Ministerie van Sociale Zaken en WerkgelegenheidAan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA `s-GRAVENHAGE Telefax (070) 333 40 33
Uw brief Ons kenmerk
--- AAM/BR/02/56681
Onderwerp Datum Beleidskader Raad voor werk en 16 september 2002 inkomen 2002
1. Achtergrond van het Beleidskader
Op 2 april 2002 heeft de Raad voor werk en inkomen (hierna te noemen: de RWI) het
Beleidskader Werk en Inkomen 2002 uitgebracht. De RWI is op 1 januari 2002 geïnstalleerd
als een overlegorgaan van vertegenwoordigers van werknemers, werkgevers en gemeenten
voor de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het beleid rond werk en
inkomen. Het jaarlijks uitbrengen van een beleidskader, waarin de RWI de minister
voorstellen doet op het gehele terrein van werk en inkomen, is één van de in de Wet SUWI
vastgelegde taken van de RWI.
Ter voorbereiding op deze reactie hebben de vorige bewindslieden van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid in een bestuurlijk overleg met de RWI op 29 mei jl. standpunten
uitgewisseld en heeft de RWI op onderdelen zijn voorstellen nader toegelicht.
De reactie op het beleidskader is echter overgelaten aan het nieuwe kabinet.
Enkele maanden nadat de RWI haar beleidskader heeft opgesteld, heeft het nieuwe kabinet het
Strategisch Akkoord (SA) opgesteld. Het is evident dat dit SA een politiek gegeven is en
uitgangspunt is bij de standpuntbepaling van het kabinet ten aanzien van het Beleidskader van
de RWI. Het SA wordt momenteel vertaald naar concrete actieplannen. Daarbij zullen
overwegingen en voorstellen van de RWI worden betrokken.
Daarnaast zal tegen de achtergrond van het SA aan de RWI gevraagd worden om ten aanzien
van specifieke thema's nadere voorstellen te doen.
De huidige bewindslieden van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben op 10 september in
een bestuurlijk overleg met de RWI hierover nader van gedachten gewisseld.
2
2. Reactie op de voorstellen
Het kabinet spreekt zijn waardering uit over het eerste beleidskader van de RWI.
Dat geldt ook voor de daarin neergelegde analyse van de arbeidsmarkt. De voorstellen uit dit
eerste beleidskader bestrijken het gehele terrein van werk en inkomen. De RWI heeft
nadrukkelijk niet getracht een integrale visie op het terrein van werk en inkomen neer te
zetten. Met de voorstellen bundelt de RWI de binnen de RWI aanwezige (praktijk-)kennis van
werkgevers, werknemers en gemeenten op dit brede terrein. De voorstellen zijn gericht op het
bijdragen aan realisering van de hoofddoelstellingen van het arbeidsmarktbeleid: namelijk het
vergroten van de arbeidsdeelname en werkgelegenheid en het verminderen van ziekteverzuim,
werkloosheid en uitkeringsafhankelijkheid. Voorts heeft de RWI zich in zijn voorstellen laten
leiden door overwegingen van praktische toepasbaarheid en uitvoerbaarheid op korte termijn.
Deze praktische oriëntatie spreekt het kabinet aan.
Het kabinet constateert met voldoening dat de RWI er in de korte tijd van zijn bestaan in is
geslaagd in dit eerste beleidskader op een breed terrein met voorstellen te komen. Bij een
aantal voorstellen van de RWI ontbreken de budgettaire consequenties van de voorstellen.
Het kabinet stelt het op prijs als bij een volgend beleidskader de budgettaire consequenties
van het beleidskader zoveel mogelijk in hun samenhang in beeld kunnen worden gebracht.
Met ingang van 1 januari 2003 zal de Landelijke Cliëntenraad de wettelijke bevoegdheid
krijgen om te reageren op het conceptbeleidskader. Ik heb met instemming geconstateerd dat
de RWI, vooruitlopend op de verplichting daartoe, bij het opstellen van het beleidskader
2002 over een aantal thema's reeds overleg heeft gevoerd met vertegenwoordigers van de
(voorlopige) Landelijke Cliëntenraad.
De RWI heeft bij de voorbereidingen -conform het verzoek van mijn ambtsvoorganger- het in
september 2001 verschenen rapport "Aan de Slag", het interdepartementale beleidsonderzoek
naar de toekomst van het arbeidsmarktbeleid, betrokken.
De RWI heeft beleidsvoorstellen gedaan op het gebied van scholing, verruiming van het
arbeidsaanbod, armoede- en productiviteitsval, gesubsidieerde arbeid, reïntegratiemarkt en
reïntegratiebudgetten. In het onderstaande wordt hierop per onderwerp nader ingegaan.
2.1. Scholing
Het kabinet deelt de mening van de RWI dat scholing een belangrijk instrument is om de
aansluitingsproblemen op de arbeidsmarkt te verminderen, de arbeidsdeelname in omvang en
kwaliteit duurzaam te verhogen alsmede de werkloosheid te verlagen. De RWI vindt dat
scholing moet worden gericht op het zoveel mogelijk behalen van een startkwalificatie, het
investeren in opleiding en loopbaanontwikkeling van werknemers en arbeidsmarktrelevante
scholing. Naast de verantwoordelijkheid van werkgevers, werknemers en werkzoekenden
heeft het kabinet hiervoor ook een eigen verantwoordelijkheid aanvaard. In de beleidsagenda
van het vorige kabinet "leven lang leren" (april 2002) worden de beleidskaders en de
actiepunten voor de komende jaren gepresenteerd. De voornemens gericht op werkenden en
werkzoekenden worden in samenhang gebracht met actiepunten ten behoeve van een betere
toerusting van het individu, een meer transparante onderwijs- en scholingsmarkt,
3
kwaliteitsstandaarden voor het scholings- en onderwijsaanbod, het monitoren van lopend
beleid, een versterking van het (post)-funderend onderwijs en een grotere samenhang in
voorzieningen en regelingen voor achterstandsgroepen.
De RWI vindt het belangrijk dat de overheid een jaarlijks streefcijfer formuleert voor
startkwalificatiescholing en de realisatie daarvan toetst. Het kabinet onderschrijft met de
RWI het belang van een voldoende groot aandeel werkenden en werkzoekenden dat een
startkwalificatie heeft en staat positief tegenover het formuleren van een streefcijfer. Naar
schatting beschikken anno 1999 tussen de 1,2 en 2 miljoen werkenden en werkzoekenden
tussen de 15 en 64 jaar niet over een formele startkwalificatie (MBO-niveau 2). Om de
doelstelling `daling van het aandeel werkenden en werklozen zonder startkwalificatie in de
beroepsbevolking van 25-64 jaar' te realiseren heeft het kabinet verscheidene (fiscale)
instrumenten ingezet. Verder zijn de gemeentebesturen in een regio gehouden om streefcijfers
vast te stellen voor de terugdringing van het aantal voortijdig schoolverlaters en is bepaald
dat zij in 2006 het aantal voortijdig schoolverlaters op zijn minst met 30% (ten opzichte van
2000) moeten hebben teruggebracht.
De oorzaken van het niet-behalen van een startkwalificatie zijn, gezien de omvang en
samenstelling van de betreffende groep, zeer divers. Sommige oorzaken bieden een
aangrijpingspunt voor kabinetsbeleid, waar dat voor andere veel minder het geval is. Het
spreekt voor zich dat het zinvoller is concrete doelstellingen te formuleren waarbij de
overheid ook kan beschikken over instrumenten om die doelstelling te realiseren. Scholing tot
startkwalificatie krijgt voor een belangrijk deel ook gestalte binnen de arbeidsverhouding.
Het kabinet nodigt het RWI uit om, met inachtneming hiervan, aan te geven welke streefcijfer
zij in concreto bepleit aanvullend op het kabinetsbeleid.
De RWI doet enkele voorstellen die aangrijpen op de fiscale facilitering van scholing:
1. Breng het nu bestaande verschil in fiscale facilitering tussen profit- en non-profitsector
(doordat de profitsector scholingskosten naast de scholingsaftrek ook kan aftrekken als
investeringskosten) terug via herschikking of intensivering. Deze gelijkschakeling zou
kunnen beginnen met de beleidsprioriteiten startkwalificatie en scholing voor werknemers
ouder dan veertig;
2. Om de startkwalificatiescholing van werkenden extra te stimuleren, stelt de RWI voor de
scholingsaftrek tot 100% te verhogen voor scholing gericht op startkwalificatie en deze
verhoging door te laten werken in de fiscale afdrachtsvermindering scholing voor de non-
profitsector;
3. Als werkenden of werkzoekenden geheel of gedeeltelijk op eigen kosten een
startkwalificatiescholing volgen, zouden zij deze studiekosten voor 200% moeten kunnen
aftrekken. Tevens zou de bij de studiekostenaftrek gehanteerde drempel van * 500 niet van
toepassing moeten zijn;
4. Om het belang van blijvende inzetbaarheid van werknemers ouder dan veertig jaar tot
uitdrukking te laten komen, vindt de RWI een robuustere vormgeving van de fiscale
scholingsaftrek op dit onderdeel gewenst,met doorvertaling hiervan naar de
afdrachtsvermindering scholing voor de non-profitsector. Bij een eventuele herschikking
of verruiming van de scholingsfaciliteit vindt de RWI het verder van belang dat:
Bij een verruiming van de faciliteit het huidige plafond in de regeling (het
maximaal aftrekbare scholingsbedrag) wordt verhoogd;
* De huidige extra aftrekmogelijkheid voor bedrijven die minder dan * 120 duizend
aan scholing uitgeven, beperkt wordt tot het midden- en kleinbedrijf.
4
Het kabinet constateert dat na de totstandkoming van het RWI-beleidskader er zich twee in dit
verband relevante ontwikkelingen hebben voorgedaan. Ten eerste weerspiegelt het
Strategisch Akkoord een aanscherping van het begrotingsbeleid, tegen de achtergrond van
sombere economische vooruitzichten, die gericht is op een begrotingsoverschot in 2006. Bij
het arbeidsmarktbeleid worden de uitgangspunten van het beleid gewijzigd. Maatwerk en
decentrale afwegingen komen centraal te staan. Het kabinet acht het daarbij, met het oog op
een doelmatiger en selectievere inzet van middelen, verantwoord het totaal van beschikbare
reïntegratiemiddelen te beperken. Ten tweede heeft het kabinet, gegeven de opnieuw
benedenwaarts bijgestelde economische prognoses, gekozen voor verdere ombuigingen in zijn
begroting voor 2003. Daarbij is ook het budget voor de fiscale scholingsfaciliteiten lager
vastgesteld, door in de scholingsaftrek en de afdrachtvermindering scholing (non- profit) de
extra mogelijkheid c.q. afdrachtvermindering scholing voor werknemers ouder dan 40 jaar af
te schaffen. Het kabinet heeft daarbij overwogen dat de verschillende fiscale regelingen om
scholing te bevorderen de laatste jaren sterk zijn geïntensiveerd. Het kabinet benadrukt dat er
een duidelijke eigen financiële verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven voor scholing
moet blijven bestaan en dat daarmee een grens is aan fiscale mogelijkheden.
In het licht van deze ontwikkelingen ziet het kabinet thans onvoldoende aanleiding om van de
huidige regeling de grondslag te verbreden dan wel de omvang van het aftrekbare bedrag te
vergroten. Gezien het onverminderde belang dat het kabinet hecht aan het (verder)
terugdringen van de werkloosheid, het actueel houden van arbeidsmarktkwalificaties en het
verhogen van het kennisniveau van de beroepsbevolking nodigt het kabinet de RWI uit om
nadere voorstellen te doen gericht op scholing in het licht van de genoemde ontwikkelingen en
budgettaire uitgangspunten.
Het kabinet staat positief tegenover het voorstel van de RWI om EVC-procedures fiscaal
aftrekbaar te maken binnen de scholingsfaciliteit. EVC-assessment is een betrekkelijk
nieuw en zich ontwikkelend instrument. Met de RWI acht het kabinet het gewenst dat dit in
meer sectoren en op grotere schaal toepassing gaat vinden. Overigens wijst het kabinet erop
dat voor zover EVC-assessment het karakter heeft van een toetsend onderdeel binnen een
integraal opleidingstraject de kosten reeds fiscaal aftrekbaar kunnen zijn binnen de huidige
regeling.
2.2. Verruiming arbeidsaanbod
2.2.1. WAO
Teneinde te komen tot een nieuwe WAO-structuur zal het kabinet de komende tijd overleg
voeren met sociale partners. Daarbij zal de aandacht niet uitsluitend zijn gericht op de nieuwe
instroom in de WAO maar zal ook de uitstroom uit het WAO-bestand aan de orde zijn. Met
betrekking tot die uitstroom doet de RWI een drietal voorstellen waarop het kabinet nu nog
geen standpunt bepaalt maar die het kabinet vanuit een positieve grondhouding wil betrekken
bij de beleidsvoorbereiding. Het betreft de voorstellen van de RWI om het huidige
wettelijke recht op herleving van de WAO-uitkering, voor personen ouder dan 45 jaar en
die langer dan 3 jaar in de WAO zitten te verlengen tot de pensioengerechtigde leeftijd, om
de bestaande wettelijke no risk polis WULBZ/Pemba voor werkgevers van deze groep ex-
WAO'ers op vergelijkbare wijze aan te passen alsmede om deze doelgroep WAO'ers recht
te geven op het aanvragen van een persoonsgebonden reïntegratiebudget.
5
De RWI doet daarnaast een aantal waardevolle voorstellen met betrekking tot de uitstroom
die het kabinet direct over neemt.
Het voorstel om een centrale en laagdrempelige informatie- en verwijsfunctie in te richten
voor personen die langdurig een WAO-uitkering ontvangen en die gemotiveerd zijn om te
reïntegreren, vindt het kabinet een goede gedachte. Dit sluit ook aan bij een motie van
mevrouw Noorman-Den Uyl. Het UWV beziet thans in het kader van het Jaarplan 2003 of
invoering ervan al in 2003 kan plaatsvinden.
Het kabinet staat tevens positief tegenover het RWI-voorstel om WAO'ers uit het huidige
bestand recht te geven op reïntegratieadvies en recht te geven op reintegratieactiviteiten
die UWV in het kader van terugkeer naar de arbeidsmarkt noodzakelijk acht.
Ook het voorstel om WAO-ers tijdens reïntegratieactiviteiten een inschrijf- en
sollicitatieplicht op te leggen wordt overgenomen. Personen die niet volledig
arbeidsongeschikt zijn zullen in de nieuwe WAO-structuur onder de WW of de IOAW vallen
en zullen dezelfde inschrijf- en sollicitatieplicht krijgen als de andere personen die een
beroep doen op deze uitkering.
Met het pleidooi van de RWI om te waarborgen dat in de claimbeoordeling en
herbeoordelingen in het kader van de WAO voortaan ook de reïntegratiemogelijkheden van
de cliënt worden benut is het kabinet het van harte eens.Voor personen die nog een
werkgever hebben rust de verplichting tot reïntegratie op de werkgever en zal het UWV
beoordelen of aan die verplichting voldoende invulling wordt gegeven. Degenen die niet
volledig arbeidsongeschikt zijn en geen werk hebben worden opgenomen in de WW of IAOW
en de daaruit vloeiende verplichtingen inzake reïntegratie zijn op deze personen van
toepassing. In het kader van de sluitende aanpak voor personen die werkloos worden en die
langer werkloos zijn, zal het UWV moeten nagaan wat de reïntegratiemogelijkheden zijn.
2.2.2. Werkloosheid en bijstand
De RWI heeft eveneens enkele voorstellen gedaan op het terrein van werkloosheid en
bijstand.
Het kabinet onderschrijft het belang om transparant te maken hoe uitvoerders
verantwoording afleggen over de inzet en resultaten van reïntegratieactiviteiten. Dit zal
een onderdeel vormen van de in het najaar uit te voeren SUWI-evaluatie.
Wat betreft de voorstellen van de RWI om de ontheffing van de sollicitatieplicht voor
bijstandsgerechtigden en de ontheffing van sollicitatieplicht bij scholing in de WW te
beperken tot kwalificerende scholing gericht op duurzame arbeidsinpassing, waarbij de
ontheffing van de sollicitatieplicht geruime tijd (twee maanden) voorafgaande aan het
einde van de scholing zou moeten komen te vervallen, zodat de cliënt zich tijdig en goed
kan oriënteren op de arbeidsmarkt zij het volgende opgemerkt.
In de WW en in de Abw/IOAW/IOAZ is alleen sprake van ontheffing van de sollicitatieplicht
wanneer het gaat om noodzakelijk geachte scholing. Momenteel ligt een wetsvoorstel tot
wijziging van de Abw, IOAW en IOAZ met betrekking tot scholingsmogelijkheden voor
uitkeringsgerechtigden ter behandeling in de Tweede Kamer. In dit wetsvoorstel is voor
scholing die noodzakelijk wordt geacht voor inschakeling in de arbeid, niet meer sprake van
een automatische ontheffing van de sollicitatieplicht. Deze ontheffing wordt een bevoegdheid
van Burgemeester en Wethouders, waarbij geldt dat slechts in individuele situaties een
ontheffing voor ten hoogste de duur en de omvang van die scholing kan worden verleend. Als
er al sprake is van gebruik van deze gemeentelijke bevoegdheid, dan ligt het voor de hand dat
de gemeente tijdig voor het afronden van de scholing de sollicitatieplicht weer oplegt.
6
Het kabinet is het met de RWI eens dat ook in de WW de vrijstelling van de sollicitatieplicht
beperkt zou moeten worden tot scholing die leidt tot duurzame arbeidsinpassing. Met het
UWV zal nader overleg plaatsvinden over de criteria die hiervoor kunnen worden gehanteerd.
Thans wordt al bekeken of de ontheffing van de sollicitatieplicht al voor afronding van de
scholing in regelgeving moet worden vastgelegd en of een termijn van twee maanden daarbij
wenselijk is. In dit kader wordt nagegaan welke reïntegratieregelingen bestaan en welke
rechten en plichten verduidelijkt of aangescherpt moeten worden. De sollicitatieplicht tijdens
scholing dan wel de afrondende fase van scholing is daar onderdeel van.
Het kabinet nodigt de RWI uit om aan te geven of deze activiteiten de belemmeringen in
voldoende mate wegnemen of dat nog aanvullend initiatieven denkbaar zijn.
Voorts stelt de RWI voor de de facto ontheffingen in de WW in kaart te brengen en deze zo
nodig te verminderen. Het is inderdaad noodzakelijk dat het UWV goed zicht houdt op de
wijze waarop in de praktijk wordt omgegaan met de invulling van de sollicitatieplicht.
Immers: de facto ontheffingen in de WW zijn strijdig met de wet, en dienen dus te worden
beëindigd. Elke WW-gerechtigde die niet op basis van het Besluit vrijstellingen
verplichtingen WW is vrijgesteld, is namelijk verplicht `in voldoende mate te trachten
passende arbeid te verkrijgen'. Over dit onderwerp zal overleg plaatsvinden met de UWV. In
dit kader komt ook aan de orde hoe hieraan een follow up kan worden gegeven in de vorm
van registratie, monitoring en rapportages.
De RWI stelt voor om afhankelijk van de resultaten van onderzoeken na te gaan of
invoering van een tijdelijke sollicitatieplicht voor 57 ½-jarigen met recente werkervaring
mogelijk is. Het kabinet is het met de RWI eens dat de arbeidsdeelname van oudere
werknemers moet worden bevorderd. Aangezien onderzoek uitwijst dat de kansen voor
ouderen op de arbeidsmarkt de laatste jaren verbeterd zijn1, is het kabinet positief over het
voorstel van de RWI.
In het SA is bepaald dat de sollicitatieplicht voor 57 ½-jarigen weer zal worden ingevoerd.
Bij de invoering zal rekening worden gehouden met de actuele situatie op de arbeidsmarkt.
De door de RWI voorgestelde modaliteit is mogelijk een pragmatische nadere invulling
daarvan, die op uitvoeringstechnische aspecten moet worden bezien. Over
uitvoeringsaspecten zal overleg worden gevoerd met UWV, CWI en VNG. Over de
uitkomsten zal de RWI worden geïnformeerd.
2.2.3 Uitvoeringspraktijk
Een aantal voorstellen betreffende de uitvoering van het beleid zijn met een positieve
grondhouding aan de uitvoeringsinstellingen CWI en UWV voorgelegd. In o.a. de brieven aan
de raden van Bestuur van CWI en UWV waarin het departement de beleidsmatige- en
financiële kaders heeft geschetst voor de conceptjaarplannen 2003 van deze
uitvoeringorganisaties, zijn deze voorstellen genoemd en wordt daar waar nodig nader
overleg aangekondigd. Het gaat daarbij om voorstellen als het actualiseren en vastleggen
van de relevante gegevens voor de arbeidsmarkt over nieuwe uitkeringsgerechtigden,
intensivering van bemiddelingsgesprekken en transparantie arbeids- en scholingsmarkt,
versterking van de handhaving van plichten bij reïntegratie, het direct bij instroom in
1 Bijlage: 3 rapportages:
* "Ouderen op de arbeidsmarkt" door Research en Beleid;
* "Inschrijven, accepteren en ook solliciteren"door KPMG BEA;
* "Ouderenbeleid in CAO's (2001)" door de Arbeidsinspectie.
7
overleg met de cliënt rechten en plichten in afspraken op maat vertalen en het transparant
maken door uitvoerders hoe zij de beschikbare capaciteit (mensen en middelen) verdelen
over hun taken en welk deel daarvan gepaard gaat met cliëntcontacten. Deze voorstellen
worden momenteel ondermeer ook op hun financiële consequenties bekeken. Beoordeling van
de plannen loopt mee in de beoordeling van de jaarplannen van de uitvoeringsorganisaties.
Dit betekent dat rond 1 oktober 2002 bekend wordt of en op welke wijze UWV en CWI deze
voorstellen gaan concretiseren. Over de uitkomsten wordt de RWI geïnformeerd.
Het voorstel van de RWI om alle personen met een sollicitatieplicht in de Nationale
Vacature en Sollicitantenbank (NVS) op te nemen neemt het kabinet over. Op deze manier
wordt ook aandacht besteed aan WAO'ers die thans al in de WAO zitten en aan personen die
na de wijziging van het WAO-stelsel niet meer in aanmerking komen voor een WAO-
uitkering. Momenteel is de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met de uitvoering
in gesprek om de modaliteiten te verkennen om alle personen met een sollicitatieplicht in de
NVS op te nemen.
2.3. Armoede- en productiviteitsval
De RWI stelt voor de armoedeval gefaseerd aan te pakken. Het kabinet is het daarmee eens.
In het SA is een uitgebreid pakket maatregelen opgenomen om werken meer lonend te maken.
De in het SA opgenomen aanpak van de armoedeval kent de volgende elementen:
* Vervangen van de categoriale bijzondere bijstand door een inkomensondersteuning
van rijkswege voor langdurige minima zonder arbeidsmarktperspectief. In samenhang
hiermee een beperking van de beleidsruimte voor gemeentelijk inkomensbeleid en het
terugleggen van de primaire verantwoordelijkheid voor het inkomensbeleid bij het
Rijk;
* Een in vier jaar gefaseerde verhoging van de arbeidskorting;
* Afschaffen OZB voor particulieren (in 2005), waarmee de kwijtschelding OZB komt
te vervallen;
* het streven naar één uitvoeringsloket voor inkomensafhankelijke subsidies waardoor
de transparantie van het inkomensondersteunend beleid toeneemt;
* Een hervorming van de huursubsidie, waarbij meer kan worden uitgegaan van een
genormeerde huur in plaats van de feitelijke huur en waarbij de afbouw van
huursubsidie bij een stijging van het inkomen geleidelijker verloopt.
Het komt er nu op aan de elementen uit het strategisch akkoord te vertalen in concrete
actieplannen. Het kabinet heeft goede nota genomen van de voorstellen van de RWI op dit
punt. Bij de verdere uitwerking van het SA zullen deze in de overweging mee worden
genomen.
De RWI stelt voor de premievrijstelling AWF af te schaffen in combinatie met het verlagen
van de premie.
Afschaffing van de WW-franchise voor werknemers gecombineerd met verlaging van de
AWF-premie leidt tot een verlaging van de marginale druk vanaf 100% van het wettelijk
minimum loon (WML). Voor doorstroming vanaf een inkomen rond WML, of voor
werkaanvaarding met een inkomen fors boven WML heeft dit een positief effect. De
armoedeval speelt evenwel met name voor de laagste inkomens. Het verschil tussen een
bijstandsuitkering en WML wordt vanwege de netto-netto koppeling bij het afschaffen van de
franchise en premiedaling niet vergroot. Een aandachtspunt bij een dergelijke vormgeving is
verder dat een premieverlaging het EMU-saldo belast. Teneinde optredende negatieve
8
inkomenseffecten rond WML van het afschaffen van de franchise te voorkomen zou de door
het RWI voorgestelde premieverlaging ongeveer 1½ miljard euro kosten. Vanwege voordelen
in de uitvoering wil het kabinet wel de mogelijkheden blijven bezien om tot afschaffing van
de franchise te komen.
De RWI stelt voor de maximale arbeidskorting al uit te keren bij 70% WML.
Het realiseren van het maximum van de arbeidskorting al bij 70% WML leidt tot een forse
verhoging van de arbeidskorting tussen 70% en 100% WML ten opzichte van de huidige
vormgeving. Het kabinet is het met de RWI eens dat voor de toetreding naar de arbeidsmarkt
van de groep tussen 70% en 100% WML de arbeidskorting van belang is en van een
verhoging een prikkel kan uitgaan. Gegeven een gelimiteerde budgettaire ruimte voor een
verhoging van de arbeidskorting in komende jaren is een keuze echter noodzakelijk tussen het
mede inzetten van de extra beschikbare middelen voor een verhoging tussen 70% en 100%
WML of alle beschikbare middelen in te zetten voor een (forsere) verhoging vanaf 100%
WML. In dat licht kiest het kabinet voor het laatste.
De problematiek van de armoedeval speelt namelijk het meest rond 100% WML. Voor
alleenstaande uitkeringsgerechtigden en herintreders is het relatief eenvoudiger om een
(bruto) inkomensverbetering te realiseren dan voor uitkeringsgerechtigden die reeds in de
uitkeringssituatie een inkomen vergelijkbaar met 100% WML ontvangen. Voor alleenstaande
ouders -waar de stelling van de RWI, dat werken ook bij minder dan een volledige werkweek
lonend zou moeten zijn, door het kabinet wordt gedeeld- zal een verhoging van de
arbeidskorting bij 90% WML geen effect hebben omdat rond dat inkomensniveau deze groep
nog geen belasting verschuldigd is (vanwege de fiscale faciliteiten die al voor deze groep
gelden). Een voordeel van handhaving van het maximum op 100% WML is verder het feit dat
tussen 70% en 100% WML een oploop van de arbeidskorting gehandhaafd blijft. De opbouw
van de arbeidskorting in dat traject leidt tot een lagere marginale druk en geeft in dat traject
daardoor een extra stimulans voor zowel kwaliteit als kwantiteit van het arbeidsaanbod.
De RWI stelt voor de minimale ouderbijdrage kinderopvang te laten gelden tot 130%
WML.
Het vorige kabinet heeft in juni 2002 een wetsvoorstel Wet basisvoorziening kinderopvang
(Wbk) naar de Tweede Kamer gestuurd. De ouderbijdragesystematiek in dit wetsvoorstel gaat
uit van een minimale bijdrage op WML-niveau die licht oploopt naarmate het inkomen
toeneemt tot 130% WML. Hierdoor loopt de stijging van de ouderbijdrage tussen WML en
130% WML minder steil op dan in de huidige VWS-tabel. De laagste ouderbijdrage in de
Wbk is met 3,8% van de kosten lager dan de laagste bijdrage in de huidige VWS-tabel. Vanaf
het niveau van 130% WML loopt de ouderbijdrage sterker op. Er is dus met deze invulling
reeds een gunstige positie gecreëerd voor mensen met inkomens tot 130% WML. Bedoeling is
dat de Wbk per 1-1-2004 in werking treedt.
Gekoppeld aan reïntegratie worden aanvullende voorstellen ontwikkeld voor de compensatie
van de ouderbijdrage. Die zouden er ondermeer toe leiden dat mensen met een inkomen op
bijstandsniveau volledig gecompenseerd worden voor hun kinderopvangkosten in verband
met reïntegratie. Deze voorstellen ondersteunen de integratie van de huidige regeling
kinderopvang voor alleenstaande ouders in de bijstand in de Wbk.
De gekozen systematiek in het voorstel voor de Wbk en het compensatiebeleid voor mensen in
een reïntegratietraject wijken qua hoogte van de ouderbijdrage marginaal af van de hoogte
van de ouderbijdrage in het RWI-voorstel (ze zijn voor de inkomensgroepen op en vlak boven
WML-niveau zelfs voordeliger) en zijn budgettair beter inpasbaar. Daarom geeft het kabinet
hier de voorkeur aan boven het door de RWI geformuleerde voorstel.
9
De RWI doet een voorstel teneinde de SPAK te handhaven en zo mogelijk te verbeteren.
De situatie op de arbeidsmarkt is de afgelopen jaren drastisch gewijzigd. In het SA is een
duidelijke keuze gemaakt om de vraagstimulering door aanbodstimulering te vervangen. Het
kabinet acht het van essentieel belang de arbeidsparticipatie te bevorderen via vergroting van
het aanbod van arbeidskrachten. De SPAK is een loonkostensubsidie voor werkgevers en
gericht op bevordering van de vraag naar arbeid. Omdat stimulering van het arbeidsaanbod
volgens het kabinet thans meer prioriteit geniet, is gekozen voor een gefaseerde afschaffing
van de SPAK en een geleidelijke verhoging van de arbeidskorting. De fasering in de
afschaffing voorkomt een te snelle loonkostenstijging. Hiermee neemt het kabinet het voorstel
van de RWI om van de SPAK een tijdelijke loonkostensubsidie te maken niet over.
De RWI stelt één fiscale subsidie voor bij indiensttreding van werklozen en
arbeidsgehandicapten. Daarmee zouden de nu bestaande tijdelijke loonkostensubsidies
(vermindering langdurig werklozen, WIW- werkervaringsplaatsen en REA-premiekorting)
worden afgeschaft. Het kabinet verzoekt de RWI op korte termijn een geactualiseerd voorstel
te doen tegen de achtergrond van het SA.
2.4. Gesubsidieerde arbeid
De RWI doet de volgende voorstellen op het gebied van gesubsidieerde arbeid.
Meer inzetten op tijdelijke fiscale loonkostensubsidie:
. Tijdelijke loonkostensubsidie;
. Aanvullend beleid gemeenten;
. Budget FWI aanvullen met budget WEP, na aftrek fiscale loonkostensubsidie.
Gereserveerde banen exclusief voor langdurig werklozen (> 24 maanden werkloos of
middels onafhankelijke indicatiestelling door CWI);
Beschermde arbeid voor niet- arbeidsgehandicapte werkzoekenden met grote afstand
tot de arbeidsmarkt (> 3 jaar werkloos en > 50 jaar, óf objectieve indicatiestelling als
er geen andere mogelijkheden voor betaald werk zijn).
Ten aanzien van de gesubsidieerde arbeid is in het SA vastgelegd dat, met de komst van één
ongedifferentieerd flexibel vrij besteedbaar reïntegratiebudget, gemeenten optimaal maatwerk
kunnen bieden om werkzoekenden op persoongerichte wijze te begeleiden. De inzet van ID-
banen voor maatschappelijke dienstverlening blijft binnen het beschikbare budget mogelijk.
Gemeenten kunnen uit het vrij besteedbaar reïntegratiebudget indien gewenst ook zoals de
RWI aanbeveelt arbeidsplaatsen bij reguliere werkgevers onder reguliere CAO-
voorwaarden voor langdurig werklozen financieren. Ook kunnen gemeenten Wsw-plaatsen
inkopen. Het financiële belang en de prikkel voor gemeenten om mensen uit de bijstand te
halen wordt maximaal. Met gemeenten wordt in het licht van de gevolgen van FWI gesproken
over de vraag hoe te waarborgen dat ook moeilijk te reïntegreren cliënten, doelgroepen en
niet-uitkeringsgerechtigden worden opgepakt.
Het voorstel van de RWI om de indicatiestellingcommissie WSW onder te brengen bij het
CWI wordt per 1 januari 2004 overgenomen. In 2003 wordt de overdracht voorbereid met
een wetgevingstraject en implementatievoorbereiding.
10
2.5. Reïntegratiemarkt
Met de RWI is het kabinet van mening dat een goed functionerende reïntegratiemarkt
noodzakelijk is om werklozen en arbeidsgehandicapten weer aan werk te helpen. De
voorstellen van de RWI op dit terrein hebben vooral tot doel de transparantie van de markt te
verbeteren. Transparantie is een noodzakelijke voorwaarde voor een goede werking van de
markt en het voorstel van de RWI om sleutelinformatie te verzamelen wordt derhalve door het
kabinet overgenomen.
De RWI wordt verzocht het voorstel de UWV en gemeenten te verplichten om informatie
publiek te maken (per reïntegratiebedrijf) over de prijs, het resultaat, de doelgroep en de
doorlooptijden van reïntegratietrajecten die onder hun verantwoordelijkheid worden
uitgevoerd nader uit te werken tegen de achtergrond van het op zo effectief mogelijke manier
publiek maken van prestaties van reïntegratiebedrijven, rekening houdend met deregulering en
beperking administratieve lasten.
2.6. Budgetten
Het kabinet deelt de opvatting van de RWI dat eenduidige, concrete, operationele en
kwantificeerbare doelen dienen te worden geformuleerd voor de arbeidsmarkt en
reïntegratie-instrumenten die worden ingezet. In het kader van de VBTB-operatie wordt hier
gestaag naar toe gewerkt. Dit is een proces van meerdere jaren. De RWI stelt verder dat de
effectiviteit van maatregelen en instrumenten in de praktijk een belangrijk richtpunt zijn voor
zijn werkzaamheden. Het belang van betrouwbare evaluatiegegevens en resultaatmetingen
wordt onderschreven. Met behulp van de VBTB-activiteiten in samenhang met extra
inspanningen op het gebied van effectiviteitmetingen wordt invulling gegeven aan de wens
deze informatie beschikbaar te krijgen. De RWI wordt uitgenodigd om met aanvullende
suggesties op dit punt te komen.
Ten aanzien van het voorstel van de RWI met betrekking tot de afbakening van doelgroepen
van het reïntegratiebeleid en het op grond daarvan verdelen van de reïntegratiebudgetten
op basis van omvang en kenmerken van de reïntegratiepopulatie merkt het kabinet op dat dit
moeilijk los gezien kan worden van hetgeen in het SA is opgenomen ten aanzien van volledige
vrij besteedbare budgetten en de budgetteringssystematiek van de bijstand. Tegen de
achtergrond van het SA wordt een sturingsmodel ontwikkeld. Daarbij is ook de systematiek
voor toedeling van budgetten aan de orde en de vraag welke taken en verantwoordelijkheden
het rijk behoudt met betrekking tot de aanwending van die budgetten. Dit moet nu verder
worden uitgewerkt.
3. Tot slot
Het kabinet heeft in het begin al aangegeven waardering te hebben voor dit eerste
beleidskader van de RWI. Mede gelet op de samenstelling van de RWI, waarin zowel
werkgevers, werknemers en gemeenten zitting hebben, garanderen de voorstellen een breed
draagvlak. Ze kunnen daarmee een waardevolle bijdrage leveren aan realisering van de
hoofddoelstellingen van het arbeidsmarktbeleid: namelijk het vergroten van de
arbeidsdeelname en werkgelegenheid en het verminderen van ziekteverzuim, werkloosheid en
uitkeringsafhankelijkheid.
11
Voor een aantal thema's geldt dat in deze kabinetsreactie concrete vervolgadviezen aan de
RWI zijn gevraagd, deze zijn als bijlage toegevoegd. Het kabinet ziet de adviezen met
belangstelling tegemoet.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus)
12
Overzicht vervolgvoorstellen van de RWI n.a.v. kabinetsreactie op het beleidskader RWI
1. Streefcijfers startkwalificatie
De RWI is uitgenodigd nadere voorstellen te ontwikkelen met betrekking tot streefcijfers voor
scholing tot startkwalificatie, in aanvulling op het kabinetsbeleid. Daarbij is aandacht
gevraagd voor streefcijfers per categorie werknemers en werklozen zonder startkwalificatie,
het in te zetten instrumentarium en de meetbaarheid.
2. Scholing
De RWI is gevraagd nadere voorstellen te ontwikkelen gericht op scholing. Daarbij is onder
meer aandacht gevraagd voor de budgettaire kaders en de effectiviteit van fiscale facilitering.
3. Ontheffing sollicitatieplicht WW
De RWI is uitgenodigd aan te geven of de activiteiten die het kabinet onderneemt op het
gebied van de beperking van de ontheffing sollicitatieplicht in de WW in voldoende mate de
belemmeringen wegnemen of dat nog aanvullende initiatieven denkbaar zijn.
4. Informatieverplichting voor UWV en gemeenten over prestaties reïntegratiebedrijven
De RWI wordt verzocht het voorstel de UWV en gemeenten te verplichten om informatie over
de prestaties van individuele reïntegratiebedrijven publiek te maken nader uit te werken.
Daarbij is aandacht gevraagd voor de aspecten effectiviteit, deregulering en administratieve
lasten.
5. Nadere doelformulering voor arbeidsmarkt en reïntegratie-instrumenten
De RWI is uitgenodigd met aanvullende suggesties te komen t.a.v. het formuleren van
eenduidige, concrete, operationele en kwantificeerbare doelen voor de arbeidsmarkt en
reïntegratie-instrumenten. Daarbij is aandacht gevraagd voor de in het strategisch akkoord
opgenomen vermindering van regelgeving en administratieve lasten m.b.t. de reïntegratie-
instrumenten.