Ingezonden persbericht


Aan: De voorzitter van Provinciale Staten van Noord-Holland, de heer H. Borghouts Van: M.A. de Jong, lid Provinciale Staten voor de PvdA Datum: 12 september 2002
Betreft: Mondelinge vragen PvdA te stellen in de vergadering van PS 16 september 2002

Geachte heer Borghouts,

Namens de fractie van de PvdA verzoek ik u om mij in de vergadering van Provinciale Staten op 16 september 2002 bij het agendapunt ´mondelinge vragen´ de gelegenheid te bieden om de hieronder vermelde vragen te stellen over de NoordZuidLijn in Amsterdam.

Allereerst een toelichting, om de context van mijn vragen aan te geven. Voor de Cie. WVV dd. 6 september 2002 was door het college van GS het onderwerp Noord-ZuidLijn geagendeerd. Bijgevoegd was een notitie van GS: Materieelkeuze NoordZuidLijn. Door GS werd voorgesteld om het advies van de Stuurgroep RegioNet over te nemen, hetgeen inhield dat het advies van de ambtelijke begeleidingsgroep over wordt genomen. Dit advies is o.a. om "in dit stadium geen beslissing te nemen over de verlenging van de NoordZuidLijn", "met andere woorden de NoordZuidlijn "eindigt bij het Zuid WTC en Buikslotermeer-plein/Sixhaven" en om de gemeente Amsterdam haar eigen keuze te late ten aanzien van de uitvoering van het materieel. In deze Cie. WVV is door ondergetekende ingebracht, dat de NoordZuidlijn een wezenlijk element is van RegioNet. De Provincie Noord-Holland is een van de grote voorstanders van realisatie van RegioNet. De NoordZuidlijn is altijd bedoeld om de basis te vormen van een regionaal railnet. Met mogelijke verlengingen aan de noordzijde naar Purmerend en Zaanstad en aan de zuidkant gebruik te maken van de bestaande Amstelveenlijn met mogelijke verlen-ging naar Uithoorn, alsmede een verbinding mogelijk te maken met Schiphol en Hoofddorp (en evt. nog verder). Provinciale Staten hebben bij de aanleg van het kerntraject van de Zuidtangent als uitgangs-punt genomen, dat het tracé geschikt moet zijn om in de toekomst zo mogelijk exploitatie als light railverbinding op dit tracé of delen daarvan mogelijk te maken. De provincie heeft hier de nodige eigen financiële middelen voor aangewend. Naast de mogelijke exploitatie met light rail van het kerntraject van de Zuidtangent - en mogelijke toekomstige verlengingen en aftakkingen van het kerntraject -, is een belangrijke optie om te zijner tijd, bij een doortrek-king van de NoordZuidlijn richting Schiphol en Hoofddorp, mede gebruik te kunnen maken van de infrastructuur van de Zuidtangent. De materieelkeuze van de NoordZuidlijn, en de daarmee samenhangende inrichting van de infrastructuur, luistert dan nauw met de opties voor toekomstige regionale verlengingen, in het bijzonder in geval van medegebruik van het tracé van de Zuidtangent. Waarbij de Zuidtangent inmiddels is aangelegd en over de aanleg van de NoordZuidlijn nog besloten moeten worden. Om een goede inpassingen in de gebouwde omgeving in de regio mogelijk te maken, zodanig dat van een relatief gunstige kosten-batenverhouding sprake is, voldoet een vorm van light rail die (waar mogelijk) ook op het maaiveld kan worden aangelegd beter dan een klassieke metro op geheel afgescheiden ongelijkvloerse infrastructuur. Bovendien is het kosteneffectief als van bestaande regionale hoogwaardige openbaar vervoer infrastructuur gebruik gemaakt kan worden. Bij light rail gaat het dan om materieel dat smaller is dan het klassieke metroma-terieel en een lagere vloerhoogte heeft, zodat ook lagere perrons mogelijk zijn, die makkelij-ker in de omgeving zijn in te passen. Dit geldt ook voor situaties waarin busvervoer deels van dezelfde infrastructuur gebruik kan maken. De provincie heeft bij Regionet, de opzet van het PVVP en het ontwerp Streekplan NH-Zuid de filosofie gehanteerd, dat hoogwaardig openbaar de knooppunten in de regio moet verbin-den, waarbij Schiphol-centrum en station Hoofddorp als knooppunt zijn aangewezen. De keuze van Amsterdam voor hoog en breed materieel op de NoordZuidLijn impliceert naar mijn mening, dat medegebruik van de Zuidtangent feitelijk onmogelijk wordt gemaakt. Ook is niet duidelijk hoe gebruik van de huidige Amstelveenlijn en mogelijke verlenging naar Uit-hoorn in die keuze past. Het voorstel van GS om dan nog een studie te doen om de Noord-Zuidlijn door te trekken naar een Tweede Terminal van Schiphol (waartoe nog in het geheel geen besluit is genomen) betekent de aanleg van een geheel nieuw en vrijliggend tracé van Zuid WTC naar die Tweede Terminal,. Op voorhand mag aangenomen worden dat dit heel duur is, terwijl het knooppunt Schiphol hier niet mee wordt bereikt. Geld dat naar mijn me-ning beter besteed kan worden, gelet op de door de provincie gehanteerde uitgangspunten bij de Zuidtangent en Regionet. De provincie is reeds nadrukkelijk partij, omdat ook voorgesteld is om geld vanuit de BONroute middelen in te zetten voor deelprojecten van de NoordZuid-Lijn.

De Cie.WVV heeft aan GS nadrukkelijk geadviseerd een ander standpunt in te nemen, dan in het ontwerp-besluit van GS is aangegeven. Gedeputeerde De Boer heeft verklaard bereid te zijn gevolg te geven aan dit advies van de Cie.WVV.

Dit brengt mij tot de volgende vragen:

1. Vindt het college van GS nog steeds dat de NoordZuidlijn onderdeel moet vormen van een regionaal openbaar vervoerrailnet?
2. Vindt het college van GS dat (delen van) de Zuidtangent onderdeel (kunnen) kan uit-maken van een toekomstig regionaal openbaar vervoerrailnet?
3. Deelt het college van GS mijn mening, dat de materieelkeuze van de NoordZuidlijn een belangrijke rol speelt in de inpasbaarheid van de NoordZuidlijn in een regionaal openbaar vervoerrailnet, waarbij mede gebruik wordt gemaakt van reeds bestaande regionale openbaar vervoertracé´s?
4. Acht het college van GS het voorstel van het gemeentebestuur van Amsterdam om te kiezen voor "breed en hoog" metromaterieel voor de NoordZuidLijn een goede bij-drage aan een toekomstige regionalisering van de NoordZuidlijn?
5. Deelt het college van GS mij mening, dat het advies van de Stuurgroep Regionet er toe leidt, dat regionalisering van de NoordZuidlijn tot in lengte van jaren onmogelijk is, zodat slechts sprake is van een lijn van Buikslotermeerplein tot Zuid WTC?
6. Is het college van GS bereid het advies van de Cie. WVV op te volgen, dat bij de mate-rieelkeuze voor de NoordZuidLijn de (toekomstige) regionale inpasbaarheid uitgangs-punt moet zijn?
7. Is het college van GS bereid alsnog in de Stuurgroep Regionet, alsmede rechtstreeks aan het gemeentebestuur van Amsterdam, als zijn mening uit te spreken, dat het ge-meentebestuur Amsterdam de voorkeur voor breed en hoog metromaterieel moet her-overwegen en in overleg met de partijen in de regio tot een materieelkeuze voor de NoordZuidlijn moet komen?
Hoogachtend,

M.A. de Jong
Lid van Provinciale Staten.