Partij van de Arbeid

Nieuws >> Diversen

Lezing Karina Schaapman op Kohnstammsymposium

29-10-2002

Lezing Karina Schaapman op het Kohnstammsymposium

Schoolkeuze in de grote stad

Ik beperk me tot primair en voortgezet onderwijs. In Amsterdam hebben we zon 198 scholen voor primair en 70 scholen voor het voorgezet onderwijs. Men kan kiezen uit Openbaar, Algemeen, Bijzonder, Evangelisch, Gereformeerd, Hindoe, Islamitisch, Joods, Oecumenisch, Protestants, Christelijk, Rooms Katholiek en zelfs Scientology ontbreekt niet. Weet je eenmaal de richting dan kun je nog binnen die richting voor een bepaald onderwijstype kiezen van strikt klassikaal tot Montessori en alles wat er tussenin zit of daarvan is afgeleid.

Vervolgens kun je nog kiezen op kleur: zwarte en witte scholen of gemengde scholen of zoals u wilt de kleurrijke school. De internationale of de privé school een reguliere school met een lage of juist hoge ouderbijdrage, een grote school of een kleine een speciale, de brede school, de vierdaagse school de tweetalige school en komt nog bij de voorschool. En dan zijn er van al die scholen ook nog goed, voldoende en slecht scorende. Aanbod genoeg dus keuze zat.

Er zijn een reeks van vaste overtuigingen die een rol spelen bij de schoolkeuze.

Sommige ouders zweren bij de school in de buurt. De afstand tot de voordeur lijkt zelfs nog belangrijker voor hen dan de signatuur van de school. Andere ouders kiezen juist voor een school van eigen signatuur. Op afstand, desnoods. Welke prioriteit ouders zich ook stellen, ze kunnen voor elke keuze ondersteuning vinden in de teksten van schoolgidsen.

Ministerie van OCenW en gemeenten bieden kiezende ouders 'de helpende hand' door keuzegidsen aan te bieden en daarin een reeks van zaken op te noemen waar je zoal op kunt letten. De inspectie publiceert zn bevindingen op internet.

Ook de media helpen ouders graag; zo voorzien dag- en weekbladen tegenwoordig in ranglijsten en uitgeverijen staan garant voor de keuzegidsen. Scholen zelf schromen geen middel om ouders te stimuleren vooral voor hun school te kiezen. Het schoolgebouw wordt tijdens open dagen opgeleukt, kinderen worden voorzien van petjes, pennen, tasjes, foldertjes, stickers, mousepads, CD-ROMS en uitgenodigd voor leuke doe-middagen. Ouders voelen zich, voorzien van al deze informatie, gesterkt in de gedachte dat ze vrij zijn om te kiezen en dat de afweging die ze maken de juiste is.

Ondanks de veelheid van informatie en het rijke aanbod van scholen, kan het ouders overkomen dat de school die zij weloverwogen hebben gekozen, weigert hun kind aan te nemen. Soms omdat de school vindt dat het kind beter af is op een andere; de school voert postcodebeleid of men wordt niet toegelaten gewoon omdat de school vol zit.

Voor ouders en leerlingen die zo bewust en weloverwogen hebben gekozen, stort dan even de hele wereld in. Want als al die gewogen argumenten niet tellen, wat telt er dan nog wel? Ouders hebben toch zeker vrijheid van schoolkeuze? Hoe kan het dan dat de school bepaald of je wel of niet wordt toegelaten?

In zo'n geval zou je als ouders willen dat je in België woonde, in België is dat beter geregeld. Ik citeer uit de Belgische onderwijsnota "De Vlaamse regering beschouwt het recht op inschrijving als een fundamenteel recht, dat in alle onderwijsstellingen zal worden gewaarborgd", dat is nog eens duidelijke taal.

Ik word regelmatig geraadpleegd door ouders die hopen dat ik weet welke school voor hun kind de beste is. Ik brand mij nooit aan deze vraag. Ten eerste weet ik als moeder van vier totaal verschillende kinderen dat wat voor het ene kind een goede school is, dat voor de ander niet hoeft te zijn. Daarbij komt dat ouders nogal verschillen van mening over de pedagogische aanpak en wat goed onderwijs eigenlijk is. Zo vind ik dat je kinderen nooit en te nimmer mag slaan, maar weet ik dat collega ouder Heinsbroek bijv. grote waarde hecht aan de oorvijg op school Maar ook weet ik haast wel zeker dat hij het aanleren van de basisvaardigheden taal en rekenen net zo belangrijk vind als ik. Goed onderwijs betekent voor iedereen iets anders.

Wat mij aan alle hulpvragen bij schoolkeuze opvalt is dat het voor ouders lastig is een school te vinden als hun kind afwijkt van het gemiddelde. Is je kind zwak- of hoogbegaafd dan is je schoolkeuze behoorlijk beperkt.

Juist bij deze groep leerlingen komt in alles het verschil tussen het uitgangspunt van de ouders en het uitgangspunt van het onderwijsveld, inclusief het ministerie van onderwijs, tot uiting. Ouders gaan uit van de school zoals die was en zoals zij hem zelf bezochten. Toen was er nog kansenonderwijs. Zittenblijven was geen enkel probleem en er zijn er genoeg van mijn generatie die zich met cynische trots voorstaan op hun zesjarige Mavo. Ouders willen nog steeds het optimale; eruit halen wat erin zit, ook al duurt dat wat langer.

Scholen en leerkrachten gaan er bij hun acceptatie- en adviesbeleid juist steeds meer uit van 'het volmaakte'. Zittenblijven wordt als falen gezien. Liever een niveau lager, of toch maar speciaal onderwijs, dan kansen gunnen in het regulier onderwijs of een trapje hoger in het VO. Wie niet volmaakt inpasbaar is, schiet er met dit uitgangspunt het eerst bij in.

Dat scholen met dit acceptatiebeleid roomser zijn dan de paus (dat is het ministerie), ervaren die Amsterdamse ouders met gehandicapte kinderen, die na een eindeloze speurtocht en vele afwijzingen, besluiten te gaan verhuizen. Ze gaan naar Almere,

want dáár kunnen gehandicapte kinderen wel terecht op een reguliere basisschool. Almere kent niet eens speciale scholen. Ouders die van dit soort verschillen kennis nemen, zien door de bomen het bos niet meer.

Ouders snappen best dat je het de school niet altijd kwalijk kan nemen. Ze snappen ook dat de school in relatie tot een individueel kind een tamelijk log apparaat is, dat weliswaar veel kennis heeft van veel kinderen, maar daarom juist weinig van dat ene kind. Ze weten dat er op de school geen 'verstand van methodes' is, maar slechts van die paar die men gebruikt. Ook niet van alle mogelijke afwijkingen, maar van die paar die men is tegengekomen. Ouders met afwijkende kinderen merken vaak dat de kans dat zijzelf eerder een betere oplossing vinden levensgroot is, omdat zij alleen voor hun kind zoeken en niet voor alle kinderen tegelijk. Ze zoeken daarom een school, die ene school, die voor hun kind op kan brengen wat hun kind nodig heeft.

Maar in de strijd om de leerling en met de angst voor marktwerking pretendeert elke school voor elk kind een oplossing te hebben.

Er wordt zoveel gezegd en beloofd in de schoolgidsen of op open dagen. Voor de kritisch zoekende ouder, zijn scholen net wasmiddelen. Ze beloven allemaal hetzelfde. Hopelijk gaan scholen in de toekomst zich echt van elkaar onderscheiden en hun informatie afstemmen op datgene wat de eigen school daadwerkelijk te bieden heeft. Zodat ouders een reëler beeld krijgen van het onderwijs en waardoor er ook echt iets te kiezen valt.

Overheid, beleidsmakers, onderzoekers snappen verdomd goed dat het belangrijk is dat het aanbod gevarieerd is en aansluit op de vraag. Zij stimuleren de vraagzijde dan ook kritisch naar dat onderwijs te kijken en men hoopt dan dat ouders het soort onderwijs kiest wat het best bij hen past. Weloverwogen kiezen vergroot de betrokkenheid, is efficiënt en kostenbesparend en daar profiteert de school en de samenleving in zn geheel onmiddellijk van.

Het toverwoord lijkt dan ook vraaggericht onderwijs. Maar de vraag is of vraaggericht onderwijs wèl voldoende gevarieerd aanbod zal kunnen bieden.

Voordat er gefilosofeerd kan worden over de mate waarin onderwijs vraaggericht kan zijn, is het zaak te definiëren welke delen, gewoontes, en structuren er ter discussie kunnen staan en dus vraaggericht kunnen zijn. En dat is, als we eerlijk zijn, niet zo vreselijk veel. Diploma-eisen zullen blijven en ook de leerplicht zal niet overboord gegooid worden. Subsidies aan het onderwijs zullen nooit toereikend zijn om in voorzieningenniveau te concurreren met de ontwikkelingen in het bedrijfsleven.

Vandaag zijn er leerlingen binnen het VMBO die les krijgen op een winkelkassa die in het bedrijfsleven al niet meer te vinden is. Een tien voor het examen kassabediening, levert geen enkele toegevoegde waarde op voor een bedrijf.

Om aan de vraag te kunnen voldoen, zou het onderwijs net zo flexibel moeten zijn als het bedrijfsleven. Een constante stroom van nieuwe apparatuur en een voortdurend meeschuiven van het curriculum met het verschuivende gewicht in de maatschappij.

Maar vooralsnog moeten we in alle nuchterheid beseffen dat het onderwijs de vorm heeft die het heeft en dat we volop inspirerende termen kunnen verzinnen, maar dat dat onderwijs in uiterlijkheden er niet zoveel door zal veranderen. Het zijn hooguit de verwachtingen die veranderen en dat is in de afgelopen decennia ook gebeurd. Het onderwijs heeft de maatschappij geëmancipeerd. De meeste ouders hebben meer dan de lagere school gevolgd en zijn, anders dan vroeger het geval was, steeds beter in staat het cognitieve- en kennisniveau van hun kinderen te beoordelen.

En eigenlijk is dat hetgeen dat bijna automatisch tot kritiek op het onderwijs moet leiden. Vroeger was het de school die per definitie meester was in het leerproces. Vandaag neemt het aantal goed geïnformeerde ouders hand over hand toe. De constatering dat de leerkracht geen meester meer is zoals deze dat nog was in de tijd dat vader, moeder, werkgever of politicus zelf op school zat, is de oorzaak van de twijfel aan de kwaliteit.

Je kunt je afvragen wat een grotere impact op de vraag en de verwachtingen heeft: het lagere niveau van leerkrachten, of het hogere niveau buiten de school. School moet, om hetzelfde respect af te dwingen, steeds meer presteren en dat is niet makkelijk. Het onderwijs lijkt zichzelf uit de markt te prijzen door steeds meer mensen steeds hoger op te leiden.

Een onderwijsinstelling zal met ouders moeten durven communiceren over elkaars positie en veranderende rol van het onderwijs. Een school die de deskundigheid van anderen betrekt zal profiteren van de meerwaarde die buiten school ontstaan is en neemt hiermee tegelijkertijd de verwachting weg dat de school in alle gevallen nog beter zal afleveren. Een belangrijk argument om te twijfelen aan de kwaliteit van het onderwijs verdwijnt hiermee.

Een dergelijke houding dwingt het onderwijs om te luisteren naar de omgeving van de instelling. Naar ouders die een ander oordeel hebben over het kind dan de school en die dat oordeel beter kunnen motiveren dan de school dat soms kan. Naar het bedrijfsleven dat voor een groep leerlingen een andere weg wil kiezen dan het huidige werkend leren dat maar niet tot motiveren wil leiden.

Om tot deze dynamiek te kunnen komen is het inzicht in de beperkingen van belang. Maar ook de openheid van de instelling. Het delen van informatie, van methodiek en pedagogiek, van uitkomsten van toetsen en de motivatie voor diagnoses met die partijen buiten school die erom vragen. Niet om op elke vingerknip of hype te reageren. Maar om de eigen gedegen verantwoording te kunnen toetsen aan de ideeën die buiten school leven, die dynamisch zijn en die natuurlijk net zo gedegen onderbouwd moeten worden, voordat de instelling tot inpassing over kan gaan.

Vraaggericht onderwijs is onderwijs dat er geen geheim van maakt dat ze niet op alle vragen het antwoord in huis heeft en dat graag gebruik maakt van die mensen buiten het onderwijs die dat antwoord wel hebben. Het concept vraaggericht onderwijs doet vermoeden dat ingaan op de vraag iets nieuws is binnen het onderwijs. Maar dat is niet het geval. Al decennia probeert elke instelling rekening te houden met de vraag van ouders die door de instelling als demarkt beschouwd wordt. Meer nadruk op creatieve ontwikkeling, leuke uitstapjes, een extra lage, of juist een bewust hoge ouderbijdrage, het zijn allemaal zaken die zijn gegroeid vanuit het idee dat die vraag in de markt van de instelling leeft.

Ook het niet prestatiegericht zijn van het primair en voortgezet onderwijs is onderdeel van het vraaggericht werken. Geen ouder ziet zich graag geconfronteerd met de mededeling dat kindlief minder slim is dan het gemiddelde of niet tot de top behoort. Het antwoord op die vraag wordt zorgvuldig vermeden onder het motto als het maar lief en gelukkig is en ouders zijn de eerste jaren zeer tevreden met elk plakwerkje dat mee naar huis komt.

Onze samenleving veranderd razendsnel de ouders van nu hebben andere vragen en behoeften dan de ouders van toen. Het wordt tijd dat de vraag van ouders wordt gedefinieerd. Een definitie die voortvloeit uit voortdurend onderzoek, zoals elke grote aanbieder zich maandelijks laat adviseren door panels en met prikkels de onderliggende motieven van een geuite vraag expliciet probeert te maken.

Pas als dat duidelijk is, pas dan zullen ouders echt kunnen kiezen.

Karina Schaapman, Gemeenteraadslid PvdA fractie Amsterdam (woordvoerder onderwijs)

Auteur van "Schoolstrijd, ouders op de bres voor beter onderwijs".

Zie www.karinaschaapman.net

Marcel

reacties