Antwoord kamervragen over EU-subsidies

Ministerie van Economische Zaken Berichtnaam: Vragen van het lid Van den Doel (VVD) aan de staatssecretaris van Economische Zaken over EU-subsidies. (Ingezonden 10 september 2002) Nummer: 152 Datum: 29-10-2002

1 Hebt u kennis genomen van het artikel Regionale invulling van EU-subsidies blijkt illusiepolitiek? 1)

2 Klopt het beeld dat de Nederlandse co-financieringsstructuur sterk centralistisch is ingericht en daarmee onvoldoende is toegerust op het regionale karakter van de Europese subsidies?

3 Kan een inschatting worden gemaakt van het totaal aan EU-subsidies dat Nederland jaarlijks derft door een gebrek aan co-financieringsproblematiek?

4 In hoeverre lopen provincies, die hun aanvragen voor EU-subsidies op orde hebben op rijksniveau tegen bureaucratie aan waardoor zij uiteindelijk EU-gelden mislopen?

5 Kan worden toegelicht in hoeverre het regionaal economisch beleid in Nederland afhankelijk is van EU-subsidies?

6 Geldt de co-financieringsproblematiek specifiek voor Gelderland en Flevoland of is sprake van een landelijk beeld?

7 Welke gevolgen heeft het verbod op het oppotten van Eu-gelden voor het regionaal economisch beleid in Nederland?


---
1) Financieel Dagblad, 26 augustus jl.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, mr.drs. J.G. Wijn, heeft mede namens de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij deze vragen als volgt beantwoord. Ministerie van Economische Zaken


1 Ja



2 Gesteld moet worden dat het Ministerie van Economische Zaken en het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij elk een andere aanpak hebben gekozen. Het Ministerie van Economische Zaken gaat decentraal te werk en geeft programmafinanciering waarbij de provincies, binnen bepaalde randvoorwaarden, de toegekende middelen vrij kunnen inzetten voor de uitvoering van de door hen opgestelde programmas. Het Ministerie van Economische Zaken heeft de cofinancieringgelden reeds aan het begin van de programmaperiode (in 2001) toegekend aan de provincies.

Het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij heeft in samenwerking met de provincies bij de planvorming in de D2 programmas prioriteit gegeven aan activiteiten en projecten die bijdragen aan de realisering van het reconstructiebeleid. Daarbij is in een vroegtijdig stadium gekozen voor koppeling van D2-doelen aan bestaande LNV-regelingen; het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij onderkent dat hier in de praktijk knelpunten aan vast zitten. Met betrokken provincies worden deze knelpunten in beeld gebracht teneinde deze zodanig op te lossen dat realisatie van de gestelde (reconstructie)doelstellingen en de beschikbaarheid van Europese middelen niet in gevaar komen.


3 Vooropgesteld moet worden dat er meerdere redenen kunnen zijn waardoor EU-subsidies worden misgelopen en het niet uitsluitend zou kunnen worden toegeschreven aan een gebrekkige cofinanciering vanuit de rijksoverheid. Zo kan bijvoorbeeld het ontbreken van voldoende regionale absorptiecapaciteit of vertraging in uitvoering van projecten een oorzaak zijn van subsidiederving. Een zeker percentage uitval t.o.v. de oorspronkelijke planning is bij alle projectuitvoeringen denkbaar en is op zich ook geen reden tot zorg.
Het Ministerie van Economische Zaken is betrokken bij het EPD Flevoland (onderdeel EFRO), het EPD Noord-Nederland, de ex D2-gebieden in de EPDs voor Oost-Nederland en Zuid-Nederland en de Interreg III A-programmas. In al deze programmas c.q. programmadelen, is geen sprake van een co-financieringsproblematiek.

Het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij is betrokken bij het Plattelandsontwikkelingsprogramma, LEADER+ programmas, het EPD Flevoland (onderdeel EOGFL-Oriëntatie) , de D2 Reconstructie-gebieden in de EPDs voor Oost-Nederland en Zuid-Nederland.

Voor het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP) geldt dat het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij in goede samenwerking met de provincies de afgelopen 2 jaar nagenoeg 100% van de EU-taakstelling heeft gerealiseerd. Ook voor de Leader+ programmas zijn geen problemen.

Voor het EPD Flevoland (D1, onderdeel EOGFL-garantie) is punt van voortdurende zorg of er voldoende regionale projecten voorhanden zijn. Op dit moment is de omvang van onbenutte EU-gelden nog niet vast te stellen.

Ten aanzien van D2 (Reconstructie-gebieden in de EPDs voor Oost-Nederland en Zuid-Nederland ) geldt dat er thans nog voor weinig projecten verplichtingen zijn aangegaan. In de praktijk blijkt het echter moeilijk voor provincies om projecten te vinden die voldoen aan de randvoorwaarden. Met de provincies wordt hier aan gewerkt. Overigens is er nog geen reden om aan te nemen dat EU-cofinanciering zal worden gemist. Gegeven het EU-betalingsregime in het kader van D2, heeft het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij tot eind 2003 de gelegenheid projecten te financieren en te declareren bij de Europese Commissie.


4 Zie antwoorden 2 en 3.


5 Traditioneel regionaal economisch beleid in de zin van nationaal beleid zonder enige betrokkenheid van de zijde van de EU wordt, mede als gevolg van beperkende EU-regelgeving, niet meer gevoerd in Nederland. Regionaal beleid beperkt zich tot Noord-Nederland (Kompas) en de regionaal georiënteerde Structuurfondsprogrammas voor Doelstelling 1, Doelstelling 2, Leader en Interreg. Deze programmas worden met instemming en betrokkenheid van de EU uitgevoerd. In theorie is hier de financiële verdeling tussen Europese en nationale bijdragen 1:1, in de praktijk is de verdeling 1:2.
Voor wat betreft regionaal economisch beleid dat niet afhankelijk is van EU-subsidies moet vooral gedacht worden aan het IPR-instrument (middelen van het Ministerie van Economische Zaken die worden aangewend in door de EU goedgekeurde regios) en het ruimtelijk economisch beleid in de voorwaardenscheppende sfeer. Daarnaast voeren ook de decentrale overheden regionaal economisch beleid uit.


6 Voor wat betreft de knelpunten in de co-financieringsproblematiek met betrekking tot D2 wordt verwezen naar de antwoorden op vragen 2 en 3.

7 Voor de programmaperiode 2000-2006 geldt als nieuwe regel dat de door de Europese Commissie in het jaar n gecommitteerde middelen, aan het einde van jaar n+2 moeten zijn besteed binnen de kaders van de programmas. Als dit niet het geval is, zal de Commissie overgaan tot automatische decommitering van de niet-aangewende middelen. Toepassing van deze regel betekent dat een trage programma-uitvoering kan leiden tot het verlies van EU-middelen. Deze regel zal eind 2002 voor het eerst worden toegepast op het EPD Flevoland en eind 2003 op de EPDs voor Noord-, Oost-, en Zuid-Nederland.