European Commission

ip/02/1445

Brussel, 9 oktober 2002

Commissie begint onderzoek naar voorgenomen steun voor motorenfabriek van DaimlerChrysler in Berlijn

De Commissie heeft besloten een formeel onderzoek in te stellen naar Duitse plannen om circa 52 miljoen regionale steun toe te kennen voor een investering van DaimlerChysler AG in Berlijn. Momenteel heeft de Commissie nog niet kunnen uitmaken of de voorgenomen steun kan worden goedgekeurd op basis van de Europese kaderregeling inzake staatssteun aan de automobielindustrie.

In maart 2002 hebben de Duitse autoriteiten hun voornemen aangemeld om 51,92 miljoen (netto contante waarde) regionale steun toe te kennen voor een investering van DaimlerChrysler AG in Berlijn. Het project betreft de productie van een nieuwe 6-cylinder dieselmotor en nokkenassen voor motoren; het project zal worden verwezenlijkt in de motorenfabriek Berlijn-Marienfelde, waar DaimlerChrysler momenteel motoren en motoronderdelen bouwt. De subsidiabele investering bedraagt circa 188 miljoen (netto contante waarde). Het project zou naar verwachting 729 permanente banen opleveren.

De informatie die Duitsland tot dusver verstrekt heeft, volstaat niet om aan te tonen dat de voorgenomen steun in overeenstemming is met de beginselen van de Europese kaderregeling inzake staatssteun aan de automobielindustrie (1997).

Volgens deze kaderregeling moet de Commissie ervoor zorgen dat steun die in deze sector wordt toegekend, zowel noodzakelijk als evenredig is.

Volgens de kaderregeling mag een onderneming subsidies ontvangen om de additionele kosten te compenseren die voortvloeien uit de keuze voor een bepaalde locatie in een steungebied ten opzichte van een andere, attractievere locatie.

Volgens de Duitse autoriteiten twijfelde DaimlerChrysler voor deze investering tussen de bestaande motorenfabriek te Berlijn en de locatie te Cugir (Roemenië). Op dit moment betwijfelt de Commissie evenwel dat DaimlerChrysler wel ernstig overwoog om in Cugir te investeren. Zonder een alternatieve locatie zou het project niet als "mobiel" beschouwd kunnen worden en was de steun niet noodzakelijk geweest om het project in Berlijn uit te voeren.

De Commissie heeft ook vragen bij de evenredigheid van deze steun. Met name het beweerde kostennadeel van Berlijn ten opzichte van Cugir kan lager uitvallen dan de berekening uit de kosten-batenanalyse zoals die bij de Commissie aangemeld werd. Ook op een aantal andere punten heeft de Commissie nog vragen: de huurkosten voor extra ruimte in de Berlijnse fabriek, de gevolgen die een investering in Cugir gehad zou hebben voor de werkgelegenheid in de Berlijnse fabriek, en de kwantificering van mogelijke risico's van Cugir op politiek, juridisch en kwaliteitsniveau. Tenslotte wil de Commissie ook meer duidelijkheid over de effecten van de investeringen op de totale productiecapaciteit van de DaimlerChrysler-groep.

De inleiding van een formeel onderzoek is een standaardprocedure bij het onderzoek naar investeringssteun voor de automobielindustrie. Een en ander loopt niet vooruit op de definitieve uitkomst, maar creëert een transparantere procedure, die derden de kans biedt hun opmerkingen te maken. De Duitse autoriteiten hebben één maand de tijd om alle informatie te verstrekken die nodig is voor de beoordeling van deze zaak.

Achtergrond

Volgens de communautaire kaderregeling voor staatssteun aan de automobielindustrie van 1997 moet de onderneming die steun ontvangt, duidelijk aantonen dat zij een economisch levensvatbare alternatieve locatie voor haar project heeft. Met andere woorden, het project moet "mobiel" zijn en de steun moet noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het project op de locatie waar het gepland is.

Om de evenredigheid van de steun na te gaan, wordt een kosten-batenanalyse uitgevoerd. Daarbij worden de kosten die een investeerder zou moeten maken om het project in de betrokken regio uit te voeren, vergeleken met de kosten voor een identiek project op de alternatieve locatie. Op die manier wordt het mogelijk de specifieke regionale handicaps van het project te bepalen. De steun mag het regionale-steunplafond voor nieuwe investeringen in dat gebied niet overschrijden, noch mag hij hoger liggen dan de regionale handicap die wordt berekend op basis van de kosten-batenanalyse.

De bestaande kaderregeling voor staatssteun aan de automobielindustrie loopt af in december 2002. Vanaf 2004 zal de sector van de motorrijtuigen volledig geïntegreerd worden in de nieuwe multisectorale kaderregeling betreffende regionale steun voor grote investeringsprojecten, die van kracht zal worden per 1 januari 2004. De regels van deze nieuwe multisectorale kaderregeling worden strenger naar gelang de omvang van de investering. Bovendien wordt een lijst vastgesteld van sectoren die te kampen hebben met zware structurele moeilijkheden. Deze sectoren zullen na 2004 niet langer in aanmerking komen voor regionale steun.

In afwachting zullen in 2003 zeer eenvoudige overgangsregels van toepassing zijn voor deze sector. Volgens deze regels komen projecten in de sector motorrijtuigen in aanmerking voor steun tot 30% van het toegestane maximum voor elke regio (tegenover 100% onder de bestaande regels).