Technische Universiteit Delft

Generieke ruimte
22 oktober 2002 | 16.00 uur
hr. B.A.J. Leupen, bouwkundig ingenieur.
promotoren | Prof.ir. M. Risselada (fac BK) en prof.dr.ir. W.E. Bijker (U Maastricht)

Kader en generieke ruimte.
Uitgangspunt van deze studie is het gegeven dat de gemiddelde levensduur van een woning rond de honderd jaar ligt, terwijl huishoudens en woonvormen in die periode ingrijpend en bij herhaling kunnen veranderen. Daarom moet een ontwerper van woningen proberen vorm te geven aan het onderdak voor het wonen over een periode waarin de samenstelling van huishoudens en de daarbijbehorende ruimtelijke rituelen grote veranderingen ondergaan. Door nu niet het veranderbare maar het permanente als uitgangspunt te nemen worden nieuwe perspectieven geopend. Het permanente, dat deel van het huis dat lang mee gaat, vormt het kader waarbinnen de verandering kan plaatsvinden. Het kader definieert de ruimte voor verandering. Het kader is specifiek en behelst daarmee tevens datgene dat de architectuur voor lange tijd bepaalt. De ruimte binnen het kader is algemeen, onbepaald in gebruik, deze ruimte heb ik generieke ruimte genoemd. Het begrip kader is ingegeven door het boek Earth Moves van de Franse architect en filosoof Bernard Cache. Cache stelt onder meer dat architectuur de kunst van het kader is. Cache onderscheidt drie functies van het kader: het kader scheidt, het selecteert en het verbijzondert. In de uitwerking van deze studie stel ik dat het kader nog een vierde functie heeft: het kader bevrijdt. Als voorbeeld dient de dragende kolom. De kolom bevrijdt, hij ontslaat de wand te moeten dragen en daarmee bevrijdt de kolom de wand. De niet-dragende wand is daarmee vrij in zijn plaatsing. Essentieel voor het functioneren van het kader is het begrip ontkoppeling. De kolom kan de wand bevrijden dankzij het feit dat wand en kolom niet onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn ofwel van elkaar ontkoppeld kunnen worden. In hoofdstuk twee wordt ook de vraag opgeworpen waaruit het kader bestaan kan. Een gebouw is op te delen in een aantal lagen dat tezamen het gehele bouwwerk definieert. In het verlengde hiervan is het gebouw te beschouwen als een compositie die is opgebouwd uit deze lagen. Iedere laag onderscheidt zich van de andere lagen door de specifieke rol die de laag vervult. Bij het kaderconcept wordt er vanuit gegaan dat in principe iedere laag als kader kan functioneren. Aan de hand van teksten van onder meer Laugier, Semper, Loos, Duffy en Brand heb ik verschillende lagen gedefinieerd:

* De hoofddraagconstructie (kolommen, balken, dragende wanden, spanten, constructieve vloeren). De draagconstructie voert de krachten af naar de ondergrond.

* De huid (gevel, onderkant en dak). De huid scheidt binnen en buiten, tegelijkertijd representeert de huid het gebouw naar buiten toe.
* De enscenering van de ruimte, (bekleding, binnendeuren en wanden, afwerking van vloeren, wanden en plafonds). De enscenering definieert de ruimten inclusief de visuele en tactiele kwaliteiten.

* De dienende elementen (leidingen, apparaten en specifieke voorzieningen). De dienende elementen regelen aan- en afvoer van water, energie, verse lucht en omvatten tevens de daarmee onlosmakelijk verbonden apparaten en de daartoe geprepareerde ruimten.

* De ontsluiting (trappen, gangen, liften, galerijen). Deze laag zorgt voor de bereikbaarheid van de ruimten en/ of de zelfstandige woningen. Via diverse bronnen waaronder Priemus en Elsdonk heb ik de vormen van veranderbaarheid onderzocht. In principe onderscheid ik drie categorieën van veranderbaarheid: veranderbaarheid door verbouwing, uitbreidbaarheid en polyvalentie. Deze drie vormen van veranderbaarheid zijn te verbinden met drie soorten generieke ruimte. Bevindt zich in de generieke ruimte een laag die te veranderen is dan is er sprake van veranderbaarheid door verbouwing. Indien de generieke ruimte niet alzijdig begrensd wordt dan is er sprake van uitbreidbaarheid. Bevat de generieke ruimte geen andere lagen terwijl de generieke ruimte uitnodigt door zijn vorm en afmetingen om op verschillende manieren gebruikt te worden, dan is er sprake van polyvalentie, de generieke ruimte is dan een polyvalente ruimte.
Om de eigenschappen van lagen en kader beter te doorgronden heb ik de vijf lagen in hun ontwikkeling tot zelfstandige laag onderzocht. De ontwikkelingen van draagconstructie, huid en enscenering zijn zo nauw met elkaar verweven dat de ontwikkeling van deze lagen in samenhang beschreven is. In het proces verzelfstandigen en hergroeperen deze lagen zich om vervolgens nieuwe coalities aan te gaan en wederom te verzelfstandigen. Het boek sluit af met een overzicht van alle denkbare combinaties van lagen. Deze staalkaart van kaders is vervolgens ingedeeld aan de hand van een viertal onderscheiden combinatiereeksen. Deze combinatiereeksen zijn gebaseerd op een viertal basiscombinatie voor veranderbare woningen; basement, casco, bouwmuur en gevel. De basiscombinaties en de combinatiereeksen het gereedschap voor het ontwerpen van woningen die uitgaan van het kaderconcept. Het was de opzet van deze studie om het kaderconcept en het daarmee verbonden begrippenapparaat te ontwikkelen, dat is in de eerste vijf hoofdstukken gebeurd. Het laatste hoofdstuk beoogt in het verlengde hiervan een stimulerend hulpmiddel te zijn voor een ieder die betrokken is bij de ontwikkeling en het ontwerp van woningen die veranderingen in zich op kunnen nemen. Al ontwerpend kunnen de mogelijkheden en beperkingen van het kaderconcept nader onderzocht worden.

Voor verder lezen:

* Housing for the millions John Habraken and the SAR (1960-2000) by Koos Bosma, Dorine van Hoogstraten, 2000

* Earth moves the furnishing of territories by Bernard Cache; ed. by Michael Speaks, 1995

* The four elements of architecture and other writings by G. Semper, 1989