OPTA

VEEL GESTELDE VRAGEN MET BETREKKING TOT HET GEDOGEN VAN KABELS. Versie, juli 2002

Naar aanleiding van vragen met betrekking tot graafrechten en gedoogplichten, adviezen in (potentiële) geschilsituaties, de beslechting van een geschil en beslissingen op bezwaar heeft OPTA nieuw verkregen inzichten gebundeld en de oude antwoorden tegen het licht gehouden ten einde alle betrokkenen op de telecommunicatiemarkt beter en sneller te kunnen informeren. Het streven is uit te leggen welke betekenis aan de verschillende artikelen in Hoofdstuk 5 van de Telecommunicatiewet naar de mening van de OPTA gegeven dient te worden. Daarnaast wordt duidelijk gemaakt waar OPTA bevoegdheden heeft op grond van voornoemd hoofdstuk, maar ook welke andere instanties bevoegdheden hebben.

Uitspraken van het college met betrekking tot graafrechten en gedoogplichten in geschil en in bezwaar zijn te vinden op onze website. Nieuwe uitspraken in geschil zijn het handhavingsbesluit o.g.v. art. 5.5, eerste lid, onder b, van de Telecommunicatiewet (Tw) inzake de Stichting Pré Woondiensten en KPN Telecom B.V.; o.g.v. art. 5.7, tweede lid, Tw inzake de Projectorganisatie Hogesnelheidslijn Zuid en KPN Telecom B.V. en de beslissing op bezwaar inzake de gemeente `s-Gravenzande vs. KPN Telecom B.V.

De OPTA streeft ernaar om deze pagina regelmatig aan te vullen op grond van voortschrijdend inzicht of naar aanleiding van vragen die hieronder nog niet zijn behandeld. Het kan daarom in uw voordeel zijn deze pagina met zekere regelmaat te bezoeken. Voorts publiceert OPTA regelmatig artikelen over het onderwerp gedogen in ons blad `Connecties'. Indien u hierin geïnteresseerd bent, kunt u zich gratis abonneren. Oude artikelen zijn eveneens in te zien op onze website.

Mocht u naar aanleiding van de gestelde vragen opmerkingen of aanvullingen hebben, dan kunt u contact opnemen met info@opta.nl o.v.v. "gedogen".

Art. 5.1, eerste lid


1. Wat is openbare grond?


Openbare grond wordt in de Telecommunicatiewet (hierna: Tw) gedefinieerd in art. 1.1, onder s:
- openbare wegen met inbegrip van de daartoe behorende stoepen, glooiïngen, bermen, sloten, bruggen, viaducten, tunnels, duikers, beschoeiïngen en andere werken;
- wateren met de daartoe behorende bruggen, plantsoenen, pleinen en andere plaatsen, die voor eenieder toegankelijk zijn.
Hieruit volgt dat gronden (en wateren) die niet onder deze definitie vallen, tot "alle andere gronden" behoren.


2. Wie moet in en op openbare grond wat gedogen?

Eenieder is verplicht de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels ten dienste van een openbaar telecommunicatienetwerk, van een omroepnetwerk, of van een omroepzendernetwerk te gedogen in en op openbare grond. Hieruit volgt dat alle andere kabels en/of voorzieningen niet op grond van de Tw hoeven te worden gedoogd. Hiermee vallen zij buiten het in de Tw gestelde.


3. Wat valt onder het begrip kabels?

Het begrip kabel wordt gedefinieerd in art. 1.1, onder r: kabels en de daarbij behorende ondersteuningswerken en signaalinrichtingen, alsmede inrichtingen, bestemd om daarin verbinding tot stand te brengen tussen kabels in, op of boven openbare gronden enerzijds en kabels in gebouwen en daarmee één geheel vormende gronden anderzijds dan wel tussen laatstgenoemde kabels onderling.


4. Hoe weet ik of iemand een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of een omroep(zender)netwerk is?



Indien u twijfel heeft over de status van de betrokken aanbieder, dan kunt u deze verzoeken materiaal te overleggen, waaruit blijkt dat de aanbieder daadwerkelijk zijn netwerk openbaar aanbiedt, of gaat aanbieden. Dit kan bijvoorbeeld door middel van reclamemateriaal. Ook is een registratie bij OPTA een indicatie. Dit kunt u inzien in het registratieregister op www.opta.nl.

Indien een bouwbedrijf optreedt richting de eigenaar van de grond, of van een gebouw, dan moet het bouwbedrijf een machtiging hebben om namens de aanbieder van het telecommunicatie- of omroep(zender)netwerk op te treden en moet richting de eigenaar kenbaar worden gemaakt dat het bouwbedrijf is gemachtigd.


5. Mag een aanbieder zonder meer aanleggen in openbare grond?
Nee, inzake alle openbare grond heeft de gemeente waarin de kabel wordt aangelegd een coördinerende rol. De aanleg kan pas starten nadat van het college van B & W instemming is verkregen omtrent tijdstip, plaats en wijze van uitvoering van de voorgenomen aanleg. (Zie art. 5.2)


6. Heeft de eigenaar/beheerder van de openbare grond recht op schadevergoeding?
Ja, dit wordt geregeld in art. 5.4 Tw.


7. Wie is eigenaar of beheerder van openbare grond?
Dit zal in veel gevallen de gemeente zijn. Echter, eenieder (bijvoorbeeld: Rijkswaterstaat, Hoogheemraadschap, Staatsbosbeheer, etc., maar ook privé personen) die grond in eigendom heeft of beheert, zoals omschreven in art. 1.1, onder s, valt onder deze wetsbepaling. In alle gevallen is het de gemeente die een instemmingsbesluit (zie art. 5.2, vierde lid) af geeft als afronding van haar coördinerende taak. Het instemmingsbesluit kan dan ook gezien worden als de samenvoeging van alle benodigde overeenkomsten en/of toestemmingen, die alle eigenaren/beheerders (inclusief de gemeente) individueel met de aanbieder zijn overeengekomen.


8. Er vindt een verandering in de bestemming van de openbare grond plaats, waardoor deze grond niet langer als openbaar in de zin van de Tw kan worden aangemerkt. Wat betekent dit voor de kabels die in de grond liggen?

Ten aanzien van de gedoogplicht maakt dit niet uit. De Minister van Verkeer en Waterstaat heeft in 1903 in de Tweede Kamer gesteld dat "de verplichting om den aanleg en de instandhouding te gedoogen, bestaat ten aanzien van de gronden bedoeld in artikel 4 (Telegraaf en Telefoonwet, huidig art. 5.1 Tw,) welke ook de latere bestemming er van zijn moge. Deze brengt daarin geen verandering, dan voor zooveel de wet zelve volgens artikel 8 hierin voorziet" (huidig art. 5.7). Dit betekent "eens gedoogd altijd gedoogd". In dat geval kan slechts tot verlegging van kabels worden overgaan indien de gedoogplichtige voldoet aan de eisen die art. 5.7, eerste of tweede lid, Tw stelt.


9. Wat betekent het gestelde onder 8 voor de bevoegdheid van OPTA?
Indien de minister heeft beoogd een adagium in te stellen dat luidt: eenmaal gedoogd, is altijd gedoogd, dit mutatis mutandis moet betekenen dat het volledige gedoogregime van kracht blijft, dus dat het college bevoegd is een eventueel geschil in behandeling te nemen.


10. Moeten huurlijnen worden gedoogd?

Voor zover huurlijnen vallen onder een openbaar telecommunicatienetwerk worden kabels, die ten behoeve van dit netwerk worden aangelegd, gedoogd.


11. Dient een adjacent collocatie voorziening te worden gedoogd?



Ja, een adjacent (aanpalende) collocatie is een signaalinrichting die voor een verbinding zorgt tussen kabels in, op of boven openbare gronden enerzijds en kabels in (centrale) gebouwen anderzijds.


12. Aan wie legt de Tw een gedoogplicht op aan de eigenaar, of bijvoorbeeld een pachter?
Artikel 5.1 Tw legt een gedoogplicht op aan "eenieder".


13. Kan een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of omroep(zender)netwerk door de gedoogplichtige worden gesommeerd om kabels (of HDPE buizen) die niet (langer) gebruikt worden te verwijderen?

De verplichting om niet-gebruikte kabels te verwijderen is niet letterlijk in de wet terug te vinden. Echter, deze kabels kunnen niet worden aangemerkt als onderdeel van een openbaar telecommunicatienetwerk of omroep(zender)netwerk en vallen om die reden niet onder het regime van de Telecommunicatiewet. Derhalve hoeven deze ook niet gedoogd te worden. Als de aanbieder niet op een verzoek tot verwijdering van de kabels ingaat, dan bestaat de mogelijkheid om een procedure bij de burgerlijke rechter aanhangig te maken.


14. Mag een gemeente precario heffen over kabels die niet meer worden gebruikt?
Ja, niet gebruikte kabels hoeven niet te worden gedoogd. De gemeente kan daarom precario heffen vanaf het tijdstip dat de kabels niet langer worden gebruikt. OPTA stelt zich echter op het standpunt dat de gemeente de betreffende aanbieder een redelijke termijn gunt, waarbinnen deze de kabels moet verwijderen. Indien hij na afloop van deze termijn de kabels nog niet heeft verwijderd, is het naar de mening van het college redelijk dat de gemeente de aanbieder precario in rekening brengt.


15. Mag een gemeente werkzaamheden uitvoeren op of in de grond boven kabels?
Ja, uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat het de bedoeling is van de wetgever dat grondeigenaren door de aanwezigheid van kabels in hun grond niet worden beperkt bij de oprichting van gebouwen en het uitvoeren van werken. Waar het de invulling en de uitvoering hiervan betreft, dus ook de inrichting van de bovengrond, heeft de aanbieder in beginsel geen zeggenschap.

Bovendien is het niet geheel uitgesloten dat bij de uitvoering van dergelijke werkzaamheden artikel 5.7 Tw van toepassing is.

Art. 5.1, tweede lid


1. Wie moet wat gedogen in alle andere gronden dan openbaar?

Eenieder is verplicht de aanleg van kabels ten behoeve van een openbaar telecommunicatie- en van een omroep(zender)netwerk, waar het internationale of interlokale kabels betreft, te gedogen in alle andere gronden, uitgezonderd afgesloten tuinen en erven die met een bewoond perceel één geheel vormen. Lokale kabels vallen hiermee niet onder deze bepaling.


2. Wat is een lokale kabel?


Het college hanteert de volgende definitie:
a. voor een openbaar telecommunicatienetwerk: alle kabels van dit netwerk vanaf de netwerkaansluitpunten tot de lokale centrale, concentrator, of een vergelijkbare faciliteit gezien zullen worden als lokale kabels. Hier volgt uit dat daar waar een openbaar telecommunicatienetwerk niet op traditionele wijze is opgebouwd, bijvoorbeeld als het de kabels van een omroepnetwerk als basis heeft, of van een nieuwe aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk, zal gelden dat de kabels vanaf de netwerkaansluitpunten tot aan de dichtstbijzijnde plaats in het netwerk waar ten



opzichte van de netwerkaansluitpunten routering van signalen plaatsvindt, als lokaal zullen worden beschouwd;
b. de kabels van een omroepnetwerk die lopen vanaf de percelen van de eindgebruikers tot en met het dichtstbijzijnde wijkcentrum in het netwerk waar overdracht, conversie of manipulatie van de signalen die over het netwerk worden verzonden plaats kan vinden, zullen als lokale kabels worden aangemerkt. Concreet houdt dit in dat de veelal stervormige distributienetten als lokaal worden aangemerkt en de ringvormige trunkkabels als interlokaal.


3. Wat is een interlokale kabel?

Een interlokale kabel is een trunkkabel (in 1904 sprak men van hoofd- en stamkabels) die de bovengenoemde punten waarin de lokale kabels bijeenkomen met elkaar verbindt.


4. Mag een aanbieder zonder meer tot aanleg van zijn kabels in niet-openbare grond overgaan?
Nee, de aanbieder zal eerst tot overeenstemming moeten komen met de eigenaar/beheerder van de grond waartoe hij toegang wenst te verkrijgen, zie art. 5.3, eerste lid, Tw.


5. Kan een grondeigenaar de aanleg voorkomen, of kan een aanbieder de aanleg afdwingen?
De Tw geeft de aanbieders verregaande rechten, maar niet ten koste van een toetsingskader. In het geval van een geschil tussen de eigenaar/beheerder van de niet openbare grond en de aanbieder met betrekking tot de aanleg van kabels kan dit geschil worden voorgelegd aan de OPTA, zie art. 5.3 Tw.


6. Heeft de eigenaar/beheerder van andere dan openbare grond recht op schadevergoeding?
Ja, dit wordt gesteld in art. 5.4 Tw.


7. Kan OPTA vertellen of mijn grond openbare, dan wel niet-openbare grond is?
In de Telecommunicatiewet wordt in art. 1.1, onder s, gedefinieerd wat openbare grond is. Alle andere grond, die niet onder deze definitie valt, is daarom niet-openbare grond. Indien hierover tussen partijen onenigheid bestaat, kan dit in het kader van een geschil door OPTA worden vastgesteld.


8. In het verleden heb ik kabels gedoogd. Hoe weet ik of de aanbieder nog steeds aanbieder is?
U kunt zelf onderzoeken (bijvoorbeeld via de OPTA website, of het telefoonboek) of de aanbieder nog bestaat en vervolgens contact leggen met de aanbieder. Indien u gerede twijfels heeft of de aanbieder nog actief is in de markt, kunt u OPTA verzoeken hiernaar een onderzoek in te stellen.


9. Kan een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of omroep(zender)netwerk door de gedoogplichtige worden gesommeerd om kabels (of HDPE buizen) die niet (langer) gebruikt worden te verwijderen?

De verplichting om niet-gebruikte kabels te verwijderen is niet letterlijk in de wet terug te vinden. Echter, deze kabels kunnen niet worden aangemerkt als onderdeel van een openbaar telecommunicatienetwerk of omroep(zender)netwerk en vallen om die reden niet onder het regime van de Telecommunicatiewet. Derhalve hoeven deze ook niet gedoogd te worden. Als de aanbieder niet op een verzoek tot verwijdering van de kabels ingaat, dan bestaat de mogelijkheid om een procedure bij de burgerlijke rechter aanhangig te maken.


10. Mag ik een aanbieder om een vergoeding vragen voor niet-gebruikte kabels in mijn grond?



Er is geen gedoogplicht op grond van de Tw voor kabels die niet ten dienste staan van een openbaar telecommunicatienetwerk of omroep(zender)netwerk. Op basis van een privaatrechtelijke overeenkomst, kunt u een (jaarlijkse) vergoeding vragen.


11. Een aanbieder heeft zonder toestemming kabels aangelegd. Wat kan de grondeigenaar hiertegen aanvangen?

Een aanbieder die niet tot overeenstemming heeft trachten te komen, of deze niet heeft kunnen bereiken, maar toch zijn kabels aanlegt, is in overtreding op het gestelde in de Tw. De grondeigenaar kan een klacht indienen bij het college en het college verzoeken een onderzoek in te stellen. Het is mogelijk dat dan blijkt dat de eigenaar gedoogplichtig is. Voorts staat de gang naar de burgerrechter open.


12. Mag een grondeigenaar werkzaamheden uitvoeren op of in de grond boven kabels?
Ja, uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat het de bedoeling is van de wetgever dat grondeigenaren door de aanwezigheid van kabels in hun grond niet worden beperkt bij de oprichting van gebouwen en het uitvoeren van werken. Waar het de invulling en de uitvoering hiervan betreft, dus ook de inrichting van de bovengrond, heeft de aanbieder in beginsel geen zeggenschap.

Bovendien is het niet geheel uitgesloten dat bij de uitvoering van dergelijke werkzaamheden artikel 5.7 Tw van toepassing is.

Art. 5.1, derde lid


1. Wat is het doel van deze bepaling?


Met deze bepaling is de rechtszekerheid beoogd. Voorkomen wordt hiermee dat de aanleg van kabels verandering in de bestemming van de gronden tot gevolg heeft. Daarnaast is gesteld dat door de aanleg, instandhouding en verwijdering van kabels zo min mogelijk belemmering in het gebruik van de gronden wordt gebracht. Op grond van deze bepaling kan het noodzakelijk zijn de aanvraag tot het aanleggen van kabels aan te passen of kan dit zelfs tot een weigering leiden.


2. Wat betekent dit in de praktijk?


Het gestelde dat door de aanleg, instandhouding en verwijdering van kabels zo min mogelijk belemmering in het gebruik van gronden wordt gebracht, brengt met zich dat dit bij iedere handeling volgend op de aanleg opnieuw dient te worden getoetst aan de dan bestaande situatie.

Art. 5.2, tweede lid


1. Mag de gemeente andere werkzaamheden en belangen (dan waarin de Tw voorziet) meewegen in haar besluitvorming?

Ja, de Tw stelt dit uitdrukkelijk. De gemeente mag in haar instemmingsbesluit met omstandigheden of belangen rekening houden waar de Tw niet in voorziet. Dit dient wel in het redelijke te gebeuren, zodat sprake blijft van gedogen. Voorbeelden zijn: tijdens Euro 2000 mocht in delen van de gemeenten waar dit toernooi zich afspeelde niet in openbare grond worden gegraven; het coördineren met andere werkzaamheden; het behoud van bomen en beplantingen. Hier vloeit uit voort dat de gemeente in het instemmingsbesluit alternatieven aangeeft; bijv. een alternatieve datum; samen met partij X aanleggen; de kabels boren i.p.v. te graven.

Art. 5.2, derde lid




1. Mag een aanbieder zonder meer tot aanleg in openbare grond overgaan?

Nee, de wet stelt dat de aanbieder de voorgenomen werkzaamheden eerst bij de gemeente moet aanmelden en van de gemeente instemming omtrent tijdstip, plaats en werkwijze van uitvoering van de werkzaamheden moet verkrijgen, voordat hij met de werkzaamheden mag beginnen. Tot dat moment is er feitelijk een graafverbod.
De gemeente heeft de vrijheid in haar telecomverordening op te nemen dat (bijvoorbeeld) voor reparaties, of voor aansluitingen waarvoor slechts over een korte afstand hoeft te worden gegraven, een meldingsplicht kan volstaan.


2. Wat als een aanbieder in openbare grond kabels heeft aangelegd zonder instemming?

Het is aan te bevelen dat de gemeente ten aanzien van dit onderwerp regels opstelt in de gemeentelijke telecommunicatieverordening. Graven in openbare grond zonder instemming van de gemeente levert, naar het zich laat aanzien, een overtreding op. In beginsel kan de gemeente handhavend optreden tegen deze overtreding, zij het dat waarschijnlijk eerst zal worden bezien of de overtreding niet alsnog gelegaliseerd kan worden. De Wet economische delicten voorziet in een strafbepaling voor overtredingen als deze.
Voorts betekent het aanleggen van kabels in openbare grond zonder een verkregen instemmingsbesluit dat men in overtreding is op het gestelde in de Tw.


3. Betekent het verkrijgen van een instemmingsbesluit dat de aanbieder niet tot overeenstemming hoeft te komen met andere eigenaren van openbare grond in die gemeente?

Nee, de aanbieder zal tevens tot overeenstemming moeten komen met iedere eigenaar/beheerder van openbare grond in wiens grond hij een kabel aan wil leggen.


4. Een andere eigenaar/beheerder van openbare grond dan de gemeente geeft de aanbieder geen toestemming te graven in zijn grond. Tot wie kan de aanbieder zich wenden om dit geschil aan voor te leggen?

De Tw voorziet niet in een specifieke geschilbeslechtingsprocedure voor deze gevallen (bij de gemeente). De gang naar de burgerlijke rechter staat open. Daarnaast kan, bij overtreding van het gestelde in de Tw, OPTA worden verzocht handhavend op te treden.

Art. 5.2, vierde lid


1. Moet een gemeente een telecommunicatieverordening hebben?

Ja, sinds 15 juni 1999 dient een gemeente op grond van de Tw de telecommunicatieverordening te hebben ingevoerd.


2. Wat moet hier in staan?


Hierin staan in ieder geval regels omtrent:
a. het tijdstip voorafgaand aan het verrichten van de werkzaamheden waarop een melding van werkzaamheden aan kabels moet worden gedaan;
b. de gegevens die bij deze melding moeten worden verstrekt. Hierbij bevindt zich in ieder geval het uitvoeringsplan;
c. de wijze van uitvoering bij aanleg, onderhoud, verplaatsing en opruiming en van medegebruik van voorzieningen.


3. Kan een gemeente een aanbieder dwingen gebruik te maken van een kabelgoot (van een derde partij)?



Het antwoord op deze vraag is ja en nee.

JA. Op grond van artikel 5.2 Tw stelt een gemeente onder andere per verordening regels vast over het medegebruik van voorzieningen. Dit medegebruik is van toepassing op aanbieders van een voorziening die deze voorziening commercieel aanbieden aan derden. De aanbieder kan een telecombedrijf zijn, maar ook een derde partij met capaciteit, of de gemeente zelf. Echter, indien een gemeente voorschriften omtrent het medegebruik van voorzieningen in een instemmingsbesluit opneemt, of het voornemen heeft dit te gaan doen, zal de gemeente een aantal punten dienen af te wegen waaraan deze regels moeten voldoen. Als voorbeeld geeft OPTA de volgende overwegingen.
a. De redelijkheid van het voorschrift ten opzichte van het verzoek van de aanbieder moet worden afgewogen. De gemeente heeft immers een gedoogplicht. b. De gemeente zal hierbij bijvoorbeeld het volgende in acht moeten nemen: de kosten die aan de aanbieder in rekening zullen worden gebracht voor het medegebruik ten opzichte van de kosten van de voorgenomen werkzaamheden, technische problemen die kunnen ontstaan bij medegebruik (storingen bijvoorbeeld), het tracé van de bestaande kabelgoot ten opzichte van het aangevraagde tracé, etcetera.
c. De gemeente (maar ook een commerciële aanbieder van een voorziening, of een andere beheerder van openbare grond) zal zich moeten realiseren dat een jaarlijkse vergoeding zich niet verhoudt tot de gedoogplicht. Een éénmalige vergoeding van gemaakte kosten, die lager ligt dan de kosten die de aanbieder zou hebben gemaakt indien hij de aanleg geheel zelfstandig had moeten doen, kan evenwel, gelet op het doel van dit hoofdstuk, wel worden gerechtvaardigd. d. Indien een gemeente voornemens is dit medegebruik voor te (gaan) schrijven, zal zij hieromtrent regels moeten vaststellen in de telecommunicatieverordening. Zowel indien zij zelf voorzieningen gaat aanbieden, als dat zij een derde partij hiervoor in de arm neemt. Zoals de verordening dit onderwerp nu, vaak naar voorbeeld van de modelverordening van de VNG, regelt, is naar de mening van het college onvoldoende om het medegebruik verantwoord voor te schrijven. e. Voorts stelt het college dat daar waar een aanbieder voorzieningen algemeen beschikbaar stelt, de gemeente in het instemmingsbesluit kan opnemen dat, aangenomen dat dit redelijk is ten opzichte van het verzoek aan de gemeente, de verzoeker zijn kabels dient te leggen in de aangeboden voorziening. Ook hier zal een gemeente in zijn verordening kenbaar moeten maken hoe zij om zal gaan met derde partijen die voorzieningen aanbieden. Immers, indien de telecomaanbieder er niet uitkomt met de aanbieder van de voorziening, voldoet de gemeente niet aan haar gedoogplicht. f. Op het einde van de dag geldt voor de gemeente, maar ook voor andere beheerders van openbare grond die een voorziening in medegebruik aanbieden, een zwaarwegende gedoogplicht.

NEE. Daarnaast bevat de wet een tweede artikel over het medegebruik van voorzieningen: artikel 5.10. Hierin staat dat aanbieders van openbare telecommunicatie- of omroep(zender)netwerken over en weer verplicht zijn te voldoen aan redelijke verzoeken tot medegebruik bij aanleg en instandhouding van kabels. Artikel 5.10 betreft een verzoek tussen aanbieders onderling. Het college constateert dat de wetgever op geen enkele manier voorzien heeft in de mogelijkheid dat de gemeente een aanbieder kan dwingen een andere aanbieder in zijn voorzieningen toe te laten. OPTA concludeert daarom dat artikel
5.2 alleen kan slaan op voorzieningen die de gemeente zelf heeft aangelegd, of op algemeen aangeboden voorzieningen.
Wellicht kan de gemeente, voor zover dit niet in strijd is met de gedoogplicht (een gemeente moet immers binnen een redelijke termijn een besluit nemen), een aanbieder op de restcapaciteit van anderen wijzen.


4. Een gemeente heeft geen telecommunicatieverordening ingesteld. Wat betekent dit?
Sinds 15 juni 1999 is iedere gemeente verplicht deze verordening te hebben ingesteld. Een gemeente die dit nog niet heeft gedaan, is in overtreding op het gestelde in de Tw. Het college heeft als toezichthouder in mei 2002 ter inventarisatie een brief aan alle gemeenten uit doen gaan. Indien blijkt dat een gemeente de verordening niet heeft ingevoerd, zal OPTA het college van burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente wijzen op dit verzuim en hen verzoeken de verordening zo spoedig mogelijk



vast te stellen. Mocht aan dit verzoek geen gehoor gegeven worden, dan zal het college dit verzuim aankaarten bij de Minister van Economische Zaken. De Minister zal zich dan beraden op verder te ondernemen stappen.


5. Het is bekend dat er wijzigingen in de VNG modelverordening aanstaande zijn. Wat betekent dit indien een gemeente op dit moment nog geen verordening heeft ingevoerd?

Het college constateert dat een gemeente die de verordening nog niet heeft ingevoerd, sinds drie jaar in overtreding is op de Tw. Dat er veranderingen op komst zijn, mag geen reden vormen tot vertraging bij de vaststelling ervan. Het college adviseert tweeledig. Enerzijds kan een gemeente de modelverordening van de VNG, versie begin 1999, versneld integraal vaststellen om later de wijzigingen over te nemen. Anderzijds kan de gemeente in overleg met de VNG tot een redelijke termijn van vaststelling van de nieuwe verordening komen en deze datum aan het college melden.

Art. 5.2, vijfde lid


1. Mag een gemeente een aangevraagd kabeltracé weigeren?

Als de aanvraag wordt ingediend door een bedrijf dat geen aanbieder van een openbaar telecommunicatie- of omroep(zender)netwerk is, dan heeft deze geen aanspraak op gedoogrechten. Ten tweede kan de gemeente niet akkoord gaan met de wijze, plaats of het tijdstip van de werkzaamheden. Bij haar beslissing kan de gemeente andere belangen dan waar de Telecommunicatiewet op toeziet, mee laten wegen. Wel zal de gemeente, waar het tijdstip en de wijze van uitvoering betreft, met een alternatief voorstel dienen te komen. Uitgangspunt is immers de gedoogplicht van de beheerder van openbare grond. De exacte grens van deze kaders zal uiteindelijk enkel door de rechter zijn vast te stellen.
Ten derde mag op grond van art. 5.1, derde lid, Tw door de aanleg, de instandhouding en de opruiming van kabels geen verandering in de bestemming en zo min mogelijk belemmering in het gebruik van de gronden worden gebracht.


2. Mag een gemeente een aanbieder die niet staat geregistreerd bij OPTA, toegang tot haar grond weigeren?

Nee, het ontbreken van de registratie kan voor de gemeente geen aanleiding zijn een verzoek tot toegang te weigeren. De registratie staat los van het zijn van een aanbieder zoals bedoeld in artikel 5.1 van de Telecommunicatiewet. De gemeente kan een aanbieder er slechts op wijzen dat de Tw een registratieplicht kent. De aanbieder is dan overigens wel in overtreding op het gestelde in de Tw.


3. Mag een gemeente een aanbieder toegang tot haar grond weigeren indien deze een door de gemeente gevraagde (bank)garantie niet kan of wil overleggen?

Nee. Het staat de gemeente weliswaar vrij datgene bij de aanbieder op te vragen wat zij redelijk acht om een aanvraag te kunnen beoordelen. Echter, het niet kunnen of willen overhandigen van het gevraagde mag, volgens de Tw, niet leiden tot een weigering van de aanvraag, anders dan op grond van plaats, tijdstip en/of wijze van uitvoering. De gemeente zal de naleving van het additioneel gevraagde op een andere wijze moeten afdwingen dan via de beoordeling van de aanvraag. Art. 5.9, vijfde lid, onderstreept dit nogmaals door te bepalen dat tot uitvoering van de werkzaamheden kan worden overgegaan voordat over de schadevergoeding overeenstemming is bereikt, of uitspraak hier aangaande is gedaan.


4. Kan een aanbieder bezwaar maken bij OPTA tegen een instemmingsbesluit van een gemeente?



Nee, de Tw voorziet hier niet in. Tegen een besluit van een gemeente staat bezwaar en beroep open op basis van de Algemene wet bestuursrecht. Na de bezwaarprocedure is het mogelijk in beroep te gaan bij de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam.


5. Mag een gemeente precario heffen op kabels van openbare aanbieders?
Nee, de wetgever heeft dit uitgesloten. Dit geldt eveneens voor de daarbij behorende ondersteunings- en beschermingswerken, signaal- en verbindingswerken. Hierbij moet o.a. gedacht worden aan man- en handholes, kabelgoten, signaleringskasten, etc.. De gemeente mag echter wel precario heffen over kabels die niet (meer) worden gebruikt (zie hiervoor het antwoord op vraag 14 onder artikel 5.1, eerste lid).


6. Wat is `dark fibre'?


Dit is een glasvezelkabel die nog niet wordt gebruikt, waar letterlijk "het licht (nog) niet aan staat".


7. Mag een gemeente precario heffen over lege voorzieningen of `dark fibre'?

Ja, alhoewel deze voorzieningen en kabels worden aangelegd met het oogpunt onderdeel te worden van telecommunicatie- of kabelnetwerken, vallen zij hier niet onder. OPTA wil de gemeenten overigens het volgende ter overweging voorleggen. Deze voorzieningen worden aangelegd met het oog op de toekomst. Nu aanleggen, betekent dat later niet gegraven hoeft te worden. Dit werkt overlast beperkend. Daarom is het volgens OPTA redelijk als een gemeente in de telecomverordening c.q. het instemmingsbesluit aangeeft wat de gemeente een redelijke termijn van leegstand acht. Als deze termijn wordt overschreden, kan de gemeente in principe precario heffen over lege mantelbuizen, kabelgoten of `dark fibre'. OPTA acht een termijn tot twee jaar een redelijke.


8. Waarom vallen lege voorzieningen niet onder de gedoogplicht c.q. het gestelde in de Tw?

In hoofdstuk 5 worden regels vastgelegd met betrekking tot kabels van openbare aanbieders. De definitie van "kabel" die de Tw geeft, maakt duidelijk dat meer bedoeld wordt dan de kabel alleen. Er wordt gesproken over beschermings- en ondersteuningswerken en signaalinrichtingen, maar het is de kabel zelf waarover diensten openbaar worden aangeboden, middels signalen tussen netwerkaansluitpunten. Dit maakt een kabel "de kabel" waar de Tw over spreekt. De voorzieningen rondom de kabel worden op het moment dat de dienstverlening aanvangt onderdeel van de kabel. Tot dat moment vallen zij niet onder de Tw.

Nu moeten voorzieningen eerst worden aangelegd voordat zij in gebruik genomen kunnen worden. Daarom spreekt de Tw over het gedogen van de aanleg van kabels. Wat een redelijke termijn van leegstand is, moet door de gemeente worden bepaald. (Zie vraag 7 boven.)


9. Hoe controleert de gemeente of voorzieningen na de in het instemmingsbesluit afgesproken termijn nog leeg staan?

Een gemeente kan dit doen door in het instemmingsbesluit een meldingsplicht op te nemen voor de inwerkingstelling van dark fibre.
Voor het vullen van HDPE buizen zijn additionele werkzaamheden noodzakelijk (bijvoorbeeld het inblazen van de glasvezels) waarvoor een gemeente tenminste een meldingsplicht kan instellen, of een nieuw instemmingsbesluit dient af te geven. Zo lang de aanbieder dit niet aanmeldt dan wel aanvraagt, staan de buizen klaarblijkelijk leeg.


9. Mag een gemeente gemaakte kosten voor een instemmingsbesluit in rekening brengen?



Ja. De gemeente mag de gemaakte kosten doorberekenen in de vorm van leges, omdat de instemming als een dienst aan de aanbieder is te beschouwen. De gemeente mag alleen de daadwerkelijk gemaakte kosten doorberekenen.


10. Kan een aanbieder (bij OPTA) bezwaar aantekenen tegen de hoogte van de leges?

Ja, tegen de hoogte van de leges kunnen aanbieders desgewenst bezwaar bij de gemeente aantekenen op grond van de Algemene wet bestuursrecht.
Nee, er kan geen bezwaar worden aangetekend bij OPTA


11. Heeft een gemeente, of een andere eigenaar/beheerder van openbare grond recht op schadevergoeding?

Ja, zie artikel 5.4 Tw.


12. Indien de gemeente en de aanbieder niet tot overeenstemming komen met betrekking tot de hoogte van de schade mag de gemeente de werkzaamheden dan ophouden?

Nee. Art. 5.9, vijfde lid, stelt duidelijk dat ook voordat overeenstemming is bereikt tussen partijen of door de rechter uitspraak is gedaan, de werkzaamheden kunnen worden aangevangen.


13. Mag een gemeente weigeren een instemmingsbesluit af te geven indien er geen overeenstemming bestaat over andere punten dan in art. 5.2, derde lid, zijn opgenomen, bijvoorbeeld de hoogte van de schadevergoeding, of (de wijze van) herbestrating, etc.?

Uitgangspunt is en blijft de gedoogplicht van de beheerder van de openbare grond. Hiervan uitgaande kunnen wel nadere voorwaarden worden gesteld over de plaats, het tijdstip en de wijze van uitvoeren van werkzaamheden. De coördinatie van de gemeente mag niet zodanig worden ingevuld dat deze leidt tot een zodanige vertraging van voorgenomen werkzaamheden dat redelijkerwijs niet meer kan worden gesproken van gedogen. De exacte grens van de in de wet neergelegde kaders zal uiteindelijk enkel door de rechter zijn vast te stellen.

Voor wat betreft de overeenstemming over schadedevergoeding wordt verwezen naar het gestelde over 5.9, lid 2, Tw.


14. Kan OPTA aangeven welke aanbieders zich binnenkort in onze gemeente zullen melden?
Nee, dit kan OPTA niet. OPTA verwijst voor een overzicht van aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en omroepnetwerken naar de eigen website. Een marktpartij bepaalt zelf waar en wanneer zij haar netwerk wil uitrollen.


15. Kan ik met vragen van technische en economische aard bij OPTA terecht?
OPTA heeft geen bemoeienis met vragen van technische aard over de aanleg van kabelgoten, of mantelbuizen, noch de kwaliteit hiervan, noch over economische haalbaarheid van de aanleg hiervan.


16. Weet OPTA waar de kabels zich in de grond bevinden?

Nee, dit is bij OPTA onbekend. Hiervoor kunt u contact op nemen met het KLIC (Kabels en Leidingen Informatie Centrum). Dit is de instantie in Nederland waar bij opgave staat geregistreerd welke aanbieder waar belangen heeft. Er bestaan vier regio's in Nederland:

KLIC-West KLIC-Noord KLIC-Zuid KLIC Oost Postbus 8310 postbus 673 Bunderstraat 22II Neringstraat 1 3505 RH Utrecht 9200 AR Drachten 5481 KD Schijndel 8263 BG Kampen




06-8300 0512-515858 06-8212313 038-3327090
Of www.klic.nl

Navraag door OPTA heeft aangetoond dat veel gemeenten reeds zijn aangemeld bij het KLIC omdat zij zelf beheerder van kabels en leidingen zijn.


17. Hoe kan ik als gemeente weten of de ondergrond vol is/raakt?

De wet spreekt niet van een plicht van de gemeente om een registratie bij te houden over waar, welke en hoeveel kabels er in de grond gestopt worden. Echter, de OPTA constateert dat de gemeenten een coördinerende rol opgelegd hebben gekregen van de wetgever en dat de gemeente wegbeheerder is, ook voor alle andere partijen die toegang tot de grond krijgen. Voorts vangt de OPTA geluiden op die er op wijzen dat de ondergrond te vol raakt en andere leidingbeheerders niet meer bij hun leidingen kunnen komen voor onderhoud of vervanging.
Het heeft daarom aanbeveling dat de gemeenten een registratiesysteem opzetten over wat zich waar in de grond bevindt. Alleen op deze wijze kan worden geconstateerd dat een bepaald tracé "vol" is (hieronder kan ook "telecom vol" worden verstaan) en gemotiveerd worden in het instemmingsbesluit.


18. Er zijn bedrijven die zeer grote hoeveelheden lege buizen aanleggen. Kan een gemeente daar iets tegen doen?

De gemeenten hebben mede de coördinerende rol gekregen om te waken over een belangrijk facet in de totstandkoming van de liberalisatie van de telecommunicatie: het uitrollen van alternatieve netwerken. Indien een of twee partijen de schaarse ruimte in de ondergrond monopoliseren en een gemeente constateert dat, dan kan de gemeente door het meewegen van andere belangen, in dit geval de aanleg van alternatieve netwerken, besluiten met minder lege buizen, waar geen gedoogplicht voor geldt, in te stemmen ten einde ruimte over te houden in de ondergrond voor nieuwe aanbieders.

Het belang van andere leiding- en kabelbeheerders, als gas en water, wordt onderkend door de Tw in de vorm van het betrekken van andere belangen bij de instemmingsbesluitvorming. Mede daarom heeft de gemeente een coördinerende rol gekregen.


19. Een gemeente heeft zelf lege buizen aan laten leggen en wil deze nu verkopen aan een aanbieder. Mag dat?

Ja. Deze transactie is civielrechtelijk en valt niet onder de Tw. Lege buizen vallen, zoals gezegd, niet onder de Tw. Zo lang de gemeente verder aan zijn gedoogplicht voldoet zijn er geen problemen te voorzien.

Art. 5.3, eerste lid


1. Op welke gronden heeft dit artikel betrekking?

Art. 5.3 heeft betrekking op alle andere gronden dan openbare gronden, met uitzondering van afgesloten tuinen en erven die met bewoonde percelen één geheel vormen.


2. Op welke kabels heeft art. 5.3 betrekking?


De aanleg en instandhouding van kabels als bedoeld in art. 5.1, tweede lid, Tw, i.c. internationale en interlokale kabels.


3. Wat is het verschil tussen interlokale en lokale kabels?



Een lokale kabel is:

a. voor een openbaar telecommunicatienetwerk: alle kabels van dit netwerk vanaf de netwerkaansluitpunten tot de lokale centrale, concentrator, of een vergelijkbare faciliteit gezien zullen worden als lokale kabels. Hier volgt uit dat daar waar een openbaar telecommunicatienetwerk niet op traditionele wijze is opgebouwd, bijvoorbeeld als het de kabels van een omroepnetwerk als basis heeft, of van een nieuwe aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk, zal gelden dat de kabels vanaf de netwerkaansluitpunten tot aan de dichtstbijzijnde plaats in het netwerk waar ten opzichte van de netwerkaansluitpunten routering van signalen plaatsvindt, als lokaal zullen worden beschouwd;
b. de kabels van een omroepnetwerk die lopen vanaf de percelen van de eindgebruikers tot en met het dichtstbijzijnde wijkcentrum in het netwerk waar overdracht, conversie of manipulatie van de signalen die over het netwerk worden verzonden plaats kan vinden, zullen als lokale kabels worden aangemerkt. Concreet houdt dit in dat de veelal stervormige distributienetten als lokaal worden aangemerkt en de ringvormige trunkkabels als interlokaal.

Een interlokale kabel is een trunkkabel (de oude wet spreekt van hoofd- en stamkabels) die de bovengenoemde punten waarin de lokale kabels bijeenkomen met elkaar verbindt.


4. Hoe kan een gedoogplichtige de status van een kabel beoordelen?
Hiervoor is hij afhankelijk van de informatie die de aanbieder hem geeft. Echter, de aanbieder is verplicht precies aan te geven wat hij aan wil leggen. Het volledige tracé van de kabel kan een aanwijzing zijn. Lege (HDPE) buizen hoeven niet gedoogd te worden.


5. Hoe kan een gedoogplichtige weten of de aanbieder een openbare aanbieder is?
Een aanbieder die zijn netwerk openbaar aanbiedt, zal hier (reclame)materiaal over beschikbaar hebben. Dit kunt u opvragen ter verificatie. U kunt de website van het bedrijf bezoeken. Ook is de registratie bij OPTA een indicatie.


6. Waarover moeten grondeigenaar en aanbieder tot overeenstemming zien te komen?
Over de plaats en de wijze van de uitvoering van het werk.


7. Mag de aanbieder op voorhand graven in de grond van de gedoogplichtige?

Nee, de aanbieder moet eerst tot overeenstemming met de gedoogplichtige trachten te komen voordat hij zijn kabels in de grond mag leggen. Zie verder art. 5.3, tweede lid.

Art. 5.3, tweede lid


1. Bestaat er een procedure indien de gedoogplichtige en de aanbieder niet tot overeenstemming kunnen komen?

Ja, het college van OPTA is bevoegd een dergelijk geschil in behandeling te nemen.


2. Op welke wijze kan de aanbieder een geschil aanmelden?

Een aanbieder kan een geschil niet aanmelden. Dit moet de gedoogplichtige doen.


3. Mogen de werkzaamheden gestart worden voordat er overeenstemming met de gedoogplichtige is bereikt?



Nee, dit mag niet. Voor het geval partijen niet tot overeenstemming kunnen komen, voorziet de Tw in een procedure. Indien de gedoogplichtige niet ingaat op de mogelijkheid een beschikking te vragen aan de OPTA voor de geplande datum van aanvang van uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden, heeft de aanbieder wel het recht te graven.


4. Als grondeigenaar heb ik het vermoeden dat een aanbieder in mijn grond heeft aangelegd zonder dat ik tot overeenstemming ben gekomen. Wat kan ik doen?

Het college van de OPTA ziet toe op de naleving van het gestelde in de Tw. De grondeigenaar kan het college daarom verzoeken een feiten-onderzoek in te stellen. Een aanbieder is verplicht te streven naar overeenstemming met de eigenaar/beheerder van niet- openbare grond alvorens hij kabels gaat aanleggen, instandhouden of verwijderen. Indien de aanbieder geen overeenstemming bereikt met de eigenaar/beheerder, dient hij direct een brief te schrijven aan de eigenaar/beheerder (art.5.3 Tw). Indien deze geen gebruik maakt van de aanmelding van een geschil mag de aanbieder zijn kabels aanleggen.
Echter, indien de aanbieder dit nalaat en toch gaat graven, of aanlegt zonder enig vooroverleg, overtreedt hij de Tw. Het college kan dan handhavend optreden om de illegale situatie ongedaan te maken. Daarnaast maakt de aanbieder naar het zich laat aanzien inbreuk op het eigendomsrecht van de eigenaar/beheerder. Indien de eigenaar/beheerder gedoogplichtig is, kan het graven zonder (streven naar) overeenstemming van invloed zijn op de hoogte van de schadevergoeding. Dit is evenwel aan de rechter om te bepalen (vgl. art. 5.9 Tw). Wanneer de eigenaar/beheerder niet gedoogplichtig is, zou hij op grond van het burgerlijke recht schadevergoeding en zelfs verwijdering van de kabel kunnen vorderen.


5. Op welke wijze kan de aanbieder de geschilprocedure in werking zetten?

Indien de aanbieder niet tot overeenstemming kan komen met de gedoogplichtige, dient hij direct een brief te schrijven aan de gedoogplichtige waarin de aanbieder een omschrijving van de voorgenomen plaats en de wijze van uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden zijn opgenomen. Het heeft aanbeveling deze brief aangetekend te versturen, zodat over de ontvangst ervan nooit twijfel kan zijn.

Het verdient tevens aanbeveling hieraan toe te voegen, dat de datum van de aanvang van de werkzaamheden wordt aangekondigd. Deze datum ligt idealiter minimaal twee weken na dagtekening van de brief, ten einde de grondeigenaar voldoende tijd te geven informatie in te winnen en eventueel een procedure te starten bij de OPTA. De aanbieder dient in zijn brief de gedoogplichtige op deze mogelijkheid wijzen, daar het doorgaans privé personen zal betreffen die niet op de hoogte hoeven te zijn van OPTA en/of de procedures die daar doorlopen kunnen worden.


6. Wat moet de gedoogplichtige doen indien hij het niet eens is met de kennisgeving van de aanbieder?

De gedoogplichtige kan het college vragen een beschikking te geven.


7. Wat onderzoekt OPTA in een geschil?


OPTA zal in een geschil ten eerste oordelen of de gedoogplicht moet worden opgelegd. Er moet derhalve voldaan zijn aan de volgende randvoorwaarden:

- de aanbieder moet een aanbieder zijn van een netwerk als bedoeld in art. 5.1 Tw;
- de aan te leggen kabels moeten ten dienste komen van een openbaar telecommunicatie- of omroep(zender)netwerk als bedoeld in art. 5.1, Tw;
- de kabels moeten interlokaal dan wel internationaal van aard zijn;
- de grondeigenaar dient als gedoogplichtige als bedoeld in art. 5.1, tweede lid, Tw te kunnen worden aangemerkt;

- de aanbieder moet gestreefd hebben naar het bereiken van overeenstemming met de gedoogplichtige, doch deze overeenstemming is niet bereikt;
- er moet sprake zijn van een kabel als bedoeld in art. 1.1, onder r.



Ten tweede beoordeelt OPTA de redelijkheid van het verzoek betreffende de voorgenomen plaats en de wijze van uitvoering, mede op grond van de bedenkingen die door de gedoogplichtige zijn ingediend. In haar overweging betrekt OPTA tevens het gestelde in art. 5.1, derde lid. Alle andere onderwerpen van geschil, waaronder de hoogte van de schadevergoeding, zal OPTA wegens het ontbreken van bevoegdheden niet in behandeling nemen, zie art. 5.9.


8. Wat gebeurt er indien de gedoogplichtige niet reageert op de kennisgeving en niet bij OPTA een procedure heeft aangespannen?

De aanbieder kan, op de aangekondigde datum, zijn werkzaamheden aanvangen.


9. Moet ik lege voorzieningen (zoals HDPE buizen) gedogen in mijn grond?

Nee, u heeft slechts een gedoogplicht voor interlokale en internationale kabels ten behoeve van een openbaar telecommunicatienetwerk, of van een omroep(zender)netwerk. Indien u overeenkomt met de aanbieder dat hij lege buizen in uw grond mag aanleggen, dan doet u dit op basis van een privaatrechtelijke overeenkomst, waarvoor u een (jaarlijkse) vergoeding kunt vragen. Zodra de aanbieder aantoont dat hij de voorgenoemde voorzieningen in gebruik heeft genomen, treedt de gedoogplicht op grond van de Tw in werking.


10. Er meldt zich een aannemer aan de deur die stelt dat ik kabels toe moet laten. Wat kan ik doen?

Een aannemer heeft geen graafrechten. Dit hebben slechts aanbieders van een openbaar telecommunicatienetwerk en een omroep(zender)netwerk. Indien de aannemer niet aannemelijk kan maken dat hij in opdracht van zo'n aanbieder optreedt, dan staat op dat moment voor u ook niet vast dat u gedoogplichtig bent. De aannemer zal altijd een machtiging moeten kunnen overleggen namens welke aanbieder hij optreedt en wat hij precies voornemens is aan te leggen namens de aanbieder.

Art. 5.3, derde lid


1. Wat gebeurt er indien de gedoogplichtige een procedure heeft aangemeld bij het college?

De uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden wordt opgeschort voor de termijn van de procedure. Het college geeft binnen 8 weken na ontvangst van het verzoek een beschikking af. Hiertoe stelt het college een onderzoek in. Het college zal in dit kader schriftelijke vragen stellen en/of een hoorzitting organiseren.

Art. 5.3, vierde lid


1. Mag de aanbieder aanvangen met de aanleg van kabels tijdens de geschilprocedure?

Nee, het verzoek om een beschikking aan het college schorst de uitvoering van het voornemen tot aanleg van kabels.

Art. 5.4


1. Heeft een gedoogplichtige recht op schadevergoeding:

Ja, maar dit recht beperkt zich voor eigenaren en beheerders van openbare grond tot een vergoeding van de kosten van de voorzieningen en van de meerkosten van onderhoud. De wet stelt dat de schadenota dient te kunnen worden verantwoord. Als de aanbieder en de beheerder/eigenaar van openbare grond het niet eens worden over de hoogte van de schade kunnen zij bij de kantonrechter in wiens ambtsgebied de gemeente zich bevindt een procedure aanspannen, zie art. 5.9.



Wat betreft eigenaren van niet-openbare grond stelt de Tw eveneens dat er recht is op schadevergoeding, maar hieraan zijn geen restricties verbonden, zoals dit voor openbare grond gebeurt. OPTA concludeert hieruit dat de wetgever beoogt dat de gedoogplichtige een volledige schadevergoeding dient te ontvangen.


2. Wie is verantwoordelijk voor herstratingswerkzaamheden?

In de parlementaire geschiedenis staat vermeld dat de graafgerechtigde, na aanleg van de kabels, alles in zijn oude staat dient te herstellen (Kamerstukken I 1997/98, 25 533, nr. 309b). Derhalve is de graafgerechtigde in beginsel verantwoordelijk voor herstratingswerkzaamheden. Het uitgangspunt hierbij is dat de gedoogplichtige geen nadeel ondervindt van de aanleg van de kabels. Deze verplichting is volgens de parlementaire geschiedenis de kern van art. 5.4 Tw. Dit betekent ook dat het herstraten deugdelijk dient te gebeuren, hetgeen mede in het belang is van de aanbieder. Indien het herstraten immers niet deugdelijk is uitgevoerd, zou dit kunnen leiden tot (hogere) meerdere kosten van onderhoud en deze dienen door de aanbieder vergoed te worden.


3. Aan wie kunnen geschillen omtrent de schadevergoeding worden voorgelegd?

De eis tot schadevergoeding wordt aanhangig gemaakt bij de kantonrechter in wiens ambtsgebied de onroerende zaak waaraan schade wordt toegebracht is gelegen.

Art. 5.5, eerste lid


1. Waarop heeft dit artikel betrekking?


Op alle gronden die een geheel vormen met gebouwen, inclusief die gebouwen zelf en de lucht boven gronden, wateren en gebouwen.


2. Wat dient hier te worden gedoogd?


a. Kabels die boven gronden, gebouwen en wateren worden aangelegd en instandgehouden zonder aanraking en aanhechting.
b. In en aan gebouwen en in en op gronden welke daarmee één geheel vormen, kabels en netwerkaansluitpunten worden aangelegd en instandgehouden ten behoeve van aansluitingen in die gebouwen en in naburige gebouwen.
c. Het opruimen van deze kabels.


3. Is een instemmingsbesluit van de gemeente nodig teneinde iemand aan te kunnen sluiten?

Nee, voorzover de aanbieder slechts in één gebouw en/of de grond welke daarmee een geheel vormt hoeft te graven, is art. 5.2 niet van toepassing.

Ja, als de aanbieder hiervoor eveneens in de openbare grond als bedoeld in art. 5.1, eerste lid, moet graven.

De gemeentes kunnen overigens overwegen een meldingsplicht in te voeren, indien niet meer dan enkele stoeptegels voor het huis van de abonnee gelicht hoeven te worden ten einde deze aan te kunnen sluiten, ter vervanging van een instemmingsbesluit. Het is aan de gemeente om de spelregels rond de meldingsplicht vervolgens in de telecommunicatieverordening op te nemen.


4. Geldt de gedoogplicht in tuinen, erven en gebouwen?



Ja, in het geval van een aansluitlijn ten behoeve van een netwerkaansluitpunt. Het betreft altijd een lokale kabel ten behoeve van een aansluiting in de vorm van een netwerkaansluitpunt welke mag worden aangebracht, omdat dit op geen enkele andere, redelijke wijze mogelijk is. Als voorbeeld het volgende. Stel u heeft een huurder die wil worden aangesloten bij een aanbieder van een telecommunicatie- en een omroepnetwerk. Dan moet u dit toestaan. Stel achter uw huis ligt een ander "naburig" huis, dat slechts via uw tuin of erf redelijkerwijs bereikbaar is vanaf de openbare weg. In dat geval zult u kabels moeten toestaan in uw tuin of erf ten einde uw achterbuurman aan te kunnen laten sluiten. Alle andere kabels behoeven niet te worden gedoogd.


5. Mag het netwerkaansluitpunt worden gerealiseerd zonder overeenstemming met de gedoogplichtige?

Ja, zie art. 5.5, derde lid. Het is natuurlijk beter te streven naar overeenstemming, mede met het oog op de hoogte van de eventuele schadevergoeding (zie art. 5.9).


6. Geldt er een gedoogplicht voor kabels door de lucht?

Ja. Een ieder dient dit te gedogen, zo lang dit zonder aanraking gebeurt. De palen waarin deze kabels hangen zijn ondersteuningswerken die eveneens moeten worden gedoogd, maar hierdoor vindt aanraking/-hechting plaats. De aard van de kabel bepaalt waar de palen dienen te worden gedoogd en waar niet. De plaats waar de paal in de grond wordt gezet, zal bepalen of een instemmingsbesluit (zie art.
5.2) c.q. overeenstemming met de gedoogplichtige (zie art. 5.3) noodzakelijk is.


7. Een gebouweigenaar laat een aanbieder slechts toe tegen een (jaarlijkse) vergoeding. Mag dit?

Indien de aanbieder toegang vraagt ten einde een of meerdere netwerkaansluitpunten te realiseren in dit gebouw, dan geldt een gedoogplicht voor de eigenaar. Ook indien reeds één of meerdere aanbieders in zijn gebouw netwerkaansluitpunten hebben gerealiseerd. Wel heeft hij recht op een volledige schadevergoeding (zie art. 5.9).


8. Een gebouweigenaar weigert een aanbieder toegang tot zijn gebouw. Mag dit?

Nee, in beginsel is deze gedoogplicht zeer verstrekkend. Uitzonderingen worden door het college desgevraagd per individueel geval beoordeeld. Zie voorts art. 5.5, tweede lid.


9. Krijg ik als aanbieder toegang tot een gebouw van een andere aanbieder als ik daar een netwerkaansluitpunt aan wil leggen?

Ja. De andere aanbieder dient uw netwerkaansluitpunt ten behoeve van een aansluiting te gedogen.


10. Kan een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of omroep(zender)netwerk door de gedoogplichtige worden gesommeerd om kabels (en netwerkaansluitpunten) die niet (langer) gebruikt worden te verwijderen?

De verplichting om niet-gebruikte kabels te verwijderen is niet letterlijk in de wet terug te vinden. Echter, deze kabels kunnen niet worden aangemerkt als onderdeel van een openbaar telecommunicatienetwerk of omroep(zender)netwerk en vallen om die reden niet onder het regime van de Telecommunicatiewet. Derhalve hoeven deze ook niet gedoogd te worden. Als de aanbieder niet op een verzoek tot verwijdering van de kabels ingaat, dan bestaat de mogelijkheid om een procedure bij de burgerlijke rechter aanhangig te maken.

12. Kan ik een vergoeding vragen voor niet-gebruikte kabels in mijn grond?

Kabels die niet ten dienste staan van een openbaar telecommunicatienetwerk of van een omroep(zender)netwerk als bedoeld in artikel 5.1 Tw vallen niet onder de gedoogplicht van de Tw. U kunt een vergoeding vragen op basis van een privaatrechtelijke overeenkomst.



Art. 5.5, tweede lid


1. Zijn er uitzonderingen op de gedoogplicht art. 5.5, eerste lid?

Indien door de aanleg van kabels en netwerkaansluitpunten de bestemming verandert van hetgeen waarin, waaraan, waarop of waarboven de kabels worden aangelegd of een meer dan noodzakelijke verandering van het uiterlijk tot gevolg heeft of een belemmering in het gebruik ontstaat, kan een aanpassing van de aanlegplannen noodzakelijk zijn of wellicht tot een weigeringsgrond leiden. Verder zullen er wellicht praktische hindernissen zijn. In het geval van een handhavingsverzoek zal het college dat op zijn mérites beoordelen.

Art. 5.5, derde lid


1. Wie houdt toezicht op het gestelde in art. 5.5 indien art. 5.3 niet van toepassing is (geschilbeslechting door OPTA)?

OPTA houdt in het algemeen toezicht op het gestelde in de Tw. Op grond van artt. 15.1 en 15.2 kan OPTA (op verzoek) een onderzoek instellen. Voorts staat de weg naar de burgerlijke rechter open.

OPTA heeft uitspraak gedaan n.a.v. een handhavingsverzoek van KPN Telecom B.V. jegens de Stichting Pré Woondiensten.


2. Heeft de grondeigenaar recht op schadevergoeding?

Ja, zie 5.9 Tw.

Art. 5.6

Hier zijn geen vragen over gesteld.

Art. 5.7, eerste lid


1. Waarop heeft dit artikel betrekking?


Op alle gronden, maar ook gebouwen, de lucht, wateren, etc., waar de gedoogplicht bedoeld in hoofdstuk
5 Tw van toepassing is en een geschil ontstaat omtrent het verleggen van kabels die vallen onder hoofdstuk 5 Tw. Art. 5.7 maakt hierin geen onderscheid.


2. Op wiens kosten vindt het verleggen van kabels plaats?

Indien de voorgenomen werkzaamheden voor de oprichting van gebouwen of de uitvoering van werken door of vanwege degene op wie de gedoogplicht rust worden uitgevoerd en indien de verplaatsing noodzakelijk is, verlegt de aanbieder op eigen kosten de kabels. In alle andere gevallen betaalt degene die om verlegging van de kabels verzoekt.


3. Mag een aanbieder zijn kabels laten liggen nadat de gedoogplichtige hem heeft gesommeerd te verleggen?

Nee, op grond van art. 5.7, eerste lid, sommeert de gedoogplichtige de aanbieder zijn kabels te verleggen omdat dit noodzakelijk is voor de oprichting van gebouwen of de uitvoering van werken door of vanwege



de gedoogplichtige. Wel moet de gedoogplichtige aan de aanbieder aannemelijk hebben gemaakt dat hij aan de vereisten, die dit lid stelt, voldoet.

Indien de aanbieder meent dat de gedoogplichtige niet aan de eisen voldoet die art. 5.7, eerste lid, stelt, kan hij het college verzoeken een beschikking te geven (zie art. 5.7, derde lid). Wordt hij in het gelijk gesteld, dan dient diegene die opdracht heeft gegeven de kabels te verleggen de kosten alsnog aan de aanbieder te vergoeden. Op deze wijze heeft de wetgever een waarborg tegen misbruik van de verlegregeling geboden.


4. De aanbieder weigert zijn kabels te verleggen ondanks herhaaldelijke verzoeken hiertoe van de gedoogplichtige. Wat kan de gedoogplichtige doen?

De OPTA houdt toezicht op de naleving van de Tw en kan derhalve (op verzoek) een onderzoek instellen naar de naleving van art. 5.7, eerste lid. De behandeling van een handhavingsverzoek door het college zal gepaard gaan met een toetsing van het geschil aan art. 5.7, eerste lid, Tw. Hiernaast staat de weg naar de burgerlijke rechter in kort geding open.


5. Wat zijn werken?


Gelet op de wetsgeschiedenis dient het begrip "werken" naar het oordeel van het college niet te beperkt te worden uitgelegd. Er zijn (bij) andere (wet) opgedragen taken voor te stellen die een overheidsorgaan uitvoert en die niet noodzakelijkerwijs tot een constructie leiden. Desondanks zou verleggen in het kader daarvan terecht kunnen worden vereist. Naar de mening van OPTA dient derhalve ook het begrip werkzaamheden onder het begrip "werken" te worden gevangen. Dit kan ook worden afgeleid uit het feit dat de wetgever een onderscheid maakt tussen de oprichting van gebouwen en de uitvoering van werken. Het college zal in het geval van een geschil tussen aanbieder en gedoogplichtige een situatie op zijn individuele merites beoordelen, waarbij per geval bekeken zal worden of het verzoek voldoet aan de in art. 5.7, eerste lid, gestelde eisen.


6. Moet een aanbieder verleggen indien de grondeigenaar/beheerder de grond verkoopt?

Nee, niet op voorhand. Eerder, zie art. 5.1, is vastgesteld dat de gedoogplicht in principe eeuwigdurend is. Hij gaat mee over op de nieuwe eigenaar, zelfs als de grond van status verandert.

Er zijn in art. 5.7 twee bepalingen opgenomen die wel een einde maken aan de gedoogplicht. (Zie ook art. 5.7, tweede lid) Het eerste lid stelt dat er sprake moet zijn van werken of van de oprichting van gebouwen door of vanwege de gedoogplichtige, die de verlegging noodzakelijk maakt. Enkel de grond verkopen brengt geen noodzaak met zich mee. De nieuwe grondeigenaar zal moeten aantonen dat hij om verlegging te bewerkstelligen aan de genoemde vereisten voldoet.


7. Voorziet de Tw in de mogelijkheid de kabels te laten liggen, ook nadat de gedoogplichtige de geschilprocedure in werking heeft gesteld? Hier zijn twee antwoorden mogelijk.

Nee. De werkzaamheden worden immers niet geschorst indien partijen het niet eens zijn. De gedoogplichtige geeft in zijn kennisgeving aan dat hij werkzaamheden gaat uitvoeren, of gaat bouwen, dan wel dit laat doen en dat dit het nodig maakt de kabels te verleggen. De aanbieder dient aan dit verzoek gehoor te geven. De uitvoering van de werkzaamheden worden zo niet onnodig vertraagd. Indien de aanbieder bedenkingen heeft tegen het dragen van de kosten van het verleggen van de kabels, kan hij de OPTA om een beschikking vragen. Indien niet wordt voldaan aan de criteria van art. 5.7, eerste lid, moet de verzoeker de kosten van het verleggen aan de aanbieder vergoeden (zie art. 5.7, tweede lid). Op deze wijze voorziet de wetgever in een waarborg tegen misbruik van de verlegregeling.

Ja. Het college stelt dat indien het maken van aanpassingen, bijvoorbeeld door het aanleggen van een beschermingsconstructie, het mogelijk maakt dat de kabels blijven liggen, zonder verdere hinder van de



werkzaamheden, deze aanpassingen kunnen worden aangemerkt als verleggen. De kosten worden betaald door de aanbieder als zijnde verlegkosten.


8. Art. 5.7, eerste lid, spreekt over "nodig". Hoe moet dit begrip worden uitgelegd?

Uit de wetsgeschiedenis leidt OPTA af dat het de bedoeling van de wetgever is dat grondeigenaren door de aanwezigheid van kabels in hun grond niet worden beperkt bij het oprichten van gebouwen en het uitvoeren van werken. Hieruit volgt dat het er bij het bepalen van de noodzaak om de kabels te verleggen om gaat of een grondeigenaar, ondanks de aanwezigheid van kabels, zonder extra kosten gebouwen kan oprichten of werken kan uitvoeren.


9. Wat moet onder "verplaatsen" worden verstaan?

Het college stelt dat dit begrip ruim moet worden uitgelegd, in die zin dat zowel het daadwerkelijk verplaatsen als het nemen van beschermende maatregelen, indien dit redelijkerwijs mogelijk is, hieronder dient te worden begrepen. De kosten die deze maatregelen met zich meebrengen dienen door de aanbieder te worden voldaan, mits aan de vereisten die art. 5.7, eerste lid, stelt, is voldaan.


10. Wie beslecht geschillen over de hoogte van deze aanpassingskosten?

Indien de aanbieder het niet eens is met de hoogte van de kosten die de gedoogplichtige hem voorlegt naar aanleiding van beschermende dan wel aanpassingskosten ten behoeve van de bescherming van zijn kabels, kunnen zowel de aanbieder als de gedoogplichtige dit geschil aan het college voorleggen.

Art. 5.7, tweede lid


1. Waarop heeft dit artikel toepassing?


In dit geval zijn partijen het eens over het feit dat niet de gedoogplichtige een verzoek tot het verleggen van kabels tot de aanbieder heeft gericht, of dat de aanvraag van de gedoogplichtige niet voldoet aan de eisen die art. 5.7, eerste lid, stelt. Hiermee is sprake van een "verzoeker". Deze verzoeker kan zich niet vinden in de hoogte van verlegkosten zoals de aanbieder deze aan hem heeft gepresenteerd. Indien partijen er niet samen uitkomen kan dit aan het college worden voorgelegd, zie art. 5.7, derde lid.


2. Wat moet worden verstaan onder het begrip verplaatsen (verleggen)?

Het verplaatsen van kabels kan in beginsel in twee fasen worden opgedeeld. Ten eerste (het plannen van) de activiteiten rond het uit de grond halen van de oude kabel. Ten tweede (het plannen van) de activiteiten rond het neerleggen van de nieuwe kabel.


3. Moet een aanbieder verleggen na een verzoek?

Ja, zodra de verzoeker heeft aangegeven de kosten die het verleggen van de kabels met zich meebrengt te zullen voldoen, moet de aanbieder verleggen. De gedoogplicht wordt op deze wijze opgeheven. Het is niet aan de aanbieder (of het college) het verzoek te toetsen op welke gronden dan ook.


4. Wat moet worden verstaan onder het begrip kosten?

Het college wil ieder geschil op zijn individuele merites kunnen beoordelen, waardoor hij niet op voorhand een definitie geeft van dit begrip. In beginsel bevat het begrip in ieder geval die kosten die direct aan de (voorbereiding van de) fysieke handelingen kunnen worden toegerekend.


5. Mogen additionele kosten worden meegerekend bij de verlegkosten?



Het college heeft in het HSL-Zuid besluit geoordeeld dat KPN de kosten van de goedgekeurde accountantsverklaring, die KPN moet maken omdat HSL-Zuid, als verzoeker, zelf deze verklaring eist bij de einddeclaratie, mag doorberekenen aan HSL-Zuid. Deze kosten had KPN nooit gemaakt indien zij niet verzocht was te verleggen. Door zijn eis bepaalt HSL zelf mede de hoogte van de verlegkosten.

Het college geeft aan dat daarmee niet is gezegd dat alle kosten die ook maar enigszins gerelateerd zijn aan de verlegging, kunnen worden doorberekend. Hierbij zou bijvoorbeeld gekeken kunnen worden naar een grens tussen de kosten die voort komen uit het verleggen zelf en kosten die voortkomen uit de (relatie met de nieuwe grondeigenaar van de) nieuwe locatie.

Zoals eerder gesteld zal het college ieder individueel geval op zijn merites toetsen.


6. Zijn andere schaderegelingen van toepassing op de verlegregeling uit de Tw?

Nee, de Tw bevat een eigen systematiek die andere regelingen in beginsel uitsluit.


7. De aanbieder stelt dat mijn verzoek onder "andere gevallen dan bedoeld in het eerste lid" valt. Ik ben het daar niet mee eens. Wat kan ik doen?

Indien de gedoogplichtige en de aanbieder het niet eens worden over wie de kosten van het verleggen van de kabels moet dragen, biedt art. 5.7, derde lid, voor zowel gedoogplichtige als aanbieder de mogelijk een geschilprocedure hierover aanhangig te maken bij de OPTA. Echter, indien u niet aan de voorwaarden, zoals gesteld in art. 5.7, eerste lid, Tw voldoet, ziet de wet u als verzoeker.


5.7, derde lid



1. Wie heeft geschilbeslechtende bevoegdheden inzake art. 5.7, eerste en tweede lid?

Met de inwerkingtreding van de Tw heeft de OPTA geschilbeslechtende bevoegdheden over het eerste lid. Inzake het tweede lid bestond deze reeds.

De geschilbeslechting onder het eerste lid beperkt zich tot de vraag wie van de geschilpartijen de kosten van het verleggen dient te dragen, tenzij partijen het eens zijn dat door middel van een aanpassing aan c.q. beschermingsmaatregel ten behoeve van de kabels, die op kosten van de aanbieder wordt gemaakt, fysieke verlegging niet noodzakelijk is, er een geschil ontstaat over de hoogte van de kosten van deze maatregelen.

Bij het tweede lid bepaalt de OPTA of de hoogte van de verlegkosten juist is gesteld.


2. De eigenaar/beheerder van de grond kan niet tot overeenstemming met de aanbieder komen. Mag de gedoogplichtige direct met de werkzaamheden beginnen?

Nee, de Tw voorziet in een procedure (zie art. 5.3, tweede en derde lid) voor het geval dat de gedoogplichtige en de aanbieder niet tot overeenstemming kunnen komen over wie de kosten van het verleggen van de kabels moet dragen. De gedoogplichtige stuurt een schriftelijke kennisgeving aan de aanbieder, waarin hij een omschrijving van de voorgenomen plaats en de wijze van uitvoering geeft. Het is uitermate belangrijk voor de gedoogplichtige dit tijdig te doen. In deze kennisgeving dienen de werkzaamheden die u als gedoogplichtige uit wil voeren zorgvuldig beschreven te worden. Tevens zult u aan moeten geven waarom de kabels van de aanbieder moeten worden verlegd. Het verdient aanbeveling dat de gedoogplichtige tevens een redelijke termijn aangeeft waarop zijn werkzaamheden een aanvang zullen nemen en de aanbieder informeert dat indien partijen niet tot overeenstemming kunnen komen er een beschikking van het college kan/zal worden gevraagd.



Daar art. 5.3, vierde lid, niet van toepassing is verklaard op de geschilprocedure en de voorgenomen werkzaamheden niet worden geschorst, kan de gedoogplichtige op de in de schriftelijke kennisgeving aangekondigde datum de werkzaamheden aanvangen. De kabel moet dan zijn verlegd.


3. Art. 5.7, derde lid, verklaart art. 5.3, tweede lid, van "overeenkomstige toepassing". Wat moet onder dit begrip worden verstaan?

Uit het feit dat OPTA een beschikkingsbevoegdheid heeft gekregen, blijkt dat de wetgever heeft willen voorzien in een regeling dat partijen in een geschilsituatie dit geschil bij het college kunnen aanmelden. Het college stelt dat dit beide partijen kan betreffen. Wel zal de gedoogplichtige aan de verdere vereisten zoals in art. 5.3, tweede lid, Tw voldaan moeten hebben.


4. Hoe bepaalt de OPTA wie als gedoogplichtige moet worden aangemerkt?

De OPTA realiseert zich dat grond van eigenaar kan verwisselen. Daarom heeft de OPTA bepaald dat het ijkpunt van wie als gedoogplichtige moet worden gezien in een onderhavig geschil ligt in de periode die de gedoogplichtige heeft aangegeven in zijn brief, bedoeld in art. 5.3, tweede lid, aan de aanbieder waarin hij aankondigt in welke periode de aanbieder zijn kabels dient te verleggen.


5. Hoe blijkt wie als gedoogplichtige moet worden aangemerkt?

De OPTA vraagt de geschilpartij die verlegging sommeert het bewijs te leveren dat hij in de periode waarin hij de verlegging van de kabels gevorderd heeft eigenaar is van de grond. Dit kan bijvoorbeeld door kadastrale gegevens, of door een verkoopakte van een latere datum.


6. Worden de werkzaamheden opgeschort door de bij OPTA aan te spannen procedure?

Nee, de werkzaamheden zullen op de aangekondigde datum een aanvang nemen. De aanbieder moet er voor zorg dragen dat zijn kabel(s) verwijderd is/zijn. Een andere interpretatie maakt de verlegregeling tot een dode letter, daar een aanbieder in een ander geval door er voor te kiezen te blijven liggen, de voorgenomen werkzaamheden zodanig kan frustreren dat de grondeigenaar in een zeer nadelige positie komt ten opzichte van de aanbieder. Het adagium "liggen om niet, verleggen om niet" dat de wetgever heeft ingesteld, zou hier volledig door worden ondergraven. OPTA kan een beschikking afgeven over wie de kosten voor het verleggen moet dragen. Met het instellen van deze geschilregeling, waarbinnen het college de voorgelegde zaak toetst aan het gestelde in art. 5.7, eerste lid, heeft de wetgever een waarborg tegen misbruik van de verlegregeling geboden; de aanbieder heeft echter geen keuze: hij zal moeten verleggen.


7. Indien de verzoeker en de aanbieder het niet eens kunnen worden over de hoogte van de kosten bedoeld in art. 5.7, tweede lid, Tw van het verleggen van kabels, welke stappen kunnen dan worden genomen?

Uit het feit dat OPTA een beschikkingsbevoegdheid heeft gekregen, blijkt dat de wetgever heeft willen voorzien in een regeling dat partijen in een geschilsituatie dit geschil bij het college kunnen aanmelden. Het college stelt dat dit beide partijen kan betreffen. Wel zal aan de verdere vereisten zoals in art. 5.3, tweede lid, Tw voldaan moeten zijn. Het college van de OPTA oordeelt vervolgens of de kosten die in rekening worden gebracht voor het verleggen van de kabels redelijk zijn. Dit kunnen zowel directe als indirecte kosten betreffen.


8. Indien de verzoeker en de aanbieder het niet eens zijn over de hoogte van de verlegkosten geldt dan ook dat er toch wordt verlegd?

Zodra de verzoeker aan de aanbieder te kennen heeft gegeven dat hij de kosten van verplaatsing zal vergoeden, dient de aanbieder zijn kabels te verplaatsen. Het geschil betreft de (hoogte van de) kosten van verplaatsing die na de verplaatsing aan de verzoeker wordt voorgelegd. Hieruit volgt dat het logisch



is dat art. 5.3, vierde lid, niet van overeenkomstige toepassing is verklaard en de voorgenomen werkzaamheden niet worden opgeschort.


9. Wat toetst het college inzake een geschil?

Het college toetst de criteria van art. 5.7, eerste lid, Tw, te weten:
- de bevoegdheid van het college;

- gedoogplichtige;

- noodzaak verplaatsing

- gebouwen;

- werken;

- door of vanwege degene die dit uit gaat of laat voeren; aan de situatie zoals deze aan het college wordt voorgelegd. Indien blijkt dat de geschilpartij die de verlegging eist op enigerlei wijze niet voldoet aan het gestelde in art. 5.7, eerste lid, zal het college oordelen dat hij, als verzoeker zoals bedoeld in art. 5.7, tweede lid, de kosten voor het verleggen voor eigen rekening moet nemen.

Het college toetst inzake een geschil ex art. 5.7, tweede lid, Tw of er een directe relatie bestaat tussen de kosten die door de aanbieder bij de verzoeker in rekening worden gebracht en de verlegging van de kabels.

Voorts kan het college de redelijkheid van de (hoogte van de) declaratie toetsen.

Art. 5.8, eerste lid


1. Mag een aanbieder zelfstandig bomen, begroeiïngen, of de wortels hiervan snoeien dan wel inkorten?

Nee, indien voor de aanleg, instandhouding en exploitatie van het netwerk het noodzakelijk is te snoeien of in te korten moet de aanbieder dit schriftelijk verzoeken aan de rechthebbende van deze bomen. Hij mag dit onder normale omstandigheden niet op eigen initiatief doen, omdat bij de aanleg van kabels geen sprake is van telecommunicatie (zie art. 1.1, onder c: "Iedere overdracht, uitzending of ontvangst van signalen van welke aard ook door middel van kabels, radiogolven, optische middelen of andere electromagnetische middelen"). Bij de aanleg van kabels kan daarom enkel de weg van de schriftelijke procedure doorlopen worden.

Er is hier sprake van een beperking van de in dit hoofdstuk opgelegde gedoogplicht. De aanbieder mag hier niet zelf snoeien of inkorten.


2. Wat moet een rechthebbende op de begroeiïng snoeien, dan wel inkorten?

Het verzoek kan alleen gericht zijn tegen takken en wortels die redelijkerwijs hinderlijk zijn of gaan worden voor de aanleg, exploitatie en instandhouding van het netwerk. Dit betekent dat het snoeien en inkorten alleen proportioneel ten opzichte van de (te leggen) kabel hoeft te geschieden.


3. Mag een gemeente begroeiïng in bescherming nemen?

Ja, de gemeente kan dit doen door middel van het instemmingsbesluit, zie art. 5.2. Hierin mogen immers andere belangen worden meegenomen dan waar de Tw in voorziet. Wel moet sprake blijven van gedogen.


4. Heeft de rechthebbende ten aanzien van de begroeiing recht op schadevergoeding?

Ja, zie art. 5.9.



Art. 5.8, tweede lid


1. Op 1 januari 2002 is het tweede lid komen te vervallen. Komt daarmee de mogelijkheid tot het instellen van een onderzoek door het college (in het geval van een verzoek tot bestuursdwang) te vervallen?

Nee, het college heeft op grond van art. 15.1, derde lid, en art. 15.2, tweede lid, het recht toezicht op de naleving van de Tw te houden, respectievelijk is bevoegd bestuursdwang toe te passen. Het college zal in de nieuwe situatie hetzelfde onderzoeken als het geval was bij een handhavingsonderzoek op grond van art. 5.8, tweede lid. Het artikel is vervallen, omdat deze expliciete bestuursdwang door de wetgever en het college als dubbelop werd ervaren.


2. Welke rol speelt het college van OPTA hierin?

Indien een rechthebbende van bomen e.d. geen gehoor geeft aan het verzoek van de aanbieder kan deze een verzoek aan het college richten bestuursdwang uit te oefenen.


3. Wat onderzoekt het college in het geval van een verzoek tot bestuursdwang?

Het college zal onderzoeken of het snoeien van takken of inkorten van wortels nodig is omdat deze redelijkerwijs hinderlijk zijn of worden voor de aanleg, instandhouding en exploitatie van de netwerken waarop H5 Tw ziet.

Art. 5.8, derde lid


1. Wanneer mag een aanbieder zelfstandig overgaan tot snoeien of inkorten van begroeiïng?

Indien de begroeiïng de telecommunicatie ernstig belemmert dan wel stoort. Dat wil zeggen dat als de begroeiïng een direct risico voor de werking van een operationeel openbaar telecommunicatie- of omroep(zender)netwerk is, de aanbieder tot zelfstandig optreden mag overgegaan. De aanbieder dient direct de rechthebbende schriftelijk hierover te informeren. De ingreep dient ook hier proportioneel en redelijk te zijn ten opzichte van de kabel.
Deze regeling geldt niet bij de aanleg van kabels. Dan is er immers nog geen sprake van telecommunicatie.

Art. 5.9


1. Heeft het college zeggenschap over de hoogte van schadevergoedingen die voortvloeien uit Hoofdstuk
5?


Nee, dit is de kantonrechter. Ieder geschil dat over de hoogte van een schadevergoeding gaat, zal het college niet in behandeling nemen.


2 . Schorst de procedure bij de kantonrechter over de schadevergoeding de voorgenomen werkzaamheden?

Nee, zie het vijfde lid, dat stelt dat voordat tot overeenstemming is gekomen, of een uitspraak is gedaan, tot de aanlegwerkzaamheden op grond van art. 5.1, 5.5 en 5.8 kan worden overgegaan.

Art. 5.10




1. Moet een aanbieder die in het bezit is van een voorziening ten behoeve van telecommunicatiekabels (bijvoorbeeld een kabelgoot, of mantelbuis) deze capaciteit delen met een andere aanbieder?

Indien de ander een redelijk verzoek doet, moet de aanbieder tegemoet komen aan dit verzoek, mits de ander bereid is een redelijke vergoeding te betalen.


2. Wat is een redelijk verzoek?


Dit hangt af van verschillende factoren, die in eerste instantie beoordeeld moeten worden door de ontvanger van het verzoek. Hierbij moet gedacht worden aan de plaats en de aard van het verzoek. Is het technisch mogelijk wat men wil? Is er capaciteit en voor hoe lang? Is men bereid een redelijke vergoeding te betalen? Etc.


3. Zijn er weigeringsgronden om een verzoek af te wijzen?

Ja, deze zijn er en moeten gezocht worden in de sfeer van de antwoorden op de bovenstaande vragen.


4. Zijn er mogelijkheden om een aanbieder te dwingen zijn voorziening ter beschikking te stellen?

Ja, hoewel de Tw niet voorziet in een geschilregeling, kan OPTA verzocht worden een onderzoek in te stellen op grond van het gestelde in artikel 15 Tw.


5. Kan een gemeente op grond van art. 5.10 jo. 5.2 een aanbieder dwingen zijn voorzieningen open te stellen?

Nee, de wetgever heeft deze mogelijkheid niet gecreëerd. Art. 5.10 heeft slechts betrekking op (verzoeken van) aanbieders onderling. Zie verder art. 5.2, vierde lid.

Art. 5.11


1. Moeten kabels van een omroepzendernetwerk worden gedoogd?

Op grond van dit artikel dat op 1 januari 2002 in werking is getreden, zijn alle artikelen van hoofdstuk 5 van toepassing op deze kabels. Dit houdt in dat voor kabels ten dienste van omroepzendernetwerken dezelfde regels gelden als voor kabels ten dienste van een openbaar telecommunicatienetwerk en van een omroepnetwerk.

Art. 20.5, eerste lid, Tw


1. Is N.S. grond openbare grond?


Nee, sinds de inwerkingtreding van de Tw valt de grond van de spoorwegen niet langer onder de definitie van openbare grond, maar onder alle andere dan openbare gronden. Er is hier in zoverre een uitzondering op, dat alle kabels die in N.S. grond zijn aangelegd vòòr 15 december 1998 op grond van Hoofdstuk VI van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen (het "Wtv gedooghoofdstuk") geacht worden te liggen in openbare grond (zie art. 5.1, eerste lid). Deze uitzondering geldt eveneens voor kabels aangelegd door het Ministerie van Defensie.

Zeekabels


1. In de Tw is geen apart artikel opgenomen met betrekking tot zeekabels. OPTA deelt in algemene zin het volgende mee.



a. Zeekabels aan land

Hoofdstuk 5 Tw is onverminderd geldig voor zeekabels. Zeekabels kunnen immers gerekend worden tot de categorie internationale kabels.

b. Zeekabels onder water

Binnen de territoriale wateren van Nederland heeft u te maken met het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Directie Noordzee (070-3366600). In overleg met deze directie wordt bepaald op welke plek op de zeebodem u uw kabel het beste neer kunt leggen. Bij de beoordeling wordt bijvoorbeeld rekening gehouden met mijnbouwactiviteiten, visgronden, bodemgesteldheid, zandwinning, etc. In het verleden is de telecommunicatiewetgeving in algemene zin ook van toepassing verklaard op de zeebodem. Dit betekent dat hoofdstuk 5 Tw van toepassing is.

c. Zeekabels buiten de territoriale wateren

Buiten de territoriale wateren heeft u van doen met het UNCLOS verdrag van de Verenigde Naties.

Position paper gedogen

Het college heeft in januari 2002 een position paper met betrekking tot gedogen uitgeven in reactie op een probleemanalyse van de Directie-Generaal Telecommunicatie en Post. U treft dit position paper eveneens op de website van OPTA aan.