---

Kamervragen en antwoorden
---

het jaarverslag MID 2001

16-10-2002

Hierbij bied ik u de antwoorden aan op de vragen van de vaste commissie voor Defensie (uw kenmerk Def 02-112) over het jaarverslag van de MI(V)D 2001.

DE MINISTER VAN DEFENSIE

1. Hebben zich in 2001 tekortkomingen in de personele of materiële capaciteit van de Militaire Inlichtingendienst (MID) voorgedaan die geleid hebben tot een tekort schietende informatievoorziening? Zo ja, welke maatregelen zijn hiertegen genomen?

Antwoord: Neen. Wel leggen de vredesoperaties waaraan Nederland deelneemt en de intensivering van de bestrijding van terrorisme een groot beslag op de capaciteiten van de MIVD. Pieken in de werkbelasting worden opgevangen door herschikking van prioriteiten.

2. Is er, om tot aanvulling van informatie te komen op punten waar Nederland tekortschiet, een bepaalde werkwijze vastgelegd voor informatie-uitwisseling van de MID met buitenlandse inlichtingendiensten en overige Nederlandse inlichtingendiensten alsmede met Nederlandse diplomatieke diensten? Welk departement is hiervoor verantwoordelijk?

Antwoord: Op grond van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (WIV) 2002 (Stb. 2002, 148) verlenen de MIVD en de AIVD elkaar zoveel mogelijk medewerking. Deze medewerking bestaat onder meer uit het (wederzijds) verstrekken van gegevens. Eveneens op grond van deze wet onderhouden de hoofden van de diensten relaties met daarvoor in aanmerking komende inlichtingen- en veiligheidsdiensten van andere landen. De wet stelt daarbij als voorwaarde voor het verstrekken van gegevens of ondersteuning aan deze buitenlandse diensten dat: 1. dit niet onverenigbaar mag zijn met de belangen die de diensten hebben te behartigen; en 2. een goede taakuitvoering door de diensten zich hiertegen niet verzet.

Daarnaast zijn de diensten bevoegd zich bij de uitvoering van hun taak, voor het verzamelen van gegevens te wenden tot bestuursorganen, ambtenaren en een ieder die geacht wordt de benodigde gegevens te kunnen verstrekken. Voor de activiteiten van de MIVD is het ministerie van Defensie verantwoordelijk. De Commissie van Toezicht betreffende de inlichtingen- en veiligheidsdiensten ziet toe op de rechtmatigheid van de uitvoering.

3. In overleg met wie of met welke departementen stelt de regering voor de jaarlijkse Inlichtingen- en Veiligheidsbehoefte Defensie aandachtsgebieden vast?

Antwoord: In de Inlichtingen- en Veiligheidsbehoefte Defensie (IVD) is opgenomen welke resultaten de politieke en ambtelijke leiding van het ministerie van Defensie, de Chef Defensiestaf en de Bevelhebbers van de vier krijgsmachtdelen van de MIVD vragen en op welke onderzoeksgebieden de dienst zich moet richten in het kader van haar taken als genoemd onder artikel 7, tweede lid a tot en met d van de Wet Inlichtingen en Veiligheid. De IVD is een intern defensiedocument en wordt formeel vastgesteld door de Minister van Defensie.

4. Voorziet de regering wijzigingen in de lange termijnvisie en organisatiestructuur van de MID om in de toekomst meer inlichtingen te kunnen verschaffen over de verdere ontwikkeling van het internationaal terrorisme en de risico's hiervan voor de krijgsmacht? Blijft het ministerie van Defensie de eerstverantwoordelijke voor de MID?

Antwoord: Terrorisme vormt een permanente bedreiging van de internationale veiligheid die zich op onverwachte plaatsen en momenten kan manifesteren. Deze dreiging kan zich ook richten tegen defensiebelangen in Nederland of daarbuiten. Om die reden is de MIVD in het kader van de intensiveringen op het gebied van terrorismebestrijding structureel met 24 functies uitgebreid. Een deel van deze functies wordt ondergebracht binnen een nieuwe organisatie-eenheid die zich specifiek bezighoudt met internationaal terrorisme en de risico's hiervan voor de krijgsmacht. De overige functies worden toegevoegd aan bestaande organisatieonderdelen die een taak hebben op het gebied van inlichtingen over terrorisme. Het ministerie van Defensie blijft eerstverantwoordelijke voor de MIVD.

5. De MID gaat in op een nieuw soort terrorisme, te weten terrorisme dat religieus ideologisch geïnspireerd is en vervuld is van haat tegen de Westerse samenleving. Ziet de regering daadwerkelijk de Westerse samenleving als doelwit van die haat, of veeleer de Verenigde Staten, zijnde de voornaamste exponent van het Westen?

Antwoord: Zoals vermeld in het jaarverslag ziet de regering in de opkomst van een nieuw soort terrorisme een bedreiging voor de hele westerse samenleving en niet alleen voor de Verenigde Staten. Deze opvatting wordt gestaafd door activiteiten van terroristen in de hele westerse samenleving.

6. Welke specifieke maatregelen neemt Defensie c.q. de MID ter voorkoming van terrorisme op het gebied van 'information operations', waarvoor Nederland als open kennissamenleving evenals Defensie zeer kwetsbaar is?

7. Kan de regering in het kader van de analyse van het internationaal terrorisme nader ingaan op de zogenaamde information operations, aanslagen op computernetwerken, dit mede gezien de recente berichten over mogelijke aanvallen door leden van het Al-Qaida-netwerk op Amerikaanse computersystemen?

Antwoord op 6 en 7: Internationaal opererende terroristen beschikken over voldoende kennis en fondsen om ook van information operations gebruik te kunnen maken. Maatregelen zijn derhalve noodzakelijk. In het rapport van de taakgroep Defensie & Terrorisme zijn in dit kader aanvullende maatregelen op het gebied van inlichtingen en veiligheid aangekondigd. Dit betreft de op beperkte schaal uitbreiding van de capaciteit van de MIVD om geautomatiseerde netwerken binnen te dringen (hacken) om terroristische organisaties in kaart te brengen en hun capaciteiten en bedoelingen te achterhalen. Voorts wordt in het kader van de bescherming van de Defensie ICT-infrastructuur geëvalueerd in welke mate en op welk niveau technische systeembeheerfuncties van civiel personeel zijn aangemerkt als vertrouwensfuncties waarvoor veiligheidsonderzoeken benodigd zijn.

Ook op het gebied van de beveiliging van de ICT-infrastructuur is een aantal maatregelen aangekondigd. Het gaat daarbij om de juiste uitvoering van beveiligingsplannen alsmede verscherpte controles en inspecties. Bij de controles en inspecties is een belangrijke rol weggelegd voor teams die indringertesten kunnen uitvoeren. Daarnaast wordt de ontwikkeling van een defensiebreed calamiteitenplan voor alle vitale objecten en systemen versneld, worden lokale informatiebeveiligingsplannen aangevuld met calamiteitenparagrafen, informatiebeveiligingsmaatregelen - inclusief het introduceren van detectiemiddelen voor computerinbraken respectievelijk reactiecomponenten daarop - uitgevoerd en wordt de beveiliging van koppelingen tussen de Defensie ICT-infrastructuur en externe netwerken verbeterd.

Ten slotte wordt de inspanning van Defensie op het gebied van wetenschappelijk onderzoek naar information operations voortgezet. Bij dat laatste gaat het in het bijzonder om de ontwikkeling van methoden en technieken voor de bescherming van de ICT-infrastructuur van Defensie tegen computeroorlogvoering en elektromagnetische straling.

8. Hoe verloopt het proces van samenwerking tussen de diverse binnen- en buitenlandse inlichtingendiensten in de EU?

11. Wordt de EU Intelligence Division aangestuurd door de EU Intelligence Directors?

12. Kan de regering aangeven of de bilaterale contacten met inlichtingendiensten in andere landen naar wens verlopen, ook waar het gaat om gegevens over het internationaal terrorisme? Verschilt de intensiteit van de bilaterale contacten per land?

Antwoord op 8, 11 en 12: Om de EU van militaire en civiele inlichtingen te voorzien zijn inmiddels organisatiestructuren in de EU tot stand gebracht, te weten de EU Intelligence Division en een civiele inlichtingencel in het Situation Centre. Deze organisatiestructuren worden in beginsel vanuit de nationale inlichtingen en veiligheidsdiensten van informatie voorzien. De EU Intelligence division wordt door de Directeur-Generaal van de militaire staf van de EU aangestuurd. De directeuren van de betrokken nationale militaire inlichtingendiensten komen periodiek op informele basis in vergadering bijeen in het conclaaf van EU intelligence directors om informatie-uitwisseling te bevorderen en om waar nodig adviezen te geven.

De bilaterale contacten met inlichtingendiensten in andere landen verlopen naar wens. De MIVD draagt hieraan actief bij. Dit is ook het geval waar het gaat om gegevens over het internationaal terrorisme. De aard en intensiteit van de contacten verschilt per land. Intensieve bi- en multilaterale samenwerking tussen de nationale diensten versterkt voorts het proces van informatievoorziening aan de EU.

9. Welke rol heeft de Ministeriële Stuurgroep Terrorisme en Veiligheid na 11 september 2001 gehad in de prioritering van de activiteiten van de MID?

Antwoord: Een ministeriële stuurgroep heeft het Actieplan Terrorismebestrijding en Veiligheid opgesteld voor de intensivering van de bescherming tegen en de bestrijding van terrorisme, mede tegen de achtergrond van internationale afspraken op dit terrein. Een aantal maatregelen had betrekking op de MIVD en worden thans uitgevoerd. De intensivering van de activiteiten van de MIVD op dit gebied zijn in hoofdstuk 2 van het jaarverslag tot uitdrukking gebracht. Over de voortgang van de uitvoering van het Actieplan wordt de Kamer regelmatig geïnformeerd.

10. Heeft de versterking van de operationele inlichtingencapaciteit ten behoeve van de Chef Defensiestaf een tijdelijk of een permanent karakter?

Antwoord De versterking van de operationele inlichtingencapaciteit ten behoeve van de Chef Defensiestaf, zoals opgenomen als maatregel in het eindrapport van de taakgroep Defensie & Terrorisme (Kamerstuk 27 925, nr. 40) heeft een permanent karakter.

13. In de tekst staat dat de tegenstellingen die tot het conflict in Bosnië-Herzegovina geleid hebben nog steeds aanwezig zijn. Op welke specifieke tegenstellingen doelt de regering hier?

Antwoord: Gedoeld wordt op het gebrek aan vertrouwen van tenminste twee van de drie constituerende volken in de toekomst van Bosnië-Herzegovina als multi-etnische eenheidsstaat. Voor de Bosnische Serviërs en de Bosnische Kroaten, die worden geconfronteerd met het demografische overwicht van de Bosnische Moslims, blijft autonomie van hun eigen meerderheidsgebieden prioriteit houden. De overtreffende trap van dit streven naar meer autonomie, namelijk aansluiting bij Kroatië in het geval van de Bosnische-Kroaten en bij de Federale Republiek Joegoslavië voor de Bosnische-Serviërs, is vooralsnog niet (meer) aan de orde. Voor de Bosnische-Moslims staat het streven naar een eenheidsstaat onverminderd centraal; allereerst vanwege het ontbreken van een aangrenzend moederland en ten tweede vanwege de meerderheidspositie van de Bosnische Moslims, waardoor zij in staat zijn een dergelijke eenheidstaat te domineren.

14. Heeft de regering aanwijzingen dat er materiële steun bestaat van de zijde van de VS aan etnisch-Albanese strijdgroepen in Kosovo en Macedonië?

Antwoord: Zoals de regering de Kamer eerder over dit onderwerp op 9 juli jl. schriftelijk na een debat hierover tijdens het vragenuur van 25 juni jl. heeft geïnformeerd, (Kamerstuk 22 181, nr. 57), beschikt zij niet over concrete aanwijzingen van vermeende Amerikaanse hulp aan Albanese rebellen.

15. In hoeverre slagen UNMIK (United Nations Mission in Kosovo) en KFOR (Kosovo Force) erin om georganiseerde misdaad, mensensmokkel en vrouwenhandel in het bijzonder tegen te gaan?

Antwoord: UNMIK heeft in samenspraak met KFOR diverse programmas ontwikkeld die de georganiseerde misdaad de wind uit de zeilen moet nemen. In de praktijk blijkt de bestrijding van georganiseerde misdaad echter moeizaam te verlopen. Dit is vooral te wijten aan de ondoorzichtige clanstructuur van de bij de georganiseerde misdaad betrokken etnische Albanezen, waardoor het moeilijk is om de criminele organisaties en activiteiten bloot te leggen.

16. Is de regering op de hoogte van aanwijzingen dat in Mitrovica sprake is van parallelle structuren die gerelateerd zijn aan de Servische autoriteiten in Belgrado? Welke rol speelt de MID in de opsporing van oorlogsmisdadigers ten behoeve van het Joegoslavië-tribunaal? Op welke wijze wordt inzake informatieverzameling op de Balkan samengewerkt met buitenlandse diensten?

20. In het jaarverslag staat Bosnië-Herzegovina beschreven als een 'passieve operatiezone', een 'permissieve omgeving' van waaruit subversieve elementen terroristische acties kunnen voorbereiden. De regering schrijft hier alleen over de mogelijkheid dat zulke acties voorbereid kunnen worden. Zijn er harde feiten dat dit in de praktijk ook daadwerkelijk gebeurt? Zou de regering in dit verband willen ingaan op berichten dat Al-Qaida ook actief rekruteert op de Balkan en dat dit netwerk ook tijdens de Balkanoorlogen acties heeft uitgevoerd in dit gebied?

23. Kan de regering ingaan op de toestand van de Israëlische en Palestijnse veiligheidsdiensten alsmede op de onderlinge samenwerking daartussen, samenwerking die volgens berichten tot nul gedaald zou zijn? Ziet de MID een goed functionerende Palestijnse inlichtingendienst als een noodzakelijke voorwaarde om adequaat het terrorisme in eigen gelederen te kunnen bestrijden?

25. Het verslag spreekt over Somalië en Soedan als mogelijke toevluchtsoorden voor (elementen van) terroristische groeperingen. Zijn er aanwijzingen dat deze landen daadwerkelijk deze functie vervullen of betreft het louter vermoedens?

29. Zal het nieuwe verdrag tussen de NAVO en de Russische Federatie leiden tot een aanpassing van de aandacht van de MID voor de Russische Federatie?

31. Hoe kijkt de MID aan tegen berichten over mogelijke banden tussen het Al-Qaida-netwerk en de Laskar Jihad-beweging in Indonesië? Kan de regering deze berichten bevestigen?

35. Worden de antimilitaristische acties uitgevoerd door individuen of worden deze uitgevoerd door leden van organisaties? Hoeveel van deze organisaties ondernemen niet-legale actieve antimilitaristische acties?

Antwoord 16, 20, 23, 25, 29, 31 en 35: Artikel 15 van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (WIV) 2002 (Stb. 2002 nr. 148) bepaalt dat de hoofden van de diensten zorg dragen voor de geheimhouding van daarvoor in aanmerking komende gegevens, bronnen waaruit gegevens afkomstig zijn alsmede de veiligheid van de personen met wier medewerking gegevens worden verzameld. Hierover wordt de parlementaire Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten vertrouwelijk geïnformeerd.

17. Heeft er bij de MID ten aanzien van de inlichtingentaak in het voormalige Joegoslavië een beleidswijziging plaatsgevonden naar aanleiding van de bijlage bij het NIOD-rapport, Intelligence en de oorlog in Bosnië?

Antwoord: Neen. De oorlog in Bosnië had Defensie voorafgaand aan de publicatie van het NIOD-rapport al doordrongen van het belang van een goede inlichtingenvoorziening ten behoeve van de risico-afwegingen en planning voorafgaande en gedurende een vredesoperatie. Noodzakelijke aanpassingen in beleid en werkwijze van de MIVD zijn met de reorganisatie-2000 geformaliseerd.

18. Waarop baseert de MID de opvatting dat door het aangaan van een veel lossere confederatieve band tussen Servië en Montenegro de onderlinge spanningen opgelost lijken te zijn? Is de MID bekend met berichten uit Montenegro waaruit blijkt dat het onder druk van de EU totstandgekomen akkoord tussen Servië en Montenegro daar absoluut niet gezien wordt als een definitieve oplossing voor de onderlinge verhouding?

Antwoord: Het onder andere door de EU bemiddelde, lossere Servisch-Montenegrijnse federatieve verband is weliswaar niet dé oplossing voor alle problemen tussen de deelrepublieken, maar toch kan worden geconstateerd dat hierdoor de wind uit de zeilen van de hardline separatisten is genomen. De langlopende dreiging voor een Montenegrijnse secessie, met alle gevolgen van dien, lijkt hierdoor voorlopig te zijn geneutraliseerd. Ondanks het feit dat deze overeenkomst niet massaal door de Montenegrijnse bevolking / parlementariërs lijkt te worden gedragen, is ook geen sprake geweest van een massale afwijzing van de nieuwe status. Het proces van staatkundige herziening van de relaties tussen de beide (deel-) republieken is weliswaar nog niet tot volle tevredenheid van alle betrokken partijen voltooid, anderzijds heeft deze ontwikkeling wel bijgedragen tot een sterke verlaging van de escalatiedrempel en is een mogelijkheid gecreëerd om resterende problemen op termijn op democratische wijze op te lossen.

19. In de tekst staat dat diverse etnisch-Albanese groeperingen naar een grotere controle over de regio streven. Doelt de regering hier op verschillende varianten van het UCK?

Antwoord: Verschillende formeel ontbonden varianten van het UCK, waarvan de kaders nog steeds actief zijn, spelen inderdaad een rol binnen de diverse etnisch-Albanese groeperingen. Over de nationale grenzen van (Noord)Albanië, Macedonië en Kosovo heen bestaan, veelal via clanstructuren, sterke banden tussen soortgelijke groeperingen, waarbij naast politieke motieven ook criminele belangen een rol spelen.

21. Hoe omschrijft de regering 'lokale machtsstructuren' waartegen radicaal-islamitische organisaties zich richten? Doelt de regering ook op het statelijke niveau?

Antwoord: Met 'lokale machtsstructuren' worden bedoeld de betreffende lokale en /of regionale heersers, de bijbehorende machtselites en staatsapparaat.

22. Waarom wordt in de paragraaf over fundamentalisme feitelijk geen aandacht besteed aan de oorzaken en de verspreiding van het moslimfundamentalisme in het Midden-Oosten? Een visie van de MID op de ontwikkelingen op dit vlak in deze regio ontbreekt. Kan de regering deze alsnog verwoorden?

Antwoord: De visie van de regering op de oorzaken en de verspreiding van het moslim-fundamentalisme is verwoord in een brief aan het Parlement van de Minister van Buitenlandse Zaken van 10 november jl. (kenmerk DAM-690/01).

24. Hoe beoordeelt de regering het vanuit strategisch oogpunt aanhalen van economische betrekkingen door de EU en door Nederland met Iran, terwijl er aanwijzingen zijn dat dit land investeert in een verdere militaire opbouw, een broedplaats vormt voor internationaal terrorisme, nauwe banden onderhoudt met terroristische groeperingen onder de Palestijnen en uit dien hoofde een destabiliserende rol vervult in het Midden-Oosten?

Antwoord : De EU en Nederland steunen al jaren het hervormingsproces in Iran en zijn in dat verband bereid de banden met Iran nauwer aan te halen. De Algemene Raad van de EU heeft op 17 juli 2002 onderhandelingsrichtsnoeren voor een handels- en samenwerkingsovereenkomst met Iran aangenomen. Daarbij heeft de Raad gesteld duidelijke positieve ontwikkelingen te wensen op de gebieden die de EU zorgen baren mensenrechten, non-proliferatie, terrorismebestrijding en het vredesproces in het Midden-Oosten en de vooruitgang op deze gebieden te zullen evalueren. Gebrek aan vorderingen op deze punten van zorg, zal consequenties moeten hebben op het vlak van economische en handelsbetrekkingen tussen de EU en Iran.

26. Hoe beoordeelt de regering de positie van de Russische Federatie in het kader van de steun die de regering-Poetin biedt aan de terrorismebestrijding, terwijl de Russische Federatie tegelijkertijd onder meer met Iran nauwe banden heeft inzake handel in wapentechnologie en wapenkennis?

Antwoord: De regering beoordeelt de steun die de Russische president en regering verlenen aan de internationale strijd tegen terrorisme als positief. President Poetin heeft in september 2001 helder en expliciet zijn steun uitgesproken voor de coalitie tegen de terreur. Dat ook de Russische Federatie belang heeft bij een effectieve bestrijding van internationaal terrorisme is evident. Ook is de Russische Federatie zich terdege bewust van de risicos van proliferatie van materialen, technologieën en expertise benodigd voor de vervaardiging van massavernietigingswapens.

Hierbij wordt opgemerkt dat de Russische inschatting en weging van bepaalde risicos niet altijd met de inschatting terzake van de Nederlandse regering overeen komt. Economische belangen spelen daarbij aan Russische kant een belangrijke rol. Moskou is van mening dat voldoende garanties zijn ingebouwd tegen het gevaar van proliferatie, ook in de militaire en technisch-wetenschappelijke samenwerking met Iran. Nederland is bezorgd over deze samenwerking en acht het van belang voortdurend druk te blijven uitoefenen op de Russische autoriteiten over dit onderwerp. Nederland blijft dan ook in bilateraal en multilateraal verband tegenover de Russische Federatie zijn bezwaren benadrukken tegen deze samenwerking op nucleair gebied.

27. In hoeverre acht de regering het terecht dat de kritiek op het Russische optreden in Tsjetsjenië grotendeels verstomd is vanwege de Russische steun aan de strijd tegen het terrorisme?

Antwoord: In de tweede helft van 2001 is de publieke en politieke aandacht grotendeels geconcentreerd geweest op de enorme gevolgen van 11 september en op de strijd tegen het terrorisme. De politieke aandacht voor Tsjetsjenië en het Russische optreden aldaar is tijdelijk verminderd, maar niet verstomd. Nog steeds bestaat aanleiding voor aanzienlijke bezorgdheid terzake. De Nederlandse regering heeft de afgelopen tijd voortdurend de situatie gevolgd en waar mogelijk en noodzakelijk de Russische autoriteiten zowel bilateraal als in EU-, VN- (onder meer tijdens de 58e zitting van de Mensenrechtencommissie), OVSE- en RvE-verband aangesproken op hun verantwoordelijkheden en plichten. Daarbij wordt gewezen op de noodzaak effectieve preventieve maatregelen te nemen tegen mensenrechten-schendingen en te zoeken naar een politieke oplossing, onder meer door een beleid te voeren dat is gericht op het wekken van vertrouwen tussen de lokale bevolking, de lokale autoriteiten en de federale autoriteiten.

28. Kan de regering alle recent geuite verdenkingen wegnemen als zouden Nederlandse militairen niet voldoende uitgerust zijn tegen mogelijke risico's van aanvallen met NBC-wapens?

Antwoord: De effectiviteit van de bescherming van Nederlandse militairen tegen NBC-aanvallen is in verschillende notas en brieven aan de Kamer aan de orde gesteld. Zo wordt in de Defensienota 2000 en de brief Europese veiligheid en Defensie van 25 juni 2001 (Kamerstuk 28 000 X, nr. 4) gemeld dat er tekortkomingen zijn geconstateerd. Daarnaast staat in het Eindrapport Defensie en Terrorisme dat de vereiste versterking van de NBC-verdediging een belangrijk aandachtspunt is. In antwoord op Kamervragen over dit Eindrapport (Kamerstuk 27 925, nr. 45) bent u geïnformeerd over de noodzaak om de ontwikkelingen op NBC-gebied voortdurend te toetsen en, waar nodig, de verdedigingscapaciteit aan te passen. In de u op 28 juni 2002 toegezonden uitkomsten van een studie naar een gezamenlijke Defensie NBC-School en NBC-Kenniscentrum is het voornemen geuit om in 2003 één Defensie NBC-Kenniscentrum en NBC-school gefaseerd op te richten (Kamerstuk 27 925 nr. 64). In de brief NBC-verdediging van (Kamerstuk 28 000 X, nr. 32) is ingegaan op de NBC-dreiging en wordt gesteld dat de bescherming tegen NBC-wapens van thans door Nederland uitgezonden eenheden toereikend wordt geacht.

30. Kan de regering inzake Nederlandse militaire presentie in Kirgizië in het kader van operatie Enduring Freedom nader ingaan op de mogelijke risico's die hieraan verbonden zijn?

Antwoord: Mogelijke risico's verbonden aan de Nederlandse militaire presentie in Kirgizië in het kader van de operatie Enduring Freedom moeten vooral worden gezocht in de aanwezigheid van radicale islamitische groeperingen in de regio en in de afzonderlijke landen. In het recente verleden is gebleken dat dergelijke groeperingen in genoemde landen (gewelddadige) activiteiten hebben ontplooid. Met name de Islamic Movement of Uzbekistan (IMU) is meerdere malen in gewapend conflict geraakt met de Kirgizische, Tadzjiekse en Oezbeekse overheden. De activiteiten van dergelijke groeperingen kunnen zich gaan richten op de buitenlandse militaire aanwezigheid in Kirgizië. Tot nu toe zijn er echter nog geen aanwijzingen voor een concrete dreiging voor het Nederlandse detachement ter plaatse.

32. Heeft de MID ook een rol in het -al dan niet samen met andere binnenlandse diensten- voorkomen van proliferatie van conventionele wapens vanuit Nederland?

Antwoord: De MIVD houdt zich bezig met de verzameling en de analyse van gegevens over technische capaciteiten en ontwikkelingen op het gebied van wapensystemen en militaire techniek van landen die een dreiging kunnen vormen voor de Nederlandse krijgsmacht. Dit gebeurt zowel ten aanzien van conventionele middelen als ten aanzien van massavernietigingswapens. De bestrijding van ongewenste handel in conventionele wapens vanaf of via Nederlands grondgebied valt als onderdeel van het wapenexportbeleid in eerste instantie onder verantwoordelijkheid van de ministeries van Buitenlandse Zaken en Economische Zaken. Voorts doet de AIVD onderzoek naar dit verschijnsel. De MIVD ondersteunt deze activiteiten door eventueel beschikbaar komende informatie met de betrokken ministeries en diensten te delen.

33. Acht de regering de samenwerking tussen civiele en militaire nucleaire experts voldoende om op dit moment tot een effectieve voorkoming en bestrijding van nucleaire terroristische aanslagen te komen? Zo nee, welke maatregelen worden genomen om deze capaciteit te versterken? Hoe staat het met de Nederlandse onderzoekscapaciteit ten aanzien van de dreiging van NBC-wapens?

Antwoord: In het actieplan van de regering Terrorismebestrijding en Veiligheid (Kamerstuk 27 925, nr. 10) is een aantal maatregelen opgenomen (actiepunten 44 t/m 46) voor een gezamenlijke aanpak van de voorbereiding op en de bescherming tegen NBC-terrorisme. In het kader van de bestrijding van terrorisme wordt het onderzoek naar de mogelijke verwerving en het gebruik van NBC-wapens door terroristen zowel nationaal als internationaal met kracht voortgezet.

In Nederland wordt het wetenschappelijk onderzoek op het terrein van NBC-wapens uitgevoerd door de civiele wetenschappelijke instituten van TNO, incidenteel door andere instituten en soms door de industrie. Defensie geeft binnen het kader van het eigen wetenschappelijk onderzoek regelmatig opdrachten over NBC-verdediging aan TNO. Het in 2003 op te richten NBC-Kenniscentrum zal het wetenschappelijk onderzoek bij Defensie begeleiden en coördineren. Daarbij zal ook worden samengewerkt met de civiele onderzoeksinstituten.

Ook internationaal worden thans (binnen NAVO) initiatieven genomen om nationale kenniscentra aan elkaar te koppelen. Hierdoor moet onder auspiciën van het Weapons of Mass Destruction Centre (WMDC) van de NAVO een permanente uitwisseling ontstaan. Dit komt de Nederlandse onderzoekscapaciteit ten goede.

De regering acht de thans genomen initiatieven en maatregelen voldoende voor een effectieve bestrijding van terroristische aanslagen. Een waterdichte garantie is evenwel niet te geven.

34. In hoeverre is het MID-onderzoek naar verspreiding en productie van NRBC -wapens door terroristische groeperingen, dus los van verspreiding en productie door staten, na 11 september 2001 uitgebreid?

Antwoord: Na 11 september heeft de MIVD in brede zin een hoge prioriteit toegekend aan de activiteiten van terroristische groeperingen, waaronder de mogelijke inzet van NRBC wapens. Deze prioriteitsverhoging geldt nog steeds.

36. Waarom wordt de beveiligingsregelgeving voor het bedrijfsleven, de ABDO (Algemene Beveiligingseisen voor Defensie Opdrachten), herzien? Op welke wijze zal deze regeling gewijzigd worden?

Antwoord: De huidige ABDO dateert uit 1992 en is afgeleid van de overkoepelende regelgeving voor de beveiliging van gerubriceerde gegevens binnen de Rijksdienst, de Algemene Aanwijzingen Rijksdienst (AAR 9). Omdat de AAR 9 thans wordt herzien, wordt een aantal relevante wijzigingen in de ABDO overgenomen. Tevens worden bepalingen toegevoegd over de beveiliging van gerubriceerde informatie in IT-omgevingen binnen het bedrijfsleven.

37. Wordt de Kamer, op basis van de bevindingen van de MID, nog nader geïnformeerd over risico's met betrekking tot privatisering van de DTO?

Antwoord: Over de besluitvorming inzake privatisering van de DTO wordt de Kamer op de gebruikelijke wijze geïnformeerd. Relevante beveiligingsaspecten worden daarbij mede in beschouwing genomen.

38. Heeft de uitbreiding van de contacten tussen de MID en de BVD en andere binnenlandse en buitenlandse diensten een tijdelijk of een permanent karakter? Welke binnenlandse diensten betreft het hier?

Antwoord: De uitbreiding van de contacten van de MIVD met andere binnen- en buitenlandse diensten in het kader van veiligheidsonderzoeken heeft een permanent karakter. Zoals in het jaarverslag wordt gesteld betreft het diensten zoals de AIVD (was BVD), de Centraal Justitiële Documentatie en de Bijzondere Dienst Veiligheid van de Koninklijke marechaussee.

39. Wanneer worden andere departementen dan de ministeries van Buitenlandse Zaken en van Justitie uitgenodigd bij het overleg van het Comité Verenigde Inlichtingendiensten Nederland? Wie beslist in dat geval of de belangen van deze departementen in het geding zijn?

Antwoord: Andere departementen, zoals Economische Zaken, Verkeer en Waterstaat en Financiën, worden uitgenodigd voor de CVIN-vergaderingen die dienen ter voorbereiding op de vergadering van de Ministeriële Commissie voor Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten, of indien onderwerpen aan de orde komen die de belangen van andere dan de vaste leden raken. De Coördinator van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, de PSG van het ministerie van Algemene Zaken, ziet hier op toe.

40. Wat zijn de redenen voor de stijging van het aantal veiligheidsonderzoeken in de afgelopen jaren? Is de personele en materiële capaciteit bij de MID nog voldoende om op verantwoorde wijze aan de vraag te voldoen?

Antwoord: Het aantal uit te voeren veiligheidsonderzoeken is structureel toegenomen door de verhoogde wervingsinspanning en het besluit om in verband met de doorlooptijd het veiligheidsonderzoek eerder in het keurings- en selectietraject bij alle kandidaten uit te voeren in plaats van achteraf bij enkel goedgekeurde kandidaten. Daarnaast heeft de uitbreiding van de Koninklijke marechaussee een verhoging van het aantal veiligheidsonderzoeken tot gevolg. Ten slotte wordt thans strikt de hand gehouden aan het doen van herhalingsonderzoeken na een periode van 5 jaar of bij functiewisseling. Binnen de formatie van de MIVD is de capaciteit van het Bureau Personele Veiligheid uitgebreid. Tevens wordt de procesgang doelmatiger gemaakt, waar mogelijk gesteund door IT middelen. Met deze maatregelen kan naar verwachting op verantwoorde wijze aan de vraag worden voldaan.

41. Hoe wordt de term 'islamitisch terrorisme' gedefinieerd en levert Defensie op dit moment een bijdrage aan de bestrijding van die vorm van terrorisme?

Antwoord: Hoewel er geen eenduidige definitie van terrorisme bestaat, wordt doorgaans onder terrorisme verstaan: het plegen van of dreigen met op mensenlevens gericht geweld, met als doel maatschappelijke veranderingen te bewerkstelligen of politieke besluitvorming te beïnvloeden. De motivatie voor terrorisme kan gelegen zijn in diverse factoren als nationalisme, separatisme, of politieke ideologie. In dit geval wordt gedoeld op terrorisme dat voortkomt uit een politieke interpretatie van de islam. De Defensiebijdrage aan de bestrijding hiervan is weergegeven in het Actieplan van de regering Terrorismebestrijding en Veiligheid (Kamerstuk 27 925, nr. 10) en het rapport van de Taakgroep Defensie en Terrorisme (Kamerstuk 27 925, nr. 40).

42. Wat was de aanleiding om alle vertrouwensfuncties bij Defensie door te lichten en opnieuw te waarderen? Wat zijn de gevolgen van het tijdelijk stopzetten hiervan? Wanneer wordt het project naar verwachting afgerond en welke resultaten verwacht de regering hiervan?

Antwoord: De aanleiding voor de herwaardering was het van kracht worden van de Wet veiligheidsonderzoeken (Wvo, Stb. 1996, 525), waarna vervolgens het juiste niveau van een vertrouwensfunctie moest worden vastgesteld met behulp van actuele gegevens over de inhoud van de functie. Het veiligheidsonderzoek naar vertrouwensfuncties op een hoog niveau (A-onderzoeken) is zeer arbeidsintensief. Het terugdringen van het aantal A-onderzoeken beperkt de werklast voor de MIVD en geeft ruimte om de toename van het totale aantal veiligheidsonderzoeken te kunnen verwerken. De gemelde tijdelijke onderbreking van dit proces, dat overigens continu doorgaat, heeft de verwerking van deze toename enigszins vertraagd, maar heeft overigens geen gevolgen gehad voor de personele veiligheid bij Defensie.

43. Naar wiens onafhankelijke oordeel zijn de primaire en ondersteunende processen van de MID op dit moment volledig transparant en toetsbaar?

Antwoord: Ter voorbereiding op de implementatie van de nieuwe WIV zijn alle werkzaamheden beschreven in ongeveer 120 processen en 25 werkinstructies. Inmiddels wordt geheel overeenkomstig de nieuwe wet gewerkt. Bij de volledige beschrijving van de werkprocessen is KPMG als extern deskundige betrokken geweest. De Commissie van Toezicht zal hiermee haar toetsende taak kunnen vervullen.

44. Wanneer zijn naar verwachting de archieven van de MID-afdeling van de Koninklijke Landmacht volledig beschreven en bewerkt? Zijn de archieven van de MID voldoende toegankelijk voor parlementair onderzoek en parlementaire enquête?

Antwoord: De papieren archieven van de afdeling MID Koninklijke landmacht zijn door de Centrale Archief Selectiedienst (CAS) tot 1996 beschreven. De volledige bewerking zal naar verwachting in 2004 kunnen worden voltooid. Voor de bewerking van de verfilmde archieven van deze voormalige afdeling van de MIVD wordt rekening gehouden met een doorlooptijd tot in 2007. De archieven zijn toegankelijk voor parlementair onderzoek. Ten aanzien van de verfilmde archieven die nog niet door de CAS zijn ontsloten, kan echter nog geen garantie worden gegeven voor de volledigheid van het zoekresultaat.

45. Wat zijn de voornaamste aanbevelingen uit het rapport 'Hernomen evenwicht' en hoe worden deze in de reorganisatie bij de MID uitgevoerd?

Antwoord: Naast waardering voor de reeds bereikte resultaten wordt onder meer aanbevolen extra aandacht te besteden aan de coördinatie met afnemers, de aansluiting tussen de verwervings- en verwerkingsprocessen, de borging van de nieuwe Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en verbetering van de informatie-uitwisseling met de krijgsmachtdelen op het gebied van contra-inlichtingen en veiligheid. Deze aanbevelingen zijn of worden inmiddels uitgevoerd.

46. Brengt de MID ook ongevraagd advies uit aan de departementale en militaire leiding? Op welke wijze wordt door de MID nagegaan wat er met de gegeven informatie gebeurt?

Antwoord: Indien daartoe aanleiding is brengt de MIVD in het kader van Indicatie en Waarschuwing ook ongevraagd advies uit aan de departementale en militaire leiding. Als onderdeel van de departementale organisatie wordt de MIVD, evenals andere organisatiedelen, voortdurend betrokken bij het te voeren beleid en de uitvoering daarvan.

47. Is er, ondanks het groeiende aantal verzoeken om elektronische veiligheidsonderzoeken, voldoende capaciteit aanwezig om deze verzoeken op hetzelfde kwaliteitsniveau te kunnen uitvoeren?

Antwoord: Omdat het aantal verzoeken om elektronische veiligheidsonderzoeken, zowel in Nederland als in het buitenland ten behoeve van vredesmissies, blijft groeien, kunnen vooralsnog niet structureel alle noodzakelijke elektronische veiligheidsonderzoeken worden uitgevoerd. Hiervoor wordt thans naar een oplossing gezocht, bijvoorbeeld door de samenwerkingmogelijkheden met andere overheidsinstanties te bezien.

48. Onderzoekt de MID uitingen van islamitisch radicalisme slechts op grond van meldingen of ook uit eigen beweging? Is het aantal meldingen en het aantal onderzoeken toe- of afgenomen in 2001 ? Zo ja, wat is hiervan de reden?

49. Op welke wijze wordt binnen de defensieorganisatie een vinger aan de pols gehouden om radicale tendensen onder islamitisch personeel vroegtijdig te kunnen opsporen?

50. Wordt bij het onderzoeken van rechts-extremistische uitingen alleen afgegaan op meldingen of wordt ook actief onderzoek in de defensieorganisatie gedaan?

51. Hebben in 2001 meer of minder rechts-extremistische incidenten plaatsgevonden dan in de jaren daarvoor? Wat is hiervan volgens de MID de oorzaak? Op welke wijze onderneemt de MID actie tegen dergelijke uitingen?

Antwoord 48, 49, 50 en 51: De MIVD verricht onderzoek ter voorkoming van activiteiten die o.a. ten doel hebben de veiligheid of de paraatheid van de krijgsmacht te schaden. Voortdurend onderzoek naar alle vormen van extremisme behoort daartoe, voor zover dat extremisme zich op de krijgsmacht richt dan wel het personeel van de krijgsmacht zelf betreft. De melding van hiermee mogelijk verband houdende incidenten vanuit de krijgsmacht vormt één van de bronnen voor dit onderzoek.

Het aantal meldingen van (vermeend) rechts extremisme is in 2001 in vergelijking tot de jaren daarvoor ongeveer gelijk gebleven. Na 11 september heeft het aantal meldingen van (vermeend) islamitisch radicalisme een stijging ondergaan. Onderzoek door de MIVD heeft tot nu toe echter niet geleid tot concrete aanwijzingen dat sprake is van een radicale tendens onder moslimpersoneel in dienst van Defensie. Het onderzoek naar mogelijk extremisme in de krijgsmacht wordt voortgezet, in nauwe samenwerking met o.a. de AIVD. Over de wijze waarop dit onderzoek plaats vindt wordt vertrouwelijk mededeling gedaan aan de Commissie voor de Inlichtingen en Veiligheidsdiensten van de Tweede Kamer.

52. Zijn er inmiddels maatregelen genomen om het toenemend aantal verzoeken om een veiligheidsonderzoek voor potentieel defensiepersoneel met een niet-Nederlandse achtergrond te stroomlijnen teneinde ook deze onderzoeken in zo kort mogelijke tijd af te ronden? Zo ja, welke?

Antwoord: De werkzaamheden worden als volgt uitgevoerd. In eerste instantie wordt een beoordeling gemaakt aan de hand van door sollicitant aangeleverde gegevens en de standaard naslagen. In veel gevallen kan op basis van deze gegevens het onderzoek ruim binnen de wettelijke termijn (8 weken) worden afgerond. Alleen indien op basis van bovenstaande gegevens geen beoordeling kan worden gemaakt, wordt het onderzoek voortgezet door gesprekken met betrokkene, referenten en overige bronnen. Indien strikt noodzakelijk en mogelijk wordt de partnerdienst in het land van herkomst om inlichtingen gevraagd. Vooral dit laatste neemt regelmatig veel tijd in beslag (2 tot 4 maanden).

Nieuws Ministerie van Defensie