Provincie Overijssel

'Een spiegel liegt niet'

Een beeld van de arbeidsmarktpositie van allochtonen in Overijssel 2002

I&O Research Steunpunt Minderheden Overijssel

2002/65



COLOFON

Het onderzoek is door I&O Research in samenwerking met het Steunpunt Minderheden Overijssel (SMO) uitgevoerd.

Uitgave:
I&O Research, Langestraat 37, Postbus 563, 7500 AN Enschede Tel. (053) 482 50 00

Project:
Wallarbm

Projectteam:
I&O Research, Enschede:
- drs. Ruud Esselink
- drs. Olaf van Strien
- ir. Jan Bijkerk SMO, Almelo:

- drs. Henriëtte Ruiz Peraita-Wubbels
Datum:
Augustus 2002

Opdrachtgevers: Provincie Overijssel Gemeente Almelo Gemeente Hengelo Gemeente Enschede Gemeente Deventer Gemeente Zwolle

Bestellingen:
Exemplaren zijn verkrijgbaar bij: Provincie Overijssel, Secretariaat Grote Steden Beleid Tel. (038) 425 27 20

Het overnemen uit deze publicatie is toegestaan, mits de bron duidelijk wordt vermeld.



INHOUD

blz.

Voorwoord I

Samenvatting II

Hoofdstuk 1. Inleiding 1
1.1. Aanleiding voor het onderzoek 1
1.2. Onderzoeksvragen 2
1.3. Onderzoeksstructuur 2
1.4. Leeswijzer 4



Hoofdstuk 2. Statistische analyse arbeidsmarktpositie 5


2.1. Inleiding 5
2.2. Gehanteerde definities en indelingen 5
2.3. De beroepsbevolking 8
2.4. De niet-werkzame beroepsbevolking 15
2.5. Werkgelegenheidsstructuur 25
2.6. Conclusie 28
Hoofdstuk 3. Expertview arbeidsmarktbeleid en -positie 31


3.1. Inleiding 31 3.2. Analyse aanbodzijde 32 3.3. Analyse vraagzijde 36 3.4. Analyse arbeidsmarktbeleid 39 3.5. Conclusie 44

Hoofdstuk 4. De doelgroep aan het woord 47


4.1. Inleiding 47 4.2. Maatschappelijke participatie 48 4.3. Huidige positie op de arbeidsmarkt 50 4.4. Zoekproces huidige baan 60 4.5. Zoekproces werkzoekenden 65 4.6. Opleidingen en ontwikkelingsperspectief 72 4.7. Positie van allochtonen op de werkvloer 75 4.8. Allochtonen met een stabiele arbeidsmarktpositie 78 4.9. Conclusie 81



blz.

Hoofdstuk 5. Vergelijking onderzoeksuitkomsten 83


5.1. Inleiding 83 5.2. Overzicht van waargenomen verschillen 83

Hoofdstuk 6. Aanbevelingen 87


6.1. Inleiding 87 6.2. Structuur van de aanbevelingen 87 6.3. Aanbevelingen gericht op vergroting van bruto arbeidsparticipatie (A) 89 6.4. Aanbevelingen gericht op vergroting van netto arbeidsparticipatie (B) 90 6.5. Aanbevelingen ter behoud en verbetering van arbeidsmarktpositie (C en D) 97

Bijlagen 99


1. Inventarisatie statistische informatie 101
2. Verdeling beroepsklassevoorkeur (NWW) naar sectorniveau werkgelegenheidsstructuur (WP) 105
3. Lijst met gesprekspartners 106
4. Responsverantwoording 108
5. Kenmerken van de respondenten 110
6. Leden van de begeleidingscommissie 112



`Een spiegel liegt niet' Een beeld van de arbeidsmarktpositie van allochtonen in Overijssel 2002

Voorwoord

Een spiegel liegt niet.

Zo luidt een Turks spreekwoord. Je moet je ogen niet sluiten voor de werkelijkheid, maar zeker ook luisteren naar anderen. De strekking van dit spreekwoord is zeker van toepassing op het arbeidsmarktbeleid in relatie tot allochtonen. Want wat is in deze de werkelijkheid? Het beeld bestaat dat de werkloosheid onder allochtonen hoog is. Komt dit beeld echter overeen met de werkelijkheid?

In Overijssel woont het merendeel van de allochtonen in de vijf grote steden (Enschede, Deventer, Zwolle, Almelo en Hengelo). Voor de vijf Overijsselse grote steden en de provincie Overijssel was dit aanleiding om nu eens goed in beeld te brengen hoe de arbeidsmarktpositie van allochtonen in Overijssel eruit ziet.

Maar daar moet het niet bij blijven. Ook moeten er suggesties komen om de afstand tot de arbeidsmarkt van allochtonen te verkleinen tot een meer gemiddeld niveau. Want dat is van belang. Van belang voor een goede economische structuur, maar zeker ook voor betere participatie.

Aan I&O Research en het Steunpunt Minderheden Overijssel is gevraagd ons de spiegel voor te houden. Het resultaat ligt thans voor u. Wij bevelen u van harte aan dit onderzoek door te nemen. Bij de conclusies en aanbevelingen vindt u bouwstenen voor beleid. Beleid voor de vijf grote steden, maar zeker ook voor andere instanties. Voor overige gemeenten, voor instellingen voor gesubsidieerde arbeid, voor reïntegratiebedrijven en voor werkgevers, maar vooral ook voor werkzoekende allochtonen zelf.

Binnen de groep werkzoekende allochtonen lijkt zich een tweedeling af te tekenen. Enerzijds de groep die een goede positie op de arbeidsmarkt heeft verworven, anderzijds een (te) grote groep langdurig werkloze allochtonen. Juist voor de laatste groep geldt dat zij behoefte aan steun hebben, om alsnog die begeerde positie op de arbeidsmarkt te bereiken. Steun van werkgevers, opleidingsinstellingen, reïntegratiebedrijven en overheden. Dit rapport kan hierbij behulpzaam zijn.

Het rapport is de spiegel, die ons niet alleen vertelt hoe het er nu uit ziet, maar ons ook advies geeft voor de toekomst. Wij hopen dat u in deze spiegel wilt kijken, en dat daardoor over een paar jaar te constateren is dat de arbeidsmarktpositie weer verbeterd is!

J.G. Kristen H.J. Nijhof Gedeputeerde Provincie Overijssel Wethouder Gemeente Hengelo

I&O Research I



`Een spiegel liegt niet' Een beeld van de arbeidsmarktpositie van allochtonen in Overijssel 2002

Samenvatting


1. Inleiding




Het onvoldoende aanwezig en ontsloten zijn van kennis omtrent de huidige arbeidsmarktsituatie van allochtonen in de 5 grote steden van Overijssel (Almelo, Hengelo, Zwolle, Deventer en Enschede) is voor deze 5 Overijsselse steden en de Provincie Overijssel aanleiding geweest om dit onderzoek te initiëren. Zo is er behoefte aan een vergelijking tussen de steden, hetgeen tot op heden door gebruik en aanwending van verschillende definities en data niet goed mogelijk is geweest. Daarnaast is onvoldoende bekend wat belangrijke verklarende en beïnvloedende factoren zijn voor de arbeidsmarktpositie van allochtonen in Almelo, Hengelo, Deventer, Zwolle en Enschede.

Om in deze informatiebehoefte te voorzien is aan I&O Research en het Steunpunt Minderheden Overijssel opdracht gegeven een onderzoek uit te voeren. In dit onderzoek zijn de volgende vragen beantwoord:


- Wat is de omvang en samenstelling van het arbeidsaanbod allochtonen in de grote steden van Overijssel?
- In welk opzicht verschillen de gemeenten hierin van elkaar?
- Wat is hierin de rol van de verschillen in structuur van de werkgelegenheid tussen de gemeenten?
- Welke structurele knelpunten zijn er te constateren op het gebied van arbeidstoeleiding en de toegankelijkheid van de arbeidsmarkt voor allochtonen?
- Wat zijn de succes- en faalfactoren geweest bij projecten in het verleden? Wat is bad en wat is best practice?
- Wat zijn knelpunten en kansen ten aanzien van de positie van de allochtone beroepsbevolking op de arbeidsmarkt?

- Hoe beoordelen allochtonen zelf hun positie op de arbeidsmarkt?
Deze vragen zijn beantwoord in een drietal uitgevoerde deelonderzoeken, te weten een analyse van (bestaande) statistische informatie, een serie interviews met lokale experts (medewerkers van gemeenten, arbeidstoeleidende organisaties, onderwijsinstellingen, belangenorganisaties en werkgevers- en werknemersorganisaties) en een telefonische enquête die is afgenomen bij 500 allochtonen (100 per gemeente). In deze samenvatting zijn de belangrijkste resultaten van elke onderzoeksfase weergegeven.


2. Belangrijkste resultaten statistische analyse



In dit hoofdstuk stonden de omvang en samenstelling van de potentiële beroepsbevolking en de niet-werkende werkzoekenden alsmede een confrontatie met de werkgelegenheid centraal. Bij de beschrijving is vergeleken naar etniciteit en naar plaats.

I&O Research II



`Een spiegel liegt niet' Een beeld van de arbeidsmarktpositie van allochtonen in Overijssel 2002

Potentiële beroepsbevolking De potentiële beroepsbevolking (alle 15-64 jarigen) is in alle steden in de periode 1997-2001 gegroeid. Hoewel ook de Nederlandse potentiële beroepsbevolking is toegenomen, is de groei met name gedragen door de niet- westerse potentiële beroepsbevolking. De groei van de Nederlandse potentiële beroepsbevolking in de steden hangt grotendeels samen met herindelingen (exogene groei). De groei van de niet-westerse beroepsbevolking is enerzijds gerelateerd aan de jongere bevolkingsopbouw en houdt anderzijds verband met nieuwkomers (gezinsherenigers en vluchtelingen). Op stedelijk niveau zijn verschillen in mate van groei. De groei van de niet-westerse potentiële beroepsbevolking is het sterkst geweest in Deventer, terwijl de groei in Almelo het kleinst was. Ook in de opbouw van de niet-westerse potentiële beroepsbevolking zijn tussen de vijf steden verschillen waarneembaar. Zo hebben Almelo, Hengelo en Deventer een vrijwel identieke verdeling van de niet-westerse potentiële beroepsbevolking. Zwolle en Enschede hebben een hiervan afwijkende opbouw: Zwolle heeft een groter aandeel Indonesiërs en overige etniciteiten, terwijl in Enschede Marokkanen sterker vertegenwoordigd zijn. Wanneer we kijken naar de groei per etniciteitsgroep dan zien we dat voor alle steden geldt dat vooral de overige etniciteitsgroep in de periode 1997-2001 sterk is gegroeid. Hiervan zal waarschijnlijk een groot deel nieuwkomer zijn.

Niet-werkende werkzoekenden Het aantal NWW-ers behorende tot de etnische minderheden verschilt aanzienlijk per plaats. Zwolle herbergt in absoluut en relatief opzicht het laagste aantal etnische minderheden onder de NWW-ers. Het aandeel etnische minderheden is in Zwolle minder dan 20%, terwijl in de overige steden ongeveer 30% van alle NWW-ers deel uitmaakt van een etnische minderheid. Niet alleen de omvang maar ook de samenstelling van de groep niet- werkende werkzoekende etnische minderheden verschilt van de overige vier steden. In Zwolle wordt de grootste groep gevormd door overige minderheden en Surinamers, terwijl in de andere steden Turken de grootste groep minderheden vormt.

In de periode 1999-2001 is het aantal NWW-ers behoorlijk afgenomen. De afname van het aantal NWW-ers behorende tot de etnische minderheden is in procentueel opzicht minder groot dan de afname van het aantal NWW-ers niet behorende tot een etnische minderheid. Wanneer de afname evenwel wordt gecorrigeerd voor de ontwikkeling van de potentiële beroepsbevolking dan blijkt dat het aandeel NWW-ers in de potentiële beroepsbevolking bij de etnische minderheden sterker is gedaald dan bij de overige NWW-ers. Desondanks is in 2001 het aandeel NWW-ers in de potentiële beroepsbevolking bij de etnische minderheden nog aanzienlijk hoger dan bij de overige NWW-ers.

In vergelijking met overige NWW-ers hebben NWW-ers behorende tot etnische minderheden vaker een ongunstig profiel dat duidt op een grote afstand tot de arbeidsmarkt (laag opgeleid, tussen de 25 en 44 jaar oud, lang ingeschreven bij CWI en moeilijk bemiddelbaar). Op stedelijk niveau valt op dat Almelo in vergelijking met andere 4 steden 10% meer oudere NWW-ers behorende tot een etnische minderheid heeft. Voorts hebben Zwolle en in iets mindere mate Deventer een lager aandeel laag opgeleiden, moeilijk bemiddelbare en langdurig ingeschreven NWW-ers van allochtone afkomst.

Afstemming beroepsvoorkeur en werkgelegenheid De beroepsvoorkeur van NWW-ers met een niet-westerse etniciteit is met name gericht op de industrie. Voor de etnische minderheden geldt dat het aandeel NWW-ers dat in deze sector wenst te werken groter is dan het aandeel van de industriesector in de werkgelegenheidsstructuur. Almelo en Enschede tonen dit aan. De sector industrie is met name bij Turken overmatig vertegenwoordigd in de beroepsvoorkeur. Voor de sectoren handel en zorg geldt het omgekeerde. De ondervertegenwoordiging van de zorgsector in de beroepsvoorkeur is echter minder specifiek voor NWW-ers behorende tot de etnische minderheden.

I&O Research III



`Een spiegel liegt niet' Een beeld van de arbeidsmarktpositie van allochtonen in Overijssel 2002

Statistische informatie Bij de analyse van de verzamelde secundaire arbeidsmarktgegevens is gebleken dat met name het ontbreken van statistische informatie over het aantal werkzame allochtonen (en aanverwante informatie zoals sectorverdeling, arbeidspositie, etc.) en de bijdrage die allochtone bedrijven leveren aan de werkgelegenheid voor allochtonen als een belangrijke omissie wordt ervaren. De gegevens die momenteel worden verzameld over werkenden (bijvoorbeeld door een gemeentelijke bedrijvencartotheek of een provinciaal bedrijvenregister) bevatten geen etniciteitskenmerk. Daarnaast zijn de in het kader van de Wet Samen verzamelde gegevens onvoldoende betrouwbaar op gemeentelijk niveau. Een aanscherping van de `verplichte' werknemersregistratie in het kader van de Wet Samen kan een mogelijke oplossing vormen.


3. Belangrijkste resultaten expertview arbeidsmarktbeleid en -positie
In het tweede onderzoeksdeel zijn op basis van de in alle vijf steden gevoerde gesprekken met vertegenwoordigers van gemeenten, uitvoerende instanties, onderwijsinstellingen, allochtone zelforganisaties en werkgevers de knelpunten en kansen ten aanzien van de positie van de allochtone beroepsbevolking op de arbeidsmarkt en de succes- en faalfactoren bij het arbeidsmarktbeleid gericht op allochtonen beschreven. Er is hierbij een onderscheid gemaakt tussen de aanbod- en vraagkant en het beleid dat voor afstemming tussen beide kanten van de arbeidsmarkt dient te zorgen. Bij de aanbodzijde komen knelpunten aan de orde die gerelateerd zijn aan het arbeidsaanbod, de (potentiële) allochtone beroepsbevolking. De vraagzijde bevat knelpunten die te maken hebben met de arbeidsvraag, de werkgelegenheid voor allochtonen.

De belangrijkste genoemde knelpunten aan de aanbod- en vraagzijde zijn eigenlijk zeer basaal maar blijkbaar toch nog actueel. Verreweg het meest genoemde knelpunt waarmee allochtonen volgens de geïnterviewden te kampen hebben bij het betreden van de arbeidsmarkt is toch nog altijd het hebben van een taalachterstand. Aan de andere kant is gesteld dat het personeelsbeleid van werkgevers nog onvoldoende is afgestemd op allochtonen. Werkgevers zijn geen voorstander van positieve discriminatie maar kiezen gewoon de meest geschikte kandidaat. Volgens beleidsmakers en -uitvoerders hebben werkgevers in (te) veel gevallen toch nog een voorkeur voor autochtone kandidaten, al dan niet onbewust (onbekendheid) of bewust (discriminatie). Hier liggen dan ook belangrijke kansen/opgaven: een op de praktijk afgestemde scholing ten aanzien van taal, non-verbale vaardigheden en functionele maatschappij, en een beter op de doelgroep afgestemd personeelsbeleid zal de aansluiting tussen vraag en aanbod ten goede komen.

Tabel 1 bevat voor de aanbod- en vraagzijde de gesignaleerde knelpunten en de hier tegenoverstaande kansen. Voor een uitgebreidere toelichting op elk van de in de tabel opgenomen aspecten wordt verwezen naar hoofdstuk 3.

I&O Research IV



`Een spiegel liegt niet' Een beeld van de arbeidsmarktpositie van allochtonen in Overijssel 2002

Tabel 1
Resumé knelpunten en kansen aanbod- en vraagzijde. aanbodzijde knelpunt kans


* taalachterstand * meer letten op toepasbaarheid van taal en training in non-
verbale vaardigheden


* weinig functionele maatschappijkennis * meer voorlichting over de inrichting en werking van de
Nederlandse maatschappij en cultuur


* ouders te geringe stimulerende rol door taalachterstand en * expliciet richten op rol en bijdrage van ouders
onbekendheid met schoolsysteem


* gebrek aan motivatie * op individueel niveau door inzet van sleutelfiguren en
voorbeeldpersonen vertrouwen en motivatie vergroten


* korte termijn denken, niet realistisch beroepsbeeld * tijdig loopbaanoriëntatie en begeleiding bij beroepskeuze
(beroepskeuzevoorlichting, meeloopdagen, etc.)


* onder opleidingsniveau werkzaam * Erkenning van Elders Verworven Vaardigheden
afstemmende opleidingsprogramma's vraagzijde knelpunt kans


* bedrijven hebben teveel `witte bril' op (onbekendheid of * personeelsbeleid beter afstemmen op allochtonen
discriminatie) * olievlekprincipe: goed voorbeeld doet volgen (zowel binnen

bedrijven/instellingen als tussen bedrijven/instellingen)


* werknemersbestand afspiegeling van (toekomstige)
klantensamenstelling


* overheid heeft onvoldoende gemengd personeelsbestand (of in * overheid dient meer voorbeeldfunctie uit te dragen
ieder geval dit beeld bestaat)


* gevolgen van krapper wordende arbeidsmarkt: minder vraag * grotere betrokkenheid van werkgevers nastreven
naar (tijdelijk) personeel en strenger aannamebeleid * plaatsingsregelingen aantrekkelijker maken


* etnisch ondernemerschap stimuleren zij: zijn eerder geneigd
allochtone werknemers in dienst te nemen


* toekomstige werkgelegenheidstructuur: minder laag- en meer * beleid dient rekening te houden met effecten van
hoogwaardige werkgelegenheid werkgelegenheidsbeleid op de beroepskansen voor onderkant

van arbeidsmarkt

I&O Research V



`Een spiegel liegt niet' Een beeld van de arbeidsmarktpositie van allochtonen in Overijssel 2002

Ten aanzien van het arbeidsmarktbeleid dat gericht is op het verbeteren van de arbeidsmarktpositie van allochtonen is ook een aantal succes- en faalfactoren gesignaleerd. Op beleidsniveau is meer duidelijkheid en eenduidigheid gewenst, hetgeen de beleidsuitvoering ten goede moet komen. De afweging tussen een algemeen en een specifiek op doelgroepen gericht beleid en een goede interne/externe beleidsafstemming, waarbij ad-hoc beleid, verkokering, verschil in visie en bureaucratie worden bestreden, dragen hieraan bij. Op meer projectmatig niveau zijn de deskundigen van mening dat het toepassen van een bottom-up benadering waarbij de doelgroep centraal staat, het creëren van de juiste randvoorwaarden (continuïteit, financiële en personele capaciteit en ervaren begeleiders), het bewaken van kwantiteit én kwaliteit van arbeidsplaatsingen en het verrichten van nazorg de effectiviteit van projecten kan vergroten.

Tabel 2
Resumé succes- en faalfactoren arbeidsmarktbeleid. faalfactor succesfactor


* keuze voor óf algemeen óf specifiek beleid * evenwicht tussen algemeen en specifiek beleid

* ondoorzichtig en onvoldoende afgestemd * horizontale en verticale afstemming met duidelijke regierol
arbeidstoeleidingsbeleid en -traject


* top-down opzet van projecten * stel de doelgroep centraal (bottom-up benadering)

* te sterke gerichtheid op het behalen van kwantitatieve * vindt een balans tussen kwantitatieve en kwalitatieve
projectdoelen projectdoelen


* wisselingen in samenstelling projectteam, capaciteit van het * continuïteit in samenstelling van een projectteam, voldoende
projectteam, en te weinig kennis bij leden van projectteam capaciteit vrijmaken, en een projectteam met veel ervaring met

omtrent doelgroep doelgroep of dezelfde herkomst


* niet op elkaar afgestemde taal- en arbeidstoeleidingsprojecten * duale projecten met accent op leren en werken

* ontbreken van nazorg, geen zicht op duurzame plaatsingen * verrichten van nazorg kan draaideurproblematiek tegengaan

* `control copy, control paste': succesvolle projecten worden * maatwerk
gekopieerd, zonder rekening te houden met de

omstandigheden


4. Belangrijkste resultaten enquête onder doelgroep
In het derde en laatste onderzoeksdeel is ingegaan op de beoordeling en beleving van de arbeidsmarktpositie door de doelgroep zelf. Hierbij is een aantal thema's aan de orde gekomen, zoals onder meer de deelname aan maatschappelijk verkeer, de huidige en gewenste positie op de arbeidsmarkt, het zoekproces, de positie op de werkvloer.

I&O Research VI



`Een spiegel liegt niet' Een beeld van de arbeidsmarktpositie van allochtonen in Overijssel 2002

Maatschappelijke participatie en integratie Turken beperkt Met name Turken en Marokkanen nemen in beperkte mate deel aan sociale activiteiten in `Nederlandse' verenigingen. Enerzijds is een beperkter deel lid van een vereniging of organisatie, anderzijds zijn degenen die wel lid zijn in grotere mate georiënteerd op eigen verenigingen of organisaties. Het gebruik van internet is onder Turken eveneens veel lager dan onder andere allochtonen en met name Indonesiërs.

Huidige arbeidsmarktparticipatie van Turken en Marokkanen meest kwetsbaar De arbeidsmarktparticipatie van Indonesiërs is het hoogst, terwijl Turken en Marokkanen in mindere mate actief zijn op de arbeidsmarkt. Dit is mede te wijten aan de lagere participatie van vrouwen: veel vrouwen zijn huisvrouw. Vrij veel werknemers hebben een tijdelijk of helemaal geen contract. Dit zijn niet alleen jongeren, maar hier bevinden zich ook oudere werknemers onder. Onder Indonesiërs heeft het grootste deel van de werkenden wel een vast contract, bij de andere etniciteitgroepen ligt dit aandeel lager. Daarnaast geldt dat ongeveer een kwart van de werkenden hoger is opgeleid dan het opleidingsniveau dat vereist is voor de huidige baan.

Desondanks is de overgrote meerderheid tevreden over het werk dat men momenteel heeft. Werkbeleving is duidelijk herkenbaar: leuk, plezierig werk hebben en een goede sfeer op het werk zijn de belangrijkste ingrediënten voor de tevredenheid. De in de interviews veel genoemde status- en inkomstenleidraden (`korte- termijn denken') zijn in de enquête onder de doelgroep niet echt gevonden. Hoewel de werkvoorkeur iets afwijkt van de huidige werkverdeling (minder voorkeur voor fabriekswerk), is met name in de argumentatie nauwelijks een niet-realistisch beeld te vinden. Meest genoemde redenen waarom men een bepaald type werk zoekt, zijn het aansluiten bij de opleiding en het als leuk werk beschouwen. Status en inkomen zijn niet of nauwelijks aangedragen als zoekmotieven.

Tweederde van de niet-participerenden wil of kan geen betaalde baan hebben. Als belangrijkste redenen geven ze aan dat lichamelijke belemmeringen (naar eigen oordeel) en arbeidsongeschiktheid arbeidsmarktparticipatie in de weg staan. Daarnaast vormt de huiselijke situatie en het volgen van een opleiding een belemmering om de arbeidsmarkt te betreden.

Zoekproces: informele contacten belangrijk bij vinden van baan Vrienden en bekenden zijn belangrijk gebleken bij het vinden van de huidige baan, maar worden verhoudingsgewijs weinig ingezet door mensen die nu een baan zoeken. Het omgekeerde geldt voor vacatures in de krant.

Met name de niet-werkende werkzoekenden zijn voor de begeleiding bij het zoeken naar werk aangewezen op de formele instanties. Werkende werkzoekenden worden veel minder begeleid bij het zoeken naar ander werk. Een deel zou hier evenwel behoefte aan hebben. Hulp wordt met name gevraagd bij het vinden van passende vacatures. Tot slot vindt van de werkzoekenden die begeleid worden of begeleiding wensen minder dan een kwart het belangrijk dat een begeleider dezelfde afkomst heeft als de werkzoekende, hetgeen beperkt te noemen is.

Positie van allochtonen op de werkvloer De helft van de werkenden vindt het nodig dat er speciale aandacht is voor allochtonen op de werkvloer. Met name Turken spreken zich uit voor een bedrijfsbeleid dat rekening houdt met de achtergrond van allochtonen. Belangrijkste aspect hierin is dat feestdagen voor niet-christelijke godsdiensten worden gerespecteerd. Iets minder dan een op de vijf werkenden bemerkt een andere houding door collega's.

I&O Research VII



`Een spiegel liegt niet' Een beeld van de arbeidsmarktpositie van allochtonen in Overijssel 2002

Een kleiner deel is van mening dat ze door leidinggevenden anders bejegend wordt dan autochtonen. Een deel ervaart dit als een negatieve invloed op de arbeidspositie en een deel geeft aan dat dit geen invloed heeft op de positie.

Hoewel `discriminatie' nauwelijks genoemd is als reden waarom werkzoekenden bepaalde banen niet hebben gekregen of niet-werkenden geen baan kunnen vinden, wordt door een klein deel van de werkenden binnen bedrijven dus wel een onderscheidende benadering ervaren.

Tot slot
Indonesiërs komen qua arbeidsmarktpositie als beste uit de bus. Het aandeel met een `stabiele' arbeidsmarktpositie is onder deze etniciteitsgroep het grootst. Marokkanen en de groep overige etniciteiten herbergen relatief de minste werkenden met een `stabiele' arbeidsmarktpositie. Op stedelijk niveau blijkt dat in Hengelo en Zwolle relatief veel werkende allochtonen met een goede positie op de arbeidsmarkt te vinden zijn en in Enschede weinig. Een stabiele arbeidsmarktpositie is hier gedefinieerd als personen die als belangrijkste bezigheid overdag een betaalde baan hebben van 24 uur of meer (zelfvoorzienend). Voor de duurzaamheid van de arbeidsmarktpositie is het belangrijk dat zij een vast contract hebben. Verder zijn ze tevreden met hun werk en hebben werk dat aansluit bij het opleidingsniveau.


5. Vergelijking

Door de onderzoeksuitkomsten naast elkaar te leggen, is geconstateerd dat de drie verschillende onderzoeksdelen op een aantal punten van `kleur' verschilt. De uitkomsten van de enquête scheppen een minder negatief beeld dan op basis van de interviews verwacht zou worden. De deskundigen hebben een veelal kritische blik ten aanzien van arbeidsmarktbeleid en de arbeidsmarktpositie van allochtonen (`hoe functioneren de zaken'). Deze kritische blik is in het enquêtegedeelte minder expliciet aanwezig.

Afgezien van het feit dat het niet mogelijk is om op voorhand allochtonen te selecteren die een slechte positie op de arbeidsmarkt hebben, zal dit ook geen correcte afspiegeling zijn van de praktijk en gaat hier een stigmatiserende werking van uit (door een negatieve insteek te nemen). Daarnaast kan ook de perceptie en beleving van de doelgroep verschillen van de perceptie van de deskundigen omdat de deskundigen de problematiek meer afstandelijk beschouwen en meer helikopterview hebben dan de ondervraagden. Wat deskundigen als problematisch of negatief ervaren, hoeft (nog) niet te gelden voor de doelgroep. Het is evenwel als meerwaarde te beschouwen dat nu eens niet alleen informatie vergaard is over de positie van de kwetsbare groep allochtonen, maar ook over de groep allochtonen met een meer stabiele positie op de arbeidsmarkt.

Zoekkanalen
Uit de enquête is gebleken dat bij het vinden van de huidige baan werkenden vaak aangeven dat familie en bekenden belangrijk zijn geweest bij het vinden van de huidige baan. Werkende werkzoekenden zoeken vooral zelfstandig via kranten en internet, terwijl niet-werkende werkzoekenden in grote mate werk zoeken via formele instanties, zoals het CWI, en ook door deze instanties begeleid worden bij het zoeken naar werk. Bedrijven zijn volgens een deel van de gesproken beleidsbetrokkenen vooral geneigd een advertentie in de krant te plaatsen met daarbij de opmerking dat ook doelgroepen uitgenodigd worden om te solliciteren. Een interculturele werving en selectie vergt meer dan dit.

I&O Research VIII



`Een spiegel liegt niet' Een beeld van de arbeidsmarktpositie van allochtonen in Overijssel 2002

Beroepsvoorkeur
De gegevens van het CWI betreffende de beroepsklassevoorkeur wijkt op een aantal punten af van de beroepsvoorkeur zoals deze uit de enquête naar voren komt. Zo valt uit de gegevens van CWI te constateren dat allochtone NWW-ers een sterkere voorkeur hebben voor industrie. Uit zowel de interviews als uit de enquête komt een ander beeld naar voren: de voorkeur voor fabriekswerk is kleiner. Voor de zorg geldt het omgekeerde. Hoewel vergelijking niet geheel optimaal mogelijk is, is de afwijking toch noemenswaardig. Het verschil kan wellicht verklaard worden door discrepantie tussen de wijze waarop de beroepsvoorkeur bij het CWI geregistreerd wordt (ligt meer het accent op beroepskans dan op beroepsvoorkeur?) en de door respondenten gemaakte afweging (ligt meer het accent op beroepsvoorkeur dan op beroepskans?). Voor de bouw geldt dat zowel uit de cijfers van het CWI, uit de interviews en uit de enquête blijkt dat weinig allochtonen in deze sector werkzaam zijn en dat er ook weinig in de bouw willen werken.

Opleiding
In de interviews zijn enerzijds vraagtekens gesteld bij de motivatie van allochtonen (vooral gericht op verdienen, korte termijn denken) en anderzijds bij de bereidheid van werkgevers om scholing aan te bieden. Uit de enquête blijkt dat tweederde deel van de werkenden wel de mogelijkheid heeft om een opleiding te volgen (vooral werkenden met een vast contract), en dat iets meer dan de helft hier ook gebruik van maakt. Daarnaast zou van degenen die hebben aangegeven geen opleidingsmogelijkheden te hebben bij de huidige werkgever de helft wel een opleiding of scholingscursus willen volgen. Hieruit blijkt dat de bereidheid om de arbeidspositie te verbeteren aanwezig is bij een groot deel van de werkenden en dat werkgevers wel opleidingsmogelijkheden bieden.

Begeleiding
Daar waar de beleidsbetrokkenen voortdurend hameren op het belang van een begeleider die afkomstig is uit eigen doelgroep, geeft de doelgroep in mindere mate aan dit essentieel te vinden. Van al degenen die hulp ontvangen of wensen te ontvangen bij het vinden van werk, geeft minder dan een kwart aan dat het belangrijk is dat een begeleider dezelfde buitenlandse afkomst heeft. Het belang van een allochtone begeleider zal variëren met de intensiteit en aard van de begeleiding. Is de begeleiding gericht op werkzoekenden die een grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben en het vertrouwen in het vinden van werk hebben verloren dan zal de afkomst van een begeleider een grotere rol spelen dan wanneer er alleen begeleiding nodig is voor het vinden van geschikte vacatures. Het belang van een begeleider die dezelfde afkomst heeft dient dus genuanceerd en afgewogen te worden. Kennis over en ervaring met de doelgroep is echter wel wenselijk.

Discriminatie
Geconstateerd is voorts dat er een perceptieverschil te noteren valt inzake discriminatie bij sollicitaties. Beleidsmakers en -uitvoerders stellen dat bedrijven vandaag de dag toch nog altijd bewust of onbewust een grotere voorkeur hebben voor autochtonen dan voor allochtonen, hetgeen riekt naar discriminatie. In de enquête is aan respondenten gevraagd waarom men voor een baan is afgewezen of waarom men geen werk kan vinden. Hierbij zijn we dus uitgegaan van de beleving van de respondenten. Het blijkt dan dat antwoorden die verwijzen naar discriminatie zeer beperkt genoemd zijn. Een verklaring voor deze discrepantie kan zijn dat waar deskundigen bijvoorbeeld spreken van discriminatie bij een sollicitatieafwijzing, allochtonen dit zelf niet als zodanig ervaren (bijvoorbeeld omdat in de afwijzingsbrief staat dat hij of zij is afgewezen vanwege een gebrek aan werkervaring). Anderzijds kan het ook zo zijn dat beleidsmakers en -uitvoerders door de problemen met het plaatsen van allochtone klanten (te) weinig vertrouwen hebben in het bedrijfsleven. Samenwerking tussen beide partijen zal ervoor kunnen en moeten zorgen dat een groter vertrouwen tussen arbeidstoeleiders en bedrijfsleven leidt tot meer arbeidsmarktplaatsen voor allochtonen.

I&O Research IX



`Een spiegel liegt niet' Een beeld van de arbeidsmarktpositie van allochtonen in Overijssel 2002

Personeelsbeleid
In de interviews is gesteld dat de Nederlandse samenleving zal moeten leren minder door een witte bril te kijken. Vertalend naar de arbeidsmarkt heeft interculturalisatie niet alleen betrekking op het aannamebeleid, maar ook op het interne bedrijfsbeleid. Hierbij is het belangrijk dat beseft wordt dat allochtonen anders benaderd moeten worden. Uit de enquête is echter gebleken dat niet elke herkomstgroep in even grote mate voorstander van een andere benadering is. Zo geven Turkse werknemers vaker aan waarde te hechten aan een intercultureel bedrijfsbeleid dan bijvoorbeeld Surinaamse/Antilliaanse werknemers. Ook voelen Turkse werknemers zich in grotere mate (wel eens) anders behandeld door collega's of door de werkgever. Een intercultureel personeelsbeleid kenmerkt zich dan ook niet door het blindelings invoeren van allerlei voorzieningen voor allochtonen maar kenmerkt zich door rekening te houden met de gewoonten, voorkeuren en beleving van allochtone sollicitanten en werknemers.


6. Aanbevelingen
De onderzoeksresultaten bieden aangrijpingspunten voor het ontwikkelen en bijsturen van beleid gericht op het verbeteren van de arbeidsmarktpositie van allochtonen. De aanbevelingen voortkomend uit dit onderzoek zijn hierop gericht. De structuur van de aanbevelingen is opgebouwd rondom de stadia binnen het arbeidsparticipatieproces. In deze samenvatting zijn de aanbevelingen kernachtig weergegeven. Een nadere omschrijving en toelichting van de aangedragen aanbevelingen is te vinden in hoofdstuk 6.

A. Van non-participatie (niet willen werken) naar bruto participatie (willen werken en op zoek naar werk) Het activeringsbeleid moet gericht zijn op het stimuleren van de arbeidsbereidheid. Willen werken is natuurlijk niet afdoende. Niet alleen zal een passende opleiding of scholing nodig zijn, ook zal de bereidheid om te werken zich moeten vertalen in het actief op zoek gaan naar werk (al dan niet met begeleiding).
- Bevorder vooral onder Turken en Marokkanen het verenigingsleven: maatschappelijke participatie is laag.
- Bevorder sociale activering van allochtone arbeidsongeschikten: kunnen bijdrage leveren en hebben voorbeeld- functie voor jongeren.
- Promoot het zoeken naar werk: inzetten van sleutelfiguren/voorbeeldpersonen kan motivatie om te werken vergroten en kan helpen bij het zetten van de eerste stap in het zoekproces (procedure, kanalen, etc.).

B. Van bruto participatie naar netto arbeidsmarktparticipatie (werk hebben) Van volledige participatie op de arbeidsmarkt is sprake wanneer men werk heeft. Het stimuleringsbeleid dat gericht is op het verminderen van de werkloosheid onder allochtonen en het vergroten van de arbeidsdeelname richt zich met name op deze stap. De onderstaande aanbevelingen zijn uitgesplitst naar actor.
1. Voorwaardenscheppend beleid op gebied van scholing
- Naast taal ook aandacht voor non-verbale vaardigheden en maatschappij kennis: belangrijke gesignaleerde achterstanden.

- Voorlichting en begeleiding bij beroepskeuze: beroepskeuze dient gebaseerd te zijn op affiniteit, capaciteit, beroepsvoorkeur en beroepskans. Niet alleen voorlichting aan jongeren maar ook aan ouders, zodat stimulerende rol vergroot wordt.
- Preventief beleid en uitvalbeleid: actief beleid voeren op het voorkomen van opleidingsuitval en bij uitval begeleiding naar werk of andere opleiding.
- Opleidingsbeleid richten op gelijkstelling diploma's: opleidings- en toeleidingsprogramma opzetten die gericht zijn op afstemming tussen in buitenland voltooide opleiding en de Nederlandse eisen.

I&O Research X



`Een spiegel liegt niet' Een beeld van de arbeidsmarktpositie van allochtonen in Overijssel 2002


2. Beleidsmakers
- Gemeenten dienen meer te werken met een duidelijke, eenduidige en gecommuniceerde beleidsvisie en
-doelstellingen.
- Projectvoortgang monitoren en (laten) evalueren: inzicht in de effecten van werkgelegenheidsprojecten is belangrijk om voortschrijdend beleid te kunnen voeren.
- Streef naar betere beleidsafstemming door horizontale en verticale integratie: zowel professionals als werkzoekenden zijn gebaat bij een transparant arbeidsbemiddelingproces.
- Optimaliseer kennismanagement: project- en beleidsinformatie moet actueel, eenduidig, volledig en intern bekend zijn. Voorkom situatie van `project klaar, kennis en netwerk weg'.


3. Beleidsuitvoerders
- Bevorderen kwaliteit en duurzaamheid plaatsingen door financiële stimulansen in te bouwen: door het in de meeste gevallen ontbreken van (structurele) nazorg ontbreekt zicht op de kwaliteit en duurzaamheid van plaatsingen naar arbeid.
- Werkgelegenheidsprojecten afstemmen op beroepskans én beroepsvoorkeur: projecten dienen niet alleen afgestemd te zijn op het arbeidsperspectief maar op de beroepsvoorkeur en de culturele achtergerond van werkzoekenden.

- Inzet van begeleiders/consulenten die dicht bij doelgroep staan: kennis over en ervaring met de doelgroep draagt bij tot wederzijds begrip en vertrouwen.
- Wees selectief met het opstarten van projecten: niet binnenhalen van subsidie moet aanleiding vormen om een project op te starten maar de (urgentie)behoefte vanuit de doelgroep moet het uitgangspunt vormen.
- Meer duidelijkheid en eenduidigheid richting klant: communicatie over traject, aanpak, procedures, rechten en plichten, aanspreekpunten is voor verbetering vatbaar.
- Beperk het vissen in dezelfde vijver door meer doelgroepspecialisatie: reïntegratiebedrijven blijken veelal in dezelfde vijver te vissen, dit kan voorkomen worden meer doelgroepspecifieke contracten af te sluiten met deze instellingen. Specialisatie is nodig.
- Actief beleid om `temporary in, first out'-cirkel tegen te gaan: arbeidstoeleidende instanties zullen meer dan nu het geval is een actief beleid moeten voeren om allochtonen, die relatief vaak een baan hebben voor een bepaalde tijd, aan een vaste baan te helpen.


4. Bedrijfsleven
- Verbeter afstemming tussen bedrijfsleven en beleidsmakers en -uitvoerders: een goed arbeidsmarktbeleid valt of staat bij de opnamebereidheid van werkgevers. Het verschil in de perceptie ten aanzien van het aannamebeleid van bedrijven dient verkleind te worden.
- `Blik in de spiegel': maak organisaties bewust van de mate waarin men multicultureel is ingesteld en vergroot als overheid de geloofwaardigheid door zelf het voortouw te nemen.
- Betrek werkgevers meer bij werkgelegenheidsprojecten voor allochtonen: door werkgevers meer te betrekken bij projecten en ze medeverantwoordelijk te maken, wordt een groter draagvlak gecreëerd.
- Wijs bedrijven op de meerwaarde van allochtoon personeel: allochtonen vormen voor veel bedrijven een belangrijke (toekomstige) klantengroep.
- Aannamebeleid niet alleen richten op diploma's maar ook op in praktijk verworven vaardigheden: Erkenning van Elders Verworven Vaardigheden waarbij het accent op de praktijk wordt gelegd, kan de afstand tot de arbeidsmarkt verkleinen.
- Stem wervingskanaal af op zoekkanaal allochtonen: dit betekent dat niet alleen via formele maar ook via informele kanalen gezocht kan worden naar allochtone kandidaten.

I&O Research XI



`Een spiegel liegt niet' Een beeld van de arbeidsmarktpositie van allochtonen in Overijssel 2002


5. Zelforganisaties
- Inzet van zelforganisaties kan zinvol zijn: de inzet en betrokkenheid van zelforganisaties bij werkgelegenheidsprojecten moet per project worden afgewogen.

C. Behoud van arbeidsmarktparticipatie (voorkomen van terugval naar werkloosheid) Belangrijk is dat een stabiele positie op de arbeidsmarkt verworven wordt. Dit betekent dat de kans op terugval naar werkloosheid zo klein mogelijk dient te zijn. Hierbij is een aantal aspecten van belang, zoals het type contract, de afstemming tussen opleiding en werk en de arbeidstevredenheid.

D. Positieverbetering: opwaartse arbeidsmobiliteit Als laatste kan de positie van werkenden verbeteren naarmate men meer werkervaring heeft en vaker promotie maakt. Allochtonen met een sterke positie op de arbeidsmarkt kunnen fungeren als rolmodel.

In de onderstaande aanbevelingen wordt een richting aangegeven waarin kansrijke oplossingen kunnen worden gezocht ten aanzien van behoud en verbetering van de arbeidsmarktpositie.
- Begeleiding na overstap van werkloos naar werkend: de kans op terugval naar werkloosheid kan verkleind worden door op de werkvloer nazorg of begeleiding te leveren waarbij ook collega-werknemers betrokken worden.

- Actief scholingsbeleid: door scholing op de werkplek gaat men beter functioneren waardoor de kansen op een vast contract en/of promotie toenemen.
- Loopbaanbegeleiding: voor werkenden die nog geen stabiele positie op de arbeidsmarkt hebben is voorlichting over mogelijkheden en onmogelijkheden, rechten en plichten over het werk en hulp bij het zoeken naar bijvoorbeeld geschikte vacatures van belang.
- Maximale toegankelijkheid arbeidsmarktinformatie: stringentere naleving van de Wet Samen moet leiden tot meer bruikbare informatie over de (ontwikkeling van de) positie van werkende allochtonen hetgeen een aanvullende basis is voor beleidsvorming en -sturing.

I&O Research XII



`Een spiegel liegt niet' Een beeld van de arbeidsmarktpositie van allochtonen in Overijssel 2002


1. Inleiding











1.1. Aanleiding voor het onderzoek



Nederland heeft zich ontwikkeld tot een multicultureel palet. Ondanks de verschillende achtergronden en motieven zijn arbeidsmigranten, gezinsherenigers, vluchtelingen, en diverse andere etniciteitsgroepen door de jaren heen onderwerp geweest van migrantenbeleid, minderhedenbeleid, integratiebeleid. Hoewel met het beleid de nodige resultaten zijn geboekt, is ook vandaag de dag de beleidsaandacht voor allochtonen nog altijd groot.

De beleidsaandacht heeft voornamelijk te maken met de meervoudige achterstandssituatie waarin een groot deel van de etnische minderheden zich bevindt. Ondanks jaren van stimuleringsbeleid is de sociaal economische positie van etnische minderheden over het algemeen nog altijd ongunstig ten opzichte van autochtone Nederlanders. Overijssel vormt hierop geen uitzondering. Ook daar is er sprake van een achterstandssituatie. Hierbij speelt de textielachtergrond van een aantal grote steden waarbij ook grote hoeveelheden buitenlandse arbeidskrachten zijn ingezet, een rol van betekenis. Niet alleen binnen allochtone bevolkingsgroepen maar ook binnen de provincie Overijssel zijn natuurlijk gradaties aan te brengen in de omvang van de problematiek. Zo functioneert de ene groep allochtonen beter dan de andere en is de problematiek omtrent de sociaal economische positie van allochtonen per stad verschillend.

Het onvoldoende aanwezig en ontsloten zijn van kennis omtrent de huidige arbeidsmarktsituatie van allochtonen in de 5 grote steden van Overijssel (Almelo, Hengelo, Zwolle, Deventer en Enschede) is voor deze 5 Overijsselse steden en de Provincie Overijssel aanleiding geweest om een onderzoek te initiëren. Zo is er behoefte aan een vergelijking tussen de steden, hetgeen tot op heden door gebruik en aanwending van verschillende definities en data niet goed mogelijk is geweest. Daarnaast is onvoldoende bekend wat belangrijke verklarende en beïnvloedende factoren zijn voor de arbeidsmarktpositie van allochtonen in Almelo, Hengelo, Deventer, Zwolle en Enschede.

Kortom, de vijf grote steden van Overijssel alsmede de Provincie Overijssel zijn van mening dat er onvoldoende informatie, kennis en inzicht is omtrent:
* de omvang en ontwikkeling van de allochtone beroepsbevolking (bij gebruikmaking van eenduidige definiëring en afbakening);
* de arbeidsmarktpositie van allochtonen;
* de factoren ter verklaring van de arbeidsmarktpositie van allochtonen.
Hierbij is behoefte aan enerzijds een vergelijking tussen de steden en anderzijds een vergelijking tussen de onderscheiden etniciteitsgroepen, waarbij nu eens niet alleen gekeken wordt naar de werkzoekende maar ook naar de werkende allochtonen.

I&O Research 1



`Een spiegel liegt niet' Een beeld van de arbeidsmarktpositie van allochtonen in Overijssel 2002


1.2. Onderzoeksvragen



De doelstelling is tweeledig. Ten eerste beoogt dit onderzoek inzicht te geven in de kennis omtrent de arbeidsmarktpositie van allochtonen in de 5 grote Overijsselse steden. Dit is niet alleen gebeurd door feiten te verzamelen en door deskundigen aan het woord te laten, maar ook door de doelgroep zelf te horen. Hoe beleven zij hun arbeidsmarktpositie? Zijn zij zelf ook van mening dat allochtonen op de arbeidsmarkt een achterstand hebben ten opzichte van autochtonen? Ten tweede beoogt het rapport een bijdrage te leveren aan het ontwikkelen van aanbevelingen over de wijze waarop om het toekomstig beleid ten aanzien allochtonen op een zodanige manier vorm kan worden gegeven dat daarmee de arbeidsmarktpositie in de vijf steden versterkt wordt. Beide doelstellingen zijn geconcretiseerd in de volgende onderzoeksvragen die in de hoofdstukken 2 tot en met 5 van dit rapport worden beantwoord:
- Wat is de omvang en samenstelling van het arbeidsaanbod allochtonen in de grote steden van Overijssel?
- In welk opzicht verschillen de gemeenten hierin van elkaar?
- Wat is hierin de rol van de verschillen in structuur van de werkgelegenheid tussen de gemeenten?
- Welke structurele knelpunten zijn er te constateren op het gebied van arbeidstoeleiding en de toegankelijkheid van de arbeidsmarkt voor allochtonen?
- Wat zijn de succes- en faalfactoren geweest bij projecten in het verleden? Wat is `bad' en wat is `best practice'?

- Wat zijn knelpunten en kansen ten aanzien van de positie van de allochtone beroepsbevolking op de arbeidsmarkt?

- Hoe beoordelen allochtonen zelf hun positie op de arbeidsmarkt?

1.3. Onderzoeksstructuur



In het onderzoek ligt enerzijds het accent op het ontsluiten van reeds beschikbare secundaire informatie, anderzijds het verzamelen van primaire informatie. Het figuur 1.1 laat zien dat het onderzoek een kwantitatieve en een kwalitatieve insteek heeft. Bij het kwantitatieve onderdeel gaat het primair om meetbare aspecten van de doelgroep zoals omvang en ontwikkeling, maar - voor zover mogelijk - ook onafhankelijke, verklarende kenmerken als etniciteit, opleiding, geslacht, leeftijd en dergelijke. In het kwalitatieve gedeelte wordt de problematiek ingekleurd vanuit een meer subjectief perspectief. Hoe beoordelen enerzijds lokale deskundigen en anderzijds de doelgroep zelf de arbeidsmarktpositie van allochtonen in de Overijsselse steden.


2 I&O Research



`Een spiegel liegt niet' Een beeld van de arbeidsmarktpositie van allochtonen in Overijssel 2002

Figuur 1.1
Onderzoeksmodel.

eenduidige definiëring en afbakening doelgroep

arbeidsmarktpositie doelgroep

kwantitatief kwalitatief = meetbaar = perceptie

statistische analyse: interviews:
- omvang - afhankelijke factoren
- ontwikkeling deskundigen/werkveld
- onafhankelijke factoren enquête: enquêtes:
- onafhankelijke factoren - afhankelijke factoren doelgroep zelf

Het onderzoek is opgebouwd uit een drietal fasen, die als volgt zijn uitgevoerd.

Fase 1: statistische analyse De eerste fase behelst het verrichten van een statistische analyse van de arbeidsmarkt voor allochtonen. Er wordt al veel informatie verzameld. Dit gebeurt evenwel gefragmenteerd, op stedelijk niveau, met gebruikmaking van afwijkende definities waardoor vergelijking niet altijd goed mogelijk is. Daarnaast geldt dat voor een aantal informatiebronnen geen uitsplitsing naar etniciteit mogelijk is. Door gebruik te maken van een eenduidige definiëring kan voor alle vijf steden informatie gepresenteerd worden over de volgende aspecten:
- de potentiële allochtone beroepsbevolking;
- de niet-werkzame allochtone beroepsbevolking;
- koppeling werkgelegenheid en niet-werkzame allochtone beroepsbevolking.
Fase 2: interviews
De uitkomsten van de statistische analyse hebben mede als input gediend voor de volgende stap: een serie interviews met lokale experts. In alle vijf steden zijn gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van organisaties van allochtonen, verantwoordelijke beleidsmedewerkers van de gemeenten, medewerkers van organisaties voor toeleiding naar de arbeidsmarkt, werkgeversorganisaties en grote werkgevers. Tijdens deze gesprekken is ingegaan op de gevonden resultaten van de statistische analyse, de knelpunten ten aanzien van bestaand beleid, de verwachte effectiviteit van beleidsinstrumenten en maatregelen, succes- en faalfactoren van specifieke projecten en kansen en knelpunten ten aanzien van de arbeidsmarktpositie van allochtonen.

I&O Research 3



`Een spiegel liegt niet' Een beeld van de arbeidsmarktpositie van allochtonen in Overijssel 2002

Fase 3: enquête
Tenslotte is een enquête onder allochtonen (werkende en niet-werkenden) gehouden, gericht op de ervaringen en beleving van hun mogelijkheden en knelpunten op de arbeidsmarkt. De conclusies uit de statistische analyse en uit de diepte-interviews zijn verwerkt in de vragenlijst. Per gemeente zijn 100 geslaagde gesprekken gevoerd. Met deze respons is het mogelijk een verantwoorde weergave te geven van de mening van de allochtonen zelf over hun positie op de arbeidsmarkt. Naar onze mening is een strikt wetenschappelijke benadering van de representativiteit van deze enquête niet opportuun. Bij deze keuze moet er wel rekening mee gehouden worden dat een representatieve weergave van de verschillende nationaliteiten onder de allochtonen niet mogelijk is, maar wel voldoende indicaties geeft. Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van een steekproef waarbij de gegevens afkomstig zijn van de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) van alle vijf deelnemende gemeenten. De steekproeven zijn per gemeente gestratificeerd op basis van etniciteit.


1.4. Leeswijzer




Dit rapport volgt in hoofdlijnen de volgorde waarin de onderzoeksvragen zijn gesteld. Voordat in hoofdstuk 2 de beantwoording van de eerste onderzoeksvraag aan de orde komt, wordt een verantwoording gegeven van de gebruikte definities en wordt de doelgroep afgebakend. Hierna volgen de resultaten van de statistische analyse van de arbeidsmarkt voor allochtonen. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met een conclusie. Hoofdstuk 3 behandelt de uitkomsten van een serie interviews met lokale experts, waarbij het accent ligt op de succes- en faalfactoren ten aanzien van de arbeidsmarktpositie van allochtonen en meer specifieker succes- en faalfactoren van beleid gericht op het verbeteren van de arbeidsmarktpositie van allochtonen. In hoofdstuk 4 komt de doelgroep zelf aan het woord: hoe beoordelen allochtonen zelf hun positie op de arbeidsmarkt? Aandacht wordt onder meer besteed aan de huidige en gewenste positie op de arbeidsmarkt, het zoekproces, positie op de werkvloer en maatschappelijke participatie. Hoofdstuk 5 is vervolgens gewijd aan een integratie van de drie verrichtte deelonderzoeken: zijn er afwijkende en elkaar tegensprekende uitkomsten te signaleren. Het laatste hoofdstuk, hoofdstuk 6, bevat tot slot aanbevelingen gericht op mogelijkheden om respectievelijk de arbeidsbereidheid en de arbeidsdeelname te vergroten en de positie op de arbeidsmarkt te verbeteren.

De snelle lezer kan volstaan met de samenvatting, eventueel aangevuld met de hoofdstukken 5 en 6.


4 I&O Research



`Een spiegel liegt niet' Een beeld van de arbeidsmarktpositie van allochtonen in Overijssel 2002


2. Statistische analyse arbeidsmarktpositie










2.1. Inleiding




Er zijn veel instellingen die zich bezighouden met verzamelen en ontsluiten van gegevens. In dit hoofdstuk wordt een inventarisatie en presentatie van bestaand cijfermateriaal gegeven. Naast deze data-exercitie wordt ook inhoudelijk ingegaan op welke arbeidsmarktinformatie nog ontbreekt en waar problemen ontstaan in de definitiehantering waardoor vergelijking van cijfers bemoeilijkt wordt.

Bronnen voor deze informatieverzameling zijn:
* het GBA van de deelnemende gemeenten voor het berekenen van de omvang van de potentiële beroepsbevolking naar etnische herkomst;
* de bestanden van het RBA (CWI)1 voor de berekening van de omvang van de niet-werkende werkzoekers;
* tabellen van de BIRO (Bedrijven en Instellingen Register Overijssel) voor de omvang en de structuur van de werkgelegenheid.

Voorafgaande aan de behandeling van de statistische gegevens worden de gehanteerde definities gepresenteerd. In paragraaf 2.3 en 2.4 wordt het arbeidsaanbod geanalyseerd. In de eerste paragraaf van dit hoofdstuk wordt de omvang en samenstelling van de potentiële beroepsbevolking naar herkomst beschreven. Paragraaf 2.4 bevat een analyse van de omvang en samenstelling van het niet-werkende werkzoekende deel van de beroepsbevolking, uitgesplitst naar etniciteit. Aanvullend worden ook arbeidsmarkt relevante kenmerken meegenomen, zoals bijvoorbeeld opleiding, inschrijvingsduur, bemiddelbaarheid. Van zowel de potentiële beroepsbevolking als van de niet-werkende werkzoekenden is voorts een mutatieanalyse gemaakt, waardoor inzicht ontstaat in de dynamiek in de vijf steden. De gegevens van het RBA worden in paragraaf 2.5 afgezet tegen gegevens van het BIRO: de beroepsklasse-voorkeur van NWW-ers wordt vergeleken met de sectorale werkgelegenheidsstructuur in Almelo, Hengelo, Deventer, Zwolle en Enschede. Een evaluatie van de toepasbaarheid van de secundaire gegevens is opgenomen in bijlage 1.


2.2. Gehanteerde definities en indelingen



Om een goede intergemeentelijke vergelijking te kunnen maken, is zoals reeds gezegd afstemming en eenduidigheid essentieel. Belangrijke afhankelijkheid hierbij is een uniforme definitie- en begripshantering. Om te beginnen zijn twee belangrijkste etniciteitdefinities kritisch tegen het licht gehouden.


1 Het RBA en Arbeidsbureau zijn met de ingang van de Wet SUWI (Structuur Uitvoering Werk en Inkomen) per 1 januari 2001 samengevoegd tot het CWI (Centrum voor Werk en Inkomen).

I&O Research 5



`Een spiegel liegt niet' Een beeld van de arbeidsmarktpositie van allochtonen in Overijssel 2002

In dit hoofdstuk is gebruik gemaakt van een drietal databronnen, namelijk gegevens over de potentiële beroepsbevolking afkomstig zijnde uit de GBA, werkloosheidsgegevens van het CWI en gegevens over werkgelegenheid van het BIRO. Voor de eerste twee geldt dat een uitsplitsing naar etniciteit mogelijk is. Voor de gegevens over de beroepsbevolking geldt dat de VNG-definitie is gehanteerd, terwijl het CWI bij registratie gebruikt maakt van de definitie van de Wet Samen.

Definitiekader VNG

Etniciteit:
bij de identificatie van personen naar etniciteit oftewel etnische herkomst is gebruik gemaakt van drie criteria:
- het geboorteland van de persoon zelf;
- het geboorteland van diens moeder; en
- het geboorteland van diens vader. (Heeten, J. den, A.O. Verweij: Identificatie en registratie van etnische herkomst; een handleiding voor registratie en beleid; VNG, 1993.)

Met behulp van deze drie identificatiecriteria worden de personen vervolgens geclassificeerd, waarbij prioriteit wordt gegeven aan de identificatie van achterstandsgroepen. Dit houdt in dat de geboortelanden worden ingedeeld in categorieën op basis van de kansen die personen uit die categorieën hebben in Nederland. Die indeling van de geboortelanden is als volgt: A1. Nederland;
A2. Overige rijke landen, die geen onderwerp zijn van achterstandsbeleid; Noord-West Europa, Noord-Amerika, Australië, Nieuw-Zeeland, Japan, Israël/Palestina, inclusief het voormalig Nederlands-Indië (Nederlands Indië en Nederlands Nieuw Guinea); en B. Overige landen, die potentieel doelgroep zijn van achterstandsbeleid; Oost-Europa, Zuid-Europa, Azië, Midden- en Zuid-Amerika, Afrika.

De drie identificatiecriteria (geboorteland van de persoon (GLP), geboorteland van de moeder (GLM) en geboorte- land van de vader (GLV)) worden gebruikt bij de classificatie. De prioriteitsvolgorde die wordt toegepast bij de indeling is als volgt:
1. bij het bepalen of een persoon tot de doelgroep van het achterstandsbeleid behoort wordt in eerste instantie naar het eigen geboorteland gekeken. Indien GLP een land is uit de B-categorie krijgt de persoon bij de classificatie de landcode van zijn geboorteland.
2. indien GLP behoort tot de A1/A2-categorie, dan wordt gekeken naar het geboorteland van de moeder. Als GLM in de B-categorie valt, krijgt de persoon bij de classificatie de landcode van GLM.
3. in het geval GLP en GLM deel uit maken van de A1/A2-categorie, dan wordt gekeken naar het geboorteland van de vader. Als GLV in de B-categorie valt, krijgt de persoon bij de classificatie de landcode van GLV. Als beide ouders in verschillende landen uit de B-categorie zijn geboren, is het geboorteland van de moeder doorslaggevend.
4. als alle drie geboortelanden in de A1/A2-categorie vallen, valt de classificatie ook in deze categorieën. Daarbij loopt het onderscheid tussen A1 en A2 analoog aan het onderscheid tussen A1/A2 en B.
5. indien één of twee geboortelandcodes ontbreken, worden deze genegeerd. De wel bekende landcodes zijn dan bepalend voor de classificatie.
6. indien alle drie geboortelandcodes ontbreken, wordt de classificatie 0000 = onbekend.








6 I&O Research



`Een spiegel liegt niet' Een beeld van de arbeidsmarktpositie van allochtonen in Overijssel 2002

In de tabellen met informatie over de omvang en samenstelling van de verschillende groepen van etnische herkomst is omwille van de overzichtelijkheid een aantal etniciteitsgroepen samengevoegd:
* Nederland;

* Westerse landen; dit zijn met uitzondering van Nederlands Nieuw Guinea en Nederlands Indië dezelfde landen als de A2-landen. De zogenaamde rijke, Westerse landen die geen onderwerp zijn van achterstandsbeleid (Noord- en West-Europa, Noord-Amerika, Australië, Nieuw-Zeeland, Japan en Israël);
* Niet-Westerse landen:
- Indonesië, Nederlands Nieuw Guinea en Nederlands Indië;
- Suriname/Nederlandse Antillen (en Aruba);
- Turkije;

- Marokko;

- overige mediterrane landen; Portugal, Spanje, Andorra, Gibraltar en de Canarische eilanden, Italië, San Marino en Vaticaanstad, Albanië, Griekenland, Cyprus, Malta, Syrië, Libanon, Egypte/Verenigde Arabische Republiek, Algerije, Tunesië en Libië;
- Oost-Europa: de Oost-Europese landen (Polen, Tsjechië, Slowakije, Tsjecho-Slowakije Hongarije, Bulgarije en Roemenië) samen met (ex-) Joegoslavië en (ex-) USSR; en
- overige
landen.

Definitiekader CWI

Etnische minderheid (wet Samen): Onder de doelgroep etnische minderheden wordt verstaan de doelgroep van de Wet Samen. Tot de doelgroep van deze wet behoren:

1. een persoon geboren in Turkije, Marokko, Suriname, Nederlandse Antillen, Aruba, voormalig Joegoslavië, of in andere landen in Zuid- of Midden-Amerika, Afrika, Azië met uitzondering van Japan en voormalig Nederlands-Indië (Mensen die na 27 december 1949 in Indonesië geboren zijn, behoren dus wel tot de doelgroep).

2. een persoon die voorkomt in het register, bedoeld in artikel I, onder b, van de Wet Rietkerk-uitkering (heeft betrekking op de Molukse bevolkingsgroep);
3. de kinderen van de onder a. en b. genoemde personen; Definitie van `wet Samen'; Registratie en meting door Arbeidsbureau/CWI

Vergelijkbaarheid etniciteitdefinities VNG en Wet Samen: De etniciteitdefinitie van het VNG (=Vereniging Nederlandse Gemeenten) is een objectieve en allesomvattende definitie om de etniciteit te bepalen. De etniciteitdefinitie van de Wet Samen heeft het alleen over een beperkt aantal doelgroepen en geeft geen prioriteiten aan om de etniciteit te bepalen. Voor de bij de Wet Samen genoemde doelgroepen zal de VNG-definitie in het algemeen dezelfde etniciteitsgroep opleveren. Dit is dan ook in de gemaakte overzichten aangenomen. Een eenduidig gebruik van het begrip etniciteit kan alleen wanneer op caseniveau voor zowel werkenden als niet-werkenden het geboorteland, geboorteland moeder en geboorteland vader bekend zijn/worden genoteerd. Alleen dan kan op een 100% eenduidige manier geanalyseerd worden.

I&O Research 7



`Een spiegel liegt niet' Een beeld van de arbeidsmarktpositie van allochtonen in Overijssel 2002

Kanttekening
Door de brede definitie van de doelgroep zijn zonder twijfel personen in de herkomstgroepen terechtgekomen die zeker geen onderwerp van achterstandenbeleid zijn. Er valt hierbij bijvoorbeeld te denken aan kinderen die geadopteerd zijn, en met name mensen die vanwege hun (hooggekwalificeerde) werk naar Nederland zijn gekomen of (klein)kinderen van Nederlandse (groot)ouders die bij de geboorte (van een van hun ouders) in het buitenland aan het werk waren (b.v. diplomatieke dienst) en over het algemeen uit de betere lagen van de bevolking komen. Een ander aandachtspunt is dat Molukkers niet kunnen worden uitgelicht in de resultaten van de statistische analyse en de enquêteresultaten. Molukkers zijn in drie van de vijf grote gemeenten aanwezig, te weten Zwolle, Deventer en Almelo (naar schatting respectievelijk 600, 800 en 700 personen). In Enschede en Hengelo wonen nauwelijks Molukkers. Molukkers worden in de GBA echter niet als aparte herkomstgroep geregistreerd. Dit maakt het onmogelijk om deze groep apart uit bevolkingsbestanden te destilleren2. Hierdoor zijn Molukkers waarschijnlijk ondergesneeuwd in groep Indonesiërs. Indonesiërs zijn in mindere mate aangewezen als doelgroep van achterstandsbeleid, terwijl Molukkers dit wel zijn. Dit impliceert dat de resultaten zoals deze gepresenteerd worden in hoofdstuk 2 en 4 soms een te zonnig beeld kunnen geven. Er moet dus zeker voor ogen worden gehouden dat de doelgroep van de steekproef zeker niet alleen bestaat uit personen die voldoen aan de definitie van allochtoon zoals die in de hedendaagse spreektaal gebruikelijk is én de praktijk van het achterstandenbeleid.


2.3. De beroepsbevolking



In deze paragraaf wordt uitgebreid ingegaan op de omvang en samenstelling van de potentiële beroepsbevolking in de vijf grote Overijsselse steden. Tot de potentiële beroepsbevolking behoren alle 15-64 jarigen in een gemeente3. De etniciteit is hierbij de centrale onderscheidende variabele. Ten aanzien van de indeling naar etniciteit is de VNG-definitie gehanteerd (zie paragraaf 2.2). De gehele paragraaf is gebaseerd op gegevens afkomstig zijnde uit de GBA (Gemeentelijke Basis Administratie) van Almelo, Hengelo, Deventer, Zwolle en Enschede.

Tabel 2.1
Absolute ontwikkeling potentiële beroepsbevolking 5 grote Overijsselse steden, 1997-2001.
1997 2001 verschil

Ned. Westers Niet-W. Ned. Westers Niet-W. Ned. Westers Niet-W.

Zwolle                   60.272 2.092 7.737 62.471 2.226 9.072 2.199  134 1.335

Deventer 36.784 1.808 8.023 44.858 2.070 10.126 8.074 262 2.103

Almelo 34.106 2.208 7.715 36.315 2.134 8.788 2.209 -74 1.073

Enschede 77.331 8.471 16.645 75.858 8.052 19.982 -1.473 -419 3.337

Hengelo 42.187 3.029 7.216 42.189 2.919 8.500 2 -110 1.284


5
steden
totaal 250.680 17.608 47.336 261.691 17.401 56.468 11.011 -207 9.132 Bron: GBA