Ministerie van Financiën

Persbericht
PERS-2002-181
Den Haag, 19 juli 2002

Antwoorden van de staatssecretaris van Financiën op kamervragen van mw. De Vries inzake kennisgroepen Vragen:

1. Kent u de beslissing van het Gerechtshof Den Haag van 13 februari 2002, nr. 00/02340, onder meer gepubliceerd in FED 2002/274?


2. a) Hoe lang heeft het in deze zaak geduurd voordat de inspecteur het door hem gevraagde advies van de kennisgroep kreeg? b) Acht u dit tijdsverloop aanvaardbaar?
c) Hoelang duurt het momenteel gemiddeld voordat de inspecteur antwoord krijgt op een door hem aan de kennisgroep gestelde vraag?


3. a) Kunt u zich verenigen met het oordeel van het Hof dat een advies van een kennisgroep waarop de inspecteur zich bij zijn besluitvorming heeft gebaseerd, een op de zaak betrekking hebbend stuk is als bedoeld in artikel 8:42 AWB? b) Zo ja, had de inspecteur dit stuk dan niet uit eigen beweging aanstond in het geding moeten brengen, ook zonder dat de belastingplichtige daarop aandrong? c) Mag de inspecteur een beroep doen op artikel 8:29 AWB indien hij een op de zaak betrekking hebbend stuk uit eigen beweging in het geding moet brengen? d) Maakt het in dit verband naar uw oordeel nog verschil of sprake is van een helpdeskvraag of van een andersoortige vraag aan de kennisgroep?


4. Kunt u zich verenigen met het oordeel van het Hof dat de kwalificatie als helpdeskvraag en het karakter van interne raadpleging geen aanleiding mogen zijn om het advies van de kennisgroep voor de belastingplichtige geheim te houden in een gerechtelijke procedure voor de belastingrechter?

5. Bent u het eens met annotator E. Poelmann, die in FED 2002/242 betoogt dat standpunten van kennisgroepen met betrekking tot rechtsvragen in principe openbaar gemaakt kunnen worden?
6. Dient op dezelfde wijze te worden omgegaan met een verzoek om inzage in adviezen van een kennisgroep in de bezwaarfase (art. 7:4, lid 2 en 6 AWB) en in boetezaken (art.67m AWR)?

7. Acht u het zinvol om een aanschrijving aan de belastingdienst te richten waarin aan de behandelend ambtenaren wordt aangegeven hoe zij met deze problematiek dienen om te gaan?

8. a) Heeft u de inspecteurs voorgeschreven om (verzoeken om toepassing van) art. 8:29 AWB aan uw ministerie te melden, zoals ook door de minister van Justitie in het vooruitzicht gesteld (zie handelingen EK 18 oktober 1998, blz. 4-74)? b) Wat is de stand van zaken met betrekking tot de toegezegde jaarlijkse rapportage aan het parlement over de toepassing van art. 8:29 AWB in belastingzaken? c) Is de toepassing van deze bepalingen in belastingzaken door de regering gemonitord, zoals toegezegd door de minister van Justitie (zie handelingen EK 18 oktober 1998, blz. 3-43)? d) Zo ja, tot welke conclusie heeft deze monitoring geleid?

Antwoorden:

1.
Ja


2.
a) De inspecteur heeft de kennisgroep om advies gevraagd per mailbericht van 19 juni 2000. Het advies van de kennisgroep is ontvangen op 13 juli 2000. b) Hoewel volgens de daarvoor geldende doelstellingen wellicht een snellere afhandeling mocht worden verwacht, acht ik het tijdsverloop in dit geval (minder dan vier weken) niet onaanvaardbaar. Van belang daarbij is dat de vertraging in de bezwaarprocedure feitelijk niet is ontstaan door de adviesprocedure maar gedurende de behandeling op de eenheid zelf. De mededeling van de inspecteur zoals aangehaald in de beslissing van het Hof waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de vertraging is ontstaan als gevolg van een trage advisering door de kennisgroep, is dan ook niet terecht. Op 8 november 1999 is het bezwaarschrift op de eenheid binnengekomen. Na een bespreking met de belastingadviseur op 6 januari 2000 is de kennisgroep eerst op 19 juni 2000 om advies gevraagd. Het advies is op 13 juli 2000 verkregen waarna op 26 juli 2000 op het bezwaarschrift is beslist. De oorzaak van de vertraging in de afhandeling moet dan ook worden gezocht in de periode die ligt tussen 8 november 1999 en 19 juni 2000. c) Met betrekking tot de toegestane beantwoordingstermijn wordt onderscheid gemaakt tussen rechtsvragen en helpdeskvragen. Voor rechtsvragen geldt thans (2002) dat tachtig procent daarvan binnen een maand moet worden beantwoord. Voor helpdeskvragen geldt een beantwoordingstermijn van een week. Uit de bestuurlijke informatie over het jaar 2001 blijkt dat de gemiddelde doorlooptijd van rechtsvragen 47 dagen bedroeg; 69% daarvan is afgedaan binnen 30 dagen. De gemiddelde doorlooptijd van helpdeskvragen bedroeg 20 dagen. Daarvan is eveneens 69% beantwoord binnen 7 dagen.


3.
a) De kennisgroepen ondersteunen de inspecteur in de uitoefening van zijn bevoegdheden. Zij adviseren de inspecteur met betrekking tot zowel rechtsvragen als helpdeskvragen. De kennisgroepen zijn "backoffice". In zijn algemeenheid geldt daarbij dat adviezen die de inspecteur alvorens zijn positie te bepalen -zonder daartoe wettelijk verplicht te zijn- van een kennisgroep vraagt, niet behoren tot de op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 Awb. Na ontvangst van het advies dient de inspecteur het van de kennisgroep verkregen standpunt en de daarbij gegeven argumentatie tot de zijne te maken en zelfstandig te verdedigen. Dit laatste betekent dat de inspecteur de verantwoordelijkheid voor zijn beslissing op geen enkele wijze mag verleggen naar de kennisgroep. Indien de inspecteur zich echter in de beroepsprocedure -uitdrukkelijk anders dan gelet op het voorgaande de bedoeling is- met zoveel woorden beroept op een van de kennisgroep ontvangen advies, behoort dit advies tot de op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 Awb. b) Indien de inspecteur zijn standpunt in de beroepsprocedure uitdrukkelijk baseert op een van de kennisgroep verkregen advies of daarnaar anderszins verwijst, dient hij dat advies inderdaad uit eigen beweging in het geding te brengen. c) Op grond van het bepaalde in artikel 8:29, eerste lid, Awb, kunnen partijen die verplicht zijn inlichtingen te geven dan wel stukken over te leggen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, het geven van inlichtingen dan wel het overleggen van stukken weigeren of de rechtbank mededelen dat uitsluitend zij kennis zal mogen nemen van de inlichtingen onderscheidenlijk de stukken. Bij resolutie van 23 augustus 2000 (Besluit beroep in belastingzaken 2000), Stcrt. 165, heb ik bepaald dat van de zijde van de Belastingdienst geen beroep mag worden gedaan op het bepaalde in artikel 8:29 Awb, tenzij naar het oordeel van de belastingplichtige stukken aan het dossier moeten worden toegevoegd omdat zij op de zaak betrekking hebben. Dit betekent dat de inspecteur geen beroep doet op het bepaalde in artikel 8:29 Awb indien hij een op de zaak betrekking hebbend stuk uit eigen beweging in het geding moet brengen.
d) Het maakt in dit verband niet uit of het advies van de kennisgroep een rechtsvraag of een helpdeskvraag betreft. Van belang is slechts of de inspecteur ter onderbouwing van zijn standpunt al dan niet uitdrukkelijk naar het van de kennisgroep ontvangen advies "verwijst". Doet hij dat, dan zal hij het stuk in het geding moeten brengen.


4.
Zie het antwoord op vraag 3.


5.
Standpunten van kennisgroepen met betrekking tot rechtsvragen worden eerst openbaar gemaakt in de vorm van een beleidsbesluit nadat zij op centraal niveau inhoudelijk zijn getoetst. Deze toetsing is in de eerste plaats vereist om inhoud te kunnen geven aan mijn verantwoordelijkheid voor het uitvoeringsbeleid van de Belastingdienst en heeft onder meer tot doel inconsistentie met betrekking tot ingenomen beleidsstandpunten te voorkomen. In dat verband is bijvoorbeeld van belang dat beleidsstandpunten alvorens te worden vastgesteld en bekend gemaakt niet alleen worden getoetst door het directoraat-generaal Belastingdienst maar in voorkomend geval ook door het directoraat-generaal voor Fiscale Zaken teneinde te voorkomen dat bepaalde standpunten in strijd zouden komen met wetgeving in voorbereiding. De tijd die verstrijkt tussen door kennisgroepen ingenomen standpunten en de accordering van die standpunten dient zo kort mogelijk te zijn. In verband daarmee zal in beginsel binnen drie maanden na het innemen van een standpunt een beleidspublicatie volgen. Indien een standpunt na toetsing moet worden ingetrokken of gewijzigd, kan de belanghebbende jegens wie de inspecteur het standpunt inmiddels heeft ingenomen, zich beroepen op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. In verband met het voorgaande merk ik nog op dat het standpunt van de kennisgroep -het interne advies aan de inspecteur- veelal uitvoerig is gemotiveerd. In het kader van deze motivering wordt vaak een sterkte-zwakteanalyse aan het advies toegevoegd. Ook om die reden vind ik het zondermeer onjuist om het standpunt van de kennisgroep in de vorm waarin het ter beschikking wordt gesteld aan de inspecteur, openbaar te maken.


6.
Zie het antwoord op vraag 3. Hetgeen daar is vermeld geldt mutatis mutandis ook voor de bezwaar- en boeteprocedure.


7.
Zie het antwoord op vraag 8.


8.
a) Bij de meergenoemde resolutie van 23 augustus 2000 (Besluit beroep in belastingzaken 2000), heb ik bepaald dat van de zijde van de Belastingdienst geen beroep wordt gedaan op artikel 8:29, eerste lid, Awb, tenzij naar het oordeel van de belastingplichtige stukken aan het dossier moeten worden toegevoegd omdat zij op de zaak betrekking hebben. De inspecteur dient de toepassing van artikel 8:29 Awb te melden aan het ministerie van Financiën. In het bij vraag 1 genoemde geval is dat laatste ten onrechte niet gebeurd. b, c en d) Na de datum waarop de bovengenoemde resolutie is verschenen, is voorzover bekend bij het ministerie van Financiën geen enkele melding inzake de toepassing van artikel 8:29 Awb binnengekomen. Op basis daarvan is geconcludeerd dat inspecteurs zich in beroepsprocedures niet op artikel 8:29 Awb beroepen, hetgeen gelet op het terughoudende beleid als hiervoor vermeld ook wel in de lijn der verwachtingen lag. Uitgaande van die praktijk bestond aan monitoring zoals door de minister van Justitie toegezegd geen behoefte. Gelet echter op het bij vraag 1 genoemde geval -waarvan ik aanleiding heb te vermoeden dat het om een betreurenswaardig incident gaat- heb ik de inspecteurs uitdrukkelijk gewezen op hun meldingsplicht in deze.