Ministerie van Algemene Zaken

Antwoord op de vragen van de heer drs. F.J.M. Crone (PvdA), d.d. 19 augustus 2002, kenmerk: 2010213980
---


1. Vraag:
Deelt u de opvatting van de officier van justitie in zijn requisitor dat de vennootschap de verantwoordelijkheid voor dergelijke prijsafspraken droeg, en is daarmee ook een van de toenmalige directeuren, te weten de heer Heinsbroek, (mede) verantwoordelijk geweest voor deze overtreding van de mededingingsregels?

Antwoord:
Het is niet aan de minister president om te oordelen over de inhoud van een requisitoir van een officier van justitie. Overigens is van bijzonder belang de opvatting van de rechter. Deze heeft de besloten vennootschap Arcade Music Company Nederland B.V. veroordeeld voor overtreding van mededingingsregels. De rechter heeft dat gedaan omdat hij gedragingen van enige werknemers van Arcade heeft toegerekend aan de vennootschap. Daaronder was niet de heer Heinsbroek. De rechter heeft ook niet vastgesteld dat de mededingingsregelgeving op grote schaal is overtreden en de officier van justitie heeft in het strafdossier kennelijk ook geen aanknopingspunten gevonden om een leidinggevende te dagvaarden.


2. Vraag:
Strekken de onderzoeken van de Nma naar mogelijke prijsafspraken, cq het voorkomen van hoge CD-prijzen in Nederland als gevolg van onvoldoende oncurrentie in de CD-branche zich ook uit over de periode waarin de heer Heinsbroek daarin actief was of economische belangen had?

Antwoord:
Ja, het onderzoek van de NMa (sectorscan) heeft betrekking op de periode van 1990 tot heden.


3. Vraag:
Acht u het juist dat de minister van Economische Zaken als eerst verantwoordelijke bewindspersoon voor de Nma informatie heeft of kan verkrijgen over lopende onderzoeken bij de Nma, en dat hij daarover aanwijzingen zou kunnen geven? Zo ja, acht u het dan voorts juist dat de huidige minister (mede) verantwoordelijkheid heeft over een onderzoek waarin zijn (eerdere) positie en belangen een rol kunnen spelen, en zou het in dat geval niet beter zijn deze verantwoordelijkheid naar een andere bewindspersoon te verleggen?

Antwoord:
Het kabinet staat een effectieve en daadkrachtige uitvoering van het mededingingstoezicht voor door een onafhankelijke toezichthouder. De opeenvolgende ministers van Economische Zaken hebben immer de opvatting gehuldigd dat bij lopende onderzoeken de minister van Economische Zaken zich zeer terughoudend opstelt bij het vragen van informatie, teneinde de NMa haar taak onafhankelijk te laten uitoefenen. Ook ten aanzien van het geven van aanwijzingen in individuele gevallen is de grootste terughoudendheid betracht. Sinds het bestaan van de NMa hebben de verschillende ministers van Economische Zaken geen enkele keer



een individuele aanwijzing gegeven aan de NMa ten aanzien van de toepassing van de Mededingingswet. De Minister van Economische Zaken zal ook in dit geval geen gebruik maken van die bevoegdheid. Overigens zou een aanwijzing op grond van de Mededingingswet altijd in schriftelijke vorm moeten worden gegeven en bij de stukken van de zaak moeten worden gevoegd. Bovendien moet de Minister van Economische Zaken met het oog op de transparantie bij het aan het parlement te zenden jaarverslag van de NMa zijn bemoeienissen met beslissingen in individuele gevallen toelichten. De onafhankelijkheid van de NMa wordt geformaliseerd in het wetsvoorstel ter verzelfstandiging van de NMa dat op 10 september plenair in de Eerste Kamer zal worden besproken. Op basis van dit wetsvoorstel, dat door de Tweede Kamer in januari jongstleden is aangenomen, kan de Minister van Economische Zaken geen aanwijzingen meer geven in individuele gevallen. Aangezien de NMa nu reeds op onafhankelijke wijze handelt in welke zaak dan ook, is er geen enkele reden dat dit dossier overgedragen zou worden aan een andere bewindspersoon. De Minister van Economische Zaken is uiteraard bereid de Kamer ten alle tijde te informeren over de voortgang en de resultaten van het onderzoek.


4. Vraag:
Tast het feit van een (recente) veroordeling, wegens aantasting van de regels voor eerlijke concurrentie van een bedrijf van een minister van Economische Zaken en zijn persoonlijke betrokkenheid daarbij, de geloofwaardigheid van deze bewindspersoon niet fundamenteel aan, omdat de minister van Economische Zaken zijn beleid bij uitstek moet richten op het voorkomen van iedere verstoring van eerlijke concurrentie?

Antwoord:
Ne, de geloofwaardigheid van de minister van Economische Zaken staat niet ter discussie (zie ook vraag 1). Zoals geantwoord op vraag drie staat effectief, onafhankelijk en daadkrachtig toezicht op de mededinging voorop. Dit is ook de wens van de minister van Economische Zaken. Het beleid is er op gericht om iedere verstoring van eerlijke concurrentie te voorkomen.

Toelichting:
Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen ter zake van het lid Gerkens.


1 NRC Handelsblad, 14 augustus jl



























Postbus 20001 - 2500 EA 's-Gravenhage - Binnenhof 20 - Tel. (070) 356 41 00 - Fax (070) 356 46 83