Ministerie van Financiën

Persbericht
PERS-2002-199
Den Haag, 30 augustus 2002

Antwoorden van de staatssecretaris van Financiën op kamervragen  van mw. Van Vroonhoven-Kok over het standpunt van de Belastingdienst over conclusies van het proefschrift over het afschrijven op vastgoed

VRAGEN:


1.
Is het waar dat één van uw belastinginspecteurs is gepromoveerd op het fiscaal afschrijven en afwaarderen van vastgoed?1


2.
Is het waar dat één van de conclusies van deze dissertatie, namelijk dat de waardestijging van het vastgoed meer bij de afschrijving betrokken moet worden, staand beleid dreigt te worden? Zo ja, op welke wijze zijn tegenargumenten en tegenoverliggende visies (bijvoorbeeld de componententheorie) in de standpuntbepaling betrokken en op welke wijze is rekening gehouden met de maatschappelijke gevolgen van de nieuwe visie, in het bijzonder voor de vastgoedsector?


3.
Hoeveel dissertaties zijn er de laatste jaren binnen de Belastingdienst geschreven en in welke mate hebben deze invloed gehad op het standpunt van de belastingdienst? Zijn er op dit moment meer belastinginspecteurs


1 Property NL, juni jl.




ANTWOORDEN:


1.
Ja


2.
Het is niet zo dat in de genoemde dissertatie het beleid van de Belastingdienst ten aanzien van afschrijving op vastgoed wordt bepaald. In de genoemde dissertatie is, onder andere, dit onderwerp aan de orde gesteld, maar ook door de "Studiegroep vennootschapsbelasting in internationaal perspectief" is aandacht besteed aan deze problematiek. Ik streef er wel naar binnenkort over een aantal aspecten van afschrijving op vastgoed een voorstel uit te brengen. Overigens is het standpunt dat waardestijging invloed kan hebben op de afschrijving niet een nieuwe visie. De Hoge Raad is reeds lang geleden (2 januari 1958, nr 13 379, BNB 1958/56*) tot dit oordeel gekomen. Voor de goede orde merk ik op dat daarbij overigens geen sprake was van winstneming boven de historische kostprijs.


3.
Er worden binnen het verband van de Belastingdienst geen dissertaties geschreven. De begeleiding en beoordeling van proefschriften vindt plaats onder verantwoordelijkheid van de universiteiten en is overigens een privé aangelegenheid. Wel is het zo dat een aantal medewerkers van de Belastingdienst tijdens hun promotie studiefaciliteiten genieten. Dat betreft ongeveer 15 tot 20 medewerkers. Bij het vaststellen van beleid houd ik uiteraard rekening met de standpunten die in dissertaties worden verdedigd. Daarbij heeft het geen invloed of de promovendus werkzaam is bij de Belastingdienst of niet. Daarnaast houd ik natuurlijk rekening met de reacties die op deze standpunten worden geschreven en met de maatschappelijke gevolgen die deze standpunten hebben.