---

Toespraken
---

NIID-symposium over de industrie als kennispartner

17-10-2002

Toespraak van de staatssecretaris van Deensie, de heer C. van der Knaap, ter gelegenheid van het symposium Verborgen Kennis van de Stichting Nederlandse Industriële Inschakeling Defensieopdrachten (NIID) over de Industrie als kennispartner, op 17 oktober 2002.

Dames en heren,

Inleiding Het is voor mij niet de eerste keer dat ik hier ben, sterker nog het is niet eens de eerste keer dat ik u mag toespreken. Maar het moet me van het hart, het is toch wat anders u te mogen toespreken als staatssecretaris. Het is een andere verantwoordelijkheid en dat geef ik grif toe, het is ook nadrukkelijk een uitdaging.

Het gaat hier tenslotte om serious business: de Nederlandse defensiemarkt. Deze markt is jaarlijks goed voor - en ik citeer de NIID-Almanak zo´n slordige twee miljard euro. Voor een deel is de NIID de spil waar het hier om draait. Zij vervult immers in deze markt een zeer nuttige, bemiddelende rol tussen het Nederlandse bedrijfsleven en Defensie.

Het onderwerp De NIID heeft mij gevraagd op dit symposium over verborgen kennis te spreken over de industrie als kennispartner. Een buitengewoon interessant thema. Er valt veel over te zeggen en het roept prikkelende vragen op. Zoals,

moeten we voor fundamentele kennis niet eerder bij de universiteiten dan bij de industrie zijn? Of

is het niet vooral de rol van de industrie om kennis te ontsluiten in de vorm van een product? Of

Als Defensie smart buyer wil zijn en dat wil zij - welke kennis moet zij daarvoor zelf in huis hebben?

Wat je ziet is dat de industrie in feite deel uit maakt van in elkaar grijpende keten van kennis of om het modern te zeggen van een kennis-infrastructuur. Maar zijn we daarmee dan ook Partners in kennis?

Regeringsbeleid Als we daar nu eens voor het gemak van uitgaan, wat vinden de hier aanwezige kennispartners dan van de volgende uitspraak: De ontwikkeling en toepassing van kennis is een steeds belangrijkere factor om duurzame economische groei te realiseren. Dit klinkt goed niet waar? Ik kan u verzekeren dat het ook goed is, want deze zin komt uit de brief over het technologiebeleid die de regering eerder deze maand naar de Kamer stuurde.

Ook in Europa staat het technologiebeleid hoog op de agenda. Zo hebben de EU-regeringsleiders tijdens de topontmoetingen in Lissabon en Barcelona uitgesproken dat de Europese Unie binnen tien jaar tot de meest dynamische kenniseconomieën ter wereld wil behoren. En binnen Europa wil Nederland tot de koplopers behoren.

Duale industrie Maar dat is papier. Schrijven over duurzaam beleid is zelfs voor deze regering mogelijk. Maar nu de realiteit als het gaat over de industrie als kennispartner. Het is een thema dat zich gelukkig niet tot de defensie-industrie beperkt. Het aantal bedrijven dat zich uitsluitend op defensieproducten richt, wordt steeds kleiner. Steeds vaker begeven dergelijke bedrijven zich ook op de civiele markt. Steeds vaker maken zij deel uit van een industrieel conglomeraat. In beide gevallen wordt kennis van defensieproducten gebruikt voor civiele toepassingen, en omgekeerd.

Zag je vroeger dat defensietechnologie voorop liep en dat toepassingen daarvan hun weg in de maatschappij vonden, tegenwoordig is eerder het omgekeerde het geval. Neem het ICT-gebied. Bijna niemand weet meer dat internet oorspronkelijk in de Verenigde Staten is ontwikkeld als een militair back-up systeem voor het slechtst denkbare Koude Oorlogsscenario. De stormachtige ontwikkelingen op ICT-gebied voltrokken zich de afgelopen tien jaar echter vooral elders: in civiele bedrijven, op werkplekken en, last but not least, thuis. Het is in dit verband curieus dat oorlogvoering met behulp van computerspelletjes in menig huiskamer een populair tijdverdrijf is geworden. Tegelijkertijd worden sommige van die vrijetijdsspelletjes ook bij militaire opleidingen gebruikt.

Defensie stimuleert zowel bij de onderzoeksinstellingen als bij het bedrijfsleven het gebruik van duale technologieën en productiemethoden. Dat is overigens niet gespeend van het nodige eigenbelang, want in de goede traditie van de Hollandse koopmansgeest is Defensie altijd op zoek naar goedkopere productietechnieken en grotere productieaantallen.

SDD en technologiebeleid Dezelfde koopmansgeest heeft Nederland aangezet tot deelneming aan de System Development and Demonstration-fase, ofwel de ontwikkeling van de Joint Strike Fighter. De keuze voor deelname aan die ontwikkeling is in de eerste plaats op grond van politiek-economische overwegingen genomen. Natuurlijk heeft Defensie wel eerst bekeken of de JSF ook de beste keuze was, want nu deelnemen betekent in feite straks kopen. Echter vanuit militair-operationeel oogpunt waren de voordelen van mee-ontwikkelen niet louter doorslaggevend. Kopen van de plank kan tenslotte altijd nog. Doorslaggevend voor deelneming aan de ontwikkelingsfase waren de industriële kansen om de technologisch hoogwaardige luchtvaartsector met zijn kennis en ervaring voor Nederland te behouden.

Aan de ontwikkeling van de JSF ging een programma vooraf waarmee een kleine 100 miljoen euro aan overheidsgeld en een kleine 50 miljoen euro van de industrie was gemoeid. Tweeëntwintig bedrijven en negen instituten voerden in totaal 51 projecten uit. Bedrijven en instituten werkten niet alleen samen ten behoeve van afzonderlijke projecten, ze richtten ook een aantal permanente samenwerkingsverbanden op. Duurzame economie, weet u nog wel. De JSF-case illustreert zo waartoe de relatie van de overheid met de industrie als kennispartner kan leiden.

Met het kabinetsbesluit tot deelneming aan de SDD heeft het kabinet ondubbelzinnig tot uitdrukking gebracht hoezeer het hecht aan een sterke positie van de industrie. Het kabinet heeft zijn verantwoordelijkheid genomen. Voor nu, maar ook voor de langere termijn. Terwijl Economische Zaken primair kijkt naar de industrieel-economische aspecten gaat de Koninklijke luchtmacht nu al na hoe zij op de langere termijn vruchtbaar met de industrie kan samenwerken. Naast de huidige ontwikkelingsfase richten we ons dus al op het onderhoud. Het kan voor Defensie en voor Nederland, van belang zijn ook voor andere JSF-partners een belangrijk deel van het onderhoud hier naar toe te halen. Dat is alleen te realiseren en in stand te houden in samenwerking met het bedrijfsleven.

Anderen zijn aan zet Ook nu nemen wij dus onze verantwoordelijkheden. Maar hoe zit dat met anderen? Nu Nederland meedoet aan de ontwikkelingsfase, nu de Regering het bedrijfsleven heeft gepositioneerd, zijn anderen aan zet. Zo moeten de Amerikanen hun wet- en regelgeving aanpassen, zodat Nederlandse bedrijven daadwerkelijk concurrerend aan de bak kunnen. De Amerikaanse overheid moet over de brug komen. Dat is immers part of the deal. De regering verwacht van de Verenigde Staten dat Nederlandse bedrijven met evenveel energie en met hetzelfde élan bij de ontwikkelingsfase worden betrokken als waarmee Washington tijdens de voorbereidingen te werk ging. Nú wordt het werk verdeeld, nú willen we erbij zijn! Ik ga ervan uit dat de Verenigde Staten ook hun verantwoordelijkheid zullen nemen, dat zij hun deel van de deal zullen nakomen. Vanuit mijn verantwoordelijkheid zal ik daar scherp op toezien. Daarom zit ik elk half jaar persoonlijk bij de Amerikanen aan tafel, zowel bij overheid als industrie.

Maar ook de Nederlandse industrie moet zijn verantwoordelijkheid nemen. Nu de MOU is gesloten is het niet zo dat de gebraden hanen vanzelf op tafel vliegen. Net zo goed als Lockheed Martin, Northrop Grumman, BAE-systems en de motorenbouwers onze industrie ruimte moeten geven, sterker nog er zelfs op moeten toezien dat hun onderaannemers die ruimte eveneens bieden, zo moet het Nederlandse bedrijfsleven zelf zich wel kwalificeren. De Nederlandse industrie moet bij de Amerikanen naar voren brengen op welke terreinen het denkt te kunnen deelnemen. Zij moet het werk wel gaan halen. Vanuit mijn verantwoordelijkheid wil ik daar best bij helpen, maar de bal ligt niet bij mij. In dat opzicht vind ik het overigens opmerkelijk dat iedereen weet dat ik in november voor mijn halfjaarlijks overleg naar Amerika ga en dat nog niemand mij een wensenlijstje heeft overhandigd. Betekent dat dat alles naar wens gaat of blijkt hieruit dat iedereen rustig achterover leunt? Nu ik kan u verzekeren, gebraden gevogelte vliegt niet!

Europese materieelsamenwerking Zoals ik zojuist opmerkte, heeft de Europese Unie de ambitie om binnen tien jaar tot de kennistop van de wereld te behoren. Maar op het gebied van defensiematerieel ligt de zaak minder eenvoudig. Volgens het EU-verdrag is de defensie-industrie van marktwerking uitgesloten. In dit kader schreef de Adviesraad Internationale Vraagstukken vorig jaar in een rapport getiteld Europese militair-industriële samenwerking dat zich hier een klassiek prisoners dilemma voordoet: de rationaliteit van de collectieve belangen valt niet samen met de optelsom van de individuele staten.

Ondertussen hebben vier landen Duitsland, Frankrijk, Italië, en het VK het materieelagentschap Occar opgericht. Dit agentschap is thans het enige militair-industriële samenwerkingsorgaan in Europa. Nederland heeft sinds 1997 de waarnemerstatus bij Occar en heeft vorig jaar een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer ingediend om tot dit materieelagentschap toe te kunnen treden. Behalve Nederland hebben ook Spanje en België aangegeven tot Occar te willen toetreden. Van Zweden was dit al langer bekend.

Het kabinet zoekt in internationaal overleg naar mogelijkheden om Occar verder te verbreden. Dat is een voorwaarde voor Occar om op termijn tot een werkelijk Europees materieelagentschap uit te groeien. Maar ook hier geldt dat ik die kar niet alleen ga trekken. Als de Tweede Kamer niet wil, als de Nederlandse industrie hier geen behoefte aan heeft dan voel ik me niet verantwoordelijk om voor Don Quichote te spelen. Ik stel een verdere dialoog met de Nederlandse industrie en dus ook met de NIID over dit thema op prijs.

Compensatiebeleid Ondertussen zitten we opgescheept met het zorgenkindje genaamd compensatiebeleid. Compensatie is in het gunstigste geval een "sub-optimaal" middel om de Nederlandse industrie bij defensieorders in te schakelen. In plaats van het vrije marktbeginsel wordt de waarde van een defensieorder in het land van herkomst gecompenseerd. Dit leidt keer op keer tot inefficiëntie.

Hoewel compensatie volgens het officiële beleid geen meerkosten met zich mee mag brengen, staat wel vast dat Defensie meer voor haar materieel betaalt dan strikt genomen noodzakelijk is. Hoewel de extra kosten wellicht bescheidener zijn dan we vaak dachten, is het toch Defensie die voor de voordelen van de Nederlandse industrie betaalt.

In de huidige situatie van versnipperde nationale markten is het misschien niet verstandig om als individueel land tot eenzijdige afschaffing van het compensatie-instrument over te gaan. Maar ik wil wel bekijken of het mogelijk is om op termijn, onder andere door meer Europese samenwerking en opening van markten, het beslag van compensatie terug te dringen. Sterker nog als het lukt forse kortingen te bedingen dan wil ik het best eens helemaal zonder compensatie proberen.

Maar waar ik vooral naar op zoek ben, is een creatieve, actieve opstelling van de industrie zelf. Ondernemers, óók in de defensiebranche, moeten initiatief aan de dag leggen en risicos niet per definitie uit de weg gaan, kortom hun verantwoordelijkheid nemen.

Industrie en overheid samen kunnen heel wat moois tot stand brengen, zo heeft het JSF-model weer eens aangetoond. Het is de moeite waard om te bezien of dit model voor publiek-private samenwerking ook op kleinere schaal vruchtbaar kan zijn. Zon partnerschap veronderstelt een aantal uitgangspunten die beide partijen onderschrijven. Zonder uitputtend te willen zijn, noem ik u drie voorwaarden waaraan moet zijn voldaan:

gedeelde belangen,

gescheiden verantwoordelijkheden,

gespreide risicos.

Zoals ik bij het begin van mijn toespraak zei, heeft de NIID een spilfunctie. Als geen ander heeft zij zicht op de mogelijkheden van samenwerking. De NIID weet door haar bijzondere positie van intermediair als geen ander waar de kansen voor de industrie liggen. De NIID kijkt als het ware over mijn schouder mee. Door die contacten met Defensie optimaal te benutten, kan de NIID Nederlandse bedrijven van broodnodige informatie voorzien. En een goede informatievoorziening is voor bedrijven een absolute must om nationaal en internationaal concurrerend te kunnen opereren. Ik zou dat, met een schuin oog op het thema van vandaag, de verborgen kennis van de NIID willen noemen. Maar ik moet eerlijk bekennen dat de werkelijke spin-off soms even verborgen blijft. Ik vraag me met andere woorden wel eens af of u het onderste uit de kan van mogelijkheden haalt.

Projectmatige aanpak op R&D-gebied Wat ik zojuist over nieuwe samenwerkingsvormen tussen Defensie en het bedrijfsleven zei, geldt ook voor het onderwerp "research and development." Defensie is een kennisintensief bedrijf en niemand heeft een glazen bol nodig om te zien dat ICT-toepassingen voor het krijgsbedrijf alleen maar belangrijker worden. De demonstratie van Amerikaans militair vermogen in Afghanistan tegen Al-Qaida illustreerde nog eens het groeiende belang van zaken als informatie dominantie.

De Verenigde Staten lopen in deze high tech ontwikkelingen voorop. Dat is niet meer dan logisch gezien hun aspiraties en hun mogelijkheden, maar ook Nederland gaat hoe dan ook die kant op. Het gevechtsveld zal uitdunnen voor zover het zware wapens betreft en juist verdichten wat systemen betreft informatie voorziening. Bepalend voor het toekomstige optreden is de mate waarin de integratie van informatietechnologie in de krijgsmacht succesvol verloopt.

Het belang van research & development neemt dus eerder toe dan af. Meer dan ooit, moet Defensie als smart buyer weten wat er op technologisch gebied in de wereld te koop is. Aangezien het niet de kerntaak van Defensie is om alle kennis zelf in huis te hebben, rijst de vraag waar deze kennis dan wel snel kan worden gevonden. Het antwoord hierop luidt: bij de kennispartners.

Een volgende vraag zou dan kunnen zijn: hoe verhoudt het toenemende belang van r&d zich tot de al enige tijd dalende omvang van de doelfinanciering van de wetenschappelijke instituten? Laten we elkaar niet voor de gek houden, dat wordt voorlopig niet ongedaan gemaakt; ik voorzie geen trendbreuk.

Integendeel, als volgende stap in dit rationaliseringsproces denk ik aan een meer projectmatige aanpak op r&d-gebied. Per project wordt in dat geval bepaald wat de behoefte aan r&d is. Zo wordt een aanzienlijk deel van de r&d-inspanningen rechtstreeks gekoppeld aan specifieke defensieprojecten op gebieden als verwerving, milieu en arbo. Dit wordt rechtstreeks uit het projectbudget betaald. Bedrijven en instellingen kunnen dan per project meedingen naar onderzoeks- en ontwikkelingsopdrachten, vooropgesteld natuurlijk dat er voor het desbetreffende project ook een markt ís.

Deze marktconforme benadering moedigt alle partijen aan hun concurrentiekracht te vergroten. Defensie kan op haar beurt profiteren van de onweerlegbare voordelen van meer marktwerking:

instituten spelen vlotter in op de wensen van Defensie;

het geeft een impuls aan efficiëntere werkwijzen; en

er wordt meer recht gedaan aan het beginsel van een dynamisch innovatiesysteem, dat immers uitgaat van interactie, samenwerking en kennisuitwisseling.

In andere EU-landen, met name het Verenigd Koninkrijk maar ook Duitsland en Zweden, zijn op dit gebied de ontwikkelingen ook volop gaande. Het is te hopen dat er meer Europese marktwerking op het gebied van r&d komt. En beter vroeger dan later, want de ontwikkeling en toepassing van kennis wordt een steeds belangrijkere factor om duurzame economische groei te realiseren. Overigens heeft ook u daarin een eigen verantwoordelijkheid, maar dat hoef ik u niet uit te leggen.

Afsluiting Dames en heren, ik kom tot een afronding van mijn inleiding. Zoals ik duidelijk heb proberen te maken, vormt de industrie voor Defensie een onmisbare schakel in de kennisketen. Voor een kennisintensief bedrijf als Defensie is een goed technologiebeleid onontbeerlijk. Defensie draagt daaraan zijn steentje bij en neemt zijn verantwoordelijkheid. Deelneming aan de ontwikkeling van de JSF is daarvan een in het oog springend voorbeeld.

Ik ga ervan uit dat u dat ook doet. De NIID is niet alleen een belangenvereniging maar moet ook functioneren als aanjager. Als spin in het web heeft zij de beste antenne en zicht op alle touwtjes.

Dat geldt ook als het gaat om compensatiebeleid en r&d-beleid, waar ik kort bij heb stil gestaan. Ik heb niet de overtuiging dat ik over alle antwoorden beschik, net zo min als u dat doet. Wel beschikken we samen over een schat aan informatie. Laten we op die basis de dialoog aangaan. Kennis heeft de toekomst, bij u en ook bij Defensie. Laten we elkaar als kennispartner treffen, ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid. Dan voorzie ik een goede toekomst. Ten slotte een goede raad: zet uw licht niet onder de korenmaat, vrij naar Mattheus. Voor de goede verstaander: houdt uw kennis niet verborgen!

Ik wens u nog een interessante dag toe.

Dank u wel.