Ministerie van Buitenlandse Zaken

Algemeen ambtsbericht Afghanistan
augustus 2002

Ministerie van Buitenlandse Zaken
Directie Personenverkeer, Migratie en Vreemdelingenzaken Afdeling Asiel- en Migratiezaken

augustus 2002

Inhoudsopgave Pagina

Inleiding 4

Landeninformatie 6 Basisgegevens 6 Land en volk 6 Geschiedenis 6 Staatsinrichting 8 Politieke ontwikkelingen 9 Val van het Talibanbewind en het Akkoord van Bonn 9 Aanloop naar de Loya Jirga 11 Resultaten en verloop van de Loya Jirga 11 Na de Loya Jirga 13 Militaire ontwikkelingen en veiligheidssituatie 16 `Enduring Freedom' 16 ISAF 16
Opbouw veiligheidsorganisaties 17 Demobilisatie en reintegratie 21 Veiligheidssituatie 22 Sociaal-economische situatie 29 Humanitaire situatie 30 Wederopbouw 32 Drugsbestrijding 34 Samenvatting 34

Mensenrechten 37 Juridische context 37 Verdragen en protocollen 37 Nationale wetgeving 37 Toezicht 40
Naleving en schendingen 41 Vrijheid van meningsuiting (incl. persvrijheid) 42 Vrijheid van vereniging en vergadering 43 Vrijheid van godsdienst en overtuiging 44 Bewegingsvrijheid 45 Rechtsgang 45 Arrestaties en detenties 46 Mishandeling en foltering 47 Verdwijningen 48 Buitengerechtelijke executies en moorden 48 Doodstraf 49
Positie van specifieke groepen 49 Opposanten 49 Etnische groepen 49

Vrouwen 52
Ex-communisten 54 Samenvatting 54

Migratie 56
Migratiestromen en ­motieven 56 Opvang binnenlands ontheemden 56 Terugkeer van vluchtelingen uit de regio 58 Pakistan 59
Iran 61
Adviezen van internationale organisaties 62 Beleid andere Westerse landen 63 Samenvatting 65

Samenvatting 66

Literatuur 68

Bijlage(n) 69

I. Samenstelling van de overgangsregering 70

II. Agreement on provisional arrangements in Afghanistan pending the re- establishment of permanent government institutions (Akkoord van Bonn) 72

III. Afghaanse Constitutie van 1964 84

IV. Samenstelling onafhankelijke Mensenrechtencommissie 113

V. Ontheemden in Afghanistan per provincie (juni 2002) 114

VI. Geassisteerde terugkeer van ontheemden door UNHCR en IOM naar provincie (december 2001 ­ juli 2002) 116

VII. Geassisteerde terugkeer vanuit Pakistan en Iran door UNHCR naar provincie (1 maart ­ 19 juli 2002) 118

VIII. Geassisteerde terugkeer vanuit Pakistan en Iran en ontheemden naar provincie (19 juli 2002) 120

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

Inleiding

In dit algemene ambtsbericht wordt de huidige situatie in Afghanistan beschreven voorzover deze van belang is voor de beoordeling van asielverzoeken van personen die afkomstig zijn uit Afghanistan en voor besluitvorming over de terugkeer van afgewezen Afghaanse asielzoekers. Dit ambtsbericht is een actualisering van eerdere algemene ambtsberichten (laatstelijk 21 juni 2001) en brieven (laatstelijk 14 juni 2002) over de situatie in Afghanistan. Het algemene ambtsbericht beslaat de periode van november 2001 tot en met begin augustus 2002.

Dit ambtsbericht is deels gebaseerd op informatie van openbare bronnen. Bij de opstelling is gebruik gemaakt van informatie van verschillende organisaties van de Verenigde Naties, verschillende niet-gouvernementele organisaties, vakliteratuur en berichtgeving in de media. Een overzicht van de geraadpleegde openbare bronnen is opgenomen in de literatuurlijst.
Bovendien liggen bevindingen ter plaatse en vertrouwelijke rapportages van de Nederlandse vertegenwoordigingen in Kaboel, Islamabad en Teheran aan dit algemeen ambtsbericht ten grondslag.
In het algemeen ambtsbericht wordt veelvuldig verwezen naar geraadpleegde openbare bronnen. Daar waar dergelijke bronnen zijn vermeld, is de tekst in veel gevallen ook gebaseerd op informatie die op vertrouwelijke basis is ingewonnen.

In hoofdstuk twee wordt ingegaan op recente ontwikkelingen op politiek, veiligheids- en sociaal-economisch gebied. Deze beschrijving wordt voorafgegaan door een overzicht van de geschiedenis van Afghanistan. Ook is een korte passage over geografie en bevolking van Afghanistan opgenomen.

In hoofdstuk drie wordt de mensenrechtensituatie in Afghanistan geschetst. Na een beschrijving van wettelijke garanties en internationale verdragen waarbij Afghanistan partij is, komen mogelijkheden van toezicht aan de orde. In paragraaf drie volgt de eigenlijke beschrijving van de mensenrechtensituatie. In hoofdstuk drie wordt bovendien de positie van specifieke groepen belicht.

In hoofdstuk vier komen de opvang van binnenlands ontheemden, het beleid van een aantal andere Europese landen inzake asielzoekers uit Afghanistan en de activiteiten van internationale organisaties, waaronder de positie van UNHCR, aan de orde.

Een algehele samenvatting volgt in hoofdstuk vijf.

4

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

Wenk voor de lezer
De Afghaanse benamingen die in de tekst worden gebruikt zijn fonetische vertalingen in het Latijnse schrift van begrippen in het Dari en het Pashtu. Het is dan ook goed mogelijk dat in andere bronnen enigszins afwijkende schrijfwijzen worden gehanteerd.

5

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

Landeninformatie

Basisgegevens

Land en volk
Afghanistan is een land in Zuidwest-Azië dat volledig wordt ingesloten door andere landen. Het land grenst in het oosten en zuiden aan Pakistan (over een afstand van 2580 km), in het westen aan Iran (936 km), in het noorden aan Turkmenistan (744 km), Oezbekistan (137 km) en Tadzjikistan (1206 km) en in het noordoosten aan China (76 km).

Afghanistan beslaat een oppervlakte van 652.090 km². Het land is opgedeeld in 32 provincies. De vijf grootste steden van het land zijn Kaboel (de hoofdstad), Kandahar, Herat, Mazar-i Sharif en Jalalabad. De bevolkingsomvang wordt geschat op ruim 26 miljoen inwoners.1 De belangrijkste etnische groepen in Afghanistan zijn de Pashtuns, de Tadzjieken, de Oezbeken en de Hazara's. Daarnaast zijn er nog vele kleinere etnische groepen, waaronder de Turkmenen, de Aimaq, de Noeristani's en de Farsen of Farsiwan en de nomadische Kuchi's.2

In Afghanistan worden vele talen gesproken, waarvan het Dari en Pashtu de belangrijkste zijn. Sinds 1936 zijn Dari en Pashtu de officiële talen van Afghanistan. Het Pashtu wordt voornamelijk door de Pashtuns gesproken. Tadzjieken en Hazara's spreken voornamelijk Dari. Ook veel stedelijke Pashtuns, met name in Kaboel, spreken Dari. Na de val van het Talibanbewind (zie paragraaf 2.1.2), heeft het Dari aan populariteit gewonnen, omdat het Pashtu werd geassocieerd met de Taliban, die voornamelijk uit Pashtuns bestonden.

Geschiedenis
De moderne geschiedenis van Afghanistan begint met de machtsovername door premier Daoud, die in 1973 zijn neef koning Zahir Shah afzette, zichzelf tot premier benoemde en daarmee een einde maakte aan de semi-constitutionele monarchie die tussen 1919 en 1973 in Afghanistan bestond.3


1 Schatting uit juli 2001 uit het CIA-factbook (www.odci.gov/cia/publications/factbook/geos/af.html, geraadpleegd op 12 juni 2002).
2 Volgens een van de standaardwerken van Erwin Orywal uit 1986 over de bewoners van Afghanistan komen er in Afghanistan tenminste 55 verschillende etnische groepen voor. Geciteerd in: W. Vogelsang, Afghanistan, een geschiedenis (Amsterdam 2002), blz. 45.
3 H. Magnus en E. Naby, Afghanistan. Mullah, Marx and Mujahid (Colorado en Oxford 2000), blz. 40.


---

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

Communistische periode (1978 ­ 1992)
De heerschappij van Daoud duurde tot 1978, toen de Democratische Volkspartij van Afghanistan (DVPA) met een militaire coup de macht overnam.4 De DVPA zou 14 jaar aan de macht blijven. De `Democratische Republiek Afghanistan', zoals Afghanistan toen ging heten, werd achtereenvolgens geregeerd door de presidenten Nur Mohammad Taraki (1978 ­ 1979), Hafizollah Amin (1979), Babrak Karmal (1980 ­ 1986) en Mohammad Najibullah (1986 ­ 1992). Van 1979 tot 1989 werden grote delen van het land bezet door Sovjettroepen.

Gedurende de gehele periode 1978 ­ 1992 woedde een binnenlands gewapend conflict tussen aanhangers van het communistische bewind en islamitische opstandelingen, de Mudjahedin. Pogingen van Najibullah om tot nationale verzoening te komen, mislukten. In april 1992 kwam uiteindelijk een einde aan de communistische heerschappij in Afghanistan.

Mudjahedin-periode (1992 ­ 1996)
De verschillende Mudjahedin-facties die de communisten hadden bevochten, doken in 1992 in het ontstane machtsvacuüm en grepen daar waar zij konden de macht.5 Om het hoofd te kunnen bieden aan de chaos die hiervan het gevolg was, besloten de Mudjahedin een interim-regering te vormen. Op 24 april 1992 werd hiertoe door de Mudjahedin-facties een overeenkomst gesloten (het Peshawar akkoord), dat voorzag in een transitieregering waarvan het leiderschap om de vier maanden zou roteren. Sibghatullah Mojaddedi was de eerste president van de nieuw uitgeroepen `Islamitische Staat Afghanistan'. Dit akkoord hield echter niet lang stand. Op 7 maart 1993 sloten de Mudjahedin-partijen een nieuw akkoord (Islamabad akkoord). Dit akkoord voorzag op hoofdlijnen in een transitieregering onder leiding van Burhanuddin Rabbani voor de duur van 18 maanden en een duidelijke afbakening van taken en bevoegdheden. Omdat Rabbani zich met name niet hield aan laatstgenoemde aspect, ontstond een nieuw binnenlands gewapend conflict tussen de Mudjahedin-facties. Pas na de komst van de Taliban werd in grote delen van Afghanistan de rust hersteld.


4 Voor een uitvoerige beschrijving van de geschiedenis van de communistische periode zie bijvoorbeeld: Algemeen ambtsbericht `Veiligheidsdiensten in communistisch Afghanistan (1978-1992), AGSA, KAM, KhAD en WAD' van 29 februari 2000 met kenmerk DPC/AM- 663896; Algemeen ambtsbericht `Rechtsgang in Afghanistan (1978-1992) van 29 september 2000 met kenmerk DPC/AM-695004; W.B. Fisher, A. Mukarram en K. Rafferty, `Afghanistan', in: The Far East and Australasia 1999 (1999); H.S. Bradsher, Afghan Communism and Soviet Intervention (Oxford, 1999) en M. Urban, War in Afghanistan (Londen 1990).

5 Voor een uitvoerige beschrijving van de geschiedenis van de Mudjahedin-periode zie bijvoorbeeld: Algemeen ambtsbericht `Hezb-i-Wahdat, mensenrechtenschendingen (1992- 1999) van 23 juni 2000 met kenmerk DPC/AM-681499; R.H. Magnus en E. Naby, Afghanistan. Mullah, Marx and Mujahid (Colorado en Oxford 2000) en W.B. Fisher, A. Mukarram en K. Rafferty, `Afghanistan', in: The Far East and Australasia 1999 (1999).


---

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

Taliban-periode (1996 ­ 2001)
De opmars van de Taliban in Afghanistan begon in 1994.6 De Taliban-beweging werd in dat jaar opgericht door een groep Afghanen die had gestudeerd aan door enkele Arabische landen gefinancierde koranscholen, zogenaamde madrassas, met name gesitueerd in Pakistan (Peshawar en Quetta). In Afghanistan bestonden toen nog nauwelijks madrassas. Onder de oprichters en aanhangers van de Taliban bevonden zich veel oud-strijders van diverse (Pashtun) Mudjahedin-facties.

De Taliban wisten in korte tijd belangrijke steden als Kandahar, Herat, Jalalabad en op 27 september 1996 de hoofdstad Kaboel, te veroveren. Na de verovering van Kaboel werd de officiële naam van het land gewijzigd in `Islamitisch Emiraat Afghanistan'. Het aanvankelijke succes van de Taliban was mede te danken aan de ernstige verdeeldheid onder de Mudjahedin-facties. Pas toen de verschillende Mudjahedin-facties in juni 1997 de handen ineen sloegen, wist men de opmars van de Taliban te stoppen en op enkele punten zelfs terug te dringen. Deze coalitie werd aangeduid als United Islamic Front for the Salvation of Afghanistan, kortweg ook `United Front' of `Noordelijke Alliantie' (NA) genoemd. De belangrijkste facties in de NA waren: Jamiat-i-Islami onder leiding van Burhanuddin Rabbani en Ahmed Shah Massoud7 (Tadzjiek); Junbish-i-Melli onder leiding van de generaal Abdul Rashid Dostam (Oezbeek); Hezb-i-Wahdat onder leiding van Abdal Karim Khalili (Hazara); Harakat-i-Islami onder leiding van Ayatollah sjeik Mohseni (sjiiet) en een aantal splintergroeperingen.

Tussen 1997 en 2001 wisten de Taliban uiteindelijk 90 tot 95 procent van Afghanistan in handen te krijgen. Zij bleken echter niet in staat de Noordelijke Alliantie definitief te verslaan en geheel Afghanistan in te nemen.

Voor een beschrijving van de recente politieke ontwikkelingen in Afghanistan zie paragraaf 2.2 van dit ambtsbericht.

Staatsinrichting
Afghanistan wordt momenteel geleid door een overgangsregering, die democratische verkiezingen in juni 2004 moet voorbereiden. De regering wordt


6 Voor een uitvoerige beschrijving van de geschiedenis van de Taliban-periode zie bijvoorbeeld: Algemeen ambtsbericht `Situatie in Afghanistan' van 21 juni 2001 met kenmerk DPC/AM-704362; M. Griffin, Reaping the whirlwind. The Taliban movement in Afghanistan (Londen, Virginia 2001); W. Maley, Fundamentalism reborn? Afghanistan and the Taliban (New York 1998); en A. Rashid, Taliban. Islam, oil and the new great game in Central Asia (New York 2000).

7 Ahmad Shah Massoud was in 1992 benoemd tot minister van Defensie onder de regering van Rabbani. Hij speelde als voorzitter van de Shura-i Nazar, de militaire vleugel van Rabbani's Jamiat-i-Islami, een sleutelrol in de Noordelijke Alliantie. Massoud werd op 9 september 2001 op 48-jarige leeftijd in Faizabad vermoord door moslimextemisten, die waarschijnlijk verbonden waren aan de Taliban of Al Qaida.


8
Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

geleid door een president en bestaat voorts uit 29 ministers, waaronder vijf vice- presidenten. In de regering zijn de belangrijkste machthebbers en etnische groeperingen in Afghanistan vertegenwoordigd. In het kabinet hebben twee vrouwen zitting. Karzai heeft voorts zeventien regeringsadviseurs aangesteld, tevens om ervoor zorg te dragen dat ook de belangen van speciale groepen als de nomaden in de regering vertegenwoordigd zouden zijn. Voor een overzicht van de samenstelling van de overgangsregering wordt verwezen naar bijlage 1.

Afghanistan wordt na de Loya Jirga officieel aangeduid als `The Transitional Islamic State of Afghanistan'. De staatsinrichting in Afghanistan is in de periode tot de Constitutionele Loya Jirga, die moet beslissen over de aanname van een nieuwe grondwet, gebaseerd op de Constitutie van 1964. De Constitutionele Loya Jirga moet volgens het Akkoord van Bonn binnen 18 maanden na installering van de overgangsregering plaatsvinden en staat dan ook gepland voor december 2003.

De United Nations Assistance Mission to Afghanistan (UNAMA) ondersteunt de opbouw van een staatsinrichting in Afghanistan. Daartoe is UNAMA in elk ministerie vertegenwoordigd. UNAMA helpt de regering bij het opzetten van een belastingsysteem, een goed functionerend ambtenarenapparaat, het betalen van de salarissen van dit ambtenarenapparaat en het aantrekken van donoren. De activiteiten van UNAMA zullen volgens de huidige planning drie jaar duren, waarna de organisatie de opgezette projecten en programma's zal overdragen aan Afghaanse (overheids)organisaties.8

Politieke ontwikkelingen

Val van het Talibanbewind en het Akkoord van Bonn
Op 7 oktober begonnen de Verenigde Staten met militaire acties tegen Taliban- en Al Qaida-eenheden in Afghanistan als gevolg van de op 11 september 2001 in de Verenigde Staten gepleegde aanslagen. Volgens de Verenigde Staten waren de aanslagen gepleegd door het terroristische Al Qaida (`de Basis') netwerk, geleid door Osama Bin Laden. De leiders van Al Qaida konden zich onder het Talibanbewind in Afghanistan verschuilen en de aanslagen vanuit daar voorbereiden. De militaire acties hadden de Taliban- en Al Qaida-eenheden dermate verzwakt dat de NA in november en december 2001 met steun van de Verenigde Staten Afghanistan onder hun controle wisten te brengen.9

8 United Nations Report of the Secretary-General, The situation in Afghanistan and its implications for international peace and security (11 juli 2002), blz. 9.
9 Voor een uitgebreidere beschrijving van de opmars van de NA zie de brief van het ministerie van Buitenlandse Zaken aan de Staatssecretaris van Justitie inzake de situatie in Afghanistan


---

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

Parallel aan de militaire campagne werd onder leiding van de speciale vertegenwoordiger van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties (VN), Lakhdar Brahimi, gewerkt aan een politieke oplossing voor Afghanistan. Op 5 december 2001 werd in Bonn een akkoord bereikt over de benoeming van een interim-regering, de Afghan Interim Administration (AIA), onder leiding van Hamid Karzai. De belangrijkste taak van de AIA was om binnen zes maanden een nood-Loya Jirga (hierna: Loya Jirga)10 voor te bereiden, die moest resulteren in een overgangsregering die in 2004 verkiezingen organiseert. Daarnaast werd ingestemd met de komst van een internationale vredesmacht, aangeduid als International Security Assistance Force (ISAF)11, die er voor zorg moest dragen dat de AIA in een veilige omgeving van start kon gaan. Het akkoord van Bonn werd op 6 december met resolutie 1383 door de VN-Veiligheidsraad bekrachtigd. De AIA werd op 22 december 2002 geïnstalleerd.12

van 31 januari 2002; en M. Pohly en K. Durán, Nach den Taliban. Afghanistan zwischen internationalen Machtintressen und demokratischer Erneuerung (München 2002).
10 Een Loya Jirga is de benaming voor traditionele vergaderingen van leiders van de Pashtun- stammen en leiders van andere etnische groepen in Afghanistan, aan wie belangrijke politieke beslissingen kunnen worden voorgelegd. Het ontstaan van het instituut Jirga is terug te leiden tot de beginvormen van tribalisme en de daaruit voorvloeiende onderlinge vetes over het gebruik van grond en eigendom van vee, die door clan- of stamoudsten op een onpartijdige, althans niet-controversiële wijze, werden beslecht. Sedertdien worden in Afghanistan op verschillende niveaus traditioneel geschillen bijgelegd en besluiten genomen via het bijeenroepen van Jirga's (Raden). Verstrekkende beslissingen die Afghanistan als geheel raken worden genomen op Loya Jirga's (Grote Raden). Tussen 1709 en heden zijn slechts 20 Loya Jirga's gehouden, waarvan de laatsten dateren uit 1964 (ter bekrachtiging van de concept-Constitutie van 1963) en 1977 (ter bekrachtiging van de Constitutie van 1977 en verkiezing of herbenoeming van president Sardar Daoud). Het bijeenroepen van een Loya Jirga moet voldoen aan twee voorwaarden, te weten 1) een Loya Jirga dient binnen het territorium van Afghanistan te worden gehouden, vrij van buitenlandse inmenging; en 2) het bijeenroepen van een Loya Jirga moet geschieden door een door het volk gekozen hoofd van de ­ wettige ­ regering. Op grond van deze voorwaarden misten de machthebbers tijdens de communistische periode (1978 ­ 1992), de Mudjahedin- periode (1992 ­ 1996) en het Taliban-tijdperk (1996 ­ 2001) de autoriteit om een Loya Jirga te beleggen, ondanks dat in deze periodes wel bijeenkomsten hebben plaatsgevonden die als Loya Jirga werden aangeduid. Overigens voldoet de afgelopen Loya Jirga evenmin aan de genoemde criteria. Teneinde het Afghaanse democratiseringsproces op de rails te zetten, is door de VN gekozen voor een noodoplossing, vandaar de naam `Nood-Loya Jirga'. Zie ook paragraaf 2.2.1.

11 Zie ook paragraaf 2.3.2.
12 Zie ook de brief van het ministerie van Buitenlandse Zaken aan de Staatssecretaris van Justitie inzake de situatie in Afghanistan van 31 januari 2002.

10

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

Aanloop naar de Loya Jirga
Ter voorbereiding van de Loya Jirga werd onder auspiciën van de VN een uit Afghanen bestaande Speciale Onafhankelijke Commissie (hierna: Speciale Commissie) geformeerd, onder leiding van prof. Mohammad Ismail Qasimyar. De Speciale Commissie verdeelde de 32 provincies van Afghanistan in 381 (kies)districten die elke drie vertegenwoordigers kozen ter afvaardiging naar de Loya Jirga. Daarnaast werden door de commissie 400 vertegenwoordigers voor deelname aan de Loya Jirga geselecteerd ­ waaronder 160 vrouwen ­ uit de Afghaanse diaspora in westerse landen, ontheemden en vluchtelingen in de buurlanden, nomaden en islamitische schriftgeleerden. Ten slotte zouden de leden van de AIA en de 21 leden van de Speciale Commissie zelf deelnemen aan de Loya Jirga.13

De voorbereidingen voor de Loya Jirga verliepen redelijk goed, al vonden wel enkele incidenten plaats, waarbij kandidaten voor de Loya Jirga werden bedreigd of zelfs gedood en kiezers van de kandidaten werden geïntimideerd of zelfs gevangen gezet (zie paragraaf 3.3.7).

Resultaten en verloop van de Loya Jirga
Resultaten van de Loya Jirga
De Loya Jirga is op 18 juni 2002 afgesloten, waarbij alle afspraken van het Akkoord van Bonn zijn nagekomen, in die zin dat er een interim-staatshoofd (Hamid Karzai) is benoemd en dat de structuur en invulling van de belangrijkste posities in het kabinet werden goedgekeurd. De resultaten van de Loya Jirga werden op 26 juni 2002 door de VN-Veiligheidsraad bekrachtigd door de unanieme aanname van VN-Veiligheidsraadresolutie 1419.

Ondanks deze positieve resultaten was er tijdens en na de bijeenkomst ongenoegen over de wijze waarop de besprekingen en besluiten waren `voorgekookt' door de AIA en, daaruit voortvloeiend, het gebrek aan werkelijke medezeggenschap van de afgevaardigden.14 De nieuwe overgangsregering zal derhalve het vertrouwen van de bevolking moeten herwinnen.

De Loya Jirga zou volgens planning plaatsvinden tussen 10 en 16 juni 2002. Het begin van de bijeenkomst werd echter met een dag uitgesteld omdat in kringen rond Karzai en binnen de UNAMA de populariteit van ex-koning Zahir Shah onder de bevolking werd onderschat. Zahir Shah heeft daarop op 10 juni onder grote Amerikaanse druk zelf aangegeven noch de monarchie te willen herstellen,


13 Zie ook de brief van het ministerie van Buitenlandse Zaken aan de Staatssecretaris van Justitie inzake de situatie in Afghanistan van 14 juni 2002.
14 International Crisis Group, The Afghan transitional administration: prospects and perils (Brussel 30 juli 2002), blz. 2.


---

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

noch beschikbaar te zijn voor een (staats)functie. Ook ex-president Burhanuddin Rabbani heeft uit eigen beweging zijn kandidatuur ingetrokken.

Verloop van de Loya Jirga
Op 14 juni werd Karzai met grote meerderheid (1295 van de ruim 1500 stemmen) tot leider van de te vormen overgangsregering gekozen. De belangrijkste andere kandidaat voor deze functie was Massouda Jalal, een vrouwelijke kinderarts verantwoordelijk voor gender- en gezondheidsaangelegenheden binnen het World Food Programme (WFP), die 171 van de stemmen kreeg.

De Loya Jirga werd daarnaast verzocht te stemmen over kandidaten voor de belangrijkste ministersposten, die door Karzai waren voorgedragen. Het werd de afgevaardigden echter niet toegestaan te discussiëren over de kandidaten. De namen van de andere kabinetsleden werden pas na afloop van de Loya Jirga bekend gemaakt.15

Pogingen om in de Loya Jirga overeenstemming te bereiken over de vorming van een parlement strandden vanwege fundamentele meningsverschillen tussen de afgevaardigden over de wijze waarop de bevolking gerepresenteerd zou moeten worden.16 Om die reden werd besloten tot oprichting van een `National Assembly Commission', die zich verder over dit vraagstuk moet buigen.

De intimidatietactieken die door sommigen tijdens de voorbereidingen op de Loya Jirga werden gehanteerd17, werden opnieuw toegepast tijdens de Loya Jirga zelf. Zo zouden de Tadzjieken uit de Pansjir-vallei die verbonden zijn aan de Shura-i Nazar18 en Jamiat-i-Islami, waartoe de meeste Tadzjiekse ministers behoren, hebben aangedrongen op de aanwezigheid van de Riasat-e Amniat-e Melli (veiligheidsdienst)19, de nieuwe, door de Pansjiri's geleide veiligheidsorganisatie. In eerste instantie zouden 19 ongewapende veiligheidsdienst-agenten toegang krijgen tot de Loya Jirga, maar uiteindelijk wisten enkele tientallen agenten zich toegang te verschaffen tot de beraadslagingen. Zij zijn gedurende de gehele Loya Jirga aanwezig geweest, al werden zij herhaaldelijk door afgevaardigden beschuldigd van intimidaties.20


15 Voor een compleet overzicht van de samenstelling van de overgangsregering zie bijlage 1.
16 Minderheden uit het noorden van Afghanistan stelden voor om de Loya Jirga te verdelen in groepen van tien personen die ieder een afgevaardigde voor het parlement mochten nomineren. De Pashtun-afgevaardigden voelden er echter meer voor om twee afgevaardigden per provincie te kiezen voor het parlement. Op die manier zou meer gewicht worden toegekend aan relatief onbevolkte rurale provincies.
17 Zie de brief van het ministerie van Buitenlandse Zaken aan de Staatssecretaris van Justitie inzake de situatie in Afghanistan van 14 juni 2002, blz. 3.
18 De militaire vleugel van Rabbani's Jamiat-i-Islami.
19 Zie paragraaf 2.3.3.

20 A. Rashid, `Freedom isn't easy', in: Far Eastern economic review (27 juni 2002), blz. 15.
12

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

Desondanks spraken veel afgevaardigden zich uit over gevoelige onderwerpen en keerden ze zich tegen deze machtsmisbruikers. Daarop bestond de vrees dat deze afgevaardigden mogelijk gevaar zouden lopen bij terugkeer naar hun respectievelijke woongebieden. Voorzover bekend hebben zich echter geen incidenten voorgedaan.

Na de Loya Jirga
De afgevaardigden kijken met gemengde gevoelens terug op de Loya Jirga. Velen tonen zich optimistisch, omdat het mogelijk is gebleken om, ondanks de grote verdeeldheid tussen de afgevaardigden over belangrijke onderwerpen, te discussiëren. Daarentegen bestaat er ook frustratie over het verloop van het Loya Jirga-proces, dat vooral bedoeld lijkt te zijn geweest om formeel te bezegelen wat elders reeds lang besloten was. Alhoewel Karzai door een grote meerderheid is verkozen tot staatshoofd, is het duidelijk dat er voorafgaand aan zijn verkiezing veel getouwtrek achter de schermen had plaatsgevonden om zijn verkiezing zeker te stellen.

Een belangrijke rol was hierbij weggelegd voor de speciale vertegenwoordiger van de Amerikaanse regering, Zalmay Khalilzad (Pashtun). Supporters van de voormalige koning Zahir Shah waren duidelijk ontevreden nadat Khalilzad de avond voor aanvang van de Loya Jirga aankondigde dat Zahir Shah geen kandidaat was voor de positie van staatshoofd.21

Samenstelling kabinet
De keuze van de kabinetsleden is niet zonder problemen afgerond. De Pashtuns zijn ontevreden over de prominente rol die de leden van de voormalige NA, en met name de Tadzjieken, in de AIA speelden.
De herbenoeming van de Tadzjiekse maarschalk Fahim als minister van Defensie in de overgangsregering en zijn benoeming tot vice-president heeft tot verdere onvrede geleid.
De herbenoeming van de Pashtun/Tadzjiekse Abdullah Abdullah als minister van Buitenlandse Zaken is grotendeels symbolisch, omdat hij lange tijd woordvoerder van de NA is geweest.
Tadzjiek Yunus Qanooni had zich omwille van de nationale eenheid als minister van Binnenlandse Zaken teruggetrokken en werd benoemd tot minister van Onderwijs. Hij was in eerste instantie niet tevreden met zijn benoeming tot


21 Khalilzad nam hiermee voor het van start gaan van de Loya Jirga een controversieel standpunt in op een onderwerp dat reeds zeer beladen was, omdat Pashtuns en delen van andere bevolkingsgroepen van mening waren dat de voormalige koning een belangrijke rol in de regering van Afghanistan zou moeten spelen. De pogingen van Karzai om door middel van het uitroepen van Zahir Shah tot `Vader van de Natie' deze kwestie te beëindigen, mislukten echter.

13

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

minister van Onderwijs en accepteerde deze post pas nadat hij tevens tot veiligheidsadviseur van de regering was benoemd.
De opvolger van Qanooni op Binnenlandse Zaken, Pashtun Taj Mohammed Wardak, werd in eerste instantie door zijn staf de toegang tot het ministerie ontzegd. Wardak was onacceptabel voor de medewerkers van het ministerie, dat overwegend uit Tadzjieken bestaat. Wardak had enige tijd in de Verenigde Staten gewoond en was recentelijk door de AIA tot gouverneur van de provincie Paktia benoemd.22
Oezbeek Dostam heeft geen ministerspost in de nieuwe regering aanvaard, omdat hij als gevolg van zijn aanwezigheid in Kaboel inkomsten in zijn thuisstad Mazar- i-Sharif misliep.
Tadzjiek Mir Wais Sadeq ten slotte, zoon van Ismael Khan23, is benoemd tot minister van Luchttransport en Toerisme.

Rol van de Islam
Een ander belangrijk punt dat tijdens de Loya Jirga werd opgebracht, betrof de rol van de islam binnen Afghanistan. Conservatieve krachten als president Rabbani en anderen, waaronder zijn voormalige rivaal Abdul Rasul Sayyaf van de Ittehad-i- Islami drongen er sterk op aan om de sharia-wetgeving te hanteren. Tijdens de Loya Jirga ontspon zich een debat over de vraag of in de officiële naam van de overgangsregering het woord islamitisch moest voorkomen. Uiteindelijk werd besloten dat de overgangsregering officieel als `The Transitional Islamic State of Afghanistan' zou worden aangeduid.
De herbenoeming van Fazul Hadi Shinwari als president van het Hooggerechtshof, die in januari 2002 nog verklaarde voorstander te zijn van lijfstraffen volgens de sharia-wetgeving, is indicatief voor de grote invloed van de conservatieven op het staatsvormingsproces. Ook de beslissing van Karzai om de minister van Vrouwenzaken, Pashtun Sima Samar24, niet meer in de overgangsregering op te nemen, kan worden toegeschreven aan deze conservatieve invloed. Samar is nu naar haar eigen wens benoemd tot voorzitter van de Mensenrechtencommissie (zie paragraaf 3.1.2), terwijl Habiba Sorabi de nieuwe minister van Vrouwenzaken is geworden. Karzai zag zich blijkbaar genoodzaakt om concessies te doen aan de conservatieven, om op die manier het risico van een terugslag zo veel mogelijk te verkleinen.


22 Zie de brief van het ministerie van Buitenlandse Zaken aan de Staatssecretaris van Justitie inzake de situatie in Afghanistan van 14 juni 2002, blz. 6, 7. Zie tevens paragraaf 2.3.5.
23 De machtige gouverneur van Herat.
24 Sima Samar heeft zich in haar korte ambtstermijn als minister van Vrouwenzaken sterk gemaakt voor de rechten van vrouwen in Afghanistan en vrouwen aangemoedigd een actieve rol te spelen in het economische en sociale leven. Dit tot ongenoegen van conservatieve elementen als ex-president Rabbani en krijgsheren als Sayyaf.

14

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

Machtsverhoudingen
De huidige machtsverhoudingen in Afghanistan worden gekenmerkt door een gefragmenteerd militair bestuur, bestaande uit diverse lokale commandanten met uiteenlopende politieke en etnische affiliaties. Zij spreken publiekelijk hun steun uit voor de centrale regering. Gelijktijdig houden zij echter hun opties open en lijken niet bereid te zijn om daadwerkelijk hun regionale, politieke en economische posities op te geven. De relatie tussen de centrale regering en de provinciale machthebbers is dan ook fragiel en ongestructureerd. De meeste lokale machthebbers zijn weliswaar loyaal aan specifieke leden van de regering, maar dit maakt hen niet per se loyaal aan de centrale regering in het algemeen. Het feit dat krijgsheren, gouverneurs en commandanten uiteindelijk toch toegelaten werden tot het Loya Jirga proces en dat is geprobeerd hen deel uit te laten maken van de overgangsregering, moet worden gezien als een poging de banden tussen de centrale regering en de regio's te verstevigen.

De Loya Jirga heeft een overgangsregering opgeleverd, waarin een grote rol is weggelegd voor degenen die hun (lokale) macht baseren op militaire middelen en slagkracht. De nieuwe regering houdt voorts sterk rekening met traditionele islamitische waarden en de conservatieve opinie. Het succes van de overgangsregering zal in belangrijke mate afhangen van het vinden van een balans tussen de verschillende perspectieven, agenda's en rivaliteiten die binnen de regering zelf, maar ook onder de bevolking leven.

Moord op vice-president Haji Abdul Qadir
Op 6 juli 2002 werd de Afghaanse vice-president en minister voor Publieke Werken, Pashtun Haji Abdul Qadir, bij het verlaten van zijn ministerie om het leven gebracht. Qadir was een van de meest invloedrijke krijgsheren in Oost- Afghanistan. Tot voor kort was hij ook gouverneur van Jalalabad, een positie die hij ook tot aan de machtsovername door de Taliban in 1996 bekleedde. Van Qadir wordt aangenomen dat hij zijn fortuin heeft vergaard met handel in drugs. Hij heeft vele vijanden gemaakt in zijn leven, maar genoot tegelijkertijd respect, met name onder vele Pashtuns in het oosten van het land.

De broer van Qadir, Pashtun Haji Din Mohammad, is op 26 juli 2002 door Karzai officieel benoemd als nieuwe gouverneur van de provincie Nangarhar. De maandag voor zijn benoeming was dit door betogers geëist tijdens een demonstratie in Jalalabad.25


25 `Karzai names Qadir's brother as governor', in: Frontier Post (27 juli 2002).
15

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

Militaire ontwikkelingen en veiligheidssituatie

`Enduring Freedom'
De militaire acties van de Verenigde Staten en andere landen26 tegen Al Qaida- en Taliban-eenheden in Afghanistan duren nog altijd voort. Speciale eenheden zijn in verschillende delen van het land actief om resten Al Qaida- en Taliban-strijders op te sporen. Dit geldt met name voor het oosten en zuidoosten van Afghanistan. De Amerikaanse plaatsvervangend minister van Defensie, Paul Wolfowitz, gaf tijdens een bezoek aan Kaboel aan dat Al Qaida nog niet verslagen is en de Amerikaanse aanwezigheid in Afghanistan van lange duur zou kunnen zijn.27 Het Verenigd Koninkrijk kondigde op 18 juni 2002 aan in juli 1700 mariniers uit Afghanistan terug te trekken.

Op 30 juni en 1 juli 2002 werden door Amerikaanse toestellen verschillende dorpen in de Afghaanse provincie Uruzgan gebombardeerd, omdat zich hier Taliban- en Al Qaida-strijders zouden ophouden. Bij de bombardementen kwamen in het dorp Kakrakai zeker veertig bruiloftsgasten om het leven, die in de lucht zouden hebben geschoten om uiting te geven aan hun vreugde. Vermoedelijk heeft de bemanning van een Amerikaans gevechtsvliegtuig die schoten aangezien voor een beschieting door vijandelijke strijders.28
Het zou niet de eerste keer zijn geweest dat dit soort fouten hebben geleid tot Afghaanse burgerslachtoffers. Naar verluidt zouden bij soortgelijke incidenten ten minste 400 slachtoffers zijn gevallen.29 Gevreesd wordt dat dergelijke incidenten de steun van de bevolking voor de buitenlandse militaire, en mogelijk zelfs humanitaire, aanwezigheid in Afghanistan zal kunnen ondergraven.

De nieuwe overgangsregering heeft bij monde van minister van Financiën, Asraf Ghani, er bij de coalitiepartners op aangedrongen te stoppen met het financieren van lokale commandanten die werden ingezet bij de strijd tegen de Taliban en Al Qaida.

ISAF
Het mandaat van ISAF30 werd op 23 mei 2002 met VN-Veiligheidsraadresolutie 1413 verlengd tot 20 december 2002. Resolutie 1413 werd unaniem door de leden


26 Op dit moment nemen de volgende landen deel aan `Enduring Freedom': Australië, Verenigd Koninkrijk, Canada, Denemarken, Frankrijk, Nederland, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Duitsland, Italië, Japan, Griekenland en de Verenigde Staten.
27 `Strong Afghan army vital, US says', BBC-news 15 juli 2002.
28 AFP en Reuters, 2 juli 2002

29 Zie Amnesty International, Amnesty International report 2002 ­ Afghanistan (mei 2002) en `Flaws in US air war left hundereds of civilians dead', in: The New York Times (21 juli 2002).
30 Om ervoor zorg te dragen dat de interim-regering in een veilige omgeving van start zou kunnen gaan, nam de VN-Veiligheidsraad op 20 december 2001 resolutie 1386 aan, waarin

16

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

van de VN-Veiligheidsraad aangenomen en betreft een ongewijzigde verlenging van VN-Veiligheidsraadresolutie 1386, waarin het ISAF-mandaat is neergelegd. Resolutie 1413 voorziet dus niet in een geografische of functionele uitbreiding van het mandaat.

Op 20 juni 2002 heeft Turkije de leiding over ISAF overgenomen van het Verenigd Koninkrijk. Het commando werd in Kaboel ceremonieel door de Britse generaal John McColl overgedragen aan de Turkse majoor-generaal Hilmi Akin Zorlu. Turkije heeft in totaal 1400 manschappen aan ISAF toegevoegd, waardoor het totale ISAF-contingent uit 4650 manschappen bestaat, uit 19 landen, waaronder Nederland.31 Het Verenigd Koninkrijk heeft na de machtswisseling zijn troepenaandeel terug gebracht van 1700 naar 400.

De Turkse bevelvoerder van ISAF heeft op verzoek van Karzai toegezegd mee te werken aan het onderzoek naar de moord op vice-president Qadir. Ook zouden er Duitse militairen aan dit onderzoek meewerken, terwijl voorts door de Verenigde Staten FBI-agenten zijn toegezegd.

Na de moord op Qadir werd door verschillende personen, waaronder VN Secretaris­Generaal Kofi Annan, Brahimi en Karzai, opnieuw gepleit voor uitbreiding van ISAF naar andere delen van Afghanistan. Uitbreiding van ISAF buiten Kaboel werd tot dusver afgehouden door de aan ISAF-deelnemende landen, die niet bereid zijn (extra) soldaten naar Afghanistan te sturen voor een dergelijke risicovolle missie.

Opbouw veiligheidsorganisaties
De internationale gemeenschap ziet de opbouw van de veiligheidsorganisaties (leger, politie, veiligheidsdienst en national security council) als een onmisbaar sluitstuk van operatie Enduring Freedom en ISAF. Door te investeren in de opbouw van leger, politie en veiligheidsdienst wil men voorkomen dat Afghanistan opnieuw afglijdt naar een situatie van anarchie, waarin Al Qaida of de Taliban weer een kans zouden krijgen hun stempel op het land en de bevolking te drukken. Het opbouwen van een geloofwaardig en centraal geleid militair gezag maakt deel uit van de exit-strategie van de westerse troepenmacht.

werd bepaald dat voor een periode van zes maanden een internationale troepenmacht in Kaboel en omgeving zou worden gestationeerd. De troepenmacht, aangeduid als International Security Assistance Force (ISAF), opereert onder hoofdstuk VII van het VN- Handvest waarin deelnemende landen wordt toegestaan om `alle noodzakelijke maatregelen' te nemen om hun verantwoordelijkheden uit te dragen. Dit betekent dat ISAF, indien noodzakelijk, ook geweld zal mogen gebruiken om zijn missiedoelen te bereiken.
31 ISAF bestaat momenteel uit troepen uit de volgende landen: Belgie, Bulgarije, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Italië, Nederland, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Oostenrijk, Roemenie, Spanje, Tsjechië, Turkije, Verenigd Koninkrijk en Zweden.

17

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

Zoals alle overheidsinstituten in Afghanistan, lijden ook de veiligheidsorganisaties onder een gebrek aan centralisatie. Dit is gedeeltelijk te wijten aan een gebrek aan middelen, maar belangrijker nog is de fragmentatie van het gezag, waarbij personen loyaal zijn aan de eigen lokale commandanten in plaats van aan de centrale regering. Dit is zelfs in Kaboel het geval, waar de politie, de veiligheidsdienst en het leger sterk worden gedomineerd door de Shura-i Nazar32. Zo heeft het hoofd van de Shura-i Nazar, Maarschalk Fahim, op Defensie in de interim-periode op grote schaal medestanders benoemd op de hoge posities in het ministerie en heeft zijn post als minister van Defensie behouden. Een ander Shura- i Nazar-lid, Qanooni, was in de interim-periode minister van Binnenlandse Zaken. Alhoewel hij niet langer deze functie bekleedt, zijn de werknemers van het ministerie loyaal gebleven aan zijn persoon. Dit bleek wel toen zijn opvolger, Wardak, door medewerkers van het ministerie twee dagen lang werd belet het gebouw binnen te gaan. Qanooni is ondertussen, naast minister van Onderwijs, tevens benoemd tot adviseur binnenlandse veiligheid33 en heeft zo een groot deel van zijn invloed behouden.
Ook de nationale veiligheidsdienst NDS (`National Directorate for Security') wordt grotendeels bevolkt door medestanders van de Shura-i Nazar. De omstandigheid dat Fahim in het verleden hoofd van de veiligheidsdienst van de Jamiat-i-Islami en tijdens de Rabbani-regering is geweest, maakt dat veel van de medewerkers van de veiligheidsdienst loyaal zijn aan Fahim persoonlijk.

De criminaliteit in Kaboel is met de komst van ISAF weliswaar gedaald, maar er zijn berichten die het leger, de politie en in mindere mate de veiligheidsdienst in verband brengen met criminele activiteiten als beroving en afpersing.

Nationale leger
De Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk spelen een belangrijke rol bij de opbouw van het nationale leger. De AIA heeft samen met de Verenigde Staten, de Speciale Vertegenwoordiger van de VN Brahimi en ISAF plannen opgesteld voor de vorming van een nationaal leger. Het doel is te komen tot een multi-etnisch samengestelde krijgsmacht van 60.000 manschappen landmacht, 8.000 luchtmacht en 12.000 grenswachten.

ISAF heeft het eerste bataljon van de nationale garde getraind, dat is ingezet bij de bewaking van de Loya Jirga locatie. Volgens de VN heeft het bataljon haar taken bij de bewaking goed volbracht. De Verenigde Staten zijn met een opleidingsprogramma van 18 maanden begonnen dat uiteindelijk moet leiden tot 11.500 getrainde manschappen voor het leger en de grenstroepen. Ook de Fransen hebben een trainingsprogramma.


32 De militante vleugel van Rabbani's Jamiat-i-Islami.
33 Het is niet duidelijk of dit de juiste aanduiding van de functie is. Er is in het algemeen veel onduidelijkheid over de status en inhoud van de functies van de presidentiële adviseurs.

18

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

Gepland was om per regio militaire eenheden samen te stellen, waarin zoveel mogelijk etniciteiten vertegenwoordigd zouden zijn. Dit blijkt echter over de hele linie problematisch te zijn.34 Daarnaast hebben ongeveer een derde van de opgeleide soldaten het eerste bataljon al verlaten. Er zijn vooralsnog geen nationale structuren om de rekrutering, de accommodatie, het wapentuig en inzet van de troepen te coördineren. De VN hoopt dat de aangekondigde `Commissie voor de opbouw van het nationale leger' hierin verandering zal kunnen brengen.

Politie
De AIA streeft naar de opbouw van een nationale, geografisch representatieve en multi-etnische politiemacht van ongeveer 70.000 politiefunctionarissen, die moet ressorteren onder het ministerie van Binnenlandse Zaken. Het politiekorps zal niet alleen worden ingezet voor reguliere politietaken zoals handhaving van de openbare orde, maar ook voor terrorisme- en drugsbestrijding en het uitvoeren van grenscontroles. Duitsland heeft een voortrekkersrol bij de vorming van het politiekorps op zich genomen.

De politie in Kaboel en elders in Afghanistan bestaat op dit moment uit ongeveer 44.000 personen. Dit betreft een mix van politie-functionarissen, die in de jaren zestig en zeventig enige politietraining hebben gevolgd, ex-strijders van verschillende facties en nieuwe rekruten. Hiertoe behoren ook enkele vrouwen.

De politie is momenteel niet in staat landelijk te opereren. Hierbij spelen zowel een gebrek aan middelen, als de sterk Tadzjiekse samenstelling van het korps elk een belemmerende rol. In de provincies zijn veelal lokale politieorganisaties actief die loyaal zijn aan de lokale machthebber en in de praktijk nauwelijks binding hebben met de overgangsregering. Het ministerie van Binnenlandse Zaken probeert de nationale samenhang te bevorderen en heeft hiertoe eind juli een zesdaagse conferentie georganiseerd voor het hogere politiekader om het concept van de `nieuwe democratische Afghaanse nationale politie' over te brengen.

Vanaf augustus 2002 zullen 3200 personen een opleiding tot politieman/vrouw gaan volgen op de politieacademie in Kaboel. Duitsland heeft deze opleiding ontwikkeld. Inmiddels zijn 82 politie-officieren door Duitsland opgeleid tot trainers. De politieacademie is nog niet operationeel, maar van aspirant-cursisten zouden al wel toelatingsexamens zijn afgenomen.


34 De selectie en trainingsprocedure voor het nationale leger heeft vooralsnog alleen betrekking op de nieuw gerekruteerde bataljons. Deze enkele bataljons vallen voorlopig nog in het niet bij de overige, omvangrijke milities van de verschillende warlords. Deze maken formeel wel deel uit van het `Afghaanse leger', maar zijn in de praktijk loyaal aan hun eigen commandanten en over het algemeen wars van de gebruikelijke discipline.

19

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

India heeft aangeboden 220 politie-officieren te trainen op gespecialiseerde gebieden als forensische onderzoeks-methoden en -technieken, logistiek en personeelsmanagement.

Veiligheidsdienst
In tegenstelling tot het leger en de politie, heeft de opbouw van de nationale veiligheidsdienst tot nu toe relatief weinig internationale aandacht gekregen.

De nationale veiligheidsdienst wordt in de volksmond nog wel met de oude namen aangeduid (bijvoorbeeld Estekhbarat, zoals de dienst onder de Taliban werd genoemd), maar heet officieel Riasat-i Amniat-i Melli (nationaal veiligheidsdirectoraat). Vooralsnog wordt hiervoor de afkorting NDS (`National Directorate for Security') gebruikt.

De organisatiestructuur van de NDS is grofweg hetzelfde als de structuur van de veiligheidsdienst KhAD/WAD tijdens de communistische periode35. De dienst is ingedeeld in verschillende riasats (directoraten), elk met hun eigen taakgebied. Elke riasat beschikt over eigen gevangenisruimtes.

Het hoofd van de NDS is Mohammad Aref Sarwari. De belangrijke posten worden overwegend bekleed door Tadzjieken uit de Pansjir-vallei die verbonden zijn aan de Shura-i Nazar en Jamiat-i-Islami. De eerste plaatsvervanger van Aref is echter een Pashtun, Ahmanullah Barakzai. Hij zou door Karzai zijn aangesteld in een poging om meer controle over de dienst te krijgen. Om dezelfde reden zou Karzai ook enkele reorganisaties willen doorvoeren. Barakzai heeft in het verleden voor de KhAD/WAD gewerkt. In de NDS werken oude Parchami's en Khalqi's36 van de voormalige communistische partij, die veelal tijdens de opeenvolgende regimes sinds 1992 zijn blijven zitten. Dit geldt overigens voor alle overheidsinstanties.


35 Zie voor een uitgebreide beschrijving van de veiligheidsdiensten in de communistische periode het algemeen ambtsbericht `Veiligheidsdiensten in communistisch Afghanistan (1978-1992), AGSA, KAM, KhAD en WAD' van 29 februari 2000 met kenmerk DPC/AM- 663896.

36 In 1967 was een scheiding der geesten binnen de Democratische Volkspartij van Afghanistan (DVPA) ontstaan. De scheiding leidde tot een tweedeling van de partij in een Khalq-factie, onder leiding van Nur Muhammad Taraki, en een Parcham-factie, onder leiding van Babrak Karmal. Deze facties, die genoemd waren naar hun respectievelijke partijbladen ­ Khalq ('de massa') en Parcham ('de vlag') ­ verschilden van mening over de wijze waarop Afghanistan tot het communisme diende te worden 'bekeerd'. Een bemiddelingspoging van de Sovjet-Unie leidde in maart 1977 tot een openlijke verzoening van beide facties. Dit kon echter niet verhinderen dat de tegenstelling tussen de Khalq- en Parcham-facties gedurende het gehele communistische bewind in Afghanistan keer op keer de kop opstak.

20

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

De rol van de NDS in Afghanistan lijkt steeds belangrijker te worden.37

National Security Council
Met het doel de veiligheidssituatie in Afghanistan te monitoren en verbeteren is de National Security Council (NSC) opgericht. De NSC bestaat uit Karzai, de ministers van Defensie, Buitenlandse en Binnenlandse Zaken, Financiën en Onderwijs38, de overige vier vice-presidenten en de nationale veiligheidsadviseur Zalmay Rassoul.

Demobilisatie en reintegratie
Een succesvolle opbouw van leger en politie zal gepaard moeten gaan met de ontwapening, demobilisatie en integratie van de diverse legers en strijdgroepen. Alleen op die manier kan worden bewerkstelligd dat legers en strijdgroepen het civiele centrale gezag erkennen, niet omdat deze op dat moment de machtigste regionale militaire eenheid is, maar omdat dit wettelijk is vastgelegd.

Bij de planning en implementatie van de demobilisatie, ontwapening en reïntegratie van de gewapende milities in Afghanistan wordt ervan uitgegaan dat er zich momenteel ongeveer 75.000 gewapende strijders in Afghanistan bevinden die op de een of andere manier onder de overgangsregering vallen. Dat wil zeggen dat zij geüniformeerd zijn, op zijn minst formeel onder controle staan van de centrale regering, en voor hun levensonderhoud afhankelijk zijn van een salaris als militair. Deze groep bestaat voor een groot deel uit milities die gelieerd zijn aan bepaalde commandanten of partijen met een sterk etnische, religieuze of geografisch kleur.

Daarnaast bevinden zich verspreid over het land een geschatte 100.000 gewapende strijders en oorlogsveteranen die niet onder de centrale regering vallen. Het is onduidelijk of deze groepen hun wapens gaan neerleggen. Ten slotte is er een zeer grote groep `gewapende burgers' die zich in principe niet met militaire activiteiten inlaat, maar die snel via met name tribale kanalen gemobiliseerd kan worden. Alles bij elkaar wordt er geschat dat er in Afghanistan mogelijk tot 200.000 strijders in aanmerking komen voor demobilisatie en (re)integratie.

Om de ontwapening van de strijders ter hand te nemen is een `Commission for Collecting Arms' opgericht, die wordt geleid door de plaatsvervangend minister van Defensie, generaal Atiqullah Baryalai. Volgens hem zijn er in de noordelijke provincies Badakhshan, Takhar, Kunduz, Parwan en Kapisa tot dusver 50.000 wapens ingenomen, waaronder 100 mortieren, 130 gepantserde voertuigen en 40 tanks. De Commissie streeft ernaar in de komende zes maanden in het hele land


37 Zie ook paragraaf 3.3.7.

38 Yunus Qanooni is naast minister van Onderwijs ook adviseur voor de binnenlandse veiligheid. Het is niet bekend wat zijn adviseursschap in de praktijk inhoudt.

21

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

een miljoen wapens in te nemen. De wapens worden niet vernietigd, maar opgeslagen. Dit leidt tot zorgen bij de internationale gemeenschap dat de wapens weer gebruikt kunnen worden. Het ontwapeningsproces wordt vertraagd door wantrouwen van de strijders onderling, onzekerheid over (financiële) compensatie voor de wapens en de wapencultuur in Afghanistan, waarbij wapens als statussymbool worden aangemerkt.39

Veiligheidssituatie40
Bij een analyse van de veiligheidssituatie in Afghanistan is een aantal factoren van belang. Ten eerste zijn Taliban- en Al Qaida-eenheden nog steeds actief in het land. Zij richten hun aanvallen met name op militaire eenheden van de Verenigde Staten en andere landen, op ISAF, buitenlanders in het algemeen, ngo's en op deelnemers aan de overgangsregering. Bijgevolg voeren de Verenigde Staten gevechtshandelingen uit gericht op deze Taliban- en Al Qaida-eenheden. Ten tweede is door het wegvallen van het Talibangezag en het ontbreken van een sterk nieuw centraal gezag in het land (buiten Kaboel) een machtsvacuüm ontstaan, dat is opgevuld door lokale krijgsheren. Op een aantal locaties verspreid door het hele land is sprake van gevechten tussen deze krijgsheren. Daaraan gekoppeld kan in het hele land een toenemend banditisme worden waargenomen. Dit uit zich in vormen van criminaliteit zoals berovingen en ontvoeringen waar met name de burgers last van hebben. Hieronder zal een overzicht worden gegeven van de veiligheidssituatie per regio.41

Kaboel en omgeving
De veiligheidssituatie in Kaboel is na de val van het Talibanregime in november 2001 verbeterd. Er is geen sprake meer van systematisch geweld jegens etnische minderheden (Hazara's), vrouwen en vermeende tegenstanders van het Talibanbewind. De inwoners van Kaboel leven onder de nieuwe regering minder in angst.

De veiligheidssituatie in en om Kaboel is als gevolg van de aanwezigheid van ISAF relatief veilig, maar gespannen. Veilig, omdat in en om Kaboel niet wordt gevochten door rivaliserende krijgsheren. Gespannen, omdat bepaalde groeperingen het staatsvormingsproces in Afghanistan willen ondermijnen, zoals blijkt uit enkele incidenten. Zo werd op 6 juli 2002 de Afghaanse vice-president en


39 `Mismanagement frustrates disarmament drive' in: Frontier Post (26 juli 2002).
40 De informatie in deze paragraaf is voor een belangrijk deel afkomstig van vertrouwelijke bronnen in Kaboel, Mazar-i-Sharif en Bamiyan.
41 Zie ook de brief van het ministerie van Buitenlandse Zaken aan de Staatssecretaris van Justitie inzake de situatie in Afghanistan van 31 januari 2002 en de brief van het ministerie van Buitenlandse Zaken aan de Staatssecretaris van Justitie inzake de situatie in Afghanistan van 14 juni 2002.


---

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

minister van Publieke Werken, Haji Abdul Qadir in Kaboel vermoord (zie ook paragraaf 2.2.1).
Op 15 februari 2002 was eerder de minister van luchttransport en toerisme, Abdul Rahman, op het vliegveld van Kaboel vermoord.42
Daarnaast werd op 8 april 2002 in Jalalabad een aanslag gepleegd op minister van Defensie Fahim, waaraan hij ternauwernood wist te ontsnappen. 43

Ook ISAF, belast met de veiligheid van de overgangsregering, is enkele malen het doelwit geweest van aanslagen. Deze worden toegeschreven aan ontevreden (Taliban)strijders. Op 29 en 30 maart werd het vuur geopend op respectievelijk een Duitse en Britse ISAF-patrouille in verschillende delen van Kaboel. Daarnaast werden op 7 april raketten afgevuurd op een compound waar Duitse en Deense ISAF-soldaten zijn gelegerd.
Op 29 juli werd in Kaboel een auto aangehouden, die met explosieven was beladen. Volgens het ministerie van Binnenlandse Zaken waren de inzittenden voornemens een kabinetslid en ISAF-soldaten op te blazen.44

De situatie is temeer gespannen, omdat er zich nog steeds Taliban en Al Qaida- eenheden rond de hoofdstad bevinden, zoals blijkt uit enkele incidenten. Op 18 en 19 juni 2002 werden drie raketten afgevuurd, die op 800 meter afstand van de Amerikaanse ambassade neerkwamen. Volgens Afghaanse regeringsfunctionarissen zou de raketaanval het werk zijn geweest van Taliban- eenheden.45
Ten slotte vond in de ochtend van 7 augustus 2002 ten zuiden van Kaboel, in de Duits-Nederlandse patrouillezone van ISAF, een gewapend treffen plaats tussen Afghaanse politieagenten en een groep van vijf gewapende personen, die naar verluidt verbonden zouden zijn aan de Taliban. Daarbij zijn volgens onbevestigde berichten 14 Afghanen om het leven gekomen, onder wie een onbekend aantal Afghaanse politie-agenten, burgers en de vermoedelijke veroorzakers van de schermutseling. De ISAF-troepen hebben niet deelgenomen aan het treffen.46

Door de komst van ISAF is de criminaliteit in de stad, die na de val van het Talibanbewind sterk was gestegen, weer gedaald. Er is echter nog steeds sprake van beroving, afpersing en in mindere mate ontvoeringen. Met name de bewoners van West-Kaboel (districten 5, 6 en 7) hebben hieronder te lijden. De daders maken vaak deel uit van georganiseerde criminele groepen, die in sommige


42 Zie de brief van het ministerie van Buitenlandse Zaken aan de Staatssecretaris van Justitie inzake de situatie in Afghanistan van 14 juni 2002.
43 Zie de brief van het ministerie van Buitenlandse Zaken aan de Staatssecretaris van Justitie inzake de situatie in Afghanistan van 14 juni 2002.
44 Reuters, 30 juli 2002.

45 Reuters, 19 juni 2002.

46 `Doden bij gevechten nabij Kabul', in: NRC Handelsblad (8 augustus 2002).
23

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

gevallen nauwe banden hebben met personen die deel uitmaken van de regering of regeringsinstanties. Uit angst voor represailles van deze groepen of regeringsinstanties doen Afghanen die het slachtoffer worden van berovingen of geweld hier vaak geen aangifte van bij de Afghaanse politie. Wel meldden sommige Afghanen dit soort incidenten aan ISAF-eenheden, maar alleen indien niet samen met de Afghaanse politie wordt gepatrouilleerd. ISAF heeft in de praktijk nauwelijks mogelijkheden naar aanleiding van deze meldingen activiteiten te ondernemen die kunnen leiden tot opsporing en berechting van de daders.

Op de kruispunten in Kaboel bevinden zich overdag naast de verkeerspolitie, die het verkeer in goede banen leidt, soms ook Afghaanse soldaten die auto's controleren op wapens. In de avond worden de kruispunten alleen door Afghaanse soldaten bemand, die auto's en personen controleren. Ook buiten de stad zijn op diverse wegen checkpoints ingericht, die worden bemand door Afghaanse soldaten.

In Kaboel geldt een avondklok (0.00 u), die in de periode sinds de val van het Talibanbewind, steeds is verlaat. De wegen zijn na zonsondergang echter nagenoeg uitgestorven. Wie in het donker toch over straat moet, begeeft zich zoveel mogelijk op de hoofdwegen.

Sinds maart 2002 heeft een speciaal detachement (`Protection Force', met name belast met de persoonsbeveiliging van Zahir Shah) van de Italiaanse Carabinieri ongeveer 250 Afghanen opgeleid tot bodyguards voor de vice-presidenten, ministers en andere hoogwaardigheidsbekleders. De bodyguards werden op 6 augustus 2002 verspreid over de diverse ministeries. Karzai wordt sinds de moord op Qadir beveiligd door speciale eenheden van de Verenigde Staten.

Centraal Afghanistan
Centraal Afghanistan is tijdens de Taliban-periode meerdere malen het toneel geweest van hevige gevechten en grove mensenrechtenschendingen, gericht tegen de Hazara-bevolking.47 Na de val van het Taliban-bewind zijn zij niet langer het doelwit van een systematische geweldscampagne en zijn ze zelfs in de overgangsregering vertegenwoordigd.

Centraal Afghanistan vormt sinds juli 2002 het strijdtoneel van gevechten tussen lokale krijgsheren. Begin juli verdreven troepen van Jamiat-i-Islami, strijders van Hezb-i-Wahdat uit de plaatsen Saighan (provincie Baghlan) en Kahamard (provincie Bamiyan). De daarop volgende gevechten zijn in de afgelopen weken geëscaleerd. Het gaat om een potentieel verstrekkend conflict tussen aan de ene kant de door Tadzjiek Mohammad Atta (zie `Noordelijk Afghanistan') bevoorrade


47 Zie bijvoorbeeld paragraaf 3.3.9 van het Algemeen ambtsbericht `Situatie in Afghanistan' van 21 juni 2001 met kenmerk DPC/AM-704362.

24

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

Tadzjiekse krijgsheer Rummatala, die verbonden is aan Fahim en aan de andere kant Hazara krijgsheer Tufan, die de steun heeft van Khalili. Het conflict baart de overgangsregering en de internationale gemeenschap zorgen, omdat het hier in zekere zin gaat om de strijd tussen twee leden van het kabinet. Begin augustus zijn achtereenvolgens Brahimi, de Amerikaanse ambassadeur te Kaboel en de vice- presidenten Khalili48 en Fahim naar Bamiyan afgereisd om polshoogte te nemen in het gebied. Mullah Zoi, een voormalig Talibanleider, zou aan de kant van Rammatula bij het conflict betrokken zijn.
In juli vonden ook rond Ghazni gevechten plaats tussen Tadzjieken en Hazara's.

Er werden in juli en augustus aanvallen uitgevoerd op coalitie-troepen en ngo's, mogelijk door Taliban en Al Qaida-eenheden. Zo werden begin juli tot twee maal toe twee raketten afgevuurd op een Amerikaanse basis nabij Ghazni. De eerste twee raketten ontploften op twee kilometer van de basis, waarbij twee burgers omkwamen. Twee andere raketten belandden 's nachts op de bazaar van Ghazni, waarbij alleen enkele videowinkels werden vernietigd. De lokale autoriteiten in Sayadabad ten noorden van Ghazni adviseren ngo's gebruik te maken van gewapende escortes op de weg tussen Sayadabad en Ghazni, nadat een auto van een ngo begin juli werd tegengehouden en door gewapende mannen werd doorzocht.

Volgens lokale vertegenwoordigers van de VN zou op 26 juli 2002 in de plaats Kahamard een `jihad49' zijn aangekondigd tegen buitenlanders. Als gevolg daarvan zijn de activiteiten van hulpverleningsorganisaties in dit gebied gestopt.

In Centraal Afghanistan bevinden zich met name uit de Taliban-periode veel mijnen, die nog dagelijks slachtoffers maken.

Oostelijk Afghanistan
In de provincies Paktia, Paktika, Laghman, Kunar en Khost in oostelijk Afghanistan, maar ook net over de grens in Pakistan, bevinden zich nog enkele duizenden Taliban- en Al Qaida-strijders en - aanhangers. Veel Taliban- en Al Qaida-aanhangers hebben na de val van Kaboel op 7 oktober 2001 hun heil in Pakistan gezocht, maar zijn `op afroep' beschikbaar. Onder hen bevinden zich een groot aantal kopstukken van beide groeperingen. Daarnaast blijven Pashtun- stammen in de aan Afghanistan grenzende, Federally Administered Tribal Areas (FATA) in Pakistan een reservoir van potentiële Taliban- en Al Qaida-


48 Karim Khalili is de leider van Hezb-i-Wahdat. Zie ook het algemeen ambtsbericht `Hezb-i- Wahdat, mensenrechtenschendingen (1992-1999)' van 23 juni 2000 met kenmerk DPC/AM- 681499.

49 Heilige oorlog.

25

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

sympathisanten.50 In het kader van Enduring Freedom vinden in en rond deze provincies regelmatig kleine schermutselingen plaats tussen coalitie-eenheden en Taliban- en Al Qaida strijders. Bij een inval van coalitietroepen in een van de gastverblijven van de burgemeester van Jalalabad zijn wapens en munitie gevonden.51

De moord op de voormalige gouverneur van de provincie Nangarhar en vice- president Abdul Qadir52 op 6 juli 2002 heeft er niet toe geleid dat zijn aanhangers de wapens hebben opgepakt. Niet kan worden uitgesloten dat dit, afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek naar de moord (of het uitblijven van resultaten), alsnog zal gebeuren.53

De stad Jalalabad is de afgelopen weken diverse malen met raketten beschoten. De daders zijn onbekend.

Het aantal berovingen in Jalalabad waar Afghaanse burgers het slachtoffer van worden is in de loop van juli en augustus toegenomen.

In Gardez, de hoofdstad van de provincie Paktia, duurt het conflict tussen krijgsheer Padeshah Khan en de overgangsregering voort.54 Rond Gardez vindt sinds begin 2002 een strijd plaats tussen troepen van de voormalige gouverneur Pashtun Padasha Khan en de door de AIA benoemde nieuwe gouverneur Pashtun Taj Mohammed Wardak. Khan verwachtte dat de door hem toegeëigende gouverneurspositie zou worden bevestigd door de AIA. In plaats daarvan benoemde de AIA Wardak tot nieuwe gouverneur van de provincie Paktia. Na zijn benoeming zag Wardak zich gedwongen om zich in Gardez in te vechten. Nadat Wardak zijn positie in Gardez had ingenomen, werd de stad regelmatig bestookt door troepen van de gevluchte Khan. Khan maakt nog steeds aanspraak op de gouverneurspost. Hij heeft op verschillende plaatsen tussen Khost en Gardez gewapende `checkpoints' geïnstalleerd. Wardak is inmiddels tot minister van Binnenlandse Zaken benoemd en is eind juli als gouverneur opgevolgd door Raz Mohammad Dalili.


50 De Pashtun-stammen in dit gebied voldeden in oktober 2001 aan de oproep van Talibanleiders om zich aan de zijde van de Taliban te scharen in de strijd (heilige oorlog) tegen de Verenigde Staten.

51 Volgens de burgemeester waren de wapens van lokale krijgsheer Hazrat Ali. Deze beschuldigt de burgemeester er op zijn beurt echter van wapens voor Al Qaida en de Taliban te hebben opgeslagen.

52 Zie paragraaf 2.2.2.

53 A. Rashid, `Heavy pressures on a fragile peace', in: Far Eastern economic review (18 juli 2002), blz. 15.

54 (brief van het ministerie van Buitenlandse Zaken aan de Staatssecretaris van Justitie inzake de situatie in Afghanistan van 14 juni 2002, blz. 6).

26

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

Westelijk Afghanistan
Gouverneur Ismael Khan heeft in de stad Herat de touwtjes strak in handen. Dit resulteert in een relatief goede veiligheidssituatie in Herat.

In de omgeving van Shindand wordt sinds begin juli gevochten tussen troepen van Ismael Khan en Pashtun-commandant Ammanullah Khan. Bij deze gevechten zijn ten minste 12 strijders gedood. Na bemiddeling door de regering in Kaboel werd eind juli een bestand bereikt, waarna begin augustus de gevechten weer oplaaiden. Hierbij zouden ten minste vijftig doden zijn gevallen.55

Pashtuns in de provincies Herat, Badghis en Faryab ontvluchten hun woongebieden wegens gewelddadigheden jegens hen. Het gaat daarbij vooral om intimidaties en criminele aanvallen.

Uit de provincies Farah en Ghor komen berichten dat Al Qaida en de Taliban zich hier aan het hergroeperen zouden zijn.

De regionale autoriteiten onder leiding van Ismael Khan leggen restricties op aan de activiteiten van internationale hulporganisaties. Op 2 juli 2002 werden vrouwelijke Afghaanse medewerkers van internationale hulporganisaties in Herat toegesproken door medewerkers van de veiligheidsdienst NDS over restricties en islamitische gedragscodes. De autoriteiten weigerden daarnaast op 8 juli auto's van ngo's en VN-organisaties uit Herat te laten vertrekken. Door de regionale autoriteiten werd frustratie en teleurstelling uitgesproken over de in hun ogen beperkte resultaten van de hulpverlenings-activiteiten en het gebrek aan consultatie en coördinatie tussen hulpverleners en de autoriteiten.

De wegen in West-Afghanistan zijn onveilig. Een aantal Ngo's en VN-organisaties in dit deel van Afghanistan melden dat hun personeel herhaaldelijk het slachtoffer is geworden van berovingen.

Noordelijk Afghanistan
In het noorden van Afghanistan bevond zich gedurende de laatste jaren van het Taliban-bewind de frontlinie tussen troepen van de Taliban en de Noordelijke Alliantie (NA). Na de val van het Taliban-bewind en de opmars van de NA is in het noorden een situatie van anarchie ontstaan, waarbij Pashtuns56 het slachtoffer zijn geworden van gewelddadigheden en mensenrechtenschendingen.57 De situatie


55 Reuters, 2 augustus 2002. `Veldheren bedreigen Afghaanse veiligheid', in: NRC Handelsblad (8 augustus 2002).

56 De Pashtuns werden geassocieerd met de Taliban, die voornamelijk uit Pashtuns bestond.
57 Zie Human Rights Watch, Afghanistan. Paying fot the Taliban's crimes: abuses against ethnic Pashtuns in Northern Afghanistan (april 2002).

27

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

is, mede als gevolg van de aandacht van de internationale gemeenschap, thans enigszins verbeterd. De positie van Pashtuns in het noorden is echter nog altijd kwetsbaar. In het grensgebied tussen de provincies Badghis en Faryab verlaten ook nu nog Pashtuns hun woongebieden naar aanleiding van geweld en intimidatie. Pashtuns die de noordelijke gebieden tijdens de ergste ongeregeldheden zijn ontvlucht, geven over het algemeen aan niet terug te willen keren.

In en rond Mazar-i-Sharif is sinds januari 2002 sprake van aanhoudende gevechten tussen troepen van de Junbish-i-Melli van Dostam en de Jamiat-i-Islami van de lokale krijgsheer Mohammad Atta. In de tweede week van juli werd gevochten nabij de plaatsen Sar-i-Pol en Sholgera, waarbij een onbekend aantal slachtoffers vielen. Ook in de provincies Jowzjan, Balkh, Sar-i-Pol en Samangan zijn troepen van Dostam en Atta aanwezig. Voorzover bekend wordt hier niet gevochten. Naast de ontwapeningsinitiatieven (zie paragraaf 2.3.4) zijn er indicaties dat verschillende militaire eenheden juist troepen mobiliseren.

Er zijn berichten van seksueel geweld, gedwongen rekrutering, mishandeling en berovingen door gewapende groepen. Een aantal internationale hulpverleners is het slachtoffer geworden van deze misdrijven.58

Naar aanleiding hiervan heeft de AIA in samenwerking met de VN een veiligheidscommissie59 opgericht, die een einde moet maken aan de gewelddadigheden in het gebied. In deze commissie hebben 150 soldaten van de Jamiat-i-Islami, Junbish-i-Melli en Hezb-i-Wahdat facties, soldaten uit de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk en veiligheids- en politieke medewerkers van de VN zitting. Ook is in mei 2002 overeenstemming bereikt over de opzet van een politiemacht bestaande uit 600 leden van de verschillende facties, die de vrede moet gaan handhaven.60

Noordoostelijk Afghanistan
De situatie in noordoostelijk Afghanistan is over het algemeen rustig. Af en toe zijn er berichten over korte schermutselingen tussen lokale commandanten en krijgsheren.

In Faizabad en Badakhshan is het aantal berovingen, waarbij burgers het slachtoffer werden, gestegen.


58 Human Rights Watch briefing paper, On the precipice: insecurity in northern Afghanistan (juni 2002); BBC-news, ANP, DPA, 16 juni 2002.
59 Zie ook paragraaf 2.3.4.

60 The Frontier Post, 4 mei 2002.
28

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

Zuidelijk Afghanistan
In zuidelijk Afghanistan is sprake van een recente toename van activiteiten van Taliban- en Al Qaida-eenheden.
Uit de districten Baghran, Dihrawud en Tirin Kot in de provincie Uruzgan komen berichten over coalitie-activiteiten tegen de Taliban en Al Qaida, waarbij op 30 juni het zogenaamde `trouwpartij-incident' plaatsvond.61 In de weken na dit incident was sprake van een toename van aanvallen en gewapende overvallen op coalitie-eenheden. Ook in Nimruz is sprake van Taliban- en Al Qaida-activiteit.

In Zuid-Afghanistan is voorts sprake van schermutselingen en fricties tussen lokale krijgsheren en commandanten.
In april en juni 2002 vonden nabij de Afghaanse grensovergang bij Zaranj schermutselingen plaats tussen de troepen van de krijgsheren Abdolkarim Barahui en Jalil Nourzai om de macht over de lucratieve grensposten. De gouverneur van de provincie Farah, Haji Hai, is medio juli naar Kandahar afgereisd om de banden aan te halen met de gouverneur van Kandahar, Sherzai. Hai was niet tevreden met de ondersteuning die hij van Ismael Khan ontving. In de provincie Farah woonachtige Afghanen maken deel uit van een veiligheidsmacht die is samengesteld uit personen uit zes provincies (ongeveer 500 man per provincie), onder leiding van Sherzai. Deze veiligheidsmacht is in het leven geroepen ter bestrijding van criminaliteit, terrorisme, Al Qaida en Taliban, berovingen en smokkel.

In de provincies Helmand en Kandahar is sprake van een toenemende criminaliteit. De lokale autoriteiten waarschuwen burgers met name 's nachts de wegen te vermijden. Ook vanuit de stad Kandahar komen berichten over een toename van criminele activiteiten.

Op vrijdag 27 juni 2002 vond een aantal grote explosies plaats op een ammunitie- opslagplaats nabij de grensovergang van Spin Boldak. Niet duidelijk is waardoor deze explosies zijn veroorzaakt. Bij de explosies zijn geen personen gewond geraakt.

Sociaal-economische situatie

Afghanistan is een van de armste en minst ontwikkelde landen ter wereld. Dit uit zich onder meer in een zeer hoge kindersterfte, een lage levensverwachting, een hoge werkloosheid, wijdverspreid analfabetisme en slechte medische zorg. Het land kent een zeer groot aantal weduwen en wezen. De ontwikkelingen sinds november 2001 hebben de situatie nauwelijks verbeterd.


61 Zie paragraaf 2.3.1.

29

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

Als gevolg van de opeenvolgende binnenlands gewapende conflicten in de afgelopen 23 jaar is de economie van Afghanistan grotendeels verwoest. Wat rest is een economie die grotendeels is gebaseerd op zelfvoorzienende landbouw, officieuze transit-handel, internationale hulp en de productie van opium.

Door de massale terugkeer van Afghanen uit de diaspora neemt de kloof tussen arm en rijk toe, met name in Kaboel. Veel Afghanen worden naar aanleiding van de enorme stijgingen van de huren en de terugkeer van huiseigenaren, uit hun woning gezet. De concurrentie op de arbeidsmarkt neemt toe, waarbij de terugkerende Afghanen, waarvan er veel een hogere opleiding hebben genoten, vaak in het voordeel zijn. Door de ­ weliswaar beperkte ­ investeringsmogelijkheden wordt het voor rijke Afghanen in het buitenland interessant om zich (gedeeltelijk) in Kaboel te vestigen.

Humanitaire situatie
Miljoenen Afghanen zijn voor hun levensonderhoud afhankelijk van hulpverlening door VN-organisaties en ngo's. Hoewel over het algemeen gesteld kan worden dat de toegang tot de Afghaanse bevolking voor de humanitaire hulpverlening is toegenomen, ondervinden hulporganisaties in delen van het land ernstig hinder van de slechte veiligheidssituatie. Dit geldt met name voor gebieden in het noorden van Afghanistan, waar internationale organisaties de afgelopen weken het slachtoffer zijn geworden van gewapende aanvallen en berovingen.

Voedselvoorziening en droogte
Uit een recent onderzoek van het WFP blijkt dat veel Afghanen nog voor lange tijd afhankelijk zullen zijn van voedselhulp door ngo's en internationale organisaties.62 WFP houdt er rekening mee ongeveer 9 miljoen personen van voedsel te moeten voorzien, in ieder geval tot de aan oogst eind juli. Terugkerende vluchtelingen63 zullen nog eens een extra beslag leggen op de beschikbare voedselvoorraden. Het WFP liet begin juli 2002 weten nog 175.000 ton voedsel tekort te komen om alle Afghanen, waaronder de meer dan een miljoen teruggekeerde Afghaanse vluchtelingen, te kunnen voeden. Het WFP deed daarom


62 Uit een in mei 2002 uitgevoerd grootschalig onderzoek naar ondervoeding bij vrouwen en kinderen in Afghanistan blijkt dat ondanks de recente verbeteringen in de politieke situatie, de toegenomen internationale hulp en het gunstigere weer voor landbouw, de komende 18 maanden in het hele land nog zeker sprake zal zijn van voedselonzekerheid en de bevolking sociaal-economische kwetsbaar zal zijn (United Nations Report of the Secretary-General, The situation in Afghanistan and its implications for international peace and security (11 juli 2002), blz. 10).

63 Zie paragraaf 4.3.

30

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

een beroep op Arabische en Aziatische staten om de hiervoor benodigde USD 102 miljoen te doneren.64

Het WFP verwacht dat de landbouwopbrengsten in Afghanistan dit jaar hoger zullen zijn dan in de voorgaande jaren, omdat begin 2002 meer regen is gevallen dan voorgaande jaren. Echter, nog altijd hebben grote delen van de zuidelijke, oostelijke en centrale provincies in Afghanistan te lijden van de nu al meer dan drie jaar aanhoudende droogte.65

Werkgelegenheid
De werkloosheid in Afghanistan is zeer hoog. Veel fabrieken en winkels zijn in de opeenvolgende binnenlands gewapende conflicten vernietigd. Na de val van het Taliban-bewind is de hoop gevestigd op de opkomst van de private sector voor de creatie van werkgelegenheid.66 Ook de wederopbouwinspanningen kunnen zorgen voor werkgelegenheid.

Gezondheidszorg
De sterftecijfers voor mannen, vrouwen en kinderen in Afghanistan behoren tot de allerhoogste ter wereld. Infectieziektes zoals tuberculose kosten jaarlijks aan vele duizenden Afghanen het leven. Ongeveer 85.000 kinderen sterven jaarlijks aan de gevolgen van diarree. Naar schatting drie tot vier procent van de bevolking is zodanig gehandicapt dat zij in meer of mindere mate hulpbehoevend is.

De World Health Organisation (WHO) heeft in januari 2002 aangegeven niet in staat te zijn om alle Afghanen te voorzien van medische bijstand. Ongeveer zes miljoen Afghanen hebben nauwelijks of geen toegang tot gezondheidszorg. Het herstel van ziekenhuizen en gezondheidscentra heeft de hoogste prioriteit in Afghanistan.
Voor 2002 heeft de WHO een viertal inentingscampagnes voor polio gepland. Er zouden, na twee extra inentingsrondes in juli, al meer dan 10 miljoen kinderen door de WHO tegen polio zijn ingeënt.67


64 Reuters, 2 juli 2002.

65 United Nations Report of the Secretary-General, The situation in Afghanistan and its implications for international peace and security (11 juli 2002), blz. 10.
66 Een voorbeeld van een sector die voor werkgelegenheid zou kunnen zorgen is de tapijt- industrie. Naar verluidt zouden ongeveer een half miljoen naar Pakistan gevluchte Afghanen in deze industrietak werkzaam zijn geweest. Tapijthandelaars schatten dat ongeveer 52.000 van de 60.000 tapijtweverijen in Pakistan gesloten zijn als gevolg van de massale terugkeer van vluchtelingen naar Afghanistan en dat ongeveer 75 procent van de werknemers naar Afghanistan zijn teruggekeerd. Het is echter nog niet duidelijk of de tapijt-industrie in Afghanistan op dezelfde schaal zal worden voortgezet.
67 United Nations Report of the Secretary-General, The situation in Afghanistan and its implications for international peace and security (11 juli 2002), blz. 9.

31

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

Onderwijs
De toestand van het onderwijs in Afghanistan behoort na 23 jaar binnenlands gewapend conflict tot de slechtste ter wereld. Driekwart van de Afghanen is analfabeet.

Wel is sinds de val van het Taliban-bewind vooruitgang geboekt. Eind maart 2002 werd aan het begin van het reguliere semester een groot aantal scholen heropend, waaronder veel meisjesscholen die onder het Taliban-bewind waren gesloten. De opening van de scholen ging vergezeld van een `back to school'-campagne van de regering in samenwerking met UNICEF. Het is niet bekend hoeveel kinderen inmiddels toegang hebben tot het onderwijs.
Wel is bekend dat aan de Universiteit van Kaboel ongeveer 8000 studenten studeren. Jongens en meisjes krijgen hier ­ in tegenstelling tot de Universiteit van Herat ­ gemengd les.
Er is een groot tekort aan onderwijzers in Afghanistan. Zowel mannen als vrouwen die onder het Talibanbewind op `geheime schooltjes' les hebben gegeven, worden door de regering benaderd met het verzoek om les te gaan geven op de reguliere scholen. Er is ook een groot tekort aan lesmateriaal. UNICEF levert onderwijsmateriaal (onder meer boeken, pennen, schoolborden, etc.) aan scholen en probeert voor educatiedoeleinden op iedere school een radio te plaatsen.68

Wederopbouw
Het snel op gang brengen van het wederopbouwproces in Afghanistan blijft een belangrijke voorwaarde om te komen tot een duurzame vrede en stabiliteit in het land.

In april werd door de AIA het Nationaal Ontwikkelings Framework gepresenteerd aan de donorgemeenschap, bestaande uit 12 programma's die zijn ondergebracht in drie sectoren (humanitaire hulp, wederopbouw en handel en investeringen). Het framework vormt de basis van het wederopbouwproces in Afghanistan. Per programma is een projectgroep samengesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van de centrale overheid, de VN en ngo's. De projectgroep wordt begeleid door een projectsecretariaat dat wordt bemand door een VN- of ngo- vertegenwoordiger.69

Tot dusver komt het wederopbouwproces echter maar langzaam van de grond. Het belangrijkste wapenfeit van de wederopbouwinspanningen tot nu toe betreft de heropening van de scholen. Daarnaast is op zeer kleine schaal een begin gemaakt met het herstellen van wegen en de herbouw van huizen.


68 United Nations Report of the Secretary-General, The situation in Afghanistan and its implications for international peace and security (11 juli 2002), blz. 9.
69 United Nations Report of the Secretary-General, The situation in Afghanistan and its implications for international peace and security (11 juli 2002), blz. 8.

32

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

Omdat de overgangsregering weinig middelen ter beschikking heeft, is zij tot dusver onvoldoende in staat geweest om overheidsdiensten aan te bieden, wegen te bouwen en banen te creëren.

Een belangrijke reden hiervoor is dat van de omvangrijke financiële bijdragen (USD 4,5 miljard) die door de internationale gemeenschap tijdens de conferentie van Tokio in januari 2002 zijn toegezegd, nog maar een fractie ­ ongeveer 30 procent ­ is betaald en (al dan niet via het Afghanistan Reconstruction Trust Fund (ARTF) van de VN/Worldbank) aan de Afghaanse regering ter beschikking gesteld.

Een andere reden voor het uitblijven van financiële inkomsten voor de overgangsregering, is het feit dat belastinggelden door regionale krijgsheren worden geïnd en vervolgens niet aan de centrale overheid worden afgedragen. Hierdoor zijn de regionale krijgsheren in staat hun afhankelijkheid van Kaboel te verminderen en hun persoonlijke en politieke macht te versterken.70 Overigens zou de belastingafdracht aan de centrale regering nu langzaam op gang komen.71

Afgezien van het uitblijven van inkomsten voor de regering, zijn ook vraagtekens te zetten bij de absorptiecapaciteit van de ministeries.72 In overleg met het Internationaal Monetair Fonds (IMF) zet de overgangsregering momenteel structuren op voor het toezicht op het monetair verkeer en de implementatie van monetair beleid. Daarnaast heeft de overgangsregering besloten een nieuwe nationale munt in te voeren.

IOM heeft een programma opgezet voor de vrijwillige (tijdelijke) terugkeer van Afghanen voor hulp bij de wederopbouw van Afghanistan (Return of Qualified Afghans ­RQA). In augustus 2002 hadden ruim 5700 Afghanen uit 35 landen zich voor dit programma aangemeld, waaronder 21 uit Nederland. Hiervan zijn er tot nu toe 250 onder het RQA-programma naar Afghanistan teruggekeerd. Zij zijn


70 United Nations Report of the Secretary-General, The situation in Afghanistan and its implications for international peace and security (11 juli 2002), blz. 3.
71 `$ 325.000 customs duties received from two provinces', in: Frontier Post (27 juli 2002).
72 Voor ngo's geldt dat minder omdat zij over het algemeen de middelen en de mensen hebben om de door hen voorgestelde projecten uit te voeren. De meeste ministeries zijn daarentegen een samenraapsel van ambtenaren die na jaren zijn teruggekeerd om opnieuw hun oude functies te vervullen; ambtenaren die jarenlang zijn blijven zitten en hebben geprobeerd iets te doen wat leek op hun oorspronkelijke functie; en `politieke benoemingen' (Panshiri's en vrienden van Panshiri's). Over het algemeen functioneren de ministeries dan ook uitermate gebrekkig. Er zijn onvoldoende functionerende telefoons en computers (of mensen die hiermee om kunnen gaan). De situatie is weliswaar in de afgelopen maanden verbeterd, maar de ministeries zijn nog geen functionerende organisaties die in staat zijn samenhangend beleid te formuleren.


---

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

geplaatst in 18 ministeries en bij humanitaire organisaties. Het programma wordt gefinancierd vanuit het ARTF en vooruitlopend daarop vanuit fondsen van de High Level Working Group (HLWG) voor Asiel en Migratie.

Drugsbestrijding
Afghanistan was tot recent de grootste opiumproducent ter wereld. Een verbod van Talibanleider mullah Omar in juli 2000 op de verbouw van papaver leidde daarna in 2000 en 2001 tot drastische beperking van de productie. Na de val van het Talibanbewind werd de productie weer opgevoerd. United Nations Drug Control Program (UNDCP) schat dat in het voorjaar van 2002 een areaal van 45 tot 65.000 ha. met papaver beplant was, goed voor 2000-2700 ton opium, ofwel 50 procent van de productie van het `topjaar' 1999. De AIA heeft onder grote internationale druk begin 2002 terzake een verbod uitgevaardigd. Of dit verbod in de praktijk succesvol is, kan nog niet worden beoordeeld. De vernietiging van de drugsoogst zou zeer beperkt zijn geweest, doordat compensatiegelden door lokale commandanten werden achtergehouden. In met name het zuiden en het oosten van het land zou nog altijd op grote schaal openlijk papaver worden verbouwd.

Het Verenigd Koninkrijk organiseerde op 23 juli 2002 samen met UNDCP en de overgangsregering in Kaboel een conferentie om de strategie voor het bestrijden van drugs te bespreken. De regering benadrukte nogmaals dat de bestrijding van drugs een absolute prioriteit is.

Samenvatting

De Loya Jirga is op 18 juni 2002 afgesloten, waarbij alle afspraken van het Akkoord van Bonn zijn nagekomen, in die zin dat er een interim-staatshoofd (Hamid Karzai) is benoemd en dat de structuur en invulling van de belangrijkste posities in het kabinet werden goedgekeurd. De resultaten van de Loya Jirga werden op 26 juni 2002 door de VN-Veiligheidsraad bekrachtigd door middel van de unanieme aanname van VN-Veiligheidsraadresolutie 1419.

De afgevaardigden naar de Loya Jirga keken met gemengde gevoelens terug op de Loya Jirga. Velen toonden zich optimistisch, omdat het mogelijk was gebleken om, ondanks de grote verdeeldheid tussen de afgevaardigden, over belangrijke onderwerpen te discussiëren. Daarentegen bestond er ook frustratie over het verloop van het Loya Jirga-proces, dat vooral bedoeld leek te zijn geweest om formeel te bezegelen wat elders reeds lang besloten was. Alhoewel Karzai door een grote meerderheid was verkozen tot staatshoofd, was het duidelijk dat er voorafgaand aan zijn verkiezing veel getouwtrek achter de schermen had plaatsgevonden om zijn verkiezing zeker te stellen. Daarnaast leidde de keuze van de kabinetsleden tot onvrede bij met name de Pashtuns. Zij waren zeer ontevreden

34

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

over de prominente rol die de leden van de voormalige NA, en met name de Tadzjieken, in de overgangsregering spelen. Ten slotte bleek tijdens de Loya Jirga dat de conservatieve krachten in Afghanistan nog een zeer grote invloed uitoefenen op het staatsvormingsproces.

De Loya Jirga heeft een overgangsregering opgeleverd, waarin een grote rol is weggelegd voor degenen die hun (lokale) macht baseren op militaire middelen en slagkracht. De nieuwe regering houdt voorts rekening met traditionele islamitische waarden en de conservatieve opinie. Het succes van de overgangsregering zal in belangrijke mate afhangen van het vinden van een balans tussen de verschillende perspectieven, agenda's en rivaliteiten die binnen de regering zelf, maar ook onder de bevolking leven.

De huidige machtsverhoudingen in Afghanistan worden gekenmerkt door een gefragmenteerd militair bestuur, bestaande uit diverse lokale commandanten met uiteenlopende politieke en etnische affiliaties. Zij spreken weliswaar publiekelijk hun steun uit voor de centrale regering, maar houden tegelijk hun opties open en lijken niet bereid te zijn om daadwerkelijk hun regionale, politieke en economische posities op te geven. De relatie tussen de centrale regering en de provinciale machthebbers is dan ook fragiel en ongestructureerd. De meeste lokale machthebbers zijn weliswaar loyaal aan specifieke leden van de regering, maar dit maakt hen niet per se loyaal aan de centrale regering in het algemeen. Het feit dat krijgsheren, gouverneurs en commandanten uiteindelijk toch toegelaten werden tot het Loya Jirga proces en dat is geprobeerd hen deel uit te laten maken van de overgangsregering moet worden gezien als een poging de banden tussen de centrale regering en de regio's te verstevigen.

De militaire acties (`Enduring Freedom') van de Verenigde Staten en andere landen tegen Al Qaida- en Taliban-eenheden in Afghanistan duren nog altijd voort, waarbij de laatste tijd veel Afghaanse burgerslachtoffers zijn gevallen.

Het mandaat van ISAF werd op 23 mei 2002 met VN-Veiligheidsraadresolutie 1413 verlengd tot 20 december 2002. Op 20 juni heeft Turkije de leiding over ISAF overgenomen van het Verenigd Koninkrijk.

De opbouw van veiligheidsstructuren in Afghanistan wordt gezien als een onmisbaar sluitstuk van de operatie Enduring Freedom en ISAF. Door nu te investeren in de opbouw van een nationaal leger, politie en veiligheidsdienst, kan worden voorkomen dat Afghanistan op termijn weer afglijdt naar een situatie van anarchie, waardoor Al Qaida of de Taliban opnieuw een kans zouden krijgen om een stempel op het land en de bevolking te drukken. De huidige machtsverhoudingen, waarbij met name de Tadzjieken het voor het zeggen hebben, zijn weerspiegeld binnen de veiligheidsstructuren.

35

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

Bij een analyse van de veiligheidssituatie in Afghanistan is een aantal factoren van belang. Ten eerste zijn Taliban- en Al Qaida-eenheden nog steeds actief in het land. Bijgevolg voeren de Verenigde Staten gevechtshandelingen uit gericht op deze eenheden.
Ten tweede is door het ontbreken van een sterk nieuw centraal gezag in het land (buiten Kaboel) een machtsvacuüm ontstaan, dat is opgevuld door lokale krijgsheren. Op een aantal locaties in het hele land is sprake van gevechten tussen deze krijgsheren.
Daaraan gekoppeld kan in het hele land een toenemende criminaliteit worden waargenomen.

De veiligheidssituatie in en om Kaboel is als gevolg van de aanwezigheid van ISAF relatief veilig, maar gespannen. Veilig, omdat in en om Kaboel niet door rivaliserende krijgsheren wordt gevochten. Gespannen, omdat bepaalde groeperingen het staatsvormingsproces in Afghanistan willen ondermijnen en er zich nog steeds Taliban- en Al Qaida-eenheden rond de hoofdstad bevinden.

Miljoenen Afghanen zijn voor hun levensonderhoud afhankelijk van hulpverlening door VN-organisaties en ngo's. Hoewel de toegang tot de Afghaanse bevolking voor de humanitaire hulpverlening is toegenomen, ondervinden hulporganisaties in delen van het land ernstig hinder van de slechte veiligheidssituatie. Dit geldt met name voor gebieden in het noorden van Afghanistan, waar internationale organisaties de afgelopen weken het slachtoffer zijn geworden van gewapende aanvallen en berovingen.

Het wederopbouwproces komt maar langzaam van de grond, deels als gevolg van het uitblijven van toegezegde donaties door de internationale gemeenschap en deels als gevolg van het achterhouden van belastinginkomsten door regionale krijgsheren. Ook zijn vraagtekens te plaatsen bij de absorptiecapaciteit van de verschillende ministeries.

36

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

Mensenrechten73

Juridische context

Verdragen en protocollen
Afghanistan is partij bij het Genocideverdrag (sinds 1956), het VN Verdrag inzake de politieke rechten van vrouwen (sinds 1966), het VN Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (sinds 1983), het VN Internationaal verdrag inzake de economische, sociale en culturele rechten (sinds 1983), het VN Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie (sinds 1983), het VN Verdrag tegen marteling en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (sinds 1987) en het VN Verdrag inzake de rechten van het kind (sinds 1994).

Daarnaast is Afghanistan ook partij bij de vier Geneefse conventies van 1949 ter bescherming van slachtoffers van gewapende conflicten.

Tijdens een conferentie in juli 2002 over landmijnen heeft minister van Buitenlandse Zaken Abdullah aangekondigd dat Afghanistan zal toetreden tot het Anti-Mijnen Verdrag. Dit moet overigens nog door het kabinet worden bevestigd.

Nationale wetgeving
De constitutie van 1964 en het Akkoord van Bonn
De basis van het huidige juridische stelsel in Afghanistan is vastgelegd in het Akkoord van Bonn (zie bijlage 2). Totdat een nieuwe constitutie is aangenomen, geldt de Constitutie van 1964 (zie bijlage 3), met uitzondering van de bepalingen die betrekking hebben op de monarchie en op de wetgevende en uitvoerende organen. Daarnaast gelden bestaande wetten en regels, voorzover deze niet in strijd zijn met het Akkoord van Bonn, internationale verdragen waarbij Afghanistan partij is (zie paragraaf 3.1.1) of de Constitutie van 1964.

Volgens het Akkoord van Bonn heeft de overgangsregering de macht om oude wetten en regels af te schaffen of te amenderen. Een voorbeeld van het laatste aspect is het voorstel voor de nieuwe Perswet (zie 3.3.1).


73 De informatie in dit hoofdstuk is voor een belangrijk deel afkomstig van vertrouwelijke bronnen in Kaboel, Mazar-i-Sharif en Bamiyan. Veel is momenteel nog onduidelijk en de informatie in dit hoofdstuk is zeker niet volledig.

37

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

Nationale wetgeving in de praktijk
Er is in Afghanistan momenteel sprake van een gebrekkig functionerend rechtssysteem. Formeel is de nationale wetgeving, die gebaseerd is op de Constitutie van 1964, nog steeds van kracht. Dit is in principe tijdens alle opeenvolgende regimes het geval geweest, aangezien deze wetgeving nooit is herroepen of vervangen; alleen de toepassing ervan verschilde per regio. De Taliban hebben tijdens hun regime het bestaande rechtssysteem overgenomen en daarnaast een netwerk van sharia-rechtbanken opgezet. Van de bestaande rechters, advocaten en openbaar aanklagers is tijdens het Taliban-regime een zeer groot deel ontslagen (met name vrouwelijke medewerkers en diegenen die in Oostbloklanden hadden gestudeerd), gevlucht of gevangen gezet. Zij werden gedeeltelijk vervangen, meestal door geestelijken zonder juridische opleiding of ervaring. Veel van deze `rechters' stonden bekend om hun corruptie. De wetgeving onder de Taliban was gebaseerd op een combinatie van bestaand recht, sharia-wetgeving en tribaal gewoonterecht, dat niet op schrift was gesteld.

Na de val van de Taliban hebben veel van de ontslagen en gevluchte rechtbankmedewerkers zich weer gemeld. Zij hebben hun werk bij de rechtbanken zo goed en zo kwaad als het kan weer opgevat. De door de Taliban benoemde medewerkers zijn over het algemeen niet langer werkzaam bij de rechtbanken.

Naast het formele rechtssysteem speelt van oudsher het tribale gewoonterecht in de sterk rurale en tribale Afghaanse samenleving een zeer grote rol. De opeenvolgende regimes hebben hier weinig invloed op kunnen uitoefenen.

Om te komen tot een functionerend staatsapparaat en rechtssysteem is tijdens de bijeenkomst in Bonn besloten een aantal commissies in het leven te roepen die zorg moeten dragen voor het opzetten van een rechtssysteem (Juridische Commissie), het schrijven van een nieuwe constitutie (Constitutionele Commissie), een functionerend ambtenarenapparaat (Civil Service Commissie) en naleving van en respect voor de mensenrechten (Mensenrechtencommissie). De commissies worden op inhoudelijk en logistiek gebied bijgestaan door UNAMA.

Juridische Commissie
De Juridische Commissie is per decreet van 21 mei 2002 in het leven geroepen. De verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de commissie zijn op 6 juni 2002 vastgesteld. De samenstelling van de commissie, die uit zestien leden bestaat, is medio juli 2002 bekend gemaakt. De commissie heeft één vrouwelijk lid (Mahbouba Hoquqmal, voormalig lid van de voorbereidende Loya Jirga commissie). De commissie is nog niet operationeel.74


74 Dit komt onder meer door de huidige onderbezetting van UNAMA, nu de verloven die vanwege (de aanloop naar) de Loya Jirga waren bevroren vrij massaal worden opgenomen.

38

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

De Juridische Commissie heeft als taak de opbouw en hervorming van het Afghaanse juridische systeem, waarbij rekening moet worden gehouden met islamitische principes, internationale standaarden, `the rule of law' en Afghaanse juridische tradities. De leden van de commissie zullen werkgroepen voorzitten die zich bezighouden met verschillende thematische onderwerpen, samenhangend met het Afghaanse rechtssysteem

Constitutionele Commissie
De Constitutionele Commissie is belast met de voorbereiding van de nieuwe Afghaanse grondwet, die in 2004 in een Constitutionele Loya Jirga zal moeten worden aangenomen. De commissieleden zijn nog niet benoemd. De keuze van de commissieleden is een gevoelige kwestie, aangezien de samenstelling van de Commissie grote invloed zal hebben op het karakter van de concept-constitutie en daarmee op de voorgestelde staatsvorm en de basis voor de verdere wetgeving.

Civil Service commissie
Het decreet waarin de taken en bevoegdheden van de Civil Service Commissie zijn beschreven, is reeds enige tijd geleden gefinaliseerd. De Commissie zelf is nog niet geïnstalleerd. Wel wordt vice-president Arsala als waarschijnlijke voorzitter genoemd. De Commissie is belast met een verregaande hervorming en stroomlijning van het overheidsapparaat. Overheidsinstituten functioneren nu nog grotendeels volgens de structuren zoals deze zijn opgezet tijdens het communistisch regime, of zelfs daarvoor. Naast het bevorderen van de efficiëntie en het functioneren van het overheidsapparaat, hebben de hervormingen tevens tot doel om de (mogelijkheid tot) machtsmonopolies van bepaalde groepen of personen te doorbreken.75

Mensenrechtencommissie
De Mensenrechtencommissie is op 6 juni 2002 per decreet opgericht. Er waren elf leden benoemd, maar twee van hen zijn na de Loya Jirga tot minister benoemd (Masoum Stanakzai als minister van Communicatie en Hanif Atmar als minister van Rurale Ontwikkeling). Daarnaast is voormalig minister van Vrouwenzaken, Sima Samar, door Karzai als voorzitter aan de commissie toegevoegd (zie bijlage 4). Hoewel de Commissie Samar als voorzitter accepteert, maakt zij zich zorgen om het precedent van regeringsinmenging in de samenstelling van de commissies, aangezien dit de onafhankelijke positie van de commissie zou kunnen compromitteren.

De Mensenrechtencommissie is opgedragen een nationaal actieplan op te stellen voor toezicht op naleving van de mensenrechten in Afghanistan. In het actieplan zullen plannen worden ontwikkeld op de volgende gebieden:


75 United Nations Report of the Secretary-General, The situation in Afghanistan and its implications for international peace and security (11 juli 2002), blz. 3.

39

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

· onderzoek bij mensenrechtenschendingen;
· ontwikkeling en implementatie van een nationaal onderwijsprogramma in mensenrechten;
· het op gang brengen van een mensenrechtendialoog tussen ngo's en organisaties uit het maatschappelijk middenveld; · de ontwikkeling van mensenrechteninstituties volgens internationale standaarden en normen.76
Het nationaal actieplan is opgesteld en behelst een periode van twee jaar, met een geschatte begroting van 11 miljoen USD.

Toezicht

Mensenrechtencommissie
De Mensenrechtencommissie is bedoeld als voornaamste Afghaanse instantie die toezicht houdt op de naleving van mensenrechten door de autoriteiten en andere groepen. De commissie is echter in de praktijk nog niet operationeel, onder meer wegens een gebrek aan middelen.

De Mensenrechtencommissie heeft zijn hoofdkwartier in Kaboel. De commissie zal ook kantoren openen in Kandahar, Herat, Mazar-i-Sharif, Faizabad, Jalalabad, Gardez en Bamiyan.77

Transitional Justice
Een belangrijk onderwerp bij de toezicht op de naleving van mensenrechten is de zogenaamde `transitional justice'. Dit omvat de wijze waarop een samenleving en een rechtssysteem omgaat met misdrijven en mensenrechtenschendingen begaan tijdens voormalige regimes. De situatie in Afghanistan is op dit gebied zeer complex, gezien de lange periode waarin door verschillende regimes (én oppositiegroepen) ernstige en systematische mensenrechtenschendingen zijn gepleegd. Een complicerende factor is hierbij dat veel van de verantwoordelijken voor de mensenrechtenschendingen nog altijd prominente posities binnen de Afghaanse politiek bekleden of ambiëren. Pogingen door de Loya Jirga Commissie om de krijgsheren van het Loya Jirga proces uit te sluiten, zijn uiteindelijk gestrand.

De Mensenrechtencommissie zal na een consultatieperiode van 18 maanden diverse bijeenkomsten organiseren, waarbij in alle lagen van de bevolking de discussie over dit onderwerp zal worden aangezwengeld. Op grond van de


76 Decree of the Presidency of the Interim Administration of Afghanistan on the Establishment of an Afghan Independent Human Rights Commission (juni 2002).
77 Decree of the Presidency of the Interim Administration of Afghanistan on the Establishment of an Afghan Independent Human Rights Commission (juni 2002).

40

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

uitkomsten van de workshops en bijeenkomsten zal de Commissie met een voorstel komen. Het is uitdrukkelijk de bedoeling dat eventuele bestraffing of amnestie ten aanzien van mensenrechtenschendingen gedurende voormalige regimes, gedragen wordt door de zich ontwikkelende Afghaanse civil society.

Aanwezigheid internationale organisaties
Toezicht op de mensenrechten wordt momenteel met name uitgeoefend door de in Afghanistan aanwezige internationale organisaties. Zo heeft UNAMA in juli 2002 meermalen lokale en nationale autoriteiten benaderd over verschillende mensenrechtenproblemen, waaronder inhumane condities in de Shiberghan- gevangenis, aanvallen op minderheden en internationale hulpverleners in het noorden en intimidaties van afgevaardigden naar de Loya Jirga in het hele land. UNAMA heeft er tijdens deze interventies bij lokale commandanten, regionale autoriteiten en vertegenwoordigers van de centrale overheid op aangedrongen dat schuldigen volledig verantwoordelijk zullen worden gehouden.78

Daarnaast nemen in Kaboel soldaten van ISAF tijdens patrouilles vaak klachten in ontvangst. Indien mogelijk worden de verantwoordelijken hierop aangesproken, met name wanneer het gaat om politiefunctionarissen die de burgerbevolking lastig vallen.
Zowel Human Rights Watch als Amnesty International zijn in Afghanistan vertegenwoordigd. Daarnaast is momenteel minstens één Afghaanse mensenrechten ngo actief.

Naleving en schendingen

In Afghanistan vinden nog steeds mensenrechtenschendingen plaats. Deze zijn gedeeltelijk toe te schrijven aan de overgangssituatie van 23 jaar van binnenlandse gewapende conflicten naar vrede waarin het land zich momenteel bevindt. Daarnaast hangen zij sterk samen met de machtsverhoudingen die aan het ontstaan zijn of die bevochten worden. Mensenrechten worden in het huidige Afghanistan zowel geschonden door groepen die niet door de regering worden gecontroleerd, als door groepen die aan de regering verbonden zijn.

Mensenrechten worden in het huidige Afghanistan door verschillende partijen en om verschillende redenen geschonden. Weer is dit een tijd van afrekeningen en wraakacties, onder meer tegen (vermeende) Taliban collaborateurs, maar zeer zeker ook op het gebied van oude vetes en vijandschappen, waarbij ook politieke


78 United Nations Report of the Secretary-General, The situation in Afghanistan and its implications for international peace and security (11 juli 2002), blz. 3.

41

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

rivalen worden uitgeschakeld. Dit laatste gebeurt met name door de machthebbers, dat wil zeggen door lokale commandanten en hun manschappen en door politie, leger en veiligheidsdienst. Deze vallen formeel onder het gezag van de centrale regering, maar volgen in de praktijk vaak de agenda's van hun voormalige commandanten (in Kaboel bijvoorbeeld de agenda van de (Tadzjiekse) Shura-i Nazar). De moorden op de ministers Rahman en Qadir moeten volgens sommige analyses ook in dit licht worden gezien.

Vrijheid van meningsuiting (incl. persvrijheid)
Concept perswet
De International Press Institute (IPI) heeft in maart geprotesteerd tegen een concept-perswet die in februari door het ministerie van Informatie en Cultuur was opgesteld. Zij maakte bezwaar tegen de sterk regulerende rol van de regering door middel van een ingewikkeld systeem van vergunningen en toestemmingen, waarbij ook de sharia een rol zou spelen. Daarnaast werden er restricties beschreven ten aanzien van buitenlandse media.

In een nieuwe verklaring, gedateerd 6 juni 2002, heeft het ministerie van Informatie en Cultuur beleidslijnen uitgezet waarbij van het bovenstaande niet langer sprake is. Tijdens een conferentie in september 2002 zal het beleid verder worden uitgewerkt. De conferentie richt zich op de oprichting van een onafhankelijke omroepautoriteit, de reorganisatie van de nationale radio en televisie en van het Bakhtar-persagentschap, relevante wetgeving en gedragscodes, nieuwe media en training.

Overheidsmedia
Bakhtar News Agency is het nationale nieuwsagentschap dat persberichten schrijft voor radio, televisie en krant. Het nieuwsagentschap wordt als redelijk onafhankelijk beschouwd met werknemers uit verschillende etnische groepen.

De nationale radio en televisie wordt sterk gedomineerd door de Jamiat-i-Islami. Dat de controle van de centrale regering hierbij beperkt is, bleek toen de minister van Informatie en Cultuur, Seyyed Makhdoom Raheen, het hoofd van de nationale radio en televisie, Tadzjiek Hafiz Mansour, wilde ontslaan en deze dit weigerde. Uiteindelijk is hij wel opgestapt, maar hij werd vervangen door een ander prominent Jamiat-i-Islami lid, Tadzjiek Mohammad Issaq.

In Kaboel worden drie nationale kranten uitgegeven, die alle drie reeds geruime tijd bestaan. De Dari-talige krant `Anis' bestaat al sinds 1927, de Pashtun krant `Hewad' is voor het eerst op een onbekend tijdstip vóór de communistische periode (1978 ­ 1992) begonnen, en de (gedeeltelijk) Engelstalige `Kabul Times' is in de zestiger jaren door een Indiër opgericht.

42

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

Het Ministerie van Informatie en Cultuur heeft op 6 juni 2002 een verklaring vrijgegeven omtrent de ontwikkeling van de vrije media in Afghanistan. Hierin is het voornemen opgenomen de nationale radio en televisie en het nationale persagentschap Bakhtar om te vormen tot onafhankelijke en publieke instanties.

Niet-overheidsgebonden media
De internationale gemeenschap heeft verschillende initiatieven ondernomen om een vrije pers in Afghanistan te ondersteunen. De Afghaanse auteur en journalist Ahmed Rashid heeft het `Open Media Fonds voor Afghanistan' opgericht. UNESCO, de Franse ngo Aïna en de Franse overheid ondersteunen de oprichting van het Afghaanse media- en cultuurcentrum, de meertalige krant `Kabul Weekly' en een speciale krant voor vrouwen, genaamd `Malalai'. De BBC is gestart met het trainen van Afghaanse journalisten en wordt daarbij ondersteund door de Europese Commissie (EC) en het Verenigd Koninkrijk. De EC en de Duitse regering ondersteunen een speciaal radioprogramma genaamd `Good morning Afghanistan' dat wordt uitgezonden door radio Afghanistan. De Japanse regering sponsort de Afghaanse televisie.

Er worden in Afghanistan in totaal meer dan 100 kranten en tijdschriften uitgebracht, de meeste beperkt tot een bepaalde regio, met een zeer wisselende frequentie en een beperkt lezerspubliek. Veel van deze publicaties zijn gelieerd aan de verschillende politieke en ideologische groeperingen.

Er zijn van regeringswege geen officiële restricties van kracht jegens niet overheidsgebonden media. Journalisten en redacteuren geven echter aan dat zij niet vrijelijk kunnen opereren. Het gaat hierbij niet om officiële restricties of waarschuwingen, maar om (gevreesde) intimidatiepraktijken van personen die aan de regering verbonden zijn en zich persoonlijk aangevallen voelen. Zo schrokken journalisten van een niet-overheidsgebonden maandblad van het voorstel van een buitenlandse journalist om een special samen te stellen over de terugkeer van de koning. Zij waren bang last te krijgen van de regering als ze zich als koningsgezind zouden profileren. Als compromis werd besloten enkele pagina's aan de terugkeer van de koning te wijden en hier op de voorpagina geen melding van te maken.
Naar aanleiding van de plaatsing van een stuk in de een van de nationale kranten over de houding van Dostam ten aanzien van federalisme in Afghanistan, werd de redactie bedreigd en verteld dat ze dit soort stukken niet meer mochten afdrukken of het zou slecht met ze aflopen. Niet bekend is van wie de bedreiging afkomstig was.

Vrijheid van vereniging en vergadering
In de afgelopen maanden zijn enkele nieuwe politieke partijen opgericht:

43

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

· Yunus Qanooni heeft begin juli 2002 ter nagedachtenis en in de geest van wijlen Ahmed Shah Massoud de partij `Nehzat-i-Melli' (Nationale Partij) opgericht, waar ook maarschalk Fahim en de broer van Massoud deel van zou uitmaken. De partij zou zeer actief aan het rekruteren zijn.79 · Volgelingen van de koning hebben een partij genaamd `Wahdat-i Melli' (Nationale Eenheid) opgericht.
· Verschillende oppositiepartijen (waaronder bijvoorbeeld de Republikeinse Partij) en intellectuelen hebben een alliantie, genaamd `National Council of Peace and Democracy in Afghanistan' opgericht, die op 3 mei 2002 tijdens een persconferentie officieel is gepresenteerd.80 · Medio juli is in Peshawar de Afghan Social Democratic Party opgericht door majoor (b.d.) Usman Ziarmal. De partij propageert op te komen voor de belangen van Pashtuns en daarom een goede uitgangspositie te hebben voor de verkiezingen van 2004.
Vooralsnog speelt geen van deze partijen, met uitzondering van de Nehzat-i-Melli, een zichtbare rol in het politieke proces van Afghanistan.

Er zijn geen aanwijzingen dat de Afghaanse overgangsregering restricties oplegt ten aanzien van de oprichting van politieke partijen of andere verenigingen. Ook zijn er geen restricties bekend voor wat het beleggen van bijeenkomsten betreft. Wel zijn er indicaties dat politiek uitgesproken personen door de NDS in de gaten worden gehouden en geïntimideerd (zie paragraaf 3.4.1).

Vrijheid van godsdienst en overtuiging
De regering heeft zich niet uitgesproken over godsdienstvrijheid. Wel zijn er aanwijzingen dat islamitische hardliners als de krijgsheren Rabbani en Sayyaf tijdensde Loya Jirga hun positie hebben weten te verstevigen. Ook regionale machthebbers, zoals Mohammad Atta en Ismael Khan, hebben er blijk van gegeven voorstander te zijn van de invoering van wetten en regels die gestoeld zijn op een conservatieve uitleg van de islam en de sharia.

Een belangrijk punt is de discussie of Afghanistan een Islamitische Staat moet worden met een in de Constitutie vastgelegde staatsgodsdienst (momenteel is dat volgens de Constitutie van 1964 de Hannafi variant81 van de Islam). Dit onderwerp is tijdens de Loya Jirga aan de orde geweest. Hier is echter geen definitieve beslissing over genomen, aangezien uiteindelijk de Constitutionele Commissie en


79 International Crisis Group, The Afghan transitional administration: prospects and perils (Brussel 30 juli 2002), blz. 15.
80 International Crisis Group, The Afghan transitional administration: prospects and perils (Brussel 30 juli 2002), blz. 15

81 Binnen de soennitische variant van de islam bestaan vier stromingen, die hannafi, shafai, malahi en hambeli worden genoemd.


---

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

de Constitutionele Loya Jirga hieromtrent het laatste woord hebben. Afghanistan heet in de tussentijd de `The Transitional Islamic State of Afghanistan'.

Het ziet ernaar uit dat de sharia deel uit zal (blijven) maken van de Afghaanse wetgeving. Het is echter onduidelijk wat dit zal betekenen voor de vrijheid van godsdienst en de keuze van godsdienst; in Afghanistan wordt het over het algemeen voor een moslim, met name door zijn familie en stam, onacceptabel geacht om zich tot een andere godsdienst te bekeren.

Bewegingsvrijheid
Afghaanse burgers hebben het recht om vrij te reizen binnen en buiten Afghanistan. De meeste reismogelijkheden worden binnenslands echter in de praktijk beperkt door oorlog, banditisme, landmijnen, slechte of verwoeste infrastructuur en het geringe aantal vluchten.

In Kaboel worden door soldaten van het Afghaanse regeringsleger op kruispunten controles uitgevoerd. Ook buiten de stad zijn op diverse wegen checkpoints ingericht, die worden bemand door Afghaanse soldaten.

Op de weg tussen Khost en Gardez zijn door krijgsheer Padeshah Khan verschillende checkpoints ingericht, die worden bemand door bewapende strijders. Khan heft invoerbelasting op, of eigent zich een deel toe van, vanuit Pakistan geïmporteerde goederen en passanten moeten `road user fees' betalen. Het WFP vervoert om deze reden geen voedsel meer naar Khost.

De wegen in West-Afghanistan zijn onveilig. Ngo's en VN-organisaties in dit deel van Afghanistan melden dat zij herhaaldelijk het slachtoffer zijn geworden van berovingen.

Rechtsgang
De huidige rechtsgang in Afghanistan kent vele tekortkomingen. Allereerst zijn de mogelijkheden en middelen van het politieapparaat om verdachten van misdrijven of gewelddadigheden te confronteren of te arresteren beperkter geworden ten opzichte van voorgaande regimes. Daarnaast is ook de capaciteit van het rechtssysteem beperkt. Er zijn onvoldoende opgeleide rechters en veel gerechtshoven zijn tijdens de opeenvolgende gewapende conflicten vernietigd of geplunderd.

Politieapparaat, gevangeniswezen en rechtsspraak sluiten niet altijd op elkaar aan. Zo zijn er gevallen bekend van mensen die zijn gearresteerd voor vergrijpen die volgens zowel de gevangenisautoriteiten als de rechtssprekende instanties niet strafbaar zijn. Een voorbeeld hiervan is een vrouw die in Kandahar was gearresteerd, omdat zij in het geheim met de partner van haar keuze was

45

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

weggelopen en was getrouwd. Dit is volgens de wetgeving, maar ook volgens de traditionele rechtspraak82 niet strafbaar.83 Door de beperkte behandelcapaciteit van de rechtbanken zijn deze zaken echter nog niet voorgekomen. De verdachten kunnen dan ook niet worden vrijgelaten. De meeste verdachten zijn zich niet bewust van hun rechten onder de Afghaanse wetgeving.

Op dorpsniveau wordt recht gesproken door lokale shura's (raden van ouderen), die zijn samengesteld uit personen zonder enige juridische opleiding. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het tribale gewoonterecht.

Arrestaties en detenties
In het huidige Afghanistan is onderscheid te maken tussen grofweg drie categorieën gevangenen. De eerste categorie bestaat uit gevangenen die zijn gedetineerd vanwege hun (vermeende) banden met de Taliban en Al Qaida. Het gaat niet alleen om Afghanen, maar ook om strijders afkomstig uit andere landen, zoals Pakistan. Een deel van hen wordt door de Amerikanen vastgehouden op de basis Baghram en in het recente verleden ook in Kandahar, de rest wordt door Afghanen vastgehouden. Dit gebeurt met name in Herat door Ismael Khan (ongeveer 800 gevangenen), door Dostam in Sheberghan (ongeveer 1200-1400 gevangenen) en door de NDS in hun detentiecentra in Kaboel (aantal gevangenen onbekend). Met name de situatie in de gevangenis in Sheberghan was tot voor kort zeer slecht. Er was sprake van ondervoeding, overbevolking en slechte medische voorzieningen. De situatie is na interventie door het Internationale Rode Kruis (ICRC) en na vrijlating van ongeveer 1500 gevangenen iets verbeterd. De gevangenis is echter nog altijd overvol (deze is bedoeld voor ongeveer 800 personen). Daarnaast is de situatie van buitenlandse gevangenen (grotendeels Pakistanen) of andere gevangenen die niet door familieleden worden voorzien van extra voedsel en geld, precair.

De tweede categorie gevangenen betreft de verdachten van commune delicten.84 Deze vallen onder de jurisdictie van de politie en worden gedetineerd in reguliere gevangenissen en politieposten. In Kaboel worden zij vastgehouden in de centrale gevangenis. De omstandigheden zouden hier relatief goed zijn. Er is medische zorg en (nog) geen sprake van overbevolking. Wel zijn de gevangenen voor hun voeding grotendeels afhankelijk van voedsel dat van buitenaf door bijvoorbeeld familieleden wordt verstrekt. In de vrouwenafdeling van de centrale gevangenis worden geen mannelijke bewakers en medewerkers toegelaten. In sommige


82 De traditionele rechtspraak bepaalt dat de vader geen zeggenschap meer heeft wanneer het huwelijk gesloten is.

83 Bevestigd door lokale vertegenwoordigers van Amnesty International.
84 Het is niet bekend of er in al deze gevallen concrete verdenkingen bestaan, of dat ook sprake is van (vage) bedenkingen op grond van etnische achtergronden of bijvoorbeeld wraakacties uit het verleden.

46

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

opzichten fungeert deze afdeling als een soort `safe house' voor vrouwen die beschuldigd worden van bijvoorbeeld overspel en die om die reden te vrezen hebben van familie- en clanleden.

De derde categorie gevangenen zijn de `nieuwe' politieke gevangenen, die niet in verband worden gebracht met de Taliban of Al Qaida. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de arrestaties van 250 (vermeende) leden en sympathisanten van de Hezb-i-Islami in de aanloop naar de Loya Jirga. Zij werden ervan verdacht een couppoging jegens de AIA te beramen. De meesten van hen zijn ondertussen vrijgelaten, maar enkelen van hen worden nog altijd in de NDS-detentiecentra in Kaboel vastgehouden.

Mishandeling en foltering
Er zijn indicaties dat verdachten van misdrijven het slachtoffer kunnen worden van wrede, inhumane of vernederende behandelingen door de NDS. Dit geldt met name tijdens de verhoorperiode. Er zijn echter geen aanwijzingen dat dit op systematische wijze gebeurt of dat hierbij sprake is van bewust beleid.

Er is één geval bekend van een jongeman die in juli 2002 tijdens het verhoor door de NDS aan de gevolgen van de verhoormethoden is overleden. De jongen was teruggekeerd uit Pakistan en werd ervan verdacht een Pakistaanse spion te zijn, omdat hij alleen Pashtu met een Pakistaans accent sprak.85 Daarnaast is tijdens de Loya Jirga een van de afgevaardigden door de NDS gevangen gezet en mishandeld, omdat hij zich kritisch over de Mudjahedin had uitgelaten. Hij is na tussenkomst door de VN vrijgelaten. Volgens de VN zouden zich gedurende de Loya Jirga meerdere intimidatie- incidenten hebben voorgedaan, waarbij ook de NDS was betrokken.86

Ook andere organisaties en personen hebben zich in de periode sinds november 2001 schuldig gemaakt aan mishandelingen.

Volgens de VN zijn in mei acht Afghanen om het leven gekomen, die zich kandidaat hadden gesteld voor deelname aan de Loya Jirga. Nog eens zes geselecteerde personen zouden met de dood zijn bedreigd en hebben zich als kandidaat teruggetrokken. Ook zouden kiezers zijn geïntimideerd en ­ in Herat ­ gevangen zijn gezet.87


85 BBC-world, 3 augustus 2002 en bevestigd door lokale vertegenwoordigers van Amnesty International.

86 United Nations Report of the Secretary-General, The situation in Afghanistan and its implications for international peace and security (11 juli 2002), blz. 6.
87 Zie ook United Nations Report of the Secretary-General, The situation in Afghanistan and its implications for international peace and security (11 juli 2002), blz. 6.

47

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

In Kandahar is in april 2002 een vrouw met zuur overgoten, nadat handgeschreven pamfletten in de stad waren verspreid waarin mannen werden gewaarschuwd hun vrouwen en dochters niet naar school of werk te sturen.88 Niet bekend is wie de pamfletten had opgesteld.

Op dorpsniveau worden er op grond van een combinatie van de sharia en het tribale gewoonterecht straffen toegepast die door de internationale gemeenschap worden beschouwd als wreed, inhumaan of vernederend. Het is niet duidelijk wat het regeringsstandpunt hierover is. De president van het Hooggerechtshof, Fazl Hadi Shinwari, heeft weliswaar tegenover journalisten verklaard voorstander te zijn van de toepassing van lijfstraffen op grond van de sharia-wetgeving, doch in latere gesprekken met onder meer mensenrechtenorganisaties heeft hij zich hierover aanzienlijk genuanceerder uitgelaten.

Verdwijningen
Er zijn geen gevallen bekend van politiek gemotiveerde verdwijningen.

Wel is er in heel Afghanistan sprake van ontvoeringen voor losgeld of als intimidatiemethode.

Buitengerechtelijke executies en moorden
Direct na de val van de Taliban is er op vrij grote schaal sprake geweest van buitengerechtelijke executies en wraaknemingen. Hiervan zijn ook onschuldige burgers, met name onder de Pashtun bevolking, het slachtoffer geworden.89 Hiervan is thans voor zover bekend niet langer sprake. Wel komen er bij de diverse lokale schermutselingen tussen krijgsheren zowel strijders als burgers om. Niet altijd is duidelijk onder welke omstandigheden dit is gebeurd. Daarnaast komen er in heel Afghanistan criminele of politiek-persoonlijke afrekeningen voor, die niet of nauwelijks worden onderzocht. Volgens sommige analyses moet de moord op de ministers Rahman en Qadir in dit licht worden gezien.

Ten slotte kennen grote delen van de Afghaanse samenleving de zogenaamde eremoorden. Het gaat hierbij met name om vergelding van de dood van een familielid en de verdediging van de eer van de (vrouwen van de) familie. Erewraak is een uiterst complex en eeuwenoud facet van de Afghaanse cultuur. Het ontkomen aan erewraak zonder dat de vergelding is toegepast is welhaast


88 Human Rights Watch briefing paper, Taking cover: women in post-Taliban Afghanistan (mei 2002).

89 Een voorbeeld hiervan betreft de moorden op Pashtuns in het noorden van Afghanistan zoals beschreven in Human Rights Watch, Paying for the Taliban's crimes; abuses against ethnic Pashtuns in northern Afghanistan (9 april 2002). Ook elders in Afghanistan, bijvoorbeeld in de provincie Herat vonden moorden en wraaknemingen op Pashtuns plaats.

48

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

onmogelijk en hangt sterk af van het vergrijp zelf, onder welke omstandigheden het heeft plaatsgevonden en wie erbij betrokken is geweest.90

Doodstraf
Er zijn sinds de val van de Taliban geen gevallen bekend waarbij binnen het officiële rechtssysteem de doodstraf is opgelegd en uitgevoerd. Dit komt onder meer door de beperkte behandelcapaciteit van de rechtbanken, maar ook door de onduidelijkheid over in hoeverre dit door de huidige wetgeving wordt ondersteund. De rechtbank van Kaboel zou momenteel één geval in behandeling hebben waarbij mogelijk de doodstraf speelt.

Het is onbekend in hoeverre er thans in de lokale rechtsspraak sprake is van oplegging en uitvoering van de doodstraf.

Positie van specifieke groepen

Opposanten
Er zijn indicaties dat personen die openlijk de macht van de lokale machthebbers of de (lokale vertegenwoordigers van de) centrale regering binnen en buiten Kaboel bekritiseren of die gezien worden als een mogelijke bedreiging hiervan, op zijn minst intimidatie te vrezen hebben.
Zo worden conferenties en andere openbare bijeenkomsten door leden van de NDS bezocht en in de gaten gehouden. Organisatoren van een vrouwenconferentie in Kaboel zijn na afloop door de aanwezige leden van de NDS ondervraagd. Ook leden van de `National Council of Peace and Democracy in Afghanistan' (zie paragraaf 3.3.2) werden na afloop van hun persconferentie toegesproken dat ze niet te hard van stapel moesten lopen. Daarnaast ontvangen sommige leden van partijen persoonlijke bedreigingen van de NDS.

Etnische groepen
De bevolking van Afghanistan bestaat uit meer dan 20 etnische groeperingen, waarvan de grootste groep de Pashtuns (ongeveer 38 procent) betreft. Andere belangrijke bevolkingsgroepen zijn de Tadzjieken (ongeveer 25 procent), de Hazara's (ongeveer 19 procent), de Oezbeken (ongeveer 6 procent) en de overige etnische groepen (ongeveer 12 procent).91


90 Een voorbeeld: wanneer in ruraal Afghanistan een Pashtun-vrouw wordt verkracht valt aan erewraak niet te ontkomen door betaling of vestiging elders. Haar familie zal het bloed van de dader eisen en, in het geval de vrouw tot een voorname familie/clan/stam behoort, zal het de lokale shura (raad) voorts als bijkomende straf voorleggen dat de familie/clan/stam van de dader één of meerdere maagden levert om ten overstaan van de familie van de verkrachte vrouw eenzelfde bejegening te ondergaan.
91 W. Vogelsang, Afghanistan, een geschiedenis (Amsterdam 2002), blz. 45 - 50.
49

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

Veel van de lokale schermutselingen die thans in Afghanistan plaatsvinden, worden uitgevochten tussen commandanten en milities van verschillende etnische groepen. De gevechten tussen de Tadzjiekse Jamiat-i-Islami en de Oezbeekse Jumbish-i-Melli in het noorden (met name Sar-i Pol en Sholgera) en tussen Tadzjiekse en Pashtun commandanten in het zuidwesten (Shindand) lijken hierbij vooral te zijn ingegeven door de wens van de verschillende partijen hun respectievelijke invloedssferen uit te breiden. De gevechten tussen Tadzjiekse en Hazara commandanten in Centraal-Afghanistan (Kahmard, Bamiyan) worden veroorzaakt door de terugkeer van met name Tadzjiekse ontheemden die hun huizen waarin nu dakloze Hazara's wonen, komen terugvorderen.

In veel gebieden in Afghanistan geldt dat etnische groepen die in dat gebied in de minderheid zijn of geen militaire middelen tot hun beschikking hebben, potentieel kwetsbaar zijn. Zij hebben vaak minder toegang tot schaarse middelen, zoals land, huizen, hulpgoederen, etc. Door hun kwetsbare positie kunnen ze bovendien gezien worden als potentiële opposanten van de lokale machthebbers. Dit geldt overigens minder in de grote steden, omdat (machts)groepen zich hier in mindere mate langs etnische lijnen organiseren.

Pashtuns
De Pashtuns leven voornamelijk in het zuiden, oosten en westen van Afghanistan. De meeste Pashtuns zijn soennieten, maar een kleine minderheid is sjiiet.

De Pashtuns zijn buiten hun traditionele gebieden potentieel kwetsbaar, door hun (vermeende) banden met en betrokkenheid bij het Taliban-regime. In de traditionele Pashtun gebieden (het zuiden en oosten van Afghanistan) is sprake van een aanzienlijke Amerikaanse militaire aanwezigheid en voortdurende militaire acties in het kader van `Enduring Freedom'. De Pashtuns hebben momenteel geen sterke vertegenwoordiging in de overgangsregering, ondanks de aanwezigheid van diverse Pashtuns op ministersposten (zie bijlage 1). De enige Pashtun in de overgangsregering met een aanzienlijke lokale en militaire machtsbasis was Abdul Qadir. Hij is ondertussen vermoord.92

De Pashtuns in het noorden zijn in de maanden na de val van de Taliban het slachtoffer geworden van een campagne van geweld en intimidatie. De situatie is, mede onder onvloed van internationale aandacht, thans enigszins verbeterd. De positie van Pashtuns in het noorden is echter nog altijd kwetsbaar. In het grensgebied tussen de provincies Badghis en Faryab verlaten ook nu nog Pashtuns hun woongebieden naar aanleiding van geweld en intimidatie. Pashtuns die de


92 Zie ook paragraaf 2.2.2.

50

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

noordelijke gebieden tijdens de ergste ongeregeldheden zijn ontvlucht, geven over het algemeen aan niet terug te willen keren.

Er zijn geen aanwijzingen dat Pashtuns in Kaboel problemen hebben op grond van hun etnische afkomst of omdat zij worden gezien als Taliban-collaborateurs.

Tadzjieken
Het woongebied van de Tadzjieken ligt voonamelijk in het noorden en noordoosten van Afghanistan. Tadzjieken zijn overwegend soennitisch, maar een klein deel behoort tot de ismaelieten.

Vanwege de nauwe samenwerking tussen de Amerikaanse troepen en de Tadzjiekse Shura-i Nazar en het feit dat de militie in november 2001 als bevrijder Kaboel is binnengetrokken, heeft deze groep zich weten te ontpoppen als de dominante politiek-militaire kracht in Afghanistan. Leden van de Tadzjiekse bevolkingsgroep, en met name zij die banden hebben met de Shura-i Nazar, zijn momenteel sterk oververtegenwoordigd in de (centrale) overgangsregering en in de regeringsinstituten.

Hazara's
De Hazara's leven voornamelijk in Centraal- en West-Afghanistan. Anders dan de meeste andere bevolkingsgroepen in Afghanistan hebben Hazara's Mongoolse gelaatstrekken. De meeste Hazara's zijn sjiiet. Een klein deel behoort tot de ismaelieten. Hazara's zijn in het verleden vaak het slachtoffer geweest van discriminatie op zowel religieuze als raciale gronden. Tijdens het Taliban-regime resulteerde dit in moord, terreur en ontvolking met name in Centraal- Afghanistan.93

De situatie is echter thans verbeterd. Dit hangt samen met het feit dat de Hazara's via de Hezb-i-Wahdat94, een belangrijke aandeel hebben geleverd in de overwinning op de Taliban door de Noordelijke Alliantie. De leider van de Hezb-i- Wahdat, Ustad95 Karim Khalili, is momenteel een van de vijf vice-presidenten. Zijn plaatsvervanger binnen Hezb-i-Wahdat, Haji Mohammad Moaqeq, is minister van Planning.

Er is geen informatie voorhanden over de positie van Hazara's in Kaboel.


93 Zie paragraaf 3.3.9 van het algemeen ambtsbericht Afghanistan van 21 juni 2001 met kenmerk DPC/AM-704362

94 Voor meer informatie over Hezb-i-Wahdat zie het algemeen ambtsbericht `Hezb-i-Wahdat, mensenrechtenschendingen (1992-1999)' van 23 juni 2000 met kenmerk DPC/AM-681499.
95 Ustad is een Afghaanse titel voor een soort professor.
51

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

Oezbeken
Oezbeken wonen voornamelijk in het noorden van Afghanistan, tegen de grens met Oezbekistan.

De Oezbeken zijn met drie ministers vertegenwoordigd in de overgangsregering. Er zijn geen aanwijzingen dat Oezbeken momenteel van regeringswege of anderszins te vrezen zouden hebben voor geweld of intimidaties.

Overige etniciteiten
Er zijn geen aanwijzingen dat personen die behoren tot een van de overige etniciteiten in Afghanistan van regeringswege of anderszins te vrezen hebben voor geweld of intimidaties. Wel zijn etnische groepen die in een gebied buiten de grote steden in de minderheid zijn of geen militaire middelen tot hun beschikking hebben, potentieel kwetsbaar.

Vrouwen
De situatie voor vrouwen in Afghanistan is sterk verbeterd in die zin dat er thans niet langer sprake is van wetgeving die de (bewegings)vrijheid van vrouwen inperkt. De ministeries nemen weer vrouwen in dienst en vrouwelijke onderwijzers mogen weer les geven. Sinds maart 2002 mogen meisjes en vrouwen weer onderwijs volgen en werken, wat onder de Taliban verboden was. Hoger opgeleide vrouwen als doktoren, juristen, onderwijzers, journalisten, etc. uit Afghanistan zelf of uit de Afghaanse diaspora hebben een belangrijke taak bij de wederopbouw van het land.

De rector magnificus van de Universiteit van Kaboel, Akbar Popal, was eind juli in Londen en gaf aldaar te kennen dat van de dit jaar aangemelde 8000 studenten 20 procent uit vrouwen bestaat. Op de Universiteit van Kaboel krijgen jongens en meisjes ­ in tegenstelling tot de Universiteit van Herat ­ gemengd les.

Deze verbeteringen gelden echter met name in de stedelijke gebieden. In grote delen van Afghanistan is door de conservatieve tradities de situatie na de val van het Taliban-bewind voor vrouwen niet wezenlijk veranderd. Vrouwen buiten de steden hebben ten opzichte van mannen ook na de val van het Taliban-bewind nog altijd extra te lijden van de gebrekkige voorzieningen op het gebied van onderwijs en medische zorg. Daarnaast zijn veel van de traditionele gewoonten op het platteland uiterst beperkend voor vrouwen.

Veel vrouwen kleden zich uit angst lastig gevallen te worden nog steeds zeer conservatief (burqa96), ook nu hieromtrent geen regels of decreten meer zijn.


96 Een burqa is een kledingsstuk dat het gehele lichaam bedekt en alleen ter hoogte van de ogen een gaasje heeft. Een burqa wordt in Afghanistan aangeduid als chadori.

52

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

Vrouwen die zich in de ogen van conservatieve krachten in de samenleving onislamitisch of immoreel gedragen, lopen nog altijd het gevaar slachtoffer te worden van geweld. Een voorbeeld hiervan is de vrouw die in Kandahar met zuur werd overgoten (zie paragraaf 3.3.7).

Vrouwen die terugkeren uit de diaspora zullen waarschijnlijk door conservatieve groeperingen scherp in de gaten worden gehouden op tekenen van moreel verval. Het is niet uit te sluiten dat vrouwen die zich reeds in het verleden sterk hebben gemaakt voor vrouwenrechten of die zich thans hiervoor sterk uitspreken in de toekomst het doelwit worden van intimidatie of geweld.

Een voorbeeld hiervan is de beschuldiging van blasfemie tegen de voormalige minister van Vrouwenzaken, Sima Samar.97 Volgens Human Rights Watch maakt de blasfemie-aanklacht jegens Samar deel uit van een patroon van bedreigingen en intimidaties tegen legitiem gekozen volksvertegenwoordigers in Afghanistan, en speciaal vrouwen.98

De situatie van vrouwen in Afghanistan heeft grote aandacht van de internationale gemeenschap en het belang van de participatie van vrouwen is benadrukt in het Akkoord van Bonn. In de AIA hebben drie vrouwelijke ministers zitting gehad en aan de Loya Jirga hebben 200 vrouwen deelgenomen. Aan de huidige overgangsregering nemen 2 vrouwen deel.

Het ministerie van Vrouwenzaken is met hulp van United Nations Development Fund for Women (UNIFEM) een campagne gestart om vrouwen voor te lichten en bewust te maken van hun rechten. Het ministerie probeert ook vrouwen buiten Kaboel te bereiken door provinciale kantoren op te zetten. Er is echter nog gebrek aan geld, ruimtes en logistieke middelen.

Ismail Khan heeft begin juli bij monde van de NDS diverse restricties aangekondigd die sterk doen denken aan voormalige Taliban-decreten. Volgens hem mogen Afghaanse vrouwen niet bij buitenlandse mannen in de auto zitten, moeten Afghaanse vrouwen werkzaam bij internationale organisaties zich aan de islamitische kledingvoorschriften houden, mogen Afghanen geen buitenlanders in hun huis ontvangen, en moeten alle Afghaanse werknemers van internationale


97 Nadat Samar tegen een Canadese krant zou hebben verklaard dat zij niet in de sharia geloofde, werd in een ingezonden brief aan een wekelijkse publicatie van de Jamiat-i-Islami opgeroepen om Samar `toepasselijk' te straffen. Nadat Samar hierover geklaagd had tegen Karzai, liet de rechtbank de aanklacht vallen, officieel wegens gebrek aan bewijs. Een plaatsvervangend openbaar aanklager, Fazal Ahmad Manawi, gaf echter aan dat de zaak misschien heropend zou worden als meer bewijs voorhanden was.
98 Human Rights Watch documents on women, `Afghanistan: former women's minister intimidated', 26 juni 2002.

53

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

organisaties hun gegevens bij de autoriteiten indienen. De autoriteiten bepalen dan of zij geschikt zijn om bij een internationale organisatie te werken. De voorschriften zijn medio juli 2002 door Ismail Khan in een toespraak herhaald. Er zijn nog geen aanwijzingen dat de naleving hiervan wordt afgedwongen. De VN beschouwt dit als een mogelijk mensenrechten issue, onder meer voor wat het recht op privacy, werkgelegenheid en veiligheid betreft.

Ex-communisten
Er zijn geen aanwijzingen dat ex-communisten puur vanwege hun voormalige banden met het communistisch regime in het huidige Afghanistan vervolging te vrezen hebben. Zoals in alle opeenvolgende regimes, hebben ook in deze regering ex-Parchami's en Khalqi's zitting. Echter, ex-communisten die ervan verdacht worden zich schuldig gemaakt te hebben aan gewelddadigheden kunnen waarschijnlijk zowel strafrechtelijke vervolging als wraak te vrezen hebben.

Samenvatting

In Afghanistan vinden nog steeds mensenrechtenschendingen plaats. Deze zijn gedeeltelijk toe te schrijven aan de overgangssituatie van 23 jaar van binnenlandse gewapende conflicten naar vrede waarin het land zich momenteel bevindt. Daarnaast hangen zij sterk samen met de machtsverhoudingen die aan het ontstaan zijn of die bevochten worden. Mensenrechten worden in het huidige Afghanistan zowel geschonden door groepen die niet door de regering worden gecontroleerd, als door groepen die aan de regering verbonden zijn.

Mensenrechten worden in het huidige Afghanistan door verschillende partijen en om verschillende redenen geschonden. Weer is dit een tijd van afrekeningen en wraakacties, onder meer tegen (vermeende) Taliban collaborateurs, maar zeer zeker ook op het gebied van oude vetes en vijandschappen, waarbij ook politieke rivalen worden uitgeschakeld. Dit laatste gebeurt met name door de machthebbers, dat wil zeggen door lokale commandanten en hun manschappen en door politie, leger en veiligheidsdienst. Deze vallen formeel onder het gezag van de centrale regering, maar volgen in de praktijk vaak de agenda's van hun voormalige commandanten (in Kaboel bijvoorbeeld de agenda van de (Tadzjiekse) Shura-i Nazar). De moorden op de ministers Rahman99 en Qadir moeten volgens sommige analyses ook in dit licht worden gezien.


99 Zie de brief van het ministerie van Buitenlandse Zaken aan de Staatssecretaris van Justitie inzake de situatie in Afghanistan van 14 juni 2002.

54

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

Veel van de lokale schermutselingen die thans in Afghanistan plaatsvinden, worden uitgevochten tussen commandanten en milities van verschillende etnische groepen.

In veel gebieden in Afghanistan geldt dat etnische groepen die in dat gebied in de minderheid zijn of geen militaire middelen tot hun beschikking hebben, potentieel kwetsbaar zijn. Zij hebben vaak minder toegang tot schaarse middelen, zoals land, huizen, hulpgoederen, etc. Door hun kwetsbare positie kunnen ze bovendien gezien worden als potentiële opposanten van de lokale machthebbers. Dit geldt overigens minder in de grote steden, omdat (machts)groepen zich hier in mindere mate langs etnische lijnen organiseren.

De situatie voor vrouwen in Afghanistan is sterk verbeterd in die zin dat er thans niet langer sprake is van wetgeving die de (bewegings)vrijheid van vrouwen inperkt. Deze verbeteringen gelden echter met name in de stedelijke gebieden. In grote delen van Afghanistan is door de conservatieve tradities de situatie na de val van het Taliban-bewind voor vrouwen niet wezenlijk veranderd.

De basis van het huidige juridische stelsel in Afghanistan is vastgelegd in het Akkoord van Bonn. Totdat een nieuwe constitutie is aangenomen, geldt de Constitutie van 1964. Daarnaast gelden bestaande wetten en regels, voorzover deze niet in strijd zijn met het Akkoord van Bonn, internationale verdragen waarbij Afghanistan partij is of de Constitutie van 1964.

Om te komen tot een functionerend staatsapparaat en rechtssysteem is tijdens de bijeenkomst in Bonn besloten een aantal commissies in het leven te roepen die zorg moeten dragen voor het opzetten van een rechtssysteem (Juridische Commissie); het schrijven van een nieuwe constitutie (Constitutionele Commissie); een functionerend ambtenarenapparaat (Civil Service Commissie) en naleving van en respect voor de mensenrechten (Mensenrechtencommissie).

55

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

Migratie

Migratiestromen en ­motieven
Rondom en in Afghanistan is momenteel een aantal migratiestromen te onderscheiden: de massale terugkeer van vluchtelingen uit Pakistan, de in vergelijking met Pakistan meer beperkte terugkeer vanuit Iran, de `displacement' van met name Pashtuns uit het noorden, de terugkeer van ontheemden in geheel Afghanistan naar hun herkomstgebieden, de groepen vluchtelingen aan de Pakistaanse grens en ten slotte de beperkte, vrijwillige, terugkeer van Afghanen uit de westerse diaspora.

Veel Afghanen die tijdens de opeenvolgende binnenlandse gewapende conflicten in de afgelopen 23 jaar naar de buurlanden en het Westen zijn gevlucht, keren weer terug naar Afghanistan. De motieven voor terugkeer lopen sterk uiteen van meewerken aan de wederopbouw van hun land, tot het willen verkrijgen van een hoge positie binnen de nieuwe overheid of een combinatie hiervan. Het belangrijkste motief voor terugkeer zou het bewonen van het eigen huis en het bewerken van de eigen grond zijn.

De situatie van Pashtuns die het noorden van Afghanistan zijn ontvlucht als gevolg van een campagne van geweld en intimidatie jegens hen, is thans enigszins verbeterd. De positie van Pashtuns in het noorden is echter nog altijd kwetsbaar. In het grensgebied tussen de provincies Badghis en Faryab verlaten ook nu nog Pashtuns hun woongebieden naar aanleiding van geweld en intimidatie (zie paragraaf 3.4.2).

UNHCR heeft een toename geconstateerd van Afghanen die uit de noordelijke gebieden naar Iran vertrekken op zoek naar werk.

Vanuit Pakistan en Iran worden Afghanen verwijderd.100 Er zijn ook Afghanen die deze landen binnenkomen, maar er zijn geen cijfers over bekend, aangezien dit illegaal gebeurt.

Opvang binnenlands ontheemden

In Afghanistan bevinden zich, verspreid over het hele land, ongeveer een miljoen ontheemden. De meeste ontheemden bevinden zich in de provincies Kandahar (ongeveer 170.000), Kaboel (ongeveer 140.000), Helmand (ongeveer 107.000) en


100 UNHCR Afghanistan update, 25 juli en 1 augustus 2002.
56

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

Laghman (ongeveer 106.000). Voor een overzicht van het aantal ontheemden per provincie zie bijlage 5.

In juli 2002 zijn ongeveer 200.000 ontheemden, geassisteerd door UNHCR en IOM, teruggekeerd naar hun herkomstgebieden (zie bijlage 6). UNHCR verwacht dat dit aantal dit jaar nog zal oplopen tot 400.000. De terugkeer uit de noordelijke, centrale en westelijke regio's wordt verzorgd door IOM, de terugkeer uit de zuidelijke en oostelijke regio's door UNHCR.

Naar schattingen van UNHCR zijn in juli 2002 nog eens ongeveer 400.000 ontheemden zonder assistentie naar hun herkomstgebieden teruggekeerd.

Aan beide zijden van de Afghaans ­ Pakistaanse grens bij Chaman bevinden zich ongeveer 56.000 ontheemden. Hieronder bevinden zich ongeveer 25.000 Pasthtuns die hun woongebieden in het noorden van Afghanistan zijn ontvlucht als gevolg van het toenemende etnische geweld jegens hen. Daarnaast gaat het om Afghanen die hun woongebieden in Zuid-Afghanistan zijn ontvlucht wegens de aanhoudende droogte of gevechten.101 Ongeveer 30.000 ontheemden zijn opgevangen in een nabij de Afghaanse grensplaats Spin Boldak gesitueerd kamp, terwijl aan de Pakistaanse kant ongeveer 26.000 Afghanen zijn gestrand in de `Chaman waiting area'. Dit laatste opvangkamp is door de Pakistaanse regering opgezet nadat op 16 februari 2002 de regering-Musharraf te kennen had gegeven onder geen enkel beding nieuwe Afghaanse vluchtelingen te gedogen. Het kamp beschikt nauwelijks over voorzieningen (water, voedsel, etc.) en is gesitueerd in een desolaat gebied zonder watervoorzieningen.

UNHCR heeft met de Afghaanse regering plannen uitgewerkt om de ontheemden op basis van vrijwilligheid uit het grensgebied te verhuizen naar een nieuw woongebied, genaamd Zhare Dasht. Dit gebied is gelegen aan de weg van Kandahar naar Herat en heeft een opvangcapaciteit voor 60.000 ontheemden. De ontheemden zullen hier eerst worden ondergebracht in tenten. Elke familie krijgt in beginsel een perceel land van 500 m² om daarop een onderkomen te bouwen. Daarnaast wordt zaai- en pootgoed verstrekt om het onbebouwde deel van het perceel in cultuur te brengen. Voor de duur dat de grond nog geen eigen gewassen oplevert, zal WFP ­ in beginsel gedurende een periode van negen maanden ­ in de voedselbehoefte blijven voorzien.
Het woonplan voorziet voorts in scholen, gebedshuizen en markten. Deze nederzetting zal onder management staan van International Save Our Soles (Intersos). De Internationale Catholic Migration Commission (ICMC) zal het transport en de registratie van de ontheemden op zich nemen, terwijl Medicins Sans Frontiers (MSF) de medische faciliteiten zal verstrekken.


101 ANP, 4 juli 2002.

57

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

In de aanloop naar de winter maakt de VN zich op voor nieuwe ontheemdenstromen als gevolg van uitputting van brandhout en voedselvoorraden. Dit zou volgens de VN kunnen leiden tot een massale trek naar bestaande ontheemdenkampen of tot het ontstaan van nieuwe. De VN wil dit voorkomen door hulpgoederen voor inval van de winter over het land te verdelen en op te slaan.

Terugkeer van vluchtelingen uit de regio

Volgens UNHCR zijn tot op heden, sinds 1 maart 2002, ruim 1,3 miljoen vluchtelingen met behulp van UNHCR vrijwillig naar hun land teruggekeerd, waarvan ruim 1,3 miljoen uit Pakistan en ruim 100.000 uit Iran. De repatrianten keerden in de afgelopen vier maanden voornamelijk terug naar Kaboel (37 procent), ook als ze hier oorspronkelijk niet vandaan komen, en naar Nangarhar (24 procent). 5 procent keerde terug naar Kandahar. De overige percentages zijn allemaal lager (Herat bijvoorbeeld 1,5 procent, ongeveer 16.000 personen). Voor een overzicht van de terugkeer naar provincie zie bijlage 7.

Bijna 50 procent van de terugkeerders uit Iran en Pakistan zijn Pashtun, 35 procent Tadzjiek, 7 procent Hazara, 4 procent Oezbeek en 2 procent Turkmeen. De Pashtuns keren met name terug naar Kaboel, de oostelijke provincies (Nangarhar) en Kandahar in het zuiden. De Tadzjieken keren met name terug naar Kaboel, Parwan en in mindere mate Nangarhar. De Hazara's keren met name terug naar Kaboel en Baghlan. De relatief geringe terugkeer van Hazara's wordt wel geweten aan de wijze waarop door de Taliban de afgelopen jaren is huisgehouden in Centraal-Afghanistan (Hazarajat). Veel Hazara's hebben niets om naar terug te keren. De Oezbeken en Turkmenen keren met name terug naar Noord- Afghanistan.

De massale terugkeer van Afghaanse vluchtelingen naar Kaboel zorgt voor een toenemende druk op de huisvesting en infrastructuur van de hoofdstad, die daarop in het geheel niet is berekend, ook omdat veel van de huizen en infrastructuur in de opeenvolgende binnenlandsegewapende conflicten zijn vernietigd.102 In de afgelopen maanden hebben ongeveer 585.000 voormalige vluchtelingen en ontheemden zich in de provincie Kaboel gevestigd, waarvan naar schatting van UNHCR ruim de helft in de stad Kaboel. De totale populatie van de stad bedraagt momenteel zo'n twee miljoen. Slechts een fractie van de terugkerende vluchtelingen woonde voorheen ook in Kaboel, de overige zijn oorspronkelijk van


102 United Nations Report of the Secretary-General, The situation in Afghanistan and its implications for international peace and security (11 juli 2002), blz. 9.

58

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

het platteland afkomstig. Een grote groep is echter tijdens het verblijf in ballingschap `verstedelijkt'. Kaboel wordt door de terugkerende vluchtelingen als de veiligste plaats in Afghanistan beschouwd, vanwege de aanwezigheid van ISAF. Hulporganisaties waarschuwen inmiddels voor het uitbreken van epidemieën en de toename van ziektes die het gevolg zijn van een verslechterde hygiëne in de stad.

Naar inschatting van UNHCR en UNAMA zal de bevolking van Kaboel in 2003 verdubbeld zijn en gaandeweg tot een krottenwijk verworden, indien hier thans geen structurele maatregelen tegen worden getroffen. Het United Nations Centre for Human Settlement (Habitat) heeft een voorstel opgesteld dat onder meer de indentificering van ongeveer 17.000 percelen grond buiten de randsteden van en rond Kaboel behelst. Een gelijk aantal families zou op deze percelen huizen kunnen bouwen. Het voorstel zal worden ingebracht tijdens de International Conference for Future Construction of Kabul City, die van 21 tot 25 september in Kaboel zal plaatsvinden.

Bijlage 8 geeft een overzicht van het totaal aantal teruggekeerde ontheemden en vluchtelingen uit Iran en Pakistan naar provincie. De provincies waarnaar de grootste aantallen ontheemden en vluchtelingen terugkeren zijn Kaboel (ongeveer 585.000), Parwan (ongeveer 611.000) en Nangarhar (ongeveer 300.000). Het is niet bekend hoeveel van de terugkeerders later zijn doorgereisd of mogelijk zijn teruggekeerd naar de buurlanden.

Door het onverwacht grote aantal terugkeerders zijn de organisaties die verantwoordelijk zijn voor de terugkeeroperaties, als UNHCR en IOM, in financiële problemen gekomen en dreigen de terugkeerprogramma's te stagneren.103

Pakistan
In Pakistan bevonden zich tot het van start gaan van het terugkeerprogramma op 1 maart 2002, naar schatting ruim 2,3 miljoen Afghaanse vluchtelingen. Zij waren als gevolg van de opeenvolgende repressieve Afghaanse regimes de laatste decennia naar Pakistan uitgeweken.


103 In ieder geval wordt gesnoeid op sommige van de geplande programma's en assistentie, met name op onderwijs en gezondheidszorg. Het is de bedoeling dat de activiteiten op het gebied van protectie, reistoelage, `assistance packages', onderdak en water wel doorgang blijven vinden, hoewel waarschijnlijk in afgeslankte vorm. De `return packages' worden al steeds minder, aangezien ze uit de bestaande voorraden moeten worden verschaft. Daarnaast worden noodvoorraden aangelegd voor 200.000 mensen, voor het geval vluchtelingen in de komende winter ergens stranden.

59

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

Eind februari 2002 werd een overeenkomst gesloten inzake de vrijwillige terugkeer van Afghaanse vluchtelingen tussen de regeringen van Pakistan en Afghanistan en UNHCR. De terugkerende vluchtelingen worden onder het terugkeerprogramma door de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) naar de provinciehoofdstad van hun keuze getransporteerd. UNHCR voorziet de terugkeerders van plastic zeil, dekens, kleding, toiletspullen en USD 10 per persoon, terwijl het VN World Food Programme (WFP) zorgt voor voedsel. De terugkeeroperatie loopt via de Pakistaanse grensovergangen bij Landi Kotal en Chaman.

Op 11 juni 2002 hebben de Afghaanse autoriteiten de Afghaans-Pakistaanse grensovergang Torkham voor vier uur lang gesloten uit protest tegen de slechte behandeling van terugkerende Afghaanse vluchtelingen.

60 Procent van de terugkerende Afghanen is afkomstig uit de North West Frontier Province (NWFP), 13 procent uit Islamabad, 10 procent uit Baluchistan, 9 procent uit Sindh en 3 procent uit Punjab. Met name de terugkeer van ex-koning Zahir Shah op 18 april 2002 had een aanzuigende werking op het aantal repatrianten vanuit Pakistan.

Sinds begin juli 2002 wordt UNHCR-Pakistan geconfronteerd met het fenomeen `recyclers'. Het betreft Afghanen die in een eerder stadium al via UNHCR zijn gerepatrieerd en zich voor een tweede maal in Pakistan aandienen om gerepatrieerd te worden met het oogmerk voor een tweede maal de repatriëringspremie op te strijken. UNHCR heeft om die reden in de afgelopen weken de gedrags- en registratieregels in de Voluntary Repatriation Centers (VRC) aangescherpt. Dit had tot resultaat dat tot dusver 57.788 familiehoofden als `recyclers' werden geïdentificeerd. Op 6 augustus 2002 leidde dit tot een incident, waarbij een man zich in het VRC te Islamabad in brand stak uit woede dat zijn claim als mala fide was getypeerd. De man is op 10 augustus aan zijn brandwonden overleden.

Overigens zouden volgens UNHCR naar schatting nog eens ruim 200.000 Afghanen zonder UNHCR-begeleiding vanuit Pakistan naar Afghanistan zijn teruggekeerd.

In het feit dat sinds 1 maart 2002 ruim 1,3 miljoen Afghanen vrijwillig vanuit Pakistan naar hun land zijn teruggekeerd, zien de Pakistaanse autoriteiten aanleiding zich nu te concentreren op de repatriëring van de naar schatting nog ongeveer een miljoen in Pakistan verblijvende Afghanen. Op 7 augustus 2002 heeft de Chief Commissionar for Afghan Refugees (CCAR) op aanwijzing van

60

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

State and Frontier Regions (SAFRON)104 alle huiseigenaren in Islamabad en Rawalpindi verordonneerd uiterlijk 15 augustus 2002 aan het districts- of hoofdkantoor van de plaatselijke politie een gedetailleerd overzicht te verstrekken van de Afghanen aan wie verblijfs- of woonruimten zijn verhuurd. Volgens SAFRON zou het gaan om een pilot-project om in kaart te brengen hoeveel Afghanen zich in de betreffende steden bevinden. In steden met grote concentraties Afghanen zijn soortgelijke acties verwachtbaar. De gouverneur van de North-West Frontier Province zou zijn geïnstrueerd langs dezelfde lijnen te opereren en zijn aandacht met name te richten op Hayatabad (een wijk in Peshawar).

Op dit moment bevinden zich 6.242 Afghanen in detentie in Pakistan (waaronder 241 vrouwen en ongeveer 100 kinderen). De meerderheid (ruim 4.000) hiervan is opgepakt wegens (vermeend) illegaal verblijf.

Iran
Er bevonden zich tot het van start gaan van het terugkeerprogramma op 9 april 2002, naar schatting ruim 2 miljoen Afghanen in Iran.

Iran heeft op 4 april 2002 een soortgelijke terugkeerovereenkomst als Pakistan met Afghanistan en UNHCR gesloten. Terugkeerders vanuit Iran krijgen hetzelfde hulppakket als vanuit Pakistan. UNHCR heeft in Iran negen registratiecentra ingericht om de terugkeer in goede banen te leiden. De terugkeeroperatie verloopt via twee grensovergangen; die bij Zaranj en bij Islam Qala. De terugkeer via het zuidelijker gelegen Zaranj is soms niet mogelijk vanwege gevechten tussen lokale krijgsheren aan de Afghaanse kant van de grens. De meeste Afghanen keren echter terug via Islam Qala, waardoor de terugkeer nauwelijks wordt gehinderd.

Naast het terugkeerprogramma van UNHCR, kunnen ongedocumenteerde Afghanen zich ook tot het Iraanse ministerie van Binnenlandse Zaken (BAFIA) wenden voor een laissez passer en transport tot de grens. Onder dit programma zijn sinds de start van het terugkeerprogramma op 9 april 2002, 28.000 Afghanen teruggekeerd.

UNHCR Iran heeft laten weten zich zorgen te maken over de deportaties in de laatste paar maanden. Sinds het begin van het terugkeerprogramma zouden meer dan 16.000 Afghanen zijn uitgezet.105 Op 10 augustus 2002 belegerden enkele honderden Afghanen de Afghaanse ambassade in Teheran om bescherming af te


104 Zie ook het algemeen ambtsbericht `Afghanen in derde landen/Pakistan' van 15 februari 2002 met kenmerk DPV/AM-717505.

105 The News, 26 juli 2002.

61

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

dwingen tegen de door de Iraanse autoriteiten geforceerde uitzetting van Afghanen.106

De Iraanse autoriteiten hebben eind juli 2002 aangekondigd dat ongedocumenteerde Afghanen tot 11 augustus 2002 de tijd hebben om zich voor repatriatie te laten registreren. Na deze datum riskeren zij arrestatie vanweg hun illegale verblijf. Deze deadline is inmiddels verschoven naar 27 augustus. Afghanen in Iran melden dat ze hun kinderen niet langer in kunnen schrijven bij scholen. Deze maatregelen hebben geresulteerd in een sterke toename van het aantal terugkeerders vanuit Iran.

UNHCR heeft aangegeven zich zorgen te maken over de druk die de Iraanse autoriteiten uitoefenen op Afghanen om het land te verlaten. Volgens UNHCR is dit de belangrijkste reden voor de sterke stijging van het aantal terugkeerders onder het vrijwillige terugkeerprogramma in de afgelopen weken.107 De Iraanse autoriteiten ontkennen druk uit te oefenen op Afghanen om het land te verlaten. 108

Adviezen van internationale organisaties

UNHCR heeft op 10 juli 2002 een advies uitgebracht ten aanzien van de terugkeer van Afghanen uit niet-buurlanden. Hierin werd het advies van februari 2002 om de behandeling van lopende asielaanvragen te bevriezen, ingetrokken. Asielzoekers kunnen actief worden voorgelicht over de mogelijkheden voor terugkeer, nu Afghanistan geschikt wordt geacht voor de (vrijwillige) terugkeer van een breed spectrum van Afghanen. Asielaanvragen van Afghanen uit delen van het land waar de veiligheidssituatie reden geeft tot zorg (momenteel met name het noorden en delen van Centraal-Afghanistan) en leden van kwetsbare groepen verdienen nog wel bijzondere aandacht. UNHCR is van mening dat het beter is als Afghanen die reeds enige soort van status hebben ontvangen in westerse landen, hun status behouden ­ zeker degenen die op weg zijn naar duurzame integratie. Niet alleen omdat sommigen van hen ook nu nog in Afghanistan te vrezen zouden hebben, maar ook uit het meer algemene oogpunt van internationale `burden-sharing'. Per slot van rekening sluit het terugkeerproces de noodzaak voor resettlement in individuele gevallen niet uit.109


106 AFP, 10 augustus 2002.

107 Het wekelijkse gemiddelde lag tot nu toe rond de 6500 terugkeerders. In de eerste week van augustus waren dit er volgens UNHCR 10.000 en volgens een BAFIA woordvoerder zelfs 20.000.

108 BBC-news, 11 augustus 2002; `VN: Iran stuurt Afghanen terug', in: NCR Handelsblad (12 augustus 2002), AFP, 13 augustus 2002.
109 UNHCR, Note on basic considerations regarding returns to Afghanistan from non- neighbouring states (10 juli 2002).

62

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

Human Rights Watch liet op 23 juli 2002 weten het nog veel te vroeg te vinden om vrijwillige terugkeer naar Afghanistan te promoten en riep UNHCR op om het onlangs uitgebrachte advies terzake te herroepen. Volgens Human Rights Watch zou de boodschap van UNHCR dat de condities in Afghanistan voldoende stabiel zijn voor grootschalige terugkeer misleidend zijn en niet overeenkomen met de omstandigheden in het land. De situatie in Afghanistan is volgens Human Rights Watch nog extreem onstabiel en bepaalde groepen lopen nog altijd de kans om vervolgd te worden. De organisatie wijst er voorts op dat UNHCR nog onlangs regeringen heeft opgeroepen niet met terugkeer te beginnen, voordat de situatie in Afghanistan is gestabiliseerd. Daarnaast zou UNHCR zelf toegeven dat delen van het land nog onveilig zijn.110

Ook Amnesty International riep UNHCR in juli 2002 op nog niet te beginnen met de terugkeer van vluchtelingen naar Afghanistan, omdat de situatie in het land nog onzeker en onveilig is.111

Beleid andere Westerse landen

Verenigd Koninkrijk
Met ingang van 11 juli 2002 is in het Verenigd Koninkrijk het beleid ten aanzien van Afghaanse asielzoekers die niet als vluchteling worden erkend, gewijzigd. In een statement van het Britse Home Office op 11 juli 2002 werd als reden hiervoor gegeven dat "...the situation in Afghanistan has improved considerably in recent months. We believe that improvement will be sustained as shown by the recent establishment of the transitional government." Er wordt geen Exeptional Leave to Remain (ELR) meer verleend enkel op grond van nationaliteit (categoriaal beleid ofwel `blanket policy'). Dit laat onverlet dat de ELR nog kan worden verleend op individuele (bijvoorbeeld humanitaire) gronden. Op 18 april 2002 was de tijd waarvoor de ELR werd afgegeven al teruggebracht van vier naar één jaar. Afghanen die inmiddels een ELR voor een jaar hadden verkregen, zullen niet te maken krijgen met intrekking hiervan. Zij komen echter na afloop van dat jaar niet in aanmerking voor verlenging van de ELR. Hetzelfde geldt voor Afghanen die inmiddels een ELR voor vier jaar hadden verkregen. De Britse regering heeft besloten terugkeerpremies in te stellen om vrijwillige terugkeer aantrekkelijker te maken.


110 Human Rights Watch, `Afghanistan unsafe for refugee returns. UN refugee agency sending `misleading' message' (23 juli 2002).
111 Amnesty International, Afghanistan. Continuing need for protection and standards for return of Afghan refugees (juli 2002).

63

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

Australië
De regering van Australië heeft in de week van 22 juli 2002 de vluchtelingenstatussen van meer dan 300 Afghanen opnieuw bekeken, omdat de regering het vermoeden heeft dat er op grote schaal fraude is gepleegd door Afghanen die claimden Hazara te zijn en dit feitelijk niet waren.112

De eerste zeven Afghanen uit Australië zijn in Kaboel gearriveerd. Zij hadden twee tot drie jaar in Australische detentiecentra doorgebracht en zijn vrijwillig en door IOM geassisteerd teruggekeerd. IOM verschaft vrijwillige repatrianten transport en een financiële reintegratie-premie. Dit wordt door de Australische regering bekostigd.

Tijdens een bezoek in juni 2002 van de Australische minister voor Immigratie Ruddock aan Kaboel, heeft hij een akkoord bereikt met de AIA over de vrijwillige terugkeer van uitgeprocedeerde Afghaanse asielzoekers. Het zou hierbij gaan om circa 1000 gevallen.

Denemarken
Denemarken heeft in mei 2002 een fact-finding missie in Afghanistan uitgevoerd.113 De missie heeft in juni 2002 geleid tot afschaffing van het besluitmoratorium, dat sinds januari gold. Denemarken voert geen categoriaal beschermingsbeleid ten aanzien van Afghanen. Op basis van de missie vind de Deense regering terugkeer ­ ook gedwongen ­ naar Afghanistan verantwoord.

Denemarken is bezig een terugkeerprogramma voor Afghanen te ontwikkelen dat voorziet in premies bij vrijwillige terugkeer.

België
België zal per 2 september 2002 de beslisstop ten aanzien van Afghaanse asielzoekers beëindigen. Aangezien België geen categoriaal beschermingsbeleid kent, zullen asielverzoeken weer worden afgewezen wat zal leiden tot Afghaanse uitgeprocedeerden.
Het einde van de beslisstop zal vergezeld gaan van het aanbieden van een `terugkeer-pakket' voor vrijwillige terugkeer. De Belgische autoriteiten zijn voornemens alle Afghanen die nog in de procedure zitten (ongeveer 1300) aan te schrijven met het aanbod van het terugkeer-pakket gebruik te maken. Over de hoogte van het aan te bieden bedrag, beraadt men zich nog.


112 `Australia begins deporting Afghan refugees', CNN (22 juli 2002).
113 De missie heeft geleid tot een openbaar rapport: Deense ministerie van Buitenlandse Zaken, `Politiske forhold, sikkerhedssituationen og menneskerettighedsforhold I Afghanistan. Rapport fra fact-finding mission til Islamabad og Peshawar, Pakistan og Kabul, Afghanistan 5 ­ 19 maj 2002' (Kopenhagen juni 2002).

64

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

Duitsland, Zweden en Zwitserland
Er zijn vooralsnog geen aanwijzingen dat Duitsland, Zweden en Zwitserland op korte termijn tot afschaffing van het categoriale beschermingsbeleid zullen overgaan.

Samenvatting

Rondom en in Afghanistan is momenteel een aantal migratiestromen te onderscheiden: de massale terugkeer van vluchtelingen uit Pakistan, de in vergelijking met Pakistan meer beperkte terugkeer vanuit Iran, de `displacement' van met name Pashtuns uit het noorden, de terugkeer van ontheemden in geheel Afghanistan naar hun herkomstgebieden, de groepen vluchtelingen aan de Pakistaanse grens en ten slotte de beperkte, vrijwillige, terugkeer van Afghanen uit de westerse diaspora.

Veel Afghanen die tijdens de opeenvolgende binnenlandse gewapende conflicten in de afgelopen 23 jaar naar de buurlanden en het Westen zijn gevlucht, keren weer terug naar Afghanistan. De motieven voor terugkeer lopen sterk uiteen van meewerken aan de wederopbouw van hun land, tot het willen verkrijgen van een hoge positie binnen de nieuwe overheid of een combinatie hiervan. Het belangrijkste motief voor terugkeer zou het bewonen van het eigen huis en het bewerken van de eigen grond zijn.

Volgens UNHCR zijn tot op heden, sinds 1 maart 2002, ruim 1,3 miljoen vluchtelingen met behulp van UNHCR vrijwillig naar hun land teruggekeerd, waarvan ruim 1,3 miljoen uit Pakistan en ruim 100.000 uit Iran.

UNHCR heeft op 10 juli 2002 het advies uitgebracht dat asielzoekers actief kunnen worden voorgelicht over de mogelijkheden voor terugkeer, nu Afghanistan geschikt wordt geacht voor de (vrijwillige) terugkeer van een breed spectrum van Afghanen. Asielaanvragen van Afghanen uit delen van het land waar de veiligheidssituatie reden geeft tot zorg (momenteel met name het noorden en delen van Centraal-Afghanistan) en leden van kwetsbare groepen verdienen nog wel aandacht.

Human Rights Watch en Amnesty International vinden het nog te vroeg om vrijwillige terugkeer naar Afghanistan te bevorderen, omdat de situatie in het land naar hun mening nog onzeker en onveilig is.

65

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

Samenvatting

Bij een analyse van de veiligheidssituatie in Afghanistan is een aantal factoren van belang. Ten eerste zijn Taliban- en Al Qaida-eenheden nog steeds actief in het land. Bijgevolg voeren de Verenigde Staten gevechtshandelingen uit gericht op deze eenheden.
Ten tweede is door het ontbreken van een sterk nieuw centraal gezag in het land (buiten Kaboel) een machtsvacuüm ontstaan, dat is opgevuld door lokale krijgsheren. Op een aantal locaties in het hele land is sprake van gevechten tussen deze krijgsheren.
Daaraan gekoppeld kan in het hele land een toenemende criminaliteit worden waargenomen.

De veiligheidssituatie in en om Kaboel is als gevolg van de aanwezigheid van ISAF relatief veilig, maar gespannen. Veilig, omdat in en om Kaboel niet door rivaliserende krijgsheren wordt gevochten. Gespannen, omdat bepaalde groeperingen het staatsvormingsproces in Afghanistan willen ondermijnen en er zich nog steeds Taliban- en Al Qaida-eenheden rond de hoofdstad bevinden.

Miljoenen Afghanen zijn voor hun levensonderhoud afhankelijk van hulpverlening door VN-organisaties en ngo's. Alhoewel de toegang van de humanitaire hulpverlening tot de bevolking is toegenomen, ondervinden internationale hulporganisaties in delen van het land hinder van de slechte veiligheidssituatie. Internationale organisaties zijn in juni, juli en augustus het slachtoffer geworden van gewapende aanvallen en berovingen.

Het wederopbouwproces komt langzaam van de grond, deels als gevolg van het uitblijven van toegezegde donaties en deels als gevolg van het achterhouden van belastinginkomsten door regionale krijgsheren. Er zijn vraagtekens te plaatsen bij de absorptiecapaciteit van de verschillende ministeries.

Bij de samenstelling van de huidige overgangsregering is gekozen voor pragmatisme in de vorm van steun aan de (lokale) machthebbers. Als gevolg hiervan is de macht van de Tadzjieken en met name maarschalk Fahim niet ingeperkt. Daarnaast is geprobeerd de krijgsheren in de regering op te nemen in een poging de banden tussen de centrale regering en de regio's te verstevigen. De macht van de regionale krijgsheren wordt hierdoor versterkt, zonder dat vast staat of dit zal leiden tot grotere loyaliteit aan de centrale regering.

De mensenrechtensituatie in Afghanistan is, mede tegen deze achtergrond, zorgelijk. De mensenrechtenschendingen in het huidige Afghanistan zijn

66

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

gedeeltelijk toe te schrijven aan de doorwerking van 23 jaar binnenlandse gewapende conflicten op de situatie waarin het land zich momenteel bevindt. Daarnaast hangen zij samen met de machtsverhoudingen die aan het ontstaan zijn of die bevochten worden. Mensenrechten worden in het huidige Afghanistan zowel geschonden door groepen die niet door de regering worden gecontroleerd, als door groepen die aan de regering verbonden zijn.

Veel van de lokale schermutselingen die thans in Afghanistan plaatsvinden, worden uitgevochten tussen commandanten en milities van verschillende etnische groepen.

In veel gebieden in Afghanistan geldt dat etnische groepen die in dat gebied in de minderheid zijn of geen militaire middelen tot hun beschikking hebben, potentieel kwetsbaar zijn. Zij hebben vaak minder toegang tot schaarse middelen, zoals land, huizen, hulpgoederen, etc. Door hun kwetsbare positie kunnen ze bovendien gezien worden als potentiële opposanten van de lokale machthebbers. Dit geldt overigens minder in de grote steden, omdat (machts)groepen zich hier in mindere mate langs etnische lijnen organiseren.

Rondom Afghanistan is momenteel een aantal migratiestromen te onderscheiden: de massale terugkeer van vluchtelingen uit Pakistan, de in vergelijking met Pakistan meer beperkte terugkeer vanuit Iran, de `displacement' van met name Pashtuns uit het noorden, de terugkeer van ontheemden in geheel Afghanistan naar hun herkomstgebieden, de groepen vluchtelingen aan de Pakistaanse grens en ten slotte de beperkte, vrijwillige, terugkeer van Afghanen uit de westerse diaspora.

UNHCR heeft op 10 juli 2002 het advies uitgebracht dat asielzoekers actief kunnen worden voorgelicht over de mogelijkheden voor terugkeer, nu Afghanistan geschikt wordt geacht voor de (vrijwillige) terugkeer van een breed spectrum van Afghanen. Asielaanvragen van Afghanen uit delen van het land waar de veiligheidssituatie reden geeft tot zorg (momenteel met name het noorden en delen van Centraal-Afghanistan) en leden van kwetsbare groepen verdienen nog wel aandacht.

Human Rights Watch en Amnesty International vinden het echter nog te vroeg om vrijwillige terugkeer naar Afghanistan te bevorderen, omdat de situatie in het land naar hun mening nog te onzeker en onveilig is.

67

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

Literatuur

Amnesty International, Amnesty International report 2002 ­ Afghanistan (mei 2002)

Amnesty International, Afghanistan. Continuing need for protection and standards for return of Afghan refugees (juli 2002)

Deense ministerie van Buitenlandse Zaken, `Politiske forhold, sikkerhedssituationen og menneskerettighedsforhold I Afghanistan. Rapport fra fact-finding mission til Islamabad og Peshawar, Pakistan og Kabul, Afghanistan 5 ­ 19 maj 2002' (Kopenhagen juni 2002)

Human Rights Watch, Paying for the Taliban's crimes; abuses against ethnic Pashtuns in northern Afghanistan (9 april 2002)

Human Rights Watch briefing paper, Taking cover: women in post-Taliban Afghanistan (mei 2002)

Human Rights Watch briefing paper, On the precipe: insecurity in northern Afghanistan (juni 2002)

International Crisis Group, The Afghan transitional administration: prospects and perils (Brussel 30 juli 2002)

Pohly, M. en Durán, K., Nach den Taliban. Afghanistan zwischen internationalen Machtintressen und demokratischer Erneuerung (München 2002)

Rashid, A. `Freedom isn't easy', in: Far Eastern economic review (27 juni 2002)

Rashid, A. `Heavy pressures on a fragile peace', in: Far Eastern economic review (18 juli 2002)

United Nations Report of the Secretary-General, The situation in Afghanistan and its implications for international peace and security (11 juli 2002)

UNHCR, Note on basic considerations regarding returns to Afghanistan from non-neighbouring states (10 juli 2002)

Vogelsang, W., Afghanistan, een geschiedenis (Amsterdam 2002)

68

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

Bijlage(n)

69

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

I. Samenstelling van de overgangsregering

President
Hamid Karzai Pashtun

Vice-presidenten
Mohammad Qassem Fahim Tadzjiek Karim Khalili Hazara Amin Arsala Pashtun Shahrani nb114 Abdullah Ali115 nb

Leden
Ministerie van Defensie Mohammad Qassem Fahim Tadzjiek Ministerie van Binnenlandse Zaken Taj Mohammad Khan Wardak Pashtun Ministerie van Buitenlandse Zaken Abdullah Abdullah Tadzjiek Ministerie van Economische Zaken
en Financiën Ashraf Ghani Pashtun Ministerie van Planning Haji Mohammad Mohaqqeq Hazara Ministerie van Communicatie Masoum Stanikzai Pashtun Ministerie van Volksgezondheid Suhaila Siddiqi Pashtun Ministerie van Onderwijs Mohammad Yunus Qanooni Tadzjiek Ministerie van Wederopbouw Mohammad Amin Farhang Pashtun Ministerie van Publieke Werken Abdullah Ali nb Ministerie van Landbouw Seyyed Hussein Anwari Seyyed Ministerie van Vrouwenzaken Habiba Sarabi Hazara Ministerie van Grenszaken Mohammad Arif Noorzai Pashtun Ministerie van Handel Seyyed Mustafa Kazemi Seyyed Ministerie van Luchttransport en
Toerisme Mir Wais Sadeq116 Tadzjiek Ministerie van Kleinschalige Industrie Alim Razim Oezbeek Ministerie van Vluchtelingen Enayatullah Nazeri Tadzjiek Ministerie van Mijnen en Industrie Juma Mohammad Mohammedi Pashtun Ministerie van Justitie Abbas Karimi Oezbeek Ministerie van Informatie & Cultuur Seyyed Makhdoom Raheen Seyyed Ministerie van Hajj117 en Moskeeën Mohammad Amin Nasiryar Pashtun Ministerie van Stedelijke Zaken Mohammad Yousuf Pashtun Pashtun Ministerie van Arbeid & Sociale Zaken Noor Mohammad Ahmed


114 Niet bekend (nb).

115 Opvolger van de op 6 juli 2002 vermoorde Haji Abdul Qadir.
116 Zoon van Ismael Khan.

117 De Islamitische bedevaart naar Mekka.
70

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

Qarqeen Turkmeen Ministerie van Water en Elektriciteit Ahmed Shakar Kargar Oezbeek Ministerie van Irrigatie en Milieu Yousuf Nuristani Nuristani Ministerie van Martelaren & Invaliden Abdullah Wardak Pashtun Ministerie van Hoger Onderwijs Sharif Faez Tadzjiek Ministerie van Transport Syed Ali Jawed Seyyed Ministerie van Rurale Ontwikkeling Hanif Atmar Pashtun

Regeringsadviseurs
Mohammad Yahyaa Maroofi
Shahzadeh Massoud
Dr Qassem Fazili
Mauwlawi Muhialludin
Assadullah Waffa
Nader Ali Mahdawi
Mohammad Alem Rasekh
Qazi (rechter) Raz Mohammad Dalili
Shahbaz Ahmadzai
Mauwlawi Sidighullah
Mohammad Kabir Marzban
Sar Moaqeq Zalmai Haiwadmal
Ahmanullah Haiderzadeh
Mauwlawi Mohammad Hanif Balkhi godsdienstige zaken Mohammad Ibrahim coördinator Younus Qanooni interne nationale veiligheid Zalmai Rassoul nationale veiligheid

71

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

II. Agreement on provisional arrangements in Afghanistan pending the re-establishment of permanent government institutions (Akkoord van Bonn)

72

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

AGREEMENT ON PROVISIONAL ARRANGEMENTS IN AFGHANISTAN PENDING
THE RE-ESTABLISHMENT OF PERMANENT GOVERNMENT INSTITUTIONS

The participants in the UN Talks on Afghanistan,
In the presence of the Special Representative of the Secretary-General for Afghanistan,
Determined to end the tragic conflict in Afghanistan and promote national reconciliation, lasting peace, stability and respect for human rights in the country,
Reaffirming the independence, national sovereignty and territorial integrity of Afghanistan,
Acknowledging the right of the people of Afghanistan to freely determine their own political future in accordance with the principles of Islam, democracy, pluralism and social justice,
Expressing their appreciation to the Afghan mujahidin who, over the years, have defended the independence, territorial integrity and national unity of the country and have played a major role in the struggle against terrorism and oppression, and whose sacrifice has now made them both heroes of jihad and champions of peace, stability and reconstruction of their beloved homeland, Afghanistan,
Aware that the unstable situation in Afghanistan requires the implementation of emergency interim arrangements and expressing their deep appreciation to His Excellency Professor Burhanuddin Rabbani for his readiness to transfer power to an interim authority which is to be established pursuant to this agreement,
Recognizing the need to ensure broad representation in these interim arrangements of all segments of the Afghan population, including groups that have not been adequately represented at the UN Talks on Afghanistan,
Noting that these interim arrangements are intended as a first step toward the establishment of a broad-based, gender-sensitive, multi-ethnic and fully representative government, and are not intended to remain in place beyond the specified period of time,
Recognizing that some time may be required for a new Afghan security force to be fully constituted and functional and that therefore other security provisions detailed in Annex I to this agreement must meanwhile be put in place,
Considering that the United Nations, as the internationally recognized impartial institution, has a particularly important role to play, detailed in Annex II to this agreement, in the period prior to the establishment of permanent institutions in Afghanistan,

73

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

Have agreed as follows:

THE INTERIM AUTHORITY
I. General provisions

1) An Interim Authority shall be established upon the official transfer of power on 22 December 2001.

2) The Interim Authority shall consist of an Interim Administration presided over by a Chairman, a Special Independent Commission for the Convening of the Emergency Loya Jirga, and a Supreme Court of Afghanistan, as well as such other courts as may be established by the Interim Administration. The composition, functions and governing procedures for the Interim Administration and the Special Independent Commission are set forth in this agreement.

3) Upon the official transfer of power, the Interim Authority shall be the repository of Afghan sovereignty, with immediate effect. As such, it shall, throughout the interim period, represent Afghanistan in its external relations and shall occupy the seat of Afghanistan at the United Nations and in its specialized agencies, as well as in other international institutions and conferences.

4) An Emergency Loya Jirga shall be convened within six months of the establishment of the Interim Authority. The Emergency Loya Jirga will be opened by His Majesty Mohammed Zaher, the former King of Afghanistan. The Emergency Loya Jirga shall decide on a Transitional Authority, including a broad-based transitional administration, to lead Afghanistan until such time as a fully representative government can be elected through free and fair elections to be held no later than two years from the date of the convening of the Emergency Loya Jirga.

5) The Interim Authority shall cease to exist once the Transitional Authority has been established by the Emergency Loya Jirga.

6) A Constitutional Loya Jirga shall be convened within eighteen months of the establishment of the Transitional Authority, in order to adopt a new constitution for Afghanistan. In order to assist the Constitutional Loya Jirga prepare the proposed Constitution, the Transitional Administration shall, within two months of its commencement and with the assistance of the United Nations, establish a Constitutional Commission.

II. Legal framework and judicial system

1) The following legal framework shall be applicable on an interim basis until the adoption of the new Constitution referred to above: i) The Constitution of 1964, a/ to the extent that its provisions are not inconsistent with those contained in this agreement, and b/ with the exception of those provisions relating to the monarchy and to the executive and legislative bodies provided in the Constitution;

74

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

and
ii) existing laws and regulations, to the extent that they are not inconsistent with this agreement or with international legal obligations to which Afghanistan is a party, or with those applicable provisions contained in the Constitution of 1964, provided that the Interim Authority shall have the power to repeal or amend those laws and regulations.

2) The judicial power of Afghanistan shall be independent and shall be vested in a Supreme Court of Afghanistan, and such other courts as may be established by the Interim Administration. The Interim Administration shall establish, with the assistance of the United Nations, a Judicial Commission to rebuild the domestic justice system in accordance with Islamic principles, international standards, the rule of law and Afghan legal traditions.

III. Interim Administration
A. Composition

1) The Interim Administration shall be composed of a Chairman, five Vice Chairmen and 24 other members. Each member, except the Chairman, may head a department of the Interim Administration.
2) The participants in the UN Talks on Afghanistan have invited His Majesty Mohammed Zaher, the former King of Afghanistan, to chair the Interim Administration. His Majesty has indicated that he would prefer that a suitable candidate acceptable to the participants be selected as the Chair of the Interim Administration.

3) The Chairman, the Vice Chairmen and other members of the Interim Administration have been selected by the participants in the UN Talks on Afghanistan, as listed in Annex IV to this agreement. The selection has been made on the basis of professional competence and personal integrity from lists submitted by the participants in the UN Talks, with due regard to the ethnic, geographic and religious composition of Afghanistan and to the importance of the participation of women.

4) No person serving as a member of the Interim Administration may simultaneously hold membership of the Special Independent Commission for the Convening of the Emergency Loya Jirga.
B. Procedures

1) The Chairman of the Interim Administration, or in his/her absence one of the Vice Chairmen, shall call and chair meetings and propose the agenda for these meetings.

2) The Interim Administration shall endeavour to reach its decisions by consensus. In order for any decision to be taken, at least 22 members must be in attendance. If a vote becomes necessary, decisions shall be taken by a majority of the members present and voting, unless otherwise

75

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

stipulated in this agreement. The Chairman shall cast the deciding vote in the event that the members are divided equally.

C. Functions

1) The Interim Administration shall be entrusted with the day-to-day conduct of the affairs of state, and shall have the right to issue decrees for the peace, order and good government of Afghanistan.
2) The Chairman of the Interim Administration or, in his/her absence, one of the Vice Chairmen, shall represent the Interim Administration as appropriate.

3) Those members responsible for the administration of individual departments shall also be responsible for implementing the policies of the Interim Administration within their areas of responsibility.
4) Upon the official transfer of power, the Interim Administration shall have full jurisdiction over the printing and delivery of the national currency and special drawing rights from international financial institutions. The Interim Administration shall establish, with the assistance of the United Nations, a Central Bank of Afghanistan that will regulate the money supply of the country through transparent and accountable procedures.
5) The Interim Administration shall establish, with the assistance of the United Nations, an independent Civil Service Commission to provide the Interim Authority and the future Transitional Authority with shortlists of candidates for key posts in the administrative departments, as well as those of governors and uluswals, in order to ensure their competence and integrity.

6) The Interim Administration shall, with the assistance of the United Nations, establish an independent Human Rights Commission, whose responsibilities will include human rights monitoring, investigation of violations of human rights, and development of domestic human rights institutions. The Interim Administration may, with the assistance of the United Nations, also establish any other commissions to review matters not covered in this agreement.

7) The members of the Interim Administration shall abide by a Code of Conduct elaborated in accordance with international standards.
8) Failure by a member of the Interim Administration to abide by the provisions of the Code of Conduct shall lead to his/her suspension from that body. The decision to suspend a member shall be taken by a two- thirds majority of the membership of the Interim Administration on the proposal of its Chairman or any of its Vice Chairmen.
9) The functions and powers of members of the Interim Administration will be further elaborated, as appropriate, with the assistance of the United Nations.

76

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

IV. The Special Independent Commission for the Convening of the Emergency Loya Jirga

1) The Special Independent Commission for the Convening of the Emergency Loya Jirga shall be established within one month of the establishment of the Interim Authority. The Special Independent Commission will consist of twenty-one members, a number of whom should have expertise in constitutional or customary law. The members will be selected from lists of candidates submitted by participants in the UN Talks on Afghanistan as well as Afghan professional and civil society groups. The United Nations will assist with the establishment and functioning of the commission and of a substantial secretariat.
2) The Special Independent Commission will have the final authority for determining the procedures for and the number of people who will participate in the Emergency Loya Jirga. The Special Independent Commission will draft rules and procedures specifying (i) criteria for allocation of seats to the settled and nomadic population residing in the country; (ii) criteria for allocation of seats to the Afghan refugees living in Iran, Pakistan, and elsewhere, and Afghans from the diaspora; (iii) criteria for inclusion of civil society organizations and prominent individuals, including Islamic scholars, intellectuals, and traders, both within the country and in the diaspora. The Special Independent Commission will ensure that due attention is paid to the representation in the Emergency Loya Jirga of a significant number of women as well as all other segments of the Afghan population.

3) The Special Independent Commission will publish and disseminate the rules and procedures for the convening of the Emergency Loya Jirga at least ten weeks before the Emergency Loya Jirga convenes, together with the date for its commencement and its suggested location and duration.
4) The Special Independent Commission will adopt and implement procedures for monitoring the process of nomination of individuals to the Emergency Loya Jirga to ensure that the process of indirect election or selection is transparent and fair. To pre-empt conflict over nominations, the Special Independent Commission will specify mechanisms for filing of grievances and rules for arbitration of disputes.

5) The Emergency Loya Jirga will elect a Head of the State for the Transitional Administration and will approve proposals for the structure and key personnel of the Transitional Administration.

V. Final provisions

1) Upon the official transfer of power, all mujahidin, Afghan armed forces and armed groups in the country shall come under the command and

77

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

control of the Interim Authority, and be reorganized according to the requirements of the new Afghan security and armed forces.
2) The Interim Authority and the Emergency Loya Jirga shall act in accordance with basic principles and provisions contained in international instruments on human rights and international humanitarian law to which Afghanistan is a party.

3) The Interim Authority shall cooperate with the international community in the fight against terrorism, drugs and organized crime. It shall commit itself to respect international law and maintain peaceful and friendly relations with neighbouring countries and the rest of the international community.
4) The Interim Authority and the Special Independent Commission for the Convening of the Emergency Loya Jirga will ensure the participation of women as well as the equitable representation of all ethnic and religious communities in the Interim Administration and the Emergency Loya Jirga.
5) All actions taken by the Interim Authority shall be consistent with Security Council resolution 1378 (14 November 2001) and other relevant Security Council resolutions relating to Afghanistan.
6) Rules of procedure for the organs established under the Interim Authority will be elaborated as appropriate with the assistance of the United Nations.
This agreement, of which the annexes constitute an integral part, done in Bonn on this 5th day of December 2001 in the English language, shall be the authentic text, in a single copy which shall remain deposited in the archives of the United Nations. Official texts shall be provided in Dari and Pashto, and such other languages as the Special Representative of the Secretary-General may designate. The Special Representative of the Secretary-General shall send certified copies in English, Dari and Pashto to each of the participants.

For the participants in the UN Talks on Afghanistan: Ms. Amena Afzali
Mr. S. Hussain Anwari
Mr. Hedayat Amin Arsala
Mr. Sayed Hamed Gailani
Mr. Rahmatullah Musa Ghazi
Eng. Abdul Hakim
Mr. Houmayoun Jareer
Mr. Abbas Karimi
Mr. Mustafa Kazimi
Dr. Azizullah Ludin
Mr. Ahmad Wali Massoud
Mr. Hafizullah Asif Mohseni
Prof. Mohammad Ishaq Nadiri

78

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

Mr. Mohammad Natiqi
Mr. Yunus Qanooni
Dr. Zalmai Rassoul
Mr. H. Mirwais Sadeq
Dr. Mohammad Jalil Shams
Prof. Abdul Sattar Sirat
Mr. Humayun Tandar
Mrs. Sima Wali
General Abdul Rahim Wardak
Mr. Pacha Khan Zadran

Witnessed for the United Nations by:
Mr. Lakhdar Brahimi
Special Representative of the Secretary-General for Afghanistan

79

Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

ANNEX I
INTERNATIONAL SECURITY FORCE


1. The participants in the UN Talks on Afghanistan recognize that the responsibility for providing security and law and order throughout the country resides with the Afghans themselves. To this end, they pledge their commitment to do all within their means and influence to ensure such security, including for all United Nations and other personnel of international governmental and non-governmental organizations deployed in Afghanistan.

2. With this objective in mind, the participants request the assistance of the international community in helping the new Afghan authorities in the establishment and training of new Afghan security and armed forces.
3. Conscious that some time may be required for the new Afghan security and armed forces to be fully constituted and functioning, the participants in the UN Talks on Afghanistan request the United Nations Security Council to consider authorizing the early deployment to Afghanistan of a United Nations mandated force. This force will assist in the maintenance of security for Kabul and its surrounding areas. Such a force could, as appropriate, be progressively expanded to other urban centres and other areas.

4. The participants in the UN Talks on Afghanistan pledge to withdraw all military units from Kabul and other urban centers or other areas in which the UN mandated force is deployed. It would also be desirable if such a force were to assist in the rehabilitation of Afghanistan's infrastructure.


* * *


80






Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

ANNEX II
ROLE OF THE UNITED NATIONS DURING THE INTERIM PERIOD


1. The Special Representative of the Secretary-General will be responsible for all aspects of the United Nations' work in Afghanistan.
2. The Special Representative shall monitor and assist in the implementation of all aspects of this agreement.

3. The United Nations shall advise the Interim Authority in establishing a politically neutral environment conducive to the holding of the Emergency Loya Jirga in free and fair conditions. The United Nations shall pay special attention to the conduct of those bodies and administrative departments which could directly influence the convening and outcome of the Emergency Loya Jirga.

4. The Special Representative of the Secretary-General or his/her delegate may be invited to attend the meetings of the Interim Administration and the Special Independent Commission on the Convening of the Emergency Loya Jirga.

5. If for whatever reason the Interim Administration or the Special Independent Commission were actively prevented from meeting or unable to reach a decision on a matter related to the convening of the Emergency Loya Jirga, the Special Representative of the Secretary-General shall, taking into account the views expressed in the Interim Administration or in the Special Independent Commission, use his/her good offices with a view to facilitating a resolution to the impasse or a decision.
6. The United Nations shall have the right to investigate human rights violations and, where necessary, recommend corrective action. It will also be responsible for the development and implementation of a programme of human rights education to promote respect for and understanding of human rights.

* * *


81






Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

ANNEX III
REQUEST TO THE UNITED NATIONS BY THE PARTICIPANTS AT THE UN TALKS ON AFGHANISTAN
The participants in the UN Talks on Afghanistan hereby
1. Request that the United Nations and the international community take the necessary measures to guarantee the national sovereignty, territorial integrity and unity of Afghanistan as well as the non-interference by foreign countries in Afghanistan's internal affairs;

2. Urge the United Nations, the international community, particularly donor countries and multilateral institutions, to reaffirm, strengthen and implement their commitment to assist with the rehabilitation, recovery and reconstruction of Afghanistan, in coordination with the Interim Authority;
3. Request the United Nations to conduct as soon as possible (i) a registration of voters in advance of the general elections that will be held upon the adoption of the new constitution by the constitutional Loya Jirga and (ii) a census of the population of Afghanistan.
4. Urge the United Nations and the international community, in recognition of the heroic role played by the mujahidin in protecting the independence of Afghanistan and the dignity of its people, to take the necessary measures, in coordination with the Interim Authority, to assist in the reintegration of the mujahidin into the new Afghan security and armed forces;

5. Invite the United Nations and the international community to create a fund to assist the families and other dependents of martyrs and victims of the war, as well as the war disabled;

6. Strongly urge that the United Nations, the international community and regional organizations cooperate with the Interim Authority to combat international terrorism, cultivation and trafficking of illicit drugs and provide Afghan farmers with financial, material and technical resources for alternative crop production.

* * *


82






Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

ANNEX IV
COMPOSITION OF THE INTERIM ADMINISTRATION Chairman: Hamid Karzai

Vice Chairmen:
Vice-Chair & Women's Affairs: Dr. Sima Samar Vice-Chair & Defence: Muhammad Qassem Fahim Vice-Chair & Planning: Haji Muhammad Mohaqqeq Vice-Chair & Water and Electricity: Shaker Kargar Vice-Chair & Finance: Hedayat Amin Arsala

Members:
Department of Foreign Affairs: Dr. Abdullah Abdullah Department of the Interior: Muhammad Yunus Qanooni Department of Commerce: Seyyed Mustafa Kazemi Department of Mines & Industries: Muhammad Alem Razm Department of Small Industries: Aref Noorzai Department of Information & Culture: Dr. Raheen Makhdoom Department of Communication: Ing. Abdul Rahim Department of Labour & Social Affairs: Mir Wais Sadeq Department of Hajj & Auqaf: Mohammad Hanif Hanif Balkhi Department of Martyrs & Disabled: Abdullah Wardak Department of Education: Abdul Rassoul Amin Department of Higher Education: Dr. Sharif Faez Department of Public Health: Dr. Suhaila Seddiqi Department of Public Works: Abdul Khaliq Fazal Department of Rural Development: Abdul Malik Anwar Department of Urban Development: Haji Abdul Qadir Department of Reconstruction: Amin Farhang Department of Transport: Sultan Hamid Sultan Department for the Return of Refugees: Enayatullah Nazeri Department of Agriculture: Seyyed Hussein Anwari Department of Irrigation: Haji Mangal Hussein Department of Justice: Abdul Rahim Karimi Department of Air Transport & Tourism: Abdul Rahman Department of Border Affairs: Amanullah Zadran
* * *


83






Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

III. Afghaanse Constitutie van 1964


84






Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

The constitution of Afghanistan 1964

Government of Afghanistan

In the name of god, the almighty and the just to reorganize the national life of Afghanistan according to the requirements of the times and on the basis of the realities of national history and culture; to achieve justice and equality; to establish political, economic and social democracy; to organize the functions of the state and its branches to ensure liberty and welfare of the individual and the maintenance of the general order; to achieve a balanced development of all phases of life in Afghanistan; and to form, ultimately, a prosperous and progressive society based on social cooperation and preservation of human dignity; we, the people of Afghanistan, conscious of the historical changes which have occurred in our life as a nation and as a part of human society, while considering the above mentioned values to be the right of all human societies, have, under the leadership of his majesty Mohammed Zahir Shah, the king of Afghanistan and the leader of its national life, framed this constitution for ourselves and the generations to come.

The state

Article 1

Afghanistan is a constitutional monarchy; an independent, unitary and indivisible state. Sovereignty in Afghanistan belongs to the nation. The Afghan nation is composed of all those individuals who possess the citizenship of the state of Afghanistan in accordance with the provisions of the law. The word Afghan shall apply to each such individual.

Article 2

Islam is the sacred religion of Afghanistan. Religious rites performed by the state shall be according to the provisions of the hanafi doctrine. Non muslim citizens shall be free to perform their rituals within the limits determined by laws for public decency and public peace.

Article 3

From amongst the languages of Afghanistan, Pashtu and Dari shall be the official languages.

Article 4

The flag of Afghanistan is tri color (black, red and green) all pieces joined together vertically from left to right in equal proportions; the breadth of each strip equalling half of its length, having in the middle the insignia of the mehrab (an arch in a mosque where the


85





Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

praying congregation stands, facing the kaaba in Mecca) and the mender (a many tiered pulpit placed to the right of the methrab in a mosque, from which addresses are delivered) in white, flanked by two flags and ensconced in two sheaves of wheat.

Article 5

The capital of Afghanistan is the city of Kabul.

The king

Article 6

In Afghanistan, the king personifies the sovereignty.

Article 7

The king is the protector of the basic principles of the sacred religion of islam, the guardian of Afghanistan's independence and territorial integrity, the custodian of its constitution are the center of its national unity.

Article 8

The king shall be an Afghan national, a muslim and a follower of the hanafi doctrine.

Article 9

The king has the following rights and duties:


1) holds supreme command of the armed forces of Afghanistan.
2) declares war and armistice.

3) summons and inaugurates the Loya Jirga (great council).
4) inaugurates the ordinary session of the shura (parliament),
5) summons and inaugurates the extraordinary sessions of the shura (parliament).
6) dissolves the shura (parliament) and decrees new elections, which shall be held within three months from the date of the dissolution of the shura (parliament),
7) signs laws and proclaims their enforcement.
8) issues ordinances,

9) grants credentials for conclusion of international treaties, in accordance with the provisions of the law.

10) signs international treaties,

11) appoints the prime minister and accepts his resignation. Appoints ministers on the recommendation of the prime minister and accepts their resignations.


86





Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002


12) appoints the non elected members of the meshrano jirga (house of the elders) and appoints its president from amongst its members.

13) appoints the chief justice and justices of the supreme court.
14) appoints judges and high ranking civil and military officials and grants them retirement in accordance with the provisions of the law.

15) accredits the heads of Afghanistan's diplomatic missions to foreign states; appoints permanent representatives of Afghanistan to international organizations and accepts the credentials of foreign diplomatic representatives.
16) proclaims and ends the state of emergency.
17) remits and pardons sentences.


Article 10

Coin is minted in the name of the king.

Article 11

The name of the king is mentioned in khutbas (the khutba is an address delivered as a religious rite on occasions specified in the islamic religion.)

Article 12

Medals are awarded by the king in accordance with the terms of the law. The award of medals shall not carry any material benefit.

Article 13

The royal expenditures shall be fixed in the state budget according to the law of the royal expenses.

Article 14

The exercise of rights and duties described under this title shall be subject to the limits prescribed by the provisions of this constitution.

Article 15

The king is not accountable and shall be respected by all. He takes the following oath, in the presence of the members of the royal family, the members of the government and the justices of the Supreme Court, in a joint sitting of both houses of the shura (parliament). 'In the name of god, the great, I swear to be conscious of his omnipresence in all my actions, that I shall protect the sacred principles of the religion of islam, shall guard the constitution, shall protect the independence and territorial integrity of the country as well


87





Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

as the laws of the state and the rights of the people; and, invoking divine assistance, shall reign in accordance with the provisions of the constitution of Afghanistan and devote my efforts to the well being and progress of the Afghan nation.'

Article 16

The succession to the throne of Afghanistan shall continue in the house of his majesty Mohammed Nadir Shah, the martyr, in accordance with the provisions of this constitution.

Article 17

Should the king resolve to abdicate, he shall inform a council consisting of the president of the wolesi jirga (house of the people), the president of the meshrano jirga (house of the elders), the prime minister, the chief justice and the minister of the royal court and, thereafter, convene a meeting of the Loya Jirga (grand council) within a period of seven days and announce therein his abdication in person or through the minister of court. If the Loya Jirga (grand council) attests that the abdication has stemmed from the date of the attestation.

Article 18

On the king's abdication or death, the throne shall pass on to his eldest son. If the eldest son of the king lacks the qualifications set forth in this constitution, the throne shall pass on to his second son and so on.

Article 19

Whenever the king abdicates or dies without a son possessing the qualifications to become the king, the throne shall pass on to the oldest of the king's brothers. In case the oldest of the king's brothers lacks the qualifications needed, the throne shall pass on to the second brother in line and so on. If the king does not have a brother possessing the qualifications required for the king, his successor shall be elected from amongst the male lineal descendants of his majesty Mohammed Nadir Shah, the martyr. In this case the king shall be elected by an electoral college consisting of the Loya Jirga (grand council), the government, and the justices of the Supreme Court. This electoral college shall be summoned by the prime minister, in the case of the death of the king within fifteen days from the date of the demise and in the case of abdication within seven days from the date when the king's abdication becomes effective. The decision of this electoral college shall be by a majority of votes of the members present and shall be considered effective upon the consent of the person chosen as the king. The minister of court shall act as regent from the time of the death of the king or the validation of his abdication until the election of his successor.


88





Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

Article 20

The king shall, when he decides to travel out of the country, appoint one or more persons to act as his regent or regents. This person or persons shall, during the absence of the king and on his behalf, discharge the royal functions in accordance with the provisions of this constitution and within the limits of the authority delegated to him or them by the king. The following persons shall not be appointed as regent:


1) the prime minister



2) the president of the wolesi jirga (house of the people)


3) the president of the meshrano jirga (house of the elders)


4) the chief justice


Article 21

In case the king dies before his successor has completed twenty years of life, the queen shall act as regent until his successor reaches the stipulated age. In case the queen be not living, the electoral college, provided under article 19 of this constitution, shall elect someone from amongst the male lineal descendants of his majesty Mohammed Nadir Shah, the martyr, to act as regent.

Article 22

Whenever the king abdicates and his successor has not completed twenty years of life, the electoral college, provided under article 19 shall elect someone from amongst the male lineal descendants of his majesty Mohammed Nadir Shah, the martyr, to act as regent until the successor reaches the stipulated age.

Article 23

The regent of the king must possess the qualifications specified in article 8. The regent shall perform the royal functions in accordance with the provisions of this constitution. In the case of the queen acting as regent, the exercise of the authority described in section two of article 9, shall take place with the advice of the government. The regent, during the tenure of his office, cannot engage in any other profession. The person elected as regent be virtue of articles 21 and 22 of this constitution shall never be elected as the king of Afghanistan. During the period of regency, the provisions relating to succession under the title 'king' of this constitution shall not be amended.


89





Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

Article 24

The royal house is composed of the sons, the daughters, the brothers and the sisters of the king and their husbands, wives, sons and daughters; and the paternal uncles and the sons of the paternal uncles of the king. In the official protocol of the sate, the royal house comes after the king and the queen. The expenditure of the royal house shall be fixed in the budget of the royal expenses. Titles of nobility are exclusively confined to the royal house and shall be assigned in accordance with the provisions of the law. Members of the royal house shall not participate in political parties, and shall not hold the following offices:


1) prime minister or minister

2) member of the shura (parliament)

3) justice of the Supreme Court


Members of the royal house shall maintain their status as members of the royal house as long as they live.

The basic rights and duties of the people

Article 25

The people of Afghanistan, without any discrimination or preference, have equal rights and obligations before the law.

Article 26

Liberty is the natural right of the human being. This right has no limitations except the liberty of others and public interest as defined by the law. The liberty and dignity of the human being are inviolable and inalienable. The state has the duty to respect and protect the liberty and dignity of the individual. No deed is considered a crime except by virtue of a law in force before its commission. No one may be punished except by the order of a competent court rendered after an open trial held in the presence of the accused. No one may be punished except under the provisions of a law that has come into effect before the commission of the offense with which the accused is charged. No one may be pursued or arrested except in accordance with the provisions of the law. No one may be detained except on order of a competent court, in accordance with the provisions of the law. Innocence is the original state; the accused is considered to be innocent unless found guilty by a final judgment of a court of law. Crime is a personal deed. Pursuit, arrest or detention of the accused and the execution of sentence against him does not affect any other person. Torturing a human being is not permissible. No one can torture or issue orders to torture a person even for the sake of discovering facts, even if the person involved is under pursuit, arrest or detention or is condemned to a sentence. Imposing punishment incompatible with human dignity is not permissible. A statement obtained from an accused or any other


90





Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

person by compulsion is not valid. Confession of a crime means the admission made by an accused willingly and in full possession of his senses before a competent court with regard to the commission of a crime legally attributed to him. Every person has the right to appoint defense counsel for the removal of a charge legally attributed to him. Indebtedness of one to another cannot cause deprivation or curtailment of the liberty of the debtor. The ways and means of recovering debt shall be specified in the law. Every Afghan is entitled to travel within the territory of the state and settle anywhere except in areas prohibited by the law. Similarly, every Afghan has a right to travel outside of Afghanistan and return to Afghanistan according to the provisions of the law. No Afghan shall be sentenced to banishment from Afghanistan or within its territory.

Article 27

No Afghan accused of a crime can be extradited to a foreign state.

Article 28

A person's residence is inviolable. No one, including the state can enter or search a residence without the permission of the resident or the orders of a competent court and in accordance with the conditions and procedure specified by the law. In cases of witnessed crimes the responsible officer can enter or search the residence of a person without the permission of the resident or the prior writ of the court on his personal responsibility. The officer is bound to get the order of the court within the time limit set by the law after his entry into the house or its search.

Article 29

Property is inviolable. No one's property can be confiscated except in accordance with the provision of the law and the decision of a competent court. Expropriation is allowed only for securing public interest, against an advance equitable compensation, in accordance with the provisions of the law. No one shall be prohibited from acquiring property and exercising the right of ownership of the same, within the limitations of the law. The ways of utilizing property shall be regulated and guided by the law, for securing the public interest. Investigations and declarations of a person's property can be made only in accordance with the provisions of the law. Foreign states and nationals are not entitled to own immovable property in Afghanistan. Subject to the approval of the government, immovable property may be sold to the diplomatic missions of foreign states on a reciprocal basis and also to those international organizations to which the state of Afghanistan is a member.


91





Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

Article 30

The freedom and secrecy of people's communications, whether by writing, telephone, telegraph or other medium, are inviolable. The state has no right to search personal communications except by the order of a competent court and in accordance with the provisions of the law. In urgent cases, defined by the law, the official responsible can search communications on his responsibilities, without the prior permission of the court. The official concurrently is bound to obtain, after the search, the decision of the court within the time limit set under the law.

Article 31

Freedom of thought and expression is inviolable. Every Afghan has the right to express his thoughts in speech, in writing, in pictures and by other means, in accordance with the provisions of the law. Every Afghan has the right to print and publish ideas in accordance with the provisions of the law, without submission in advance to the authorities of the state. The permission to establish and own public printing houses and to issue publications is granted only to the citizens and the state of Afghanistan, in accordance with the provisions of the law. The establishment and operation of public radio transmission and telecasting is the exclusive right of the state.

Article 32

Afghan citizens have the right to assemble unarmed, without prior permission of the state, for the achievement of legitimate and peaceful purposes, in accordance with the provisions of the law. Afghan citizens have the right to establish, in accordance with the provisions of the law, associations for the realization of material or spiritual purposes.

Afghan citizens have the right to form political parties, in accordance with the terms of the law, provided that:


1) the aims and activities of the party and the ideas of which the organization of the party is based are not opposed to the values embodied in this constitution.


2) the organization and financial resources of the party are open. A party formed in accordance with the provisions of the law cannot be dissolved without due process of the law and the order of the Supreme Court.

Article 33

Anyone who, without due cause, suffers damage from the administration is entitled to compensation and may file a suit in a court for its recovery. The state cannot, except in


92





Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

cases specified by the law, resort to the recovery of its dues without the order of a competent court.

Article 34

Education is the right of every Afghan and shall be provided free of charge by the state and citizens of Afghanistan. The aim of the state is to reach a stage where suitable facilities for education will be made available to all Afghans, in accordance with the provisions of the law. The government is obliged to prepare and implement a program for balanced and universal education in Afghanistan. It is the duty of the state to guide and supervise education. Primary education is compulsory for all children in areas where facilities for this purpose are provided by the state. The state alone has the right and duty to establish and administer the institutions of public and higher learning. Outside this sphere, Afghan nationals are entitled to establish technical and literacy schools. Conditions for the establishment of such schools, their curricula and the conditions of learning in such schools are to be determined by law. The government may grant permission, in accordance with the provisions of the law, to foreign persons to establish private schools for the exclusive use of foreigners.

Article 35

It is the duty of the state to prepare and implement an effective program for the development and strengthening of the national language, Pashtu.

Article 36

It is the duty of the state to provide, within the limits of its means, balanced facilities for the prevention and treatment of diseases for all Afghans. The will of the state in this regard is to reach a stage where suitable medical facilities will be made available to all Afghans.

Article 37

Work is the right and precept of every Afghan who the capability to do it. The main purpose of laws designed to systematize labor is to reach a stage where the rights and interests of all categories of laborers are protected, suitable conditions of work are provided and the relations between the workers and employers are organized on a just and progressive basis. The citizens of Afghanistan are admitted to the service of the state on the basis of their qualifications and in accordance with the provisions of the law. Work and trade may be freely chosen, within the conditions determined by the law. Forced labor even for the benefit of the state is not permissible. The prohibition of forced labor shall not be so construed as to affect the implementation of the laws governing the organization of collective work for the public interest.


93





Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

Article 38

Every Afghan is bound to pay tax and duty to the state. No duty or tax of any kind shall be levied without the provisions of the law. The rate of tax and duty as well as the method of payment shall be determined by law with consideration for social justice. The provisions of this article are applicable to foreign persons as well.

Article 39

It is the sacred duty of all citizens of Afghanistan to defend their country. All citizens of Afghanistan are bound to perform military service in accordance with the provisions of the law.

Article 40

It is the duty of all the people of Afghanistan to follow the provisions of the constitution; to bear loyalty to the king and respect him; to obey laws; to have due consideration for public order and piece; to protect the interests of the homeland and to participate in the nations life.

The shura (parliament)

Article 41

The shura (parliament) in Afghanistan manifests the will of the people and represents the whole of the nation. The people of Afghanistan participate through the shura (parliament) in the political life of the country. Although elected from a particular constituency each member of the shura (parliament) shall at the time of expressing his opinion, take the general interest of the whole of Afghanistan as the basis for his judgment.

Article 42

The shura (parliament) consists of two houses:


1) wolesi jirga (house of the people)

2) meshrano jirga (house of the elders)


Article 43

Members of the wolesi jirga (house of the people) shall be elected by the people of Afghanistan in a free, universal, secret and direct election, in accordance with the provisions of the law. For this purpose Afghanistan shall be divided into electoral constituencies, the number and limits of which are fixed by the law. Each constituency


94





Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

shall return one member. The candidate who obtains the largest number of votes cast in his constituency, in accordance with the provisions of the law, shall be recognized as the representative of that constituency.

Article 44

Members of the wolesi jirga (house of the people) shall be elected for a period of four years, which is one term of the legislature. Whenever the shura (parliament) is dissolved, in accordance with the provisions of the constitution, a new wolesi jirga (house of the people) shall be elected for another legislative term. However, the termination date of the outgoing house is so regulated that the ensuing session of the wolesi jirga (house of the people) commences on the date stipulated in article 59.

Article 45

Members of the meshrano jirga (house of the elders) shall be nominated and elected as follows:


1) one third of the members shall be appointed by the king for a period of five years from amongst well informed and experienced persons.


2) the remaining two thirds of the members shall be elected as follows: a) each provincial council shall elect one of its members to the meshrano jirga (house of the elders) for a period of three years. B) the residents of each province shall elect one person for a period of four years by a free, universal, secret and direct election.

Article 46

Qualifications for voters shall be specified in the electoral law. Persons appointed or elected for membership in the shura (parliament) must meet the following requirements in addition to their qualifications as voters:


1) must have acquired Afghan nationality at least ten years prior to the date of nomination or election.

2) must not have been punished by a court with deprivation of political rights after the promulgation of this constitution.

3) must be able to read and write.



4) members of the wolesi jirga (house of the people) must have completed the age of 25 at the time of the election and those of the meshrano jirga (house of the elders) the age of 30 at the time of their nomination or election.


95





Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

Article 47

The head and members of the government, judges, officers and members of the armed forces, officials and other personnel of the administration cannot be appointed or elected to the shura (parliament) while they are in service.

Article 48

No person can be a member of both houses simultaneously.

Article 49

Elections shall be governed by the electoral law subject to the provisions of the constitution. No bill to amend the electoral law may be entertained on the agenda of either house of the shura (parliament) during the last two years of the legislative term of the wolesi jirga (house of the people).

Article 50

Documents of membership are authenticated in each house by the house itself. The procedure of authentication shall be specified in the rules of procedure of the house concerned.

Article 51

No legal proceedings can be brought against a member of the shura (parliament) for expressing an opinion or idea while performing his duty inside or outside the shura (parliament). Whenever a member of the shura (parliament) is accused of an offense, the official responsible shall communicate the matter to the house of which the accused is a member. The legal proceedings against the accused shall be initiated when the house votes its approval by a two thirds majority of its members. The house can also rescind its permission by a two thirds majority vote of its members. In the case of a witnessed crime the official responsible can start legal proceedings and arrest a member of the shura (parliament) without the permission of the house to which he belongs. Whenever legal proceedings demand the detention of the accused in accordance with the provisions of the law, the official responsible is bound to communicate the matter immediately to the house concerned, and with its permission may detain the accused. In case the accusation occurs during the period where the house is not in session, permission for detention shall be obtained from the executive council of the house. The decision of the executive council shall be placed before the house at its next session for appropriate action.


96





Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

Article 52

Members of the shura (parliament) cannot undertake any other profession. This rule does not apply to agriculture and other free enterprises.

Article 53

Suitable salaries shall be fixed in accordance with the law for members of shura (parliament).

Article 54

Every member of shura (parliament) is entitled to express his views on the subject of debate in his house, in accordance with the rules of procedure.

Article 55

The two houses meet separately but at the same time. The meshrano jirga (house of the elders) can hold extraordinary sessions to study the budget proposals of the state during the time when the wolesi jirga (house of the people) is adjourned. A joint session of the two houses of shura (parliament) is held when the king inaugurates the new shura (parliament) or addresses the annual session of the shura (parliament).

Article 56

The members of the government may attend the meetings of both houses of shura (parliament). Each house may demand the presence of the head or members of the government at its meetings.

Article 57

Debates in both houses are open except when the government, the president of the house or at least ten members request a secret session, and the house grants its approval. The house can, with a two thirds majority of the members, convene secret proceedings into open debate. The proceedings of both houses of shura (parliament) are recorded. Nobody may enter the meeting place of the shura (parliament) by force. Violators shall be punished according to the law.

Article 58

Except in cases clearly defined in this constitution, decisions in each house shall be made by a majority vote of the members present.


97





Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

Article 59

Each house of shura (parliament) holds one ordinary session per year, which opens on the
22nd of meezan. The number of annual sessions can be increased by law. In such cases the law shall regulate the opening date of the session and its duration. The working period of each house of shura (parliament) is seven months per year. This period may be extended by each house according to the requirements of its business. During the recess period, an extraordinary session of shura (parliament) may be summoned by the king; or on a request by the government, the president of one of the houses, or by one fifth of its members. The extraordinary session of shura (parliament) ends by a royal decree issued after consultation with the presidents of both houses.

Article 60

The president of the meshrano jirga (house of the elders) is appointed from amongst its members by the king. The wolesi jirga (house of the people) elects one of its members as president of the house. Each house elects from amongst its members one first deputy president, one second deputy president, one secretary and one deputy secretary. The above mentioned persons constitute the executive council of the house. The executive council of the wolesi jirga (house of the people) is elected at the opening of the legislative term while the vice presidents, secretary and deputy secretary of the meshrano jirga (house of the elders) are elected for one year at the beginning of each annual session. The president of each house conducts debates in the house concerned and adopts necessary measures for the maintenance of law and order on the premises of the house. Other duties of the president are defined in the rules of procedure for the house. In the absence of the president, the first deputy president, and in the absence of the first deputy president, the second deputy president officiates as president. The secretary of the house records the proceedings of the house and supervises the functions of its secretariat. In the absence of the secretary the deputy secretary discharges the duties of the secretary.

Article 61

Each house appoints, in accordance with its rules of procedure, committees for making thorough and detailed study of the subjects under consideration.

Article 62

Each house formulates its own rules of procedure.

Article 63

The shura (parliament) may be dissolved by order of the king. The dissolution of the shura (parliament) is imperative under the conditions described in article 121. The dissolution of


98





Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

the shura (parliament) encompasses the non elected members of the meshrano jirga (house of the elders).

Article 64

The shura (parliament) legislates for organizing the affairs of the country in accordance with the provisions of this constitution. There shall be no law repugnant to the basic principles of the sacred religion of islam and the other values embodied in this constitution. The ratification of international treaties, the dispatch abroad of detachments of Afghan armed forces, the grant of concessions important to the national economy including monopolies, and the authorization to issue money and obtain loans are within the competence of the shura (parliament). Concessions which are to be ratified by the shura (parliament) shall be defined by the law.

Article 65

The government is responsible to the wolesi jirga (house of the people).

Article 66

The members of the wolesi jirga (house of the people) may put questions to the government. Debate on the government explanation depends upon the decision of the house.

Article 67

The members of the shura (parliament) may ask questions from the prime minister or the ministers about specific subjects. Persons thus asked are bound to furnish a verbal or written answer. This answer shall not be made subject of debate.

Article 68

The wolesi jirga (house of the people) is competent to appoint, on proposal from one third of its members, an enquiry commission to investigate and study the conduct of the government and the actions of the administration. The composition of the enquiry commission and its method of functioning shall be defined in the rules of procedure of the house.

Article 69

Excepting the conditions for which specific provisions have been made in this constitution, a law is a resolution passed by both houses, and signed by the king. In the area where no


99





Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

such law exists, the provisions of the hanafi jurisprudence of the shariaat of islam shall be considered as law.

Article 70

A legislative bill may be introduced to the shura (parliament) by the government or the members of the shura (parliament). Bills relating to judicial administration may also be introduced by the supreme court. Bills relating to budgetary and financial legislation may only originate from the government.

Article 71

A legislative bill may to introduced to either of the two houses by the government or the supreme court.

Article 72

When a bill is introduced by members of one of the two houses, it is placed on the agenda of the house only after it is supported by at least ten members of the house concerned. A bill which involves new financial commitments or a reduction in state revenue may be placed on the agenda of either house on condition that the bill provides for the sources of financing for the compensation of the loss. This provision does not apply to bills introduced by the supreme court.

Article 73

When a bill is placed on the agenda of either of the two houses, it is first referred to the committee concerned, and after it has been commented upon by the committee, the bill is read in the house along with the comments of the committee, and debated upon, followed by voting on each article. After this the draft is read for the second time and put before the house for rejection or approval as a whole.

Article 74

When an enactment of one house is rejected by the other, a joint committee consisting of an equal number of members from both houses is set up, in accordance with the provisions of the law, to settle the differences. The verdict of the committee becomes effective after it receives the royal assent. When the joint committee fails to resolve the differences, the enactment is considered invalid. If the enactment is from the wolesi jirga (house of the people), it may be approved again by a majority of votes during the next term of legislation. The enactment, without reference to the meshrano jirga (house of the elders), then becomes law after it is signed by the king. When the differences between the two houses of the shura (parliament) relate to financial bills and are not resolved by the joint


100





Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

committee, the wolesi jirga (house of the people) may move the bill again in the following session and approve it by a majority vote. This enactment, without reference to the meshrano jirga (house of the elders), becomes law after it is signed by the king.

Article 75

The state budget is presented to the wolesi jirga (house of the people) through the meshrano jirga (house of the elders) together with their advisory comments. The president of the wolesi jirga (house of the people) refers the budget proposal, along with the comments of the meshrano jirga (house of the elders), to the committee concerned. Afterwards, the budget proposal, together with the comments of the meshrano jirga (house of the elders) and of the committee concerned, are presented to the house for consideration and decision. This decision is not submitted to the meshrano jirga (house of the elders) and becomes effective after it is signed by the king. This provision also applies to discussions on the development plans of the government in the wolesi jirga (house of the people). Whenever for any reason the passage of the budget does not materialize before the beginning of the new fiscal year, the budget of the previous year is applicable until the new budget is adopted. The government is bound to submit to the wolesi jirga (house of the people) final accounts of the budget of the previous year at least one month before the submission of the new budget.

Article 76

When the meshrano jirga (house of the elders) does not give its decision on an enactment referred to it by the wolesi jirga (house of the people) within six months from the date of its receipt, the enactment is considered to have been adopted. In calculating this time, the period of adjournment is not taken into account.

Article 77

During adjournment or dissolution of the shura (parliament) the government may formulate ordinances for regulating urgent matters in respect to paragraph one of article
64. These ordinances shall become law after being signed by the king. The ordinances shall be submitted to the shura (parliament) within thirty days of the first meeting of the shura (parliament). If rejected the ordinances shall become invalid.

The Loya Jirga (great council)

Article 78

The Loya Jirga (great council) consists of members of the shura (parliament) and the chairman of the provincial councils. In the event of the dissolution of the shura


101





Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

(parliament) its members retain their position as members of the Loya Jirga (great council) until a new shura (parliament) comes into being.

Article 79

Subject to the provisions of articles 19, 21 and 22 of this constitution, the Loya Jirga (great council) is summoned by a royal proclamation.

Article 80

When the Loya Jirga (great council) is in session, the provisions of article 51 are applicable to its members.

Article 81

The deliberations of the Loya Jirga (great council) are open unless the government or at least twenty members of the Loya Jirga (great council) request a secret session and the Loya Jirga (great council) approves this request.

Article 82

The president of the wolesi jirga (house of the people), and in his absence, the president of the meshrano jirga (house of the elders) presides over the Loya Jirga (great council). The Loya Jirga (great council), at its first meeting, elects one of its members as secretary.

Article 83

Except in cases clearly defined in this constitution, the decisions of the Loya Jirga (great council) shall be by a majority of the votes of its members present. The procedure of the Loya Jirga (great council) shall be regulated by law, subject to the provisions of this constitution.

Article 84

The Loya Jirga (great council) enjoys the powers defined in this constitution.

The government

Article 85

The government of Afghanistan consists of the prime minister and the ministers. The prime minister is the head and the ministers are the members of the government. The number of ministers and their functions shall be regulated by law.


102





Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

Article 86

Any person who, in accordance with the provisions of this constitution, is eligible for election to the wolesi jirga (house of the people) may be appointed as the head or member of the government. The head of the government shall be an Afghan by birth. The head and members of the government may be appointed from the members of the shura (parliament) or outside of it. Any member of the shura (parliament) appointed as the head or a member of the government shall cease to be a member of the shura (parliament).

Article 87

The prime minister and the ministers cannot engage in any other profession during their tenure of office.

Article 88

Suitable salaries shall be fixed by law for the head and members of the government.

Article 89

The government shall be formed by the person designated as prime minister by the king. The members and policy of the government are presented by the prime minister to the wolesi jirga (house of the people), which, after debate, resolves on a vote of confidence in the government. When the vote of confidence is given, the king issues a royal decree appointing the head and members of the government. Afterwards the prime minister acquaints the meshrano jirga (house of the elders) with the policy of the government.

Article 90

Whenever a government falls because of the death or resignation of the prime minister during the dissolution of the shura (parliament), a new government shall be appointed by a royal decree. The prime minister shall introduce the members of the government and its policy to the wolesi jirga (house of the people) at the opening of the new term of shura (parliament) and shall ask for a vote of confidence.

Article 91

The government falls in the following circumstances:


1) on the prime minister's resignation or death.
2) on a vote of no confidence against the government by the wolesi jirga (house of the people).


103





Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002


3) on the charge of high treason against the head or all members of the government, as stipulated in article 93.

4) on the dissolution of the shura (parliament). 5) on the termination of the legislative term.

In the last two cases, the government shall cease to exist with the first meeting of the new wolesi jirga (house of the people). In the case of resignation of the prime minister, the government ceases to exist after the acceptance of the resignation by the king. In the event of the prime minister's death, one of the ministers, on orders from the king, discharges the duties of prime minister until a new government is formed. When the government falls due to the allegation of high treason, under the provision of article 93, the person appointed by the king as the prime minister can continue his duties without receiving a vote of confidence until the first meeting of the wolesi jirga (house of the people) following the decision of the Loya Jirga (great council) on the allegation. In all other cases the outgoing government shall continue in office until a new government is formed.

Article 92

The vote of no confidence against the government shall be specific and direct. In the two legislative terms following the promulgation of this constitution, a vote of no confidence against the government shall be by a two thirds majority of the wolesi jirga (house of the people) and for governments after that period, by a majority vote of the members.

Article 93

When more than one third of the members of the wolesi jirga (house of the people) demand the impeachment of the prime minister or of a majority of the members of the government on a charge of high treason, and the wolesi jirga (house of the people) approves this demand by a two thirds majority of the members, the government falls and a meeting of the Loya Jirga (great council) is called to appoint an enquiry commission. If after studying the report of the commission, the Loya Jirga (great council) decides by a two thirds majority vote of the members that prosecution is necessary, it commissions a member of the wolesi jirga (house of the people) to file a suit against the accused in the supreme court. The above provision shall also apply to one or a few ministers numbering less than half who are accused of high treason. As a result of the accusation, the accused shall be relieved of his duties but the government shall not fail.

Article 94

Implementation of the provisions of this constitution and all the laws, enforcement of the final judgments of the courts, adoption of necessary measures for the maintenance of public order and security, regulation of financial affairs of the state, protection of public property, development of the social, cultural and economic condition of the people, preservation of independence, defense of territorial integrity and protection of the interests


104





Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

and prestige of Afghanistan in the international community are the duties of the government. To regulate its functions, the government shall make regulations based on laws. No regulation shall be repugnant to the letter or spirit of any law.

Article 95

The council of ministers lays down the basic lines of the policy of the government and approves those regulations which are within the competence of the government. The prime minister presides over the council of ministers, directs and guides the activities of the government and secures coordination in its work. The prime minister is also responsible for maintaining liaison between the government, on the one side, and the king and the shura (parliament) on the other side. The ministers discharge their duties, as heads of the administrative units, and as members of the government, under the order and guidance of the prime minister within the limitations established by this constitution and the laws.

Article 96

The prime minister and the ministers are collectively responsible to the wolesi jirga (house of the people) for the general policy of the government, and individually for their prescribed duties. The prime minister and the ministers are also responsible for those actions of the government concerning which they obtain a royal decree, in accordance with the provisions of this constitution.

The judiciary

Article 97

The judiciary is all independent organ of the state and discharges its duties side by side with the legislative and executive organs.

Article 98

The judiciary consists of a supreme court and other courts, the number of which shall be determined by law. It is within the jurisdiction of the judiciary to adjudicate in all litigation brought before it according to the rules of law, in which real or legal persons, including the state, are involved either as plaintiff or defendant. Under no circumstances shall a law exclude from the jurisdiction of the judiciary, as defined in this title, a case or sphere, and assign it to other authorities. This provision does not prevent the establishment of military courts; but the jurisdiction of these courts is confined to offenses related to the armed forces of Afghanistan. The organization and jurisdiction of the military courts shall be determined by law.


105





Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

Article 99

The judges are appointed by the king on the recommendation of the chief justice. Whenever a judge commits an offense, the supreme court considers the case of the judge, and after hearing the defense of the judge can recommend his dismissal to the king. In case the recommendation is approved by the king, the judge is dismissed from office. Transfers, promotions, calling to account, and recommendations for retirement of the judges are within the competence of the supreme court, in accordance with the provision of the law. Suitable salaries for the judges are fixed by law. Judges cannot engage in other occupations during their tenure of office.

Article 100

In the courts of Afghanistan trials are held openly and everyone may attend in accordance with the provisions of the law. The court may in exceptional cases specified in the law hold closed trials. However, the judgment shall always be openly proclaimed. The courts are bound to state in their judgments the reasons for their verdicts.

Article 101

The enforcement of all final judgments of the courts is obligatory except in the case of a death sentence where the execution of the court decision is subject to the king's signature.

Article 102

The courts in the cases under their consideration shall apply the provisions of this constitution and the laws of the state. Whenever no provision exists in the constitution or the laws for a case under consideration, the court shall, by following the basic principles of the hanafi jurisprudence of the shariaat of islam and within the provisions set forth in this constitution, render a decision that in their opinion secures justice in the best possible way.

Article 103

Investigation of crimes shall be conducted, in accordance with the provisions of the law, by the attorney general, who is a part of the executive organ of the state.

Article 104

Subject to the provisions of this constitution, rules relating to the organization and the function of the courts, and matters concerning judges shall be regulated by law. The principal aim of these laws shall be the establishment of uniformity in judicial practice, organization, jurisdiction, and procedures of the courts.


106





Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

Article 105

The supreme court consists of nine judges appointed by the king. The king shall appoint the members of the supreme court from amongst persons who shall:


1) have completed 35 years.



2) be eligible for election to the shura (parliament) in accordance with the provisions of article 46.


3) have sufficient knowledge of jurisprudence, the national objectives, and the laws and legal system in Afghanistan. The king appoints one of the judges of the supreme court, whose age is not less than 40 and not over 60 years, as the chief justice. The king can review the appointment of the chief justice and the judges of the supreme court after the lapse of ten years from the date of their appointment to the said offices. Subject to the provisions of this article and of article 106, the chief justice and judges of the supremecourt shall not be removed from their offices by any other means. Except in the case mentioned in article 106, the chief justice and judges of the supreme court shall, after their tenure in office, enjoy for the rest of their lives all the financial privileges pertaining to the term of their services. The chief justice and judges of the supreme court shall not, after the termination of their services, become prime minister or members of the government, members of the shura (parliament) or government officials. The chief justice and members of the supreme court shall not participate in political parties during or after their tenure of office.

Article 106

Should more than one third of the members of the wolesi jirga (house of the people) demand the impeachment of the chief justice or one or more judges of the supreme court on a charge of a crime stemming from the performance of their duties, and the wolesi jirga (house of the people) approve this demand by a majority of two thirds of its members, the accused is suspended from office and a meeting of the Loya Jirga (great council) is called to appoint a commission of enquiry. If the Loya Jirga (great council), after studying the report of the commission, decides by a two thirds majority of its members that the prosecution of the accused is necessary, it shall appoint one of its members to file a suit and shall appoint a panel of eight persons to act as a tribunal. The tribunal, presided over by the president of the meshrano jirga (house of the elders), shall try the accused in accordance with the criminal procedures of the supreme court. The accused, if proved guilty, shall be dismissed from office and punished.


107





Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

Article 107

The supreme court is the highest judicial authority in Afghanistan. The supreme court regulates the organization and functions of the courts and the judicial affairs of the state in accordance with the provisions of this constitution and the law. The supreme court adopts necessary measures to organize the administrative affairs of the courts. The budget of the judiciary is prepared by the chief justice in consultation with the government and, after the approval of the supreme court, is presented by the government to the shura (parliament) as a part of the state budget. The supreme court administers the budget of the judiciary. The provisions of the law relating to civil servants and other administrative employees of the state are applicable to the civil servants and other administrative employees of the judiciary. However, their appointment, promotion, dismissal, retirement, and calling to account shall be within the competence of the supreme court, in accordance with the law.

The administration

Article 108

The administration of Afghanistan is based upon the principal of centralization, in accordance with the provisions of this title. The central administration shall be divided into a number of administrative units each headed by a minister, as provided in the law. The unit of local administration is the province. The number, area, subdivisions and organization of the provinces shall be fixed by law.

Article 109

In each province a provincial council shall be formed. The members of the provincial council shall be elected by the residents of the province in a free, universal, direct and secret election. The provincial council shall elect one of its members as chairman. The provincial councils shall take part in the realization of the development targets of the state in the manner specified by law. Similarly, the provincial councils shall advise the provincial government on matters pertaining to the betterment of the condition and the general development of the province. The provincial council shall discharge its duties in cooperation with the provincial government. Suitable salaries for the members of the provincial councils shall be fixed by law.

Article 110

Laws shall be framed in accordance with the principles of this title to organize the work of the local administration. One of the objectives of these laws shall be the extension of the councils to the village level and their ever increasing participation in the local administration.


108





Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

Article 111

Municipalities shall be organized to administer the affairs of the cities. Municipal councils shall be established by free, universal, direct and secret election. Subject to the provisions of this title, matters relating to the municipalities shall be regulated by law.

Article 112

The functions of the administration shall be carried out by the civil servants and other administrative employees. Suitable salaries shall be fixed by law for the civil servants and other administrative employees. The rights and duties of the civil servants and other administrative employees shall be regulated by law.

State of emergency

Article 113

Whenever the preservation of independence and the continuance of national life become impossible through the channels provided for in this constitution due to war, danger of war, serious disturbances, or similar conditions which endanger the country, a state of emergency shall be declared by the king. Should a state of emergency continue for more than three months, the concurrence of the Loya Jirga (great council) is imperative for its extension.

Article 114

In a state of emergency, the king may transfer all or part of the powers of the shura (parliament) to the government.

Article 115

In a state of emergency, the government, after obtaining the concurrence of the supreme court, may, by ordinances, suspend or impose restrictions upon the following provisions of this constitution:


1) section one of article 28.

2) section three of article 29.

3) section two of article 30.

4) section one of article 32.

5) section one of article 33.











109





Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

Article 116

The king may, in a state of emergency, transfer the capital temporarily from the city (Kabul) to another place.

Article 117

Should the legislative term of the wolesi jirga (house of the people) or the term of office of a part of the members of the meshrano jirga (house of the elders) come to an end during the state of emergency, the king may postpone the holding of new elections and extend the legislative term of the wolesi jirga (house of the people) or the term of office of the said members of the meshrano jirga (house of the elders), until the state of emergency comes to an end. Elections shall be held immediately after the termination of the state of emergency.

Article 118

The constitution shall not be amended during a state of emergency.

Article 119

At the end of a state of emergency, the measures adopted under article 115 become immediately invalid. Measures adopted by the government in accordance with the provisions of article 114 shall be submitted to the shura (parliament) within one month from the date of its first meeting following the end of the state of emergency. These measures become null and void if the shura (parliament) rejects them. Whenever during a state of emergency a government has been formed which has not obtained a vote of confidence from the wolesi jirga (house of the people) under the provision of article 114, a motion for a vote of confidence shall be put immediately before the wolesi jirga (house of the people) after the end of the state of emergency, for debate and decision thereon.

Amendment

Article 120

Adherence to the basic principles of islam, constitutional monarch in accordance with the provisions of this constitution, and the values embodied in article 8 shall not be subject to amendment. Amendments to other provisions of the constitution may be initiated by the council of ministers or one third of the members of the wolesi jirga (house of the people) or the meshrano jirga (house of the elders), in accordance with the provisions of this title.


110





Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

Article 121

The proposal for amendment is discussed by the Loya Jirga (great council), and in case a majority of the members approves its necessity, a committee from amongst its members shall be appointed to formulate the amendment. The committee shall formulate the amendment with the advice of the council of ministers and the supreme court, for submission to the Loya Jirga (great council). In case the Loya Jirga (great council) approves the draft amendment with a majority vote of its members, it is submitted to the king. The king shall dissolve the shura (parliament), circulate the draft amendment to the public and proclaim the date of the new elections. The new elections shall take place within four months from the dissolution of the shura (parliament).

Article 122

Following the opening of the shura (parliament) and the formation of the government the king summons the Loya Jirga (great council), which, after consideration, approves or rejects the text of the draft amendment. The decision of the Loya Jirga (great council) in this respect shall be by a two thirds majority vote of its members and shall be enforced after it has been signed by the king.

Transitional provisions

Article 123

Subject to the provisions of this title, this constitution shall come into force from the date it is signed and proclaimed by the king.

Article 124

After the king proclaims this constitution, the national assembly and the senate are considered to be dissolved.

Article 125

The new shura (parliament) shall be inaugurated on meezan 22, 1344, a. H. The period between the proclamation of this constitution and the inauguration of the new shura (parliament) shall be considered the interim period. During the interim period, the powers of the shura (parliament) are transferred to the government. Ordinances issued during the interim period, under the provisions of this title, shall be submitted to the wolesi jirga (house of the people) in accordance with the provisions of article 77. If during the interim period a situation arises, which, in accordance with the provisions of this constitution, necessitates the convening of the Loya Jirga (great council), the dissolved national assembly and the senate shall be summoned and the Loya Jirga (great council) constituted


111





Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

in accordance with the provisions of article 78. If the provincial councils are not in existence when one of the above mentioned situations arises, the Loya Jirga (great council) shall be constituted without the chairmen of the provincial councils.

Article 126

The following shall be among the duties of the government during the interim period:


1) to prepare ordinances relating to elections, basic organization of the state, the press, and judicial organization and jurisdiction, and to submit the same to the king for his signature.


2) to prepare drafts of bills relating to political parties and provincial councils, and to submit them to the shura (parliament), convened after the interim period.


3) to adopt necessary measures and prepare the ground for the implementation of the provisions of this constitution.

Article 127

The supreme court shall come into existence on the 22nd day of meezan, 1346 a.h. If in the interim the application of the provisions of articles 15, 17, 19, 21, 22, and 115 of this constitution is called for, the provisions of the said articles shall be enforced without the participation of the supreme court or the chief justice. During the time between the proclamation of this constitution and the establishment of the supreme court, the king has the authority to take necessary measures for securing the performance of the functions of the supreme court.

Article 128

Laws, issued prior to the proclamation of this constitution shall be considered effective provided they are not repugnant to the provisions of this constitution and are not nullified by new laws.


112





Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

IV. Samenstelling onafhankelijke Mensenrechtencommissie

Voorzitter
Sima Samar

Leden
Amina Safia Afzali
Suraya Ahmadyar
Hangama Anwari
Ali Ahmad Fakur
Humaira Niamati
Ahmed Fahim Hakim
Zia Langari
Abdul Salam Rahimy
Abdul Razique Samadi


113






Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

V. Ontheemden in Afghanistan per provincie (juni 2002)


114






Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002


115






Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

VI. Geassisteerde terugkeer van ontheemden door UNHCR en IOM naar provincie (december 2001 ­ juli 2002)


116






Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

VII.


117






Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

Geassisteerde terugkeer vanuit Pakistan en Iran door UNHCR naar provincie (1 maart ­ 19 juli 2002)


118






Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

VIII.


119






Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002

Geassisteerde terugkeer vanuit Pakistan en Iran en ontheemden naar provincie (19 juli 2002)


120






Algemeen ambtsbericht Afghanistan | augustus 2002


121