance managers aangesloten bij NARIM. Daarbij werd een response bereikt van ruim 10% (72). Een industriële afnemer van Rhi en MIGA dekking werd door de werkgroep nader geïnterviewd. De bevindingen bevestigen in grote lijnen de conclusies uit het gebruikersonderzoek dat door het NEI is verricht. Enkele saillante punten:

· Bekendheid met de Rhi (bestaan en inhoud van de regeling) blijkt niet groot te zijn. Circa de helft (56%) van de Fenedex respondenten is actief (geweest) als buitenlands investeerder. Van deze groep bedrijven is ruim tweederde niet bekend met de Rhi. De risk insurance managers lijken ietwat beter op de hoogte te zijn van het bestaan de Rhi, mede door hun contacten met brokers en de private verzekeringsmarkt.

· Door een aantal risk insurance managers wordt opgemerkt dat (Rhi) premies t.o.v. het risico aan de hoge kant zijn. Een respondent gaf aan ervaring te hebben met de aanvraagprocedure van Rhi, MIGA en AIG-New York. De aanvraagprocedure van MIGA werd als het meest veeleisend ervaren en had de langste doorlooptijd. In een aantal gevallen wordt aangegeven dat er behoefte bestaat aan meer transparantie rond de underwriting door de staat/NCM.

· Het aantal ondernemingen dat zegt gebruik te maken van MIGA en de private markt is niet groot. Voor multinationals die zelf veel spreiding van politieke risico's kennen lijkt dekking minder interessant dan voor kleinere ondernemingen die meer incidenteel met dergelijke risico's worden geconfronteerd.

· De keuze voor Rhi- dan wel MIGA-dekking lijkt onder meer bepaald door de vraag of de investeerder alleen of samen met buitenlandse partners een project uitvoert. Ook blijkt de wijze van financiering van doorslaggevende betekenis. Indien lokale vreemd-vermogen financiering kan worden opgetuigd, komt de Rhi eerder in beeld. In geval van internationale projectfinanciering wordt eerder voor MIGA gekozen, mede op initiatief van de financierende banken.

· Over contractbreuk risico wordt opgemerkt dat er behoefte bestaat aan dekking ten aanzien van zgn sub-sovereign entiteiten: bijvoorbeeld contracten met lokale overheden en geprivatiseerde bedrijven die nog onder de invloedsfeer van de overheid vallen.

4.2 Benchmarkvergelijking

De karakteristieken van de Rhi, de andere ECA's, MIGA en de private markt zijn samengevat in onderstaand schema. Daaruit komt een aantal systematische verschillen naar voren.

Overzicht van verschillen tussen de verzekeraars

Rhi Overige ECA'sMIGA Private markt

Capaciteit per project - + ++ +/-

Non shareholder loans -- +/- ++ +++

Gedekte risico's +/- +/- + +/-

Reikwijdte +++ +++ ++ --- investeringslanden

Reikwijdte sectoren ++ ++ + +++

Stabiliteit van het aanbod +++ +++ ++ ---

Premiedifferentiatie naar -- +/- ++ +/- risico

Hoogte van de premie +++ ++ + -

Toegang MKB +++ +++ +/- ---

Toelichting: de plussen en minnen geven de positieve resp. negatieve aspecten van de verschillende aanbieders van politieke risicodekking weer vanuit het gebruikersperspectief.

· De beschikbare dekking per project is bij de meeste ECA's beduidend hoger dan onder de Rhi (OPIC $ 200 mln en MIGA $ 200 mln). In alle andere gevallen wordt formeel geen transactielimiet gesteld. De dekking op grote projecten wordt in de private markt verdeeld over meerdere syndicaten en (her)verzekeraars. Doordat co-insurance mogelijkheden onder de Rhi ontbreken, zijn grote projecten (> euro 46 mln) in beginsel op dekking elders aangewezen.

· De dekkingsmogelijkheden voor vreemd vermogen zijn onder de Rhi beduidend beperkter dan bij de andere ECA's/MIGA. Onder omstandigheden kan het voor ondernemers aantrekkelijk zijn om een investering in het buitenland te doen door middel van een shareholder loan of om ten behoeve van die investering een non shareholder loan (NSL) aan te trekken. Voor dekking van deze financieringsconstructies bestaan onder de huidige Rhi echter beperkte mogelijkheden. Het knelpunt lijkt vooral te liggen bij de vereiste verhouding tussen eigen en vreemd vermogen en de behandeling van zgn non shareholder loans. Een aantal ECA's (PwC, OeKB, Coface, OPIC) gaat soepel om met de samenstelling van de vermogensbestanddelen, maar stelt meestal wel als voorwaarde voor verzekering van NSLs dat zowel de financier als de investeerder in het eigen land gevestigd zijn . Slechts de ECGD stelt sinds enkele jaren uitsluitend als voorwaarde dat de banklening in het VK wordt geboekt. MIGA stelt i.t.t. ECA's uiteraard geen nationaliteitstoets (wel moet verzekerde gevestigd zijn in een van haar ledenlanden), maar verlangt dat de investeerder een eigen vermogensinvestering in hetzelfde project bij haar registreert met de intentie om deze investering daadwerkelijk bij MIGA in dekking te geven. Met deze eis wordt in de praktijk eveneens soepel omgegaan. MIGA gaat ook soepeler om met de beperking tot 'nieuwe' investeringen. Zij dekt voorts portfolio investeringen , alsmede management- en licentiecontracten. In de private markt worden onder de noemer politieke risicoverzekering niet alleen investeringen verzekerd, maar een breder scala aan transacties en activa. Logischerwijs is daar dan ook ruimere dekking te vinden (bijvoorbeeld stand-alone krediet, geleasde activa, schepen en vliegtuigen).

· Qua gedekt risico verschilt de Rhi nauwelijks van haar buitenlandse equivalenten. De klassieke risico's (oorlog/onteigening/transferbelemmeringen en contractbreuk) kunnen overal worden verzekerd. De Rhi onderscheid zich in gunstige zin doordat deze risico's afzonderlijk kunnen worden verzekerd (optioneel). Dat is ook het geval bij OPIC en PwC. De meeste overige ECA's hanteren een standaardpakket (combinatieverzekering). Ook bij MIGA is optionele dekking per risico mogelijk. De particuliere verzekeraars bieden in beginsel ruime mogelijkheden voor maatwerk. Daartegenover staat dat de markt soms bepaalde risico's (tijdelijk) uitsluit. Zo is als gevolg van de aanslagen van 11 september terrorisme dekking in de markt nauwelijks te verkrijgen.

· De Rhi en de overige ECA's verschaffen dekking op een ruime groep landen/sectoren. Het aanbod is daarbij (i.t.t. tot de private markt) stabiel. MIGA verstrekt geen dekking op enkele landen die niet bij de conventie zijn aangesloten. MIGA sluit sommige sectoren expliciet van dekking uit (wapenindustrie, nucleaire centrales, tabaksindustrie, distilleerderijen). Het aanbod van MIGA is afhankelijk van de wisselende herverzekeringsmogelijkheden op de private markt. Hoewel maar enkele niet-OESO landen expliciet zijn uitgesloten van dekking, geven de private verzekeraars in de praktijk slechts op een zeer beperkte groep niet-OESO landen dekking. Ook al zijn er daarnaast geen algemene sectorbeperkingen, toch kunnen sectorvoorkeuren worden afgeleid van het risico-acceptatiebeleid van veel private verzekeraars. Het aanbod aan politieke risicodekking van de private markt is sterk afhankelijk van de resultaten in het totale verzekeringsbedrijf en de commerciële vooruitzichten in de branche (toevoer van nieuw beleggingskapitaal) en als gevolg daarvan volatiel.

· De Rhi hanteert evenals PwC (Duitsland) een flat rate premie per risico. De Rhi-premie is alleen gedifferentieerd tussen projecten in landen waarmee wel/niet een IBO is afgesloten. Andere ECA's differentiëren de premie naar risico (OND, OPIC), naar investeringsland (OND, Coface) en soort project (OPIC, Coface). MIGA kijkt voor de premievaststelling naar een groot aantal factoren, zoals het soort risico, het investeringsland, de investeerder en de mogelijkheid van recovery bij schade. De private markt prijst in beginsel de verschillende componenten van het risico en let op de premieopslagen die de kapitaalmarkt hanteert. Toch weerspiegelen de marktpremies niet altijd correct het risico doordat in een ruime markt undercutting plaatsvindt en in krappere omstandigheden de premie het beperkte dekkingsaanbod weerspiegelt (rantsoeneringseffect).

Premieverschillen (procenten van de verzekerde waarde)

Rhi* MIGA Private markt**

Transferrisi0.10-0.20 0.3-1.5 0.25-2.00

Onteigening 0.20-0.40 0.3-1.5 > 0.45

Oorlog 0.20-0.40 0.3-1.5 > 0.30

Contractbreu0.20-0.40 0.3-1.5 > 2.50

*het minimum geldt voor landen met een IBO; het maximum voor overige landen

** bron: Asian Development Bank, 2000

· De Rhi en overige ECA's zijn goed toegankelijk voor investeerders uit het MKB, doordat zij geen of zeer geringe kostendrempels hanteren en vanwege locatie, taal e.d. dicht bij het plaatselijke bedrijfsleven staan. MIGA beschouwt het MKB als doelgroep maar hanteert voor deze bedrijven dezelfde aanvraagprocedure als voor grote investeerders wat een zekere drempel inhoudt. De private markt biedt in de praktijk geen alternatief voor het MKB vanwege de hoge kosten (w.o. premie)drempels.

4.3 Specifieke aandachtspunten gesignaleerd door Nederlandse grootbanken

Door de banken wordt gewezen op het feit dat investeringen in opkomende markten niet meer uitsluitend geschieden in de klassieke vorm van een directe aandeleninvestering. Derhalve wordt de behoefte gevoeld om ook andere financieringsvormen, in het bijzonder projectfinanciering met een langlopend karakter en kapitaalmarkttransacties , te kunnen verzekeren tegen politieke risico´s. Nederlandse grootbanken zijn actieve spelers op dit terrein. Het feit dat andere ECA's ruimere mogelijkheden bieden om bankleningen in dekking te nemen wordt als een concurrentienadeel ervaren. In het bijzonder zouden de banken graag bankleningen voor investeringsprojecten waarbij geen sprake is van een aandeleninvestering door een Nederlands bedrijf, of waar in het geheel geen sprake is van een aandeleninvestering, onder de Rhi kunnen verzekeren.

Voorts pleiten de banken voor een verruiming van de onder de regeling gedekte risico´s. In het bijzonder wordt gedacht aan contractbreuk met betrekking tot zgn sub-sovereigns (met name lagere overheden en overheidsbedrijven), devaluatierisico en catastrofe-risico´s. Het al dan niet in dekking nemen van zulke risico´s wordt door andere ECA's en verzekeraars die deze risico's wel dekken nadrukkelijk van geval tot geval beoordeeld en vereist deskundigheid, creativiteit en flexibiliteit bij de underwriting. Dekkingsmogelijkheden voor contractbreuk en devaluatie zijn in het algemeen minder aanwezig dan die voor de klassieke politieke risico´s, maar de meeste publieke en private verzekeraars hebben in beginsel de bereidheid om tezamen met de aspirant verzekerde - bank of aandeleninvesteerder - de eventuele dekking te bespreken. Vaak leiden zulke gesprekken tot specifieke op het project toegesneden verzekeringsvoorwaarden, die zich vervolgens soms ook weer vertalen in specifieke leningsvoorwaarden. De banken achten het wenselijk dat de Nederlandse overheid in beginsel open staat voor dit soort besprekingen. In goede projecten zou de overheid kunnen besluiten tot het verzekeren van deze risico´s.

Met betrekking tot de maximum schade per investering bepleiten de banken een flexibele benadering in plaats van de huidige uniforme limiet onder de Rhi (twee maal de aanvangswaarde). Daarbij zou de investeerder vooraf kunnen indiceren dat hij de maximale dekking onder de polis tot een lager bedrag dan genoemd wenst te beperken. Andere verzekeraars zoals MIGA bieden een dergelijke keuzemogelijkheid.

Bij devaluatierisico dekking wordt verwezen naar de activiteiten van OPIC en de private verzekeraar Sovereign. Beide hebben in de afgelopen anderhalf jaar een specifieke polis voor het verzekeren van dit risico ontwikkeld. Tot op heden is slechts een beperkt aantal polissen afgegeven, maar het is te verwachten dat de vraag naar dit soort polissen zal toenemen. Aanbevolen wordt dat ook de Nederlandse overheid zich in het kader van productontwikkeling gaat verdiepen in het verzekeren van dit risico.

Met betrekking tot de kwestie van kostendekkendheid wordt erop gewezen dat vrijwel alle publieke verzekeraars over een reeks van jaren positieve resultaten hebben behaald onder hun investeringsverzekeringen. MIGA heeft vanaf 1988 slechts één claim uitgekeerd. Ook OPIC heeft onder de investeringsverzekering gedurende een periode van meer dan 20 jaar per saldo positieve resultaten behaald. Dit biedt - gegeven de doelstelling van kostendekkendheid - volgens de banken een goed aanknopingspunt om een eventuele verbreding van de verzekerbare investeringen en gedekte risico's onder de Rhi in overweging te nemen.

@@HOOFDSTUK 5: TOEKOMSTPERSPECTIEF VOOR DE RHI

De werkgroep onderschrijft de doelstelling en randvoorwaarden (additionaliteit; kostendekkendheid) voor de faciliteit. De bedrijfsleden van de werkgroep zijn van oordeel dat de faciliteit ook een ontwikkelingsdoelstelling zou moeten hebben. Zij beschouwen de Rhi als aanvullend op andere vormen van overheidsbeleid gericht op ontwikkeling, bijvoorbeeld het recent opgerichte investeringsmatching fonds NIMF. De werkgroep stelt verder vast dat de Rhi in de praktijk bijdraagt aan het verlagen van de drempel voor investeringen in opkomende markten en van de risicopremie waartegen kapitaal aan deze landen beschikbaar wordt gesteld.

Tegen deze achtergrond heeft de werkgroep een aantal opties voor de toekomst van de Rhi besproken. Deze luiden achtereenvolgens:

1. Afschaffen Rhi; overlaten aan MIGA en de private markt

2. Vervangen of aanvullen Rhi d.m.v. facultative of treaty reinsurance met MIGA; de staat volgt MIGA als 'penvoerder'

3. Moderniseren Rhi door:

(a) verruimen dekkingsmogelijkheden en premiedifferentiatie naar risico, en

(b) actief benutten van co-insurance mogelijkheden met PRI's en andere ECA's

4. Rhi ongewijzigd laten; wel bekendheid vergroten onder het bedrijfsleven

Optie 1: Afschaffen Rhi; overlaten aan MIGA en de private markt

Hoewel vermarkting van de Rhi op lange termijn een doelstelling van de overheid is, lijkt dit op de korte termijn niet haalbaar. Zo is gebleken dat de eerder ingezette vermarkting weer (gedeeltelijk) teniet gedaan is door onder andere de aanslagen van 11 september. De markt richt zich op een beperkte groep van landen, investeerders en financiers. Het MKB loopt in de private markt op tegen hoge premiedrempels en de werkgroep acht het van belang dat het MKB toegang heeft tot investeringsverzekering. Verder biedt de markt geen vergelijkbare dekkingsmogelijkheden voor de looptijden die de Rhi biedt.

In krappe marktomstandigheden trekken private verzekeraars zich terug uit marktsegmenten waar de risicoperceptie is toegenomen en de premies minder snel stijgen. Na jaren van gestage groei is dit jaar naar schatting 40% van de capaciteit voor politieke risicodekking weggevallen. Ook ligt afschaffen van de Rhi niet voor de hand zolang andere landen hun publieke investeringsregeling handhaven (level playing field motief).

Optie 2: Vervangen en/of aanvullen Rhi met MIGA Facultative en/of Treaty Reinsurance

Deze optie houdt in dat MIGA de underwriting verzorgt. De Nederlandse staat participeert per individuele transactie (Facultative Reinsurance) dan wel voor een van te voren vastgesteld percentage van alle (voor de Rhi in aanmerking komende) door MIGA te accepteren transacties (Treaty Reinsurance). Voor de staat zou dit betekenen dat een grote, breed gespreide, portefeuille wordt opgebouwd. Pluspunten zijn de gemakkelijke uitvoerbaarheid en het feit dat de staat kan profiteren van de underwritingervaring en schadepreventie door MIGA. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling om in concurrentie te treden met MIGA waardoor per saldo een verschuiving zou optreden van MIGA´s portefeuille naar de Staat. Er dient sprake te zijn van complementariteit, waarbij wordt ingespeeld op MIGA´s behoefte aan herverzekering. MIGA kan door middel van herverzekering immers de omvang van haar netto obligo beter beheersen en een spreiding van risico´s bereiken (bijvoorbeeld beperking van grote posten).

In deze optie kunnen Nederlandse gebruikers profiteren van de brede dekking die MIGA biedt. Minpunten zijn de bestaande sector- en landenbeperkingen (zie hoofdstuk 4) en de hogere premies dan de huidige Rhi. Een ander nadeel is de aanvraagprocedure bij MIGA, die hogere kosten meebrengt dan bij de Rhi (afstand, taal, formele vereisten van MIGA).

De werkgroep stelt vast dat een dergelijke samenwerking met MIGA tegenwicht kan bieden aan het hoge Nederlandse aandeel in de MIGA portefeuille en anderzijds de mogelijkheden bij MIGA benut voor Nederlandse investeerders die bij de Nederlandse Rhi tegen de maximale dekking van ¤ 46 mln aanlopen.

De werkgroep ziet, vanwege de ook aanwezige nadelen, deze optie vooral als een aanvulling op de Rhi-regeling. Het lijkt derhalve niet wenselijk de Rhi gelijktijdig af te schaffen, gezien de relatief beperkte overlap tussen de huidige afnemers van de beide vormen van verzekering.

Optie 3 (a): Verruiming dekkingsmogelijkheden van de Rhi en premiedifferentiatie

De werkgroep is van oordeel dat behoefte bestaat aan ruimere dekkingsmogelijkheden onder de regeling. Een groot aantal spelers hebben hun dekking onder de investeringsverzekering reeds enige jaren onder voorwaarden verruimd voor non shareholder loans (OPIC, ECGD, Coface, PwC, SACE en OeKB). Onlangs is ook de Spaanse ECA (CESCE) hiertoe overgegaan. Het toenemend belang van projectfinanciering voor infrastructuurprojecten in opkomende markten vormde hiervoor een belangrijke drijfveer. De vraag naar uitsluitend politieke risicodekking voor (project)financiering kan nu niet of slechts in beperkte mate onder de Rhi worden geaccommodeerd, wat als onwenselijk wordt beschouwd. Overigens is de vraag naar het dekken van leningen niet alleen aan projectfinanciering gekoppeld.

De werkgroep spreekt een voorkeur uit voor het verruimen van de mogelijkheid tot het onder voorwaarden meedekken van non shareholder loans en garanties. Tevens bepleit zij de eisen ten aanzien van in te brengen shareholder leningen te versoepelen (bijvoorbeeld door het verhogen van de bestaande vreemd/eigen vermogen ratio´s). Ook zou een aantal polisbepalingen van de Rhi (bijvoorbeeld ten aanzien van de duur van de wachttermijn) versoepeld kunnen worden.

Bestaande eisen die gesteld worden aan de aard van de investering, zoals een duurzame betrokkenheid van de ondernemer bij de investering, invloed op het beleid van de onderneming in het investeringsland en een binding van de financier (indien verzekerd) en van de investeerder met de Nederlandse economie, blijven noodzakelijk. Indien dergelijke voorwaarden worden losgelaten loopt de staat immers het risico te worden overspoeld met een vraag naar politieke risicodekking waarbij Nederland louter fungeert als boekingslokatie voor de investering(slening).

De leden van het bedrijfsleven bevelen in aanvulling op het voorgaande aan de Rhi-dekking uit te breiden met andere vormen van investeringen, zoals kapitaalmarkttitels (obligaties, private placements). Verzekeraars als OPIC en MIGA bieden thans voor dergelijke instrumenten dekking. Voorts zou bezien kunnen worden of de te dekken risico's onder de Rhi uitgebreid kunnen worden. Te denken valt aan bijvoorbeeld contractbreukrisico op subsovereign partijen, devaluatierisico in combinatie met transferdekking en catastroferisico's (in lijn met de bestaande praktijk van de exportkredietverzekering). Een dergelijke uitbreiding zou kunnen bijdragen aan een spreiding van risico's en het waarborgen van een zekere kritische massa van de portefeuille als geheel. Van de zijde van de overheidsdeelnemers wordt terughoudend op deze suggesties gereageerd. Op dit moment bestaat onvoldoende inzicht in de implicaties van dergelijke opties. In een meer lange-termijn perspectief zou eventueel onderzoek verricht kunnen worden naar de pro's en con's van een verdere verruiming van de verzekerbare investeringen en gedekte risico's.

Door de werkgroep wordt geconstateerd dat de beoordeling van politieke risico´s verbonden aan investeringsleningen hoge eisen stelt aan de underwriting door NCM. Hiervoor kan in belangrijke mate worden gesteund op de reeds bij NCM aanwezige expertise. Voorts is het van belang dat de Rhi premies voldoende worden gedifferentieerd naar risico. Omdat de vraagontwikkeling bij een verruiming van de dekkingsmogelijkheden met onzekerheden is omgeven, geeft de werkgroep in overweging een nader vast te stellen deel van de jaarlijks beschikbare obligoruimte voor het MKB te reserveren. Een dergelijke reservering zou geïmplementeerd kunnen worden op het moment dat er sprake is van een duidelijk toegenomen vraag naar Rhi-dekking, waardoor eventuele knelpunten kunnen ontstaan met betrekking tot de jaarlijks beschikbare obligoruimte.

Optie 3 (b): Actief benutten co- en reinsurance mogelijkheden PRI's en andere ECA's

Co-insurance is parallelle verzekering, waarbij verzekeraars van project-tot- project ieder een eigen deel van het risico voor zich nemen. Verzekerde heeft te maken met alle bij de co-insurance betrokken verzekeraars. Deze optie dient vooraf te worden gegaan door een substantiële verruiming van de dekkingsmogelijkheden onder de Rhi zodat aansluiting ontstaat met het werkterrein van andere publieke verzekeraars en de private markt. Voorts zouden de poliscondities van de Rhi flexibeler dienen te worden. OPIC en MIGA hebben overtuigend aangetoond dat co- en reinsurance drempelverlagend werkt voor de private verzekeraars en daarmee aan de groei van de markt als geheel bijdraagt. Door een aantal ECA's wordt reeds actief ingespeeld op de mogelijkheden voor co- en reinsurance met de private markt (onder meer in Denemarken). Uit de interviews is naar voren gekomen dat de belangstelling vanuit de private verzekeraars voor co- en reinsurance na 11 september vorig jaar sterk is toegenomen, omdat de betrokkenheid van de publieke sector in de ogen van de verzekeraar bijdraagt aan een lager risico. Op termijn lijkt dit ook een reële optie voor de Staat. Naast de PRI's kan ook met andere multilaterale instellingen (bv IADB, ADB, IBRD) en met andere ECA's co- en reinsurance worden aangegaan.

Optie 4: Rhi ongewijzigd laten; bekendheid faciliteit vergroten

De informatievoorziening over de Rhi heeft zich in het verleden in hoofdzaak gericht op de traditionele afnemers van exportkredietverzekering, met inbegrip van de Nederlandse klanten van NCM's commerciële bedrijf. De focus hiervan zou volgens de werkgroep verlegd dienen te worden naar de risk insurance managers en directeuren van Nederlandse bedrijven. Daarbij kunnen gebruikelijke methoden zoals een gerichte aanschrijving en het organiseren van een bedrijvencontactdag worden ingezet. De werkgroep onderkent dat dit een additionele vraag naar Rhi dekking los zou kunnen maken. De werkgroep is echter van mening dat de toegevoegde waarde van meer publiciteit rond de Rhi het grootst is in combinatie met optie 3. Met andere woorden, een aantal tekortkomingen in de geboden dekking vormt thans een sterkere rem op de vraag dan het gebrek aan bekendheid met de regeling.

HOOFDSTUK 6: CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN

6.1 Afweging opties voor toekomst Rhi

De internationale oriëntatie van het Nederlandse bedrijfsleven en de omvang van de financiële sector brengen met zich mee dat de vraag naar politieke risicodekking hier traditioneel op een hoog peil ligt. Dit blijkt onder meer uit het relatief hoge Nederlandse aandeel in MIGA's portefeuille. Zolang de private markt niet zelfstandig (dat wil zeggen zonder co-insurance met publieke aanbieders) en redelijk constant vergelijkbare dekking biedt en andere ECA's actief blijven op het gebied van investeringsverzekering, ligt het niet voor de hand de Rhi af te schaffen. Ook een volledige substitutie van de faciliteit door co- en reinsurance met MIGA lijkt om diezelfde redenen niet opportuun. Hierbij speelt tevens mee dat er belangrijke voordelen zijn verbonden aan de nabijheid van een lokale ECA die (dezelfde) dekkingsmogelijkheden biedt. Met name voor MKB afnemers van de investeringsverzekering zal de drempel (te) hoog zijn om de stap naar MIGA (of andere aanbieders) te zetten.

Verruiming van de dekkingsmogelijkheden (optie 3a) onder de Rhi wordt door de werkgroep wenselijk geacht om beter te kunnen inspelen op de vraag naar politieke risicodekking van het Nederlandse bedrijfsleven en een 'level playing field' te waarborgen. Gebleken is immers dat de Rhi op dit punt een beperktere scope heeft dan de faciliteiten van andere ECA's. Van de zijde van de overheidsleden wordt aangegeven dat belang wordt gehecht aan het bestaan van een economische binding van zowel de financier (indien deze verzekering vraagt voor leningen) als de investeerder met Nederland. Bij verruiming van de te dekken investeringen geldt dit als randvoorwaarde.

Voorts acht de werkgroep het van belang dat de mogelijkheden van MIGA voor Nederlandse investeerders optimaal worden benut. In dat licht is de werkgroep voorstander van co- en reinsurance met MIGA en - op termijn - met andere aanbieders van politieke risicodekking (opties 2 en 3b). Een facultatieve re-insurance overeenkomst met MIGA is betrekkelijk eenvoudig te implementeren (de staat volgt MIGA, in aanvulling op de huidige Rhi-regeling).

6.2 Concrete aanbevelingen voor follow-up

Samengevat doet de werkgroep de volgende aanbevelingen voor de follow-up. Een fasering ervan lijkt wenselijk vanwege de voorbereidingstijd die hier in sommige gevallen mee gemoeid is.

De volgende stappen zouden op de korte termijn kunnen worden gezet:

Korte termijn: modernisering van de RHI en samenwerking met MIGA

I) Verruimen van de dekkingsmogelijkheden voor de volgende typen investeringen:

· SLs/leninggaranties: bijvoorbeeld verhogen van bestaande maximale ratio's lending/equity

· NSLs/leninggaranties van in Nederland gevestigde leninggevers ten behoeve van buitenlandse investeringen van Nederlandse bedrijven: schrappen van de huidige eis dat het commerciële risico van de lening gedragen moet worden door de equity investeerder

De overige eisen die gesteld worden aan de aard van de investering (o.a. duurzame betrokkenheid investeerder) blijven geldig. Wat betreft de transactielimiet (¤ 46 mln) wordt gewezen op het belang van risicospreiding. Gelet op de omvang van het uitstaande obligo en de jaarlijks beschikbare dekking lijkt het niet gewenst de transactielimiet te verhogen . Samenwerking met MIGA (zie II) vermindert bovendien de druk vanuit aanvragers voor een hogere limiet. Wel zou overwogen kunnen worden een deel van de obligoruimte voor aanvragen vanuit het MKB te reserveren teneinde een crowding-out van deze sector te voorkomen. Een dergelijke reservering zou geïmplementeerd kunnen worden op het moment dat er sprake is van een duidelijk toegenomen vraag naar Rhi-dekking, waardoor eventuele knelpunten kunnen ontstaan met betrekking tot de jaarlijks beschikbare obligoruimte.

II) Facultative/Treaty Reinsurance overeenkomst afsluiten met MIGA

Doel van de samenwerking met MIGA is additionele ruimte te bieden voor het dekken van Nederlandse investeringen. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling om in concurrentie te treden met MIGA waardoor per saldo een verschuiving zou optreden van MIGA´s portefeuille naar de Staat. Er dient sprake te zijn van complementariteit, waarbij wordt ingespeeld op MIGA´s behoefte aan herverzekering. MIGA kan door middel van herverzekering immers de omvang van haar netto obligo beter beheersen en een spreiding van risico´s bereiken (bijvoorbeeld beperking van grote posten). Ook als herverzekeraar van MIGA zou de Staat aan de transactielimiet kunnen vasthouden. Alleen in uitzonderlijke gevallen waarin MIGA tegen sector- of landenlimieten oploopt, zou te overwegen zijn op case-by-case basis de Staat voor een hoger bedrag aan dekking te laten overnemen. Overwogen zou kunnen worden jaarlijks een deel van de obligoruimte voor herverzekering met MIGA apart te zetten.

III) Vernieuwen van premiesysteem

Tegelijk met de verruiming van de dekkingsmogelijkheden verdient het aanbeveling een premiesysteem in te voeren dat de gedekte risico's en de kosten van de uitvoering beter reflecteert (o.a. differentiatie naar investeringsland en/of sector).

IV) Bekendheid van de Rhi vergroten

Modernisering van de regeling biedt tevens een goed aanknopingspunt om de bekendheid van de regeling onder het Nederlandse bedrijfsleven te vergroten. De werkgroep adviseert ter zake een doelgroepbenadering gericht op risk insurance managers en de directies van bedrijven.

Lange termijn perspectief:

V) Verdere verbreding van de verzekerbare investeringen en de gedekte risico´s

Veranderingen in de (publieke en private) markt voor politieke risicodekking vragen om een voortgaande benchmarking van de Rhi. De dekking die door de staat wordt aangeboden dient daarbij zowel additioneel (aan de markt) als kostendekkend te zijn. Een meer optimaal risicoprofiel van de portefeuille kan bereikt worden door een effectieve spreiding van risico´s en door het waarborgen van een zekere kritische massa voor de portefeuille als geheel.

In zo'n verband zou een nader onderzoek naar de pro´s en con´s kunnen worden overwogen van het:

· verruimen van het investeringsbegrip met kapitaalmarkttransacties;

· verruimen van de dekkingsmogelijkheden onder de Rhi met betrekking tot contractbreukrisico (tav sub-sovereigns), devaluatierisico (uitsluitend als afgeleide van transferproblemen) en catastroferisico´s (in aansluiting op bestaande praktijk exportkredietverzekering).

Hierbij wordt aangetekend dat bij deze opties ook opnieuw naar de doelstelling van de regeling gekeken zou moeten worden.

VI) Co-en reinsurance met overige aanbieders van politieke risicodekking: private verzekeraars/ECA's/overige multilaterale instellingen

Co- en reinsurance ontlast het Rhi-budget en draagt bij aan de ontwikkeling van de private markt. Wel vereist dit een grote mate van flexibiliteit in de verzekeringsvoorwaarden en de nodige voorbereiding bij NCM (afstemmen polisvoorwaarden, opbouw marktkennis, nieuw premiesysteem). Op lange termijn kan deze vorm van samenwerking bijdragen aan de vermarkting van de investeringsverzekering en afbouw van de rol van de Staat.

BIJLAGE 1

Samenstelling van de Rijkscommissiewerkgroep RHI

Mr. E.J. Eggink NABU

Drs. J.F.M. van Enckevort Philips NV

Dhr F.H. Harmsen Stork NV

Mw A.M.E.Th. Lantinga-Hammes Lantinga Consultancy BV, namens VNO-NCW

Drs. R.A.J. Poelhekke VNO-NCW

Dhr J.G.C. Veenswijk MEVAS

Drs. E.E. Boon Fortis Bank (Nederland) NV

Mr. W.G. Klaver ABN AMRO Bank NV

Drs. R.C.J. Pladet ABN AMRO Bank NV

Mw. drs. E. Barendregt Ministerie van Financiën

Drs. K. Bouman Ministerie van Economische Zaken

Drs. E.A.R.F. Kock NCM

Drs. I.G. Merison Ministerie van Economische Zaken

Drs. E.W. Lindeijer De Nederlandsche Bank (voorzitter)

Drs. A.A. van der Werff De Nederlandsche Bank (secretaris)

BIJLAGE 2

Door de Rijkscommissiewerkgroep geraadpleegde experts

Dhr C.S. Bellinger MIGA

Dhr M.P. Bond Zurich Emerging Markets Solutions

Mw C. Dudok van Heel AON Group

Dhr T. Heppel FirstCity Partners

Dhr A.D. McCallum Heath Lambert Group

Mr P.H.J. Mudde ABN AMRO Bank NV

Dhr P. Rittersma NUON

Drs A. van't Veer Amsterdam Trade Bank

BIJLAGE 3

Overzicht samenwerkingsvormen tussen MIGA en ECA's/overige multilaterale/private markt verzekeraars

1 Co-insurance is parallelle verzekering, waarbij verzekeraars van project-tot-project samen met een afgesproken deel van het risico voor hun rekening nemen. Alhoewel parallelle verzekeraars in principe handelen op basis van "ieder voor zich, God voor ons allen", wordt meestal een samenwerkingsovereenkomst ("claims co-operation agreement") gesloten om gezamenlijk op te treden in situaties van (dreigende) schade. Verzekerde heeft te maken met alle bij de co-insurance betrokken verzekeraars. MIGA past co-insurance toe met diverse ECA's en private verzekeraars.

2 Cooperative Underwriting Program (CUP) is een bijzondere vorm van co-insurance tussen MIGA en private verzekeraars, waarbij de laatsten als parallelle verzekeraar optreden onder MIGA's "umbrella" hetgeen betekent dat eventuele recoveries worden gedeeld op een pari-passu basis. Deelname aan het CUP is geregeld in een Gentlemen's Agreement. MIGA heeft dergelijke agreements afgesloten met diverse Lloyds syndicaten, alsmede met Unistrat, Chubb, Zurich en Citicorp/Travellers. Over het algemeen zijn dit partijen met een first class rating die derhalve een acceptabel kredietrisico vormen voor verzekerde.

3 Facultative Reinsurance; in dit geval wordt per project door verzekeraars bekeken of zij herverzekering aan een door een andere verzekeraar geschreven polis kunnen bieden. Verzekerde heeft bij herverzekering alleen te maken met de verzekeraar die de polis schrijft ('direct writer'). De polisvoorwaarden van de herverzekeraar moeten zijn afgestemd op de voorwaarden van de direct writer. Door MIGA wordt deze vorm gebruikt om geschreven dekking door te plaatsen naar de private markt en naar sommige ECA's (Coface, ECGD, EDC, Finnvera, GIEK).

4 Treaty Reinsurance (of Quota Share Reinsurance); is een door MIGA gebruikte vorm van herverzekeren waarbij andere verzekeraars automatisch voor een bepaald percentage in MIGA projecten participeren. MIGA hanteert 'de pen' (bepaalt de verzekeringsvoorwaarden). Door MIGA afgesloten met de private verzekeraars ACE en XL.

BIJLAGE 4

Literatuuroverzicht

Benchmark Investeringsverzekering, Ministerie van Financiën, 2001

'Best's rating of Lloyds', september 2001

Committee Hearing, House Appropriations Subcommittee on Foreign Operations, Export

'Dutch Investment Insurance Facility, (RHI), Market assessment, NEI, 2001

Financing and Related Programs, 7 maart 2002, US Federal Document Clearing House

'Het landenrisicobeleid van DNB onder de loep', L.C. Luijten, T.D. Rookmaker en K.A. van Dijkhuizen, Fenedexpress oktober-december 2001

'Insurance', International Trade Finance, april 2002

'International political risk management: exploring new frontiers', Theodore H. Moran

'Investment Insurance, Main development of the last decade', A. van't Veer, Berner Unie, 2001

'Managing international political risk', Theodore H. Moran, 1998

MIGA, Review 2000

MIGA, Annual report 2001

MIGA, Convention Establishing the Multilateral Investment Guarantee Agency, 1985

MIGA, Operational regulations

'Mitigating devaluation risk', K.W. Hansen, 2001

Nederlands Investerings Matching Fonds (NIMF), www.fmo.nl

'Political risk insurance', AON Group, 2000

'Political risk insurance, commercial market overview at February 2002', FirstCity Partnership, 2002

'Review of the partial risk guarantee of the Asian Development Bank', Asian Development Bank, 2000

Standard and Poor's rating of the Lloyd's market, november 2000

'Trends and developments in the global business of export credit and political risk insurance', V. Brown, Berner Unie/ECGD

Testimony by Peter. S. Watson, president and CEO of OPIC, before the Committee on Banking Housing and Urban Affairs, US Senate, oktober 2001

BIJLAGE 5

Overzicht gebruikte afkortingen

ADB Asian Development Bank

CESCE Compania Espanola de Seguros de Credito a la Exportacion (Spaanse ECA)

Coface Compagnie Francaise d'Assurances pour le Commerce Extérieur (Franse ECA)

ECA Export Credit Agency

EBRD European Bank for Reconstruction and Development

ECGD Export Credits Guarantee Department (VK ECA)

Fenedex Federatie voor de Nederlandse Export

FMO Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden

IADB Inter American Development Bank

IBRD International Bank for Reconstruction and Development

IBO Investerings Beschermings Overeenkomst

IFC International Finance Corporation

MIGA Multilateral Investment Guarantee Agency

NARIM Netherlands Association of Risk Insurance Managers

NGO Non Governmental Organisation

NIMF Nederlands Investerings Matching Fonds

OeKB Oesterreichische Kontrollbank (Oostenrijkse ECA)

OND Office National du Ducroire (Belgische ECA)

OPIC Overseas Private Investment Corporation (Amerikaanse ECA)

PRI Private Risk Insurer

PwC Price waterhouse Coopers (Duitse ECA)

Rhi Regeling herverzekering investeringen

SACE Sezione Speciale per l'Assicurazione del Credito all'Esportazione (Italiaanse ECA)

SL Shareholder lening

NSL Non shareholder lening


---

Dit marktonderzoek, uitgevoerd door het NEI in opdracht van de ministeries van Economische Zaken en van Financiën, was gericht op vragen als in hoeverre de regeling voldoet aan de doelstelling van bevorderen van de investeringsstroom van Nederlandse bedrijven, en hoe groot de behoefte van het bedrijfsleven aan de regeling is.

Sinds 1969 heeft Nederland een garantiesysteem voor investeringen in het buitenland. De Wet herverzekering investeringen (Whi) beoogde ontwikkelingslanden te steunen bij hun economische ontwikkeling. In 1991 werd naar aanleiding van de ontwikkelingen in Midden- en Oost Europa een met de Whi vergelijkbare regeling van kracht, de Tijdelijke regeling herverzekering investeringen Oost-Europa (TrhiO). In 1996 besloot het kabinet op grond van een evaluatie van deze regelingen tot samenvoeging van de Whi en TrhiO tot de huidige Rhi.

Andere specifieke niet-commerciële risico's kunnen door de ministers van Financiën en Economische Zaken onder de regeling worden opgenomen.

De Rhi-regeling is van toepassing op landen met een risicovol investeringsklimaat die op de zgn landenlijst voorkomen. Deze lijst (2002: 170 landen) wordt ieder jaar herzien door de ministeries van Financiën, Economische Zaken en Buitenlandse Zaken. De verzekeringspremie bedraagt 0,2% per risico per jaar (voor transferrisicodekking 0,1%) ingeval een investeringsbeschermingsovereenkomst (IBO) met het gastland is afgesloten. Als er geen IBO is afgesloten, bedraagt de premie het dubbele hiervan. De duur van de dekking bedraagt minimaal drie en maximaal 20 jaar (15 jaar na voltooiing van de investering). De gemiddelde verzekeringsduur van de huidige Rhi-portefeuille is 16 jaar vanaf aanvang investering.

Thans wordt door de overheid bezien of het wenselijk is de limiet bij te stellen naar euro 50 mln.

In een IBO zijn de wederzijdse verplichtingen van beide landen met betrekking tot de behandeling van investeringen op elkaars grondgebied vastgelegd.

Uit de toelichting op de Regeling herverzekering investeringen, Staatscourant 193, 08/10/1997. Sinds het oprichten van MIGA (Multilateral Investment Guarantee Agency) in 1988 en het mislukken van de onderhandelingen over de Multilateral Agreement on Investments in 1998 lijkt een dergelijk internationaal garantiesysteem verder uit het zicht verdwenen. Een andere interpretatie is de gedachte dat Nederland, door middel van co- of herverzekering met andere partijen, via de Rhi een deel van de risico's van buitenlandse investeringen zou dragen (risk-sharing). Tot een dergelijke samenwerking is het sinds de oprichting van de Rhi nog niet gekomen, mogelijk vanwege incompabiliteit van de voorwaarden voor en modaliteiten van verzekering.

Voor de Europese ECA's die hun dekking merendeels in euro afgeven, werd deze beweging nog versterkt door de daling van de eurokoers ten opzichte van de dollar.

Via herverzekering verschafte dekking wordt als indirecte business beschouwd.

Dit zijn onderhands bij beleggers geplaatste langlopende leningen. In tegenstelling tot obligaties worden private placements na uitgifte gewoonlijk niet meer verhandeld. OPIC is een van de weinige publieke verzekeraars (buiten MIGA) die actief is op laatstgenoemd terrein.

De volgende leningen kunnen in beginsel niet onder de Rhi worden verzekerd: 1) bankleningen ten behoeve van een project, waarin geen aandeleninvestering wordt gemaakt; 2) bankleningen ten behoeve van een project waarin een derde partij (niet zijnde de leningverstrekkende bank) door middel van een aandeleninvestering investeert; 3) kapitaalmarkttransacties (bijvoorbeeld obligatieleningen); 4) leninggaranties. De onder 2) genoemde leningen kunnen momenteel alleen dan verzekerd worden indien het commerciële risico door de investeerder wordt gedragen, een voorwaarde die niet aansluit bij de praktijk.

OeKB zou bereid zijn door haar verzekerde bankleningen tegen een gunstige rente te herfinancieren.

Herverzekering van nieuw geschreven dekking is voor MIGA noodzakelijk omdat zij gelet op haar kapitaalbasis (US$ 2 mrd) deze zelf niet in portefeuille kan nemen.

Hiervan was US$ 650 mln bij enkele grote ECA's herverzekerd door middel van Facultative Reinsurance.

Daarbij zij opgemerkt dat een deel van deze investeerders weliswaar in Nederland gevestigd zijn, maar hier geen activiteiten ontplooien. Zij komen om die reden niet in aanmerking voor dekking onder de Rhi. Verder zijn Nederlandse banken grote klanten van MIGA.

De Inter American Development Bank heeft in 1995 de voorwaarde van een contragarantie laten vallen omdat deze in de praktijk moeilijk te verkrijgen waren. Ook de Asian Development Bank gaat hiermee sinds enkele jaren soepeler om.

Zie Asian Development Bank, 'Review of the partial risk guarantee of the Asian Development Bank', 2000.

Hier wordt bedoeld politieke risicodekking voor investeringen; in de markt wordt het begrip politieke risicodekking daarnaast ook gebruikt voor andere transacties (handelsfinanciering).

Schatting door de werkgroep op basis van marktgegevens gepubliceerd door MIGA en Berner Unie.

Deze USD 30 mrd is beschikbaar gekomen doordat bestaande underwriters nieuw kapitaal hebben aangetrokken en nieuwe verzekeraars de markt hebben betreden (w.o. AXIS in Bermuda). Zie ook International Trade Finance, April 2002, pag 5-6.

Hierbij zij opgemerkt dat de overheid principieel geen dekking verleent tegen de gevolgen van zijn eigen acties, zoals het instellen van een handelsembargo, die zij niet verplicht is te nemen op grond van besluiten van internationale organisaties ('fait du prince'). Voor de Staat is het bepaald niet evident dat het wenselijk is om herverzekering voor devaluatierisico te bieden, mede omdat dan mogelijk oneigenlijke overwegingen een rol kunnen gaan spelen met betrekking tot het internationale monetaire beleid.

Alleen de publieke verzekeraars Coface (voor MKB, max ca 1 mln euro) en OPIC alsook de private verzekeraar Sovereign bieden deze dekking.

Goodwill is het verschil tussen de overnameprijs en de waarde van de materiële activa. Standaardpraktijk is hierop in enkele jaren af te schrijven.

De dekking voor oorlogsrisico vond haar oorsprong in de marine insurance, die met de opkomst van de zeevaart een grote vlucht doormaakte. De voornaamste werkgebieden van de Lloyds markt zijn tegenwoordig marine, non-marine, aviation en motor.

Binnen de Lloyds markt als deelnemer aan syndicaten en buiten de Lloyds markt als underwriter en herverzekeraar van politiek risico.

PRI Commercial Market Overview, February 2002, FirstCity Partnership Limited. Cijfers over de beschikbare marktdekking zijn een momentopname, maar desalniettemin indicatief.

Het alternatief is premievaststelling voor in dit geval 5 jaar en verlenging van de polis na afloop van deze periode tegen de alsdan geldende condities.

Schatting van de werkgroep op basis van gegevens gepubliceerd door Berner Unie en MIGA.

In het landenrisicobeleid van DNB zijn sinds begin 2001 de voorzieningseisen grotendeels vervangen door kapitaalseisen. Hiermee wordt aan banken de ruimte geboden om binnen de randvoorwaarden van dit landenrisicobeleid gebruik te maken van hun interne risicobeheersingssystemen om de kapitaalseisen voor landenrisico te bepalen. Zie: L.C. Luijten, T.D. Rookmaker en K.A. van Dijkhuizen, Het landenrisicobeleid van DNB onder de loep, Fenedexpress, oktober-december 2001.

Dit risico valt doorgaans onder de schadeoorzaak oorlog en politiek geweld.

Dit viel in de praktijk tot nu toe niet te bespeuren. Een belangrijk deel van de vraag naar terrorismedekking betreft property investeringen in OESO-landen die meestal buiten de dekking (landendoelgroep) van de ECA's valt.

Netherlands Association of Risk Insurance Managers. Deze vereniging vertegenwoordigt vooral grote ondernemingen uit diverse sectoren van de economie.

Dutch Investment Insurance Facility, market assessment, NEI, 2001

De dekkingsbehoefte voor lokale (vreemd-vermogen) financiering is in het algemeen minder groot of zelfs geheel afwezig (transferrisico). De resterende Nederlandse equity investering kan in beginsel onder de Rhi worden gedekt.

OPIC eist dat de verzekerde lening wordt verstrekt door een bank die voor minstens 51% in Amerikaanse handen is, maar stelt geen voorwaarden ten aanzien van de nationaliteit van de equity investeerder.

Dit zijn investeringen met een beleggingskarakter in doorgaans beursgenoteerde instrumenten zoals aandelen en obligaties.

Dit zijn overeenkomsten waarbij het beheer over een investeringsproject (managementcontract) of de gebruikte technologie (licentiecontract) zijn geregeld. MIGA dekt dergelijke contracten onder de voorwaarde dat de overeengekomen vergoeding afhankelijk is van de uitkomsten van het project.

Contractbreukdekking wordt in Nederland thans ingevuld, zoals ook bij MIGA en OPIC, als 'denial of justice' dekking.

Het in dit kader belangrijkste land daarvan is Mexico. Verder is geen dekking mogelijk op Iran, Bhutan, de Malediven en enkele eilanden in de Stille Oceaan. Van de 11 landen die bezig zijn lid te worden van MIGA en waarvoor dekking dus pas mogelijk is als aan die voorwaarde is voldaan, lijken Suriname, Joegoslavië en Syrië de belangrijkste.

In beide gevallen bedraagt de premie 0,5% voor de drie traditionele risico's tezamen.

Vastrentende waarden, openbaar (obligaties) of onderhands (private placements) uitgegeven.

Waar het gaat om de specifieke dekking van contractbreukrisico door een centrale overheid zou de verzekeraar, die dat risico verzekert eventueel een letter of comfort (vgl MIGA met host country approval) of garantie (vgl IBRD onder partial risk guarantee programma) kunnen vragen van diezelfde overheid. Die garantie betreft dan niet alle verzekerde risico's (in dit opzicht wijkt men dan af van MIGA letter of comfort of IBRD host government counter guarantee), maar specifiek op de verplichting(en) van die overheid onder het contract dat tegen contractbreuk wordt verzekerd. Een dergelijke acceptatienorm zou een bijdrage kunnen leveren aan het selecteren van projecten die voor "breach of contract" in aanmerking komen.

Een dergelijke keuzemogelijkheid zou het wellicht wenselijk kunnen maken een variabele bereidstelling'fee' in te voeren. Een en ander zou nader kunnen worden uitgezocht.

Zie de omschrijving in hoofdstuk 1.

Het Nederlandse Investerings Matching Fonds (55 mln euro) is gericht op het bevorderen van risicodragende investeringen in de minst ontwikkelde landen (DAC-1 lijst). Een investering door een Nederlands of buitenlands bedrijf kan tegen dezelfde condities door dit Fonds worden gematched. Het fonds is ondergebracht bij de FMO.

In de praktijk komt het regelmatig voor dat Rhi-polissen na drie jaar worden opgezegd. Zulks kan gevolg zijn van een verminderde risicoperceptie. Dit laat onverlet dat op moment van aanvang van de investering de langlopende dekking vaak nodig zal zijn om investeerder genoeg comfort te geven.

MIGA vraagt een vergoeding van 10% van de ontvangen premie om de behandelkosten te compenseren en voor het feit dat de herverzekeraars profiteren van MIGA's umbrella (schadepreventie en de facto preferred creditor status).

Ook is relevant dat de Zwitserse autoriteiten, die enige tijd geleden lieten weten zich te beraden over de wenselijkheid de nationale investeringsfaciliteit (ERG) te beëindigen, naar verluidt van deze gedachte zouden zijn teruggekomen.

Voor sommige risico's (bv transferrisico ten aanzien van bepaalde landen en sectoren) lijkt de premie aan de lage kant.

Zie bijlage 3 voor een overzicht van de samenwerkingsvormen tussen verzekeraars.

In beginsel houdt de Staat in deze gevallen de mogelijkheid van een zelfstandige risicosturing. Wel kan het wenselijk zijn vooraf afspraken te maken met de co-insurers over onderlinge informatieuitwisseling en eventueel een gezamenlijk optreden bij dreigende schade.

Een NSL van een Nederlandse bank aan een bedrijf zonder economische binding aan Nederland past naar inzicht van de Staat niet onder de doelstelling van de Rhi en komt derhalve niet voor dekking onder de Rhi in aanmerking.

Het commerciële risico wordt gedragen door leninggever, dan wel door deze geheel of gedeeltelijk afgewenteld op een voor leninggever acceptabele garant, mogelijk de equity investeerder.

Afgezien van een eventuele bijstelling van de limiet naar euro 50 mln (zie noot 5).