---

Brieven aan de Kamer
---

Onderzoek munitie stortlocatie Oosterschelde

17-09-2002

Met mijn brief van 22 augustus 2001, nr MG 2001002579, heb ik u geïnformeerd over de uitkomsten van een aan TNO opgedragen onderzoek naar eventuele risicos voor de volksgezondheid ten gevolge van een tussen 1945 en 1967 uitgevoerde stort van ca. 30.000 ton munitie in de Oosterschelde op een locatie ten zuidwesten van Zierikzee. Op basis van meetgegevens uit 1999 concludeerde TNO dat de kans op explosies zeer gering is en er geen direct gevaar voor de volksgezondheid bestaat. Ook werden secundaire menselijke risicos niet waarschijnlijk geacht. TNO gaat er van uit dat de totale hoeveelheid munitiegerelateerde stoffen -zeer geleidelijk- over een periode van ongeveer 500 jaar zal vrijkomen. Consumptie van mosselen en vis uit het stortgebied zou, ook bij het hanteren van worst-case-veronderstellingen, niet leiden tot kritische blootstelling.

Omdat de conclusies berustten op eenmalig verrichte metingen, waarbij niet alle milieubelastende stoffen werden geanalyseerd die in de munitie aanwezig zouden kunnen zijn, is ter verificatie vervolgonderzoek uitgevoerd. In 2001 heeft TNO opnieuw monsters genomen van het water en van de bodem binnen en buiten de stortlocatie. Deze zijn geanalyseerd op het gehalte aan munitiegerelateerde stoffen, waaronder (witte) fosfor. De bodemmonsters werden ook benut voor bio-assays en voor veldinventarisatie van de aanwezige waterfauna. Verder is actieve biologische monitoring toegepast met behulp van mosselen.

TNO beschrijft de resultaten en conclusies van het onderzoek in rapport PML 2002-A9 Beoordeling van de milieurisicos van gestorte munitie in de Oosterschelde. Vervolgonderzoek op basis van metingen in 2001, juli 2002. Bij de totstandkoming, uitvoering en rapportage van het onderzoek was een begeleidingsgroep betrokken waaraan naast Defensie op mijn verzoek werd deelgenomen door de ministeries van VROM, LNV en V&W, alsmede de provincie Zeeland en de gemeente Schouwen-Duiveland.

Overeenkomstig mijn toezegging ter zake bied ik u bijgaand het onderzoeksrapport aan.

De uitkomst bevestigt de eerdere vaststelling dat concentraties van de munitiegerelateerde stoffen zeer gering zijn. Met de actieve biologische monitoring zijn ter plaatse nog aanzienlijk lagere concentraties vastgesteld dan eerder op basis van aannamen werden berekend. Met een zeer gevoelige testmethode kon in geen enkel monster witte fosfor worden aangetoond. De bio-assays maken niet duidelijk dat het milieu wordt belast door munitiegerelateerde stoffen. De waterbodemfauna verschilt niet significant tussen de stort- en referentielocaties.

TNO concludeert daarom dat er geen gevaar voor de volksgezondheid aanwezig lijkt en geeft aan dat de milieu-implicaties van de munitiestort tot nu toe eveneens gering lijken. Tenslotte formuleert het onderzoeksinstituut aanbevelingen voor enig nader onderzoek, alsmede het advies om uiterlijk in 2005 nieuwe metingen en analyses te laten uitvoeren in het kader van een monitoringsprogramma. Ik ben voornemens de opdracht tot dergelijk onderzoek te geven en zal u te gelegener tijd over de resultaten informeren.

Volledigheidshalve vermeld ik tevens dat eind 2001 door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, mede namens het Ministerie van LNV en mijn ministerie, aan het Rijksinstituut voor Kust en Zee (RIKZ) opdracht werd verleend te onderzoeken in hoeverre, en tegen welke kosten, het mogelijk is het vrijkomen van munitiegerelateerde stoffen te beïnvloeden door het afdekken van de munitiestort. De rapportage van dit onderzoek wordt binnenkort voltooid.

DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE

Nieuws Ministerie van Defensie