Ministerie van Justitie

Vuurwapens gezocht

Vuurwapengebruik, -bezit en -handel in Nederland 1998 ­ 2000

Tilburg, juli 2002

A.C. Spapens
M.Y. Bruinsma

IVA Tilburg


---



Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC), op verzoek van de Directie Opsporingsbeleid van het directoraat-generaal Rechtshandhaving van het ministerie van Justitie. Het project werd begeleid door:

J. Naeyé Vrije Universiteit Amsterdam F. Beijaard Ministerie van Justitie, WODC M. Grapendaal Korps Landelijke Politiediensten, dienst NRI H. Ham Korps Landelijke Politiediensten, dienst NRI A. Moolenaar Ministerie van Justitie, DGRH P. Oskam Rechtbank Den Haag
G. de Vlieg Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, RBWM

Uitgever: IVA
Tilburg
Warandelaan 2, Postbus 90153, 5000 LE Tilburg Telefoonnummer: 013 - 4668480, telefax: 013 - 4668477

Vormgeving: Monique
Seebregs-Dielen Bea van Wijk

Drukwerk: Van Spaendonck Drukkerij B.V., Tilburg

2002 WODC ISBN 90-6835-378-0

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of worden openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het ministerie van Justitie. Het gebruik van cijfers en/of tekst als toelichting of ondersteuning bij artikelen, boeken en scripties is toegestaan, mits de bron duidelijk is vermeld.

II



Voorwoord

Voor u ligt het rapport 'Vuurwapens gezocht'. Dit rapport vormt de weerslag van een onderzoek naar illegaal vuurwapenbezit, -gebruik en -handel in Nederland, in de jaren 1998 - 2000. Het project had tot doel om de aard en de omvang hiervan in kaart te brengen.

Informatie over vuurwapengebruik en -bezit bleek in Nederland in de onder- zochte jaren bij de politie of andere instanties niet of nauwelijks gecentraliseerd voorhanden. Ook de kennis over de binnenlandse handel in handvuurwapens is hooguit fragmentarisch. De onderzoekers hebben dan ook een grote krachts- inspanning moeten leveren, waarbij een veelheid aan bronnen is benut. De belangrijkste bron was de basisregistratie van de politie, die in alle 25 politieregio's uitgebreid is geraadpleegd om informatie te verkrijgen over incidenten met vuurwapens, de inbeslagname ervan en de handel. Wij zijn daarbij grote dank verschuldigd aan alle contactpersonen in de regio's die het mogelijk maakten inzage te krijgen in gegevensbestanden en die de onder- zoekers, gedurende de dagen dat zij bezig waren met hun werkzaamheden, met grote welwillendheid hebben ingewijd in hun inzichten en informatie omtrent vuurwapengerelateerde criminaliteit. Dit heeft een onmisbare bijdrage geleverd aan het 'leggen van de puzzel'. Onze speciale dank gaat uit naar Bas Muilwijk en Yvonne Libregts van het Regionale Bureau Wapens en Munitie in de politieregio Brabant Noord, die de onderzoekers ruim vier maanden een centraal punt hebben willen bieden waarvandaan gegevensverzameling kon plaatsvinden. Uiteraard bedanken wij langs deze weg ook alle andere infor- manten die door middel van interviews of het aanleveren van documentatie een bijdrage hebben geleverd aan dit rapport.

Toine Spapens Monique Bruinsma


---



II



Inhoudsopgave

Samenvatting................................................................................... 1 1 Inleiding................................................................................. 13 1.1 Leeswijzer................................................................................ 13 1.2 Achtergrondschets ...................................................................... 14 1.3 Doelstelling van het onderzoek ....................................................... 17 1.4 Methodologie ............................................................................ 18 2 Definities en afbakening...............................................................25 2.1 Inleiding................................................................................... 25 2.2 Omschrijving van vuurwapens......................................................... 26 2.3 Illegaal
vuurwapengebruik ............................................................. 27 2.4 Handel
vuurwapens...................................................................... 27 3 Vuurwapengebruik.....................................................................29 3.1 Inleiding................................................................................... 29 3.2 Schatting van het aantal vuurwapenincidenten...................................... 30 3.3 Vuurwapenincidenten naar type ....................................................... 36 3.4 Vuurwapenincidenten en het gebruikte vuurwapen ................................ 40 3.5 Oplossing van vuurwapenincidenten.................................................. 43 3.6 Samenvatting
hoofdstuk
3 .............................................................. 45

4 Inbeslagname van vuurwapens...................................................... 47 4.1 Inleiding................................................................................... 47 4.2 Aard en omvang van in beslag genomen vuurwapens ............................. 47 4.3 Omstandigheden van inbeslagname ................................................... 56


---



4.4 Motieven voor vuurwapenbezit........................................................ 61 4.5 Samenvatting
hoofdstuk
4 .............................................................. 62 5 Achtegronden van bezitters en gebruikers van een handvuurwapen.......65 5.1 Inleiding................................................................................... 65 5.2 Invalshoeken voor profilering ......................................................... 67 5.2.1 Risicofactoren ........................................................................... 68 5.2.2 Antecedenten............................................................................. 69 5.2.3 Globale risicoprofielen verdachten van vuurwapengerelateerde delicten...... 71 5.3 Empirische
bevindingen ................................................................ 72 5.3.1 Risicofactoren ........................................................................... 72 5.3.2 Antecedenten............................................................................. 78 5.4 Risicoprofielen ........................................................................... 80 5.5 Samenvatting
hoofdstuk
5 .............................................................. 84 6 Vuurwapens in de drugswereld.....................................................87 6.1 Inleiding................................................................................... 87 6.2 Vuurwapenbezit bij drugsverslaafden ................................................ 88 6.3 Dealers van harddrugs die in direct contact staan met afnemers ................ 90 6.4 Georganiseerde criminele groeperingen in de drugswereld....................... 92 6.5 Hennepkwekers en coffeeshopeigenaars ............................................. 96 6.6 Samenvatting
hoofdstuk
6 .............................................................100 7 De wereld van overvallers...........................................................103 7.1 Inleiding..................................................................................103 7.2 Eenmalige
overvallen ..................................................................104 7.3 Verdachten die regelmatig overvallen plegen ......................................108 7.4 Samenvatting
hoofdstuk
7 .............................................................110 8 Jonge, recent geïmmigreerde, Antilliaanse mannen...........................113 8.1 Inleiding..................................................................................113 8.2 Relaties met andere criminele activiteiten ..........................................115 8.3 Gewelddadigheid en culturele aspecten .............................................118 8.4 Persistentie van conflicten.............................................................120 8.5 Samenvatting
hoofdstuk
8 .............................................................121

IV



9 Vuurwapengebruik
bij
relatieproblemen ........................................123 9.1 Inleiding..................................................................................123 9.2 Relatieproblemen in combinatie met activiteiten in andere criminele
werelden......................................................................124 9.3 Relatieproblemen in combinatie met andere risicofactoren......................126 9.4 Relatieproblemen in combinatie met een beperkt risicoprofiel..................128 9.5 Samenvatting
hoofdstuk
9 .............................................................129 10 De omvang van het illegale vuurwapenbezit in Nederland..................131 10.1 Inleiding..................................................................................131 10.2 Bevindingen uit eerder onderzoek ...................................................132 10.3 Schattingen op basis van inbeslagnamegegevens ..................................134 10.4 Schattingen van de 'markt' voor illegale vuurwapens ............................136 10.5 Samenvatting hoofdstuk 10............................................................141 11 Handel in illegale vuurwapens in Nederland....................................143 11.1 Inleiding..................................................................................143 11.2 'Import' van vuurwapens in Nederland .............................................144 11.3 Handel in vuurwapens: verklaringen van aangehouden verdachten............148 11.4 Handel in vuurwapens: informatie uit opsporingsonderzoek ....................152 11.5 De mogelijke rol van de legale Nederlandse wapenhandel ......................157 11.6 Omvang van de binnenlandse handel ................................................160 11.7 Samenvatting hoofdstuk 11............................................................162 12 Beantwoording van de onderzoeksvragen.......................................165

12.1 Inleiding ..................................................................................165 12.2 Schattingen van omvang illegaal vuurwapenbezit, -gebruik en ­handel.......165 12.3 Typering van vuurwapenbezitters, -gebruikers en handelaars ..................170 Summary........................................................................................173 Geraadpleegde literatuur ...................................................................177


---



Bijlagen..........................................................................................181 Bijlage 1: Onderzoeksverantwoording ....................................................183 1. Inleiding .......................................................................183 2. Verzameling van gegevens over vuurwapengebruik ...................184 3. Verzameling van gegevens over inbeslagnames ........................188 4. Verzameling van achtergrondinformatie over verdachten.............190 5. Verzameling van gegevens over de binnenlandse handel .............191 Bijlage 2: Lijst van informanten ...........................................................193 Bijlage 3: Inbeslagnamegegevens per regio ..............................................197

VI



Samenvatting

Veiligheid is één van de bepalende thema's in het publieke debat in Nederland. De kans slachtoffer te worden van een geweldsdelict bepaalt in hoge mate het (on)veiligheidsgevoel van de burger. Zeker wanneer een vuurwapen in het spel is nemen de traumatiserende effecten en ook de kans op fysiek letsel navenant toe. Bij politici en beleidsmatig verantwoordelijken bestaat de indruk dat het bezit en gebruik van handvuurwapens in de afgelopen jaren is toegenomen. Zeker is dit niet: vanaf 1998 tot 2000 konden geen landelijke cijfers meer worden gepresenteerd, omdat de cijfers in de meeste regiokorpsen daarvoor te onbetrouwbaar werden geacht. Vanaf 1 januari 2001 is het Vuurwapen DataSysteem (VDS) operationeel, waarin inbeslagnames en vuurwapeninciden- ten kunnen worden vastgelegd, maar helemaal opgelost is het registratie- probleem daarmee nog niet omdat nog niet alle politieregio's voor adequate aanlevering van gegevens zorgdragen.

Voor het ministerie van Justitie vormde dit informatiegebrek de aanleiding om onderzoek te laten uitvoeren naar de ontwikkeling in de aard en omvang van de vuurwapencriminaliteit in Nederland voor de periode 1998 ­ 2000. Dit onder- zoek diende zowel het vuurwapengebruik, het -bezit alsook de binnenlandse handel in kaart te brengen. Voorts diende het onderzoek inzicht te geven in de vraag wie de gebruikers, bezitters en handelaars zijn. Het betreffende onder- zoek is uitgevoerd door IVA Tilburg van oktober 2001 tot en met juni 2002.

Om de onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden is een veelheid van bronnen gebruikt. De belangrijkste daarvan was de basisregistratie van de 25 regio- politiekorpsen en de Koninklijke Marechaussee. Vanuit die registratie is zo goed mogelijk nagegaan welke vuurwapenincidenten zich hebben voorgedaan en hoeveel en welke vuurwapens in beslag zijn genomen. Verder zijn de achter- gronden van in totaal 534 vuurwapengebruikers en -bezitters in kaart gebracht.


---



Deze informatie is aangevuld met informatie uit 22 interviews met gedeti- neerden die kennis dragen van de vuurwapenwereld. Voorts is gesproken met praktijkdeskundigen van de politie en andere relevante instanties, alsmede de legale vuurwapenhandel. Tot slot is relevante (openbare en niet-openbare) documentatie geraadpleegd.

Ontwikkeling van het aantal vuurwapenincidenten
Vuurwapencriminaliteit is door gebrek aan harde informatie een terrein waarop beeldvorming en emoties een belangrijke rol spelen. Het gevoel bestaat dat het vuurwapengebruik almaar toeneemt en bovendien ernstiger van karakter wordt. Een van de belangrijkste onderzoeksvragen is dan ook of het aantal vuurwapen- incidenten is toegenomen in de onderzochte jaren en of de gewelddadigheid groter is geworden.
Om te beginnen dient te worden beseft dat bij lang niet alle incidenten waarbij sprake is van een vuurwapen daadwerkelijk een scherpschietend vuurwapen in het spel hoeft te zijn geweest. Voor een succesvolle bedreiging volstaat het evengoed om gebruik te maken van een plastic imitatiewapen of een gas- of alarmwapen. Het effect op het slachtoffer is in beide gevallen weinig verschil- lend, tenzij er daadwerkelijk is geschoten en letsel toegebracht.

Het aantal vuurwapenincidenten is in kaart gebracht door middel van een inven- tarisatie van de bij de politie gemelde incidenten waarbij met een vuurwapen is geschoten of gedreigd. Dit kon niet bij alle regio's op dezelfde wijze. In vijf regio's kon een volledig beeld worden verkregen van het aantal incidenten. In vijftien regio's en bij de Koninklijke Marechaussee (KMAR) kon uit het Bedrijfsprocessensysteem (BPS) informatie worden verkregen omtrent 70 procent van het aantal vuurwapenincidenten. Dit percentage is aangevuld met een schatting. In één regio (Flevoland) is een vergelijkbare exercitie uitgevoerd middels raadpleging van het basisregistratiesysteem Xpol. In twee regio's is gebruik gemaakt van registratiegegevens uit het Herkenningsdienstsysteem (HKS). In één regio (Amsterdam-Amstelland) is deels gebruik gemaakt van HKS-gegevens, maar zijn totalen met betrekking tot het vuurwapengebruik gebaseerd op informatie uit jaarverslagen van het regiokorps. Uit de resterende regio (Friesland) kon op geen van bovengenoemde manieren betrouwbare informatie worden verkregen.

De gegevens omtrent vuurwapengebruik zijn derhalve gebaseerd op vier- entwintig van de vijfentwintig Nederlandse politieregio's en op de gegevens van de KMAR. Het aantal vuurwapenincidenten in Nederland is geschat op 4.881

2



voorvallen in 1998, 5.155 incidenten in 1999 en 4.617 gevallen in 2000. Het aantal vuurwapenincidenten stijgt in 1999 derhalve met zo'n vijf procent ten opzichte van het voorgaande jaar, maar in het jaar 2000 is landelijk gezien een daling met ruim tien procent zichtbaar. Het is niet duidelijk waar deze piek in het aantal vuurwapenincidenten in 1999 door veroorzaakt wordt. Ook kan op basis van waarnemingen in slechts een drietal jaren niet gesproken worden van een trend.
Naar afzonderlijke regio's beschouwd is het niettemin opmerkelijk dat het aantal vuurwapenincidenten in drie van de vier grootstedelijke regio's afneemt, namelijk in Amsterdam-Amstelland, Rotterdam-Rijnmond en Haaglanden. Daar staat tegenover dat in andere regio's sprake is van een (soms aanzienlijke) stijging, met name in de regio's Midden- en West-Brabant, Flevoland en Limburg-Noord, alsmede bij de Koninklijke Marechaussee (KMAR), of van een sterke piek in het aantal vuurwapenincidenten in 1999, zoals in Brabant- Noord en Gelderland-Midden.

Gemiddeld vonden in Nederland 30 vuurwapenincidenten per 100.000 inwoners plaats in het jaar 2000. Het aantal vuurwapenincidenten is verreweg het grootste in Amsterdam-Amstelland (72 incidenten per 100.000 inwoners). Ook Rotterdam-Rijnmond (42) en Brabant-Noord (40) scoren relatief hoog. De regio's Drenthe (14) en Zeeland (13) laten het geringste aantal vuurwapen- incidenten per 100.000 inwoners zien.

De meest voorkomende delictcategorieën waarbij een vuurwapen wordt gebruikt zijn overval/straatroof (38%) en bedreiging (37%). Vuistvuurwapens worden het meest gebruikt. Geweren spelen nauwelijks een rol (2%). Ook het gebruik van zware wapens zoals automatische wapens of explosieven wordt weinig gemeld (1% - 2%). De politie slaagt er in iets meer dan de helft van de gevallen in een verdachte aan te houden. In ongeveer een kwart van de gevallen wordt ook het vuurwapen in beslag genomen. Deze cijfers verschillen nauwe- lijks in de onderzochte jaren.

Bij ongeveer een vijfde deel van de vuurwapenincidenten is daadwerkelijk geschoten. De zwaarte van het geweld verschilt weinig tussen de regio's en in de tijd, wanneer de aard van het incident (schieten of dreigen) in aanmerking wordt genomen. Wel kan worden geconcludeerd dat in de grootstedelijke regio's relatief meer wordt gedreigd met een vuurwapen. Dit hangt samen met het feit dat overvallen en straatroof in deze regio's een groter deel van het aantal vuurwapenincidenten uitmaken en dat verhoudingsgewijs veel overvallen


---



en straatroven worden gepleegd met een imitatiewapen, waarmee niet kan worden geschoten.
In de regio Noord-Holland Noord is de kans dat daadwerkelijk wordt geschoten bij een delict het grootst (50%). In de regio's Rotterdam-Rijnmond en Amsterdam-Amstelland blijft het relatief vaker bij bedreiging (85%).

Het antwoord op de vraag of voor de Nederlandse burger de kans om bij een vuurwapendelict betrokken te raken is toegenomen moet gemiddeld genomen ontkennend worden beantwoord, althans voor zover het de jaren 1998 ­ 2000 betreft. Per regio zijn echter verschillende ontwikkelingen zichtbaar, namelijk zowel dalingen als stijgingen van het aantal incidenten. Het antwoord op de vraag of de zwaarte van het vuurwapengeweld is toegeno- men luidt eveneens ontkennend. Het aantal incidenten waarbij daadwerkelijk wordt geschoten blijft in de onderzochte jaren vrijwel constant in vergelijking met het aantal bedreigingen met een vuurwapen. Daarmee is overigens niet gezegd dat andere vormen van gewelddadigheid rondom een vuurwapenincident (fysiek geweld, slaan met het vuurwapen, verbale bedreiging, et cetera.) stabiel zijn gebleven. Dit kon in het onderhavige onderzoek niet in kaart worden gebracht.

Inbeslagname van vuurwapens
Het aantal scherpschietende vuurwapens dat door de politie in beslag wordt genomen vertoont vanaf 1995 tot en met 1999 een stijgende lijn. In 1995 werden 992 scherpe vuurwapens aangetroffen en dat aantal stijgt tot 2.576 exemplaren in 1999. In het jaar 2000 is voor het eerst sprake van een daling naar 2.463 in beslag genomen vuurwapens. Het aantal in beslag genomen pistolen en revolvers blijft vrijwel constant. Het aantal aangetroffen automa- tische wapens (machinepistolen) stijgt onafgebroken van 1997 tot en met 2000.

Gemiddeld nam de politie in het jaar 2000 per 100.000 inwoners 16 scherp- schietende vuurwapens in beslag. Uitschieters zijn de politieregio's Amsterdam- Amstelland (58 per 100.000 inwoners), Rotterdam-Rijnmond (34), Gooi en Vechtstreek (27), Zaanstreek-Waterland (26) en Limburg-Zuid (22). De ver- schillen tussen regio's worden enigszins genuanceerd door het feit dat de kwaliteit van de registratie sterk wisselt. De twee eerstgenoemde korpsen, alsmede Zaanstreek-Waterland, beschikken allen over een goede registratie van het aantal in beslag genomen scherpschietende vuurwapens. In sommige korp- sen waar een zeer klein aantal vuurwapens wordt aangetroffen kan dit direct in verband worden gebracht met een matige kwaliteit van de registratie.

4



Niet-scherpschietende vuurwapens krijgen doorgaans minder aandacht dan scherpschietende vuurwapens. Dat is onterecht, aangezien dergelijke wapens niet of nauwelijks van echt te onderscheiden zijn en derhalve uitstekend geschikt zijn om mee te dreigen. Bovendien kunnen dergelijke vuurwapens relatief gemakkelijk worden verkregen. Zij maken in de praktijk dan ook een belangrijk deel uit van het totale aantal overtredingen van de 'vuurwapenartikelen' in de Wet Wapens en Munitie. In het jaar 2000 werden bijvoorbeeld 1.554 gas- en alarmwapens en 1.781 imitatiewapens in beslag genomen, tegenover 2.463 scherpschietende vuurwapens. Het aantal in beslag genomen gas- en alarmwapens vertoont een vergelijkbare ontwikkeling met de hoeveelheid scherpschietende vuurwapens die wordt aangetroffen. Het aantal door de politie geregistreerde imitatiewapens stijgt met name in 1999 scherp ten opzichte van 1998 maar neemt weer af in het jaar 2000.

De politie krijgt vuurwapens in het bezit omdat ze vrijwillig worden ingeleverd (18%), worden gevonden bij huiszoekingen of na controles (52%) en worden aangetroffen op heterdaad tijdens incidenten waarbij ze daadwerkelijk zijn gebruikt (30%). Vuurwapengebruik kan betekenen dat een schietincident of bedreiging van personen met het vuurwapen heeft plaatsgevonden. Het kan ook gaan om jongeren die op straat spelen met imitatiewapens of met 'balletjes- pistolen' en daarmee schieten op bijvoorbeeld bushokjes of verkeersborden.

Achtergronden van bezitters en gebruikers
Verdachten van vuurwapencriminaliteit zijn getypeerd aan de hand van risico- factoren enerzijds en criminele antecedenten anderzijds. De gemiddelde verdachte van een vuurwapendelict kan als volgt worden getypeerd.

95 procent van de aangehouden verdachten is man. De meeste verdachten zijn tussen de 20 en 30 jaar oud en de gemiddelde leeftijd is 24 jaar. Verdachten van vuurwapengerelateerde criminaliteit zijn ouder dan de gemiddelde gewelds- plegers en hebben vaak al een criminele carrière gemaakt. 20 procent van de aangehouden verdachten kwam eerder in aanraking met de politie terzake vuur- wapenbezit of -gebruik. 45 procent heeft antecedenten terzake andere gewelds- delicten. 11 procent heeft geen antecedenten. Het aantal first-offenders ligt bij vuurwapendelicten aanzienlijk lager dan bij andere vormen van geweldscrimi- naliteit.

Allochtonen zijn oververtegenwoordigd als het gaat om vuurwapendelicten. Dit geldt het meest voor verdachten van Antilliaanse afkomst (18x oververtegen-


---



woordigd ten opzichte van het bevolkingsaandeel). Ook bewoners van woon- wagenkampen zijn sterk oververtegenwoordigd als het gaat om vuurwapen- delicten (15x).

De dagbesteding van de aangehouden verdachten wijkt sterk af van die van de gemiddelde burger. Slechts 27 procent van de aangehouden verdachten werkt of gaat naar school. 17 procent heeft een uitkering of is arbeidsongeschikt. 23 procent van de verdachten heeft criminaliteit als belangrijkste inkomstenbron. 8 procent heeft noch een uitkering, noch werk. Voorts is 21 procent verslaafd aan, of regelmatig gebruiker van harddrugs. 27 procent heeft een alcohol-, gok- of andere verslaving en 13 procent van de aangehouden verdachten beschikt niet over een vaste woon of verblijfplaats.

De voor een vuurwapendelict aangehouden verdachten zijn voor het overgrote deel actief in het criminele circuit. In 40 procent van de gevallen betreft het personen die actief zijn in de drugswereld. Voorts wordt 40 procent van de vuurwapengerelateerde delicten gepleegd door personen die actief zijn in de overvalwereld. Jonge, recent in Nederland geïmmigreerde mannen van Antil- liaanse afkomst zijn verantwoordelijk voor 13 procent van de vuurwapengerela- teerde delicten. Tot slot vloeit 15 procent van de vuurwapendelicten voort uit relatieproblematiek.
Deze groepen overlappen elkaar gedeeltelijk of zelfs in belangrijke mate. Zo is een kwart van de overvallers tevens verslaafd aan drugs en zijn de terzake vuurwapendelicten aangehouden recent geïmmigreerde jonge Antilliaanse man- nen nagenoeg zonder uitzondering actief betrokken bij de handel in drugs, bij de prostitutie (als pooier) of bij overvalcriminaliteit. Wanneer bij relatieproble- men gebruik wordt gemaakt van een vuurwapen betreft het eveneens vaak personen (mannen) die bindingen hebben met het criminele circuit. Rekening houdend met deze overlap van de belangrijkste groepen van vuur- wapenbezitters en -gebruikers omvatten deze vier hoofdcategorieën (drugs- criminelen, overvallers, jonge Antilliaanse mannen, relatieproblemen) geza- menlijk zo'n 80 procent van de vuurwapengerelateerde delicten.

Vuurwapens in de drugswereld
In de drugswereld kan nader onderscheid worden gemaakt tussen verslaafden aan harddrugs, dealers die in direct contact staan met afnemers, personen die deel uitmaken van georganiseerde criminele groeperingen die zich bezighouden met de productie en -smokkel van (hard-)drugs en personen die zich bezig-

6



houden met het kweken van hennep en de verhandeling van softdrugs in coffeeshops.

De behoefte aan vuurwapens bij verslaafden vloeit in de eerste plaats voort uit de wens de eigen veiligheid te garanderen. Vaak is sprake van bedreiging door drugsleveranciers vanwege schulden van of oplichtingspraktijken door de verslaafden. Een klein deel van de verslaafden pleegt gewapende overvallen en gebruikt het vuurwapen voor dat doel.
Dealers in harddrugs die in direct contact staan met klanten hebben vooral behoefte aan een vuurwapen ter beveiliging tegen roof van hun drugsvoorraad door andere criminelen of verslaafden (rippen), of tegen lastige klanten. Bij deze groep worden zowel scherpschietende vuurwapens als gas-/alarm- en imitatiewapens aangetroffen.
Bij georganiseerde criminele groeperingen die zich bezighouden met de produc- tie en smokkel van (hard-)drugs is het vuurwapenbezit het wijdst verbreid, waaronder ook zwaardere wapens zoals machinepistolen. De rol van vuur- wapens is hier in de eerste plaats afschrikking en beperking van de risico's van oplichting en wanbetaling door samenwerkingspartners. Hennepkwekers lopen vooral het risico dat zij beroofd worden van hun oogst of van de financiële opbrengsten van de teelt. Zij verkeren doorgaans niet in de positie om een scherpschietend vuurwapen te kunnen aanschaffen. Het vuur- wapenbezit beperkt zich in deze kringen vaak tot imitatiewapens en gas- /alarmwapens. Eigenaren van coffeeshops nemen een aparte positie in: zij lopen vooral risico op beroving en op intimidatie door concurrenten. Bij coffeeshop- eigenaren worden doorgaans scherpschietende vuurwapens aangetroffen.

Vuurwapens in de wereld van overvallers
Binnen de wereld van de overvallers kan onderscheid worden gemaakt tussen personen die eenmalig een overval of straatroof plegen, al dan niet gepaard gaand met veel voorbereidingshandelingen en degenen die dit met regelmaat doen, eveneens al dan niet planmatig.

Overvallers (en straatrovers) die eenmalig en impulsief een dergelijk delict plegen zijn doorgaans jeugdig (16 ­ 20 jaar). In de meeste gevallen maken zij gebruik van een imitatiewapen of een gas- of alarmwapen. Wanneer jeugdige daders over een scherpschietend vuurwapen beschikken was het wapen vrijwel altijd al in huis (bijvoorbeeld in het bezit van vader of een criminele broer) en hebben zij het 'geleend zonder te vragen'. Het feit dat één van de jongeren in


---



een groepje beschikt over een, al dan niet scherpschietend, vuurwapen vormt doorgaans de aanleiding om er een overval of straatroof mee te plegen. Een subcategorie van eenmalige overvallers zijn degenen die overgaan tot roof om andere problemen op te lossen, meestal schulden. Zij zijn doorgaans ouder (20+) en gaan meer planmatig te werk. Het vuurwapen wordt specifiek voor de gelegenheid aangeschaft. Er wordt zowel gebruik gemaakt van scherpschietende als niet-scherpschietende vuurwapens.

Jeugdige daders kunnen ook op regelmatige basis overvallen en straatroven gaan plegen, wanneer een eerste poging succesvol is geweest. Deze categorie verdachten is vergelijkbaar met jeugdige daders die voor de eerste keer een overval of straatroof plegen. Zij gaan zonder veel voorbereiding te werk. Een tweede subgroep van verdachten die op regelmatige basis overvallen plegen zijn degenen die verslaafd zijn aan harddrugs en door middel van gewapende overvallen voorzien in de voor die verslaving benodigde financiën. Slechts een klein deel van de verslaafden kiest echter voor deze optie. Tot slot kan een profiel worden onderscheiden van verdachten die planmatig en regelmatig overvallen plegen. Deze groep is gemiddeld ouder (25 ­ 35) en heeft reeds een criminele carrière gemaakt. Zij houden zich enerzijds bezig met overvallen op goed bewaakte objecten, zoals geldinstellingen of -transporten. Anderzijds vormen collega-criminelen een aantrekkelijk doelwit voor deze cate- gorie overvallers, zeker wanneer ze over veel cash geld beschikken en niet de indruk wekken zich met (wapen-) geweld te zullen verdedigen. Bij deze min of meer professioneel opererende overvallers worden vrijwel altijd scherpschie- tende vuurwapens aangetroffen, waaronder ook zwaardere wapens (machine- pistolen). Bij deze categorie verdachten is het risico gemiddeld het grootst dat de overval uitloopt op een schietincident waarbij doden of gewonden vallen.

Jonge, recent geïmmigreerde Antilliaanse mannen
Jonge, recent in Nederland geïmmigreerde mannen van Antilliaanse afkomst vormen in relatie tot vuurwapenbezit en -gebruik een aparte risicocategorie. Het gaat om een groep die laag is opgeleid, niet beschikt over werk en soms ook niet over een uitkering, die vaak zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland is (of in hoge mate mobiel tussen verschillende steden) en de Neder- landse taal slecht machtig is. Opmerkelijk is dat deze categorie verdachten relatief gemakkelijk aan scherpschietende vuurwapens kan komen. Dat geldt ook voor personen die nog maar zeer kort in Nederland verblijven. Daarbij moet echter wel worden aangetekend dat veel verdachten op de Antillen reeds

8



een crimineel verleden hebben en vaak al minstens één gevangenisstraf hebben uitgezeten alvorens zij naar Nederland komen.

Het risico op betrokkenheid bij vuurwapenincidenten wordt in de eerste plaats bepaald door het feit dat degenen in deze categorie die als verdachte zijn aan- gehouden vrijwel allemaal actief zijn in drugswereld, de prostitutie en met het plegen van overvallen. In de tweede plaats leiden beledigingen in het openbaar vaak tot langdurige gewelddadige conflicten met wraak over en weer. Mogelijk speelt een 'eercultuur' hier een rol, maar waarschijnlijker is dat deze groep zodanig los staat van de Nederlandse (en Antilliaanse) gemeenschap dat het ontbreekt aan reguliere verbanden waarin conflicten op vreedzame wijze kun- nen worden beslecht.

Vuurwapens en relatieproblematiek
Relatieproblemen vormen een belangrijke trigger voor vuurwapengebruik. Het wapen is in die gevallen doorgaans al voorhanden. Het komt minder vaak voor dat een vuurwapen specifiek naar aanleiding van relatieproblemen wordt aan- geschaft. Dat laatste kan echter wel een rol spelen in familieruzies, zo blijkt uit het casusmateriaal.

Het daadwerkelijke gebruik van vuurwapens bij relatieproblemen hangt vaak samen met de aanwezigheid van andere risicofactoren en betrokkenheid van de verdachte bij andere criminele activiteiten. In deze gevallen is de kans ook rela- tief groot dat het vuurwapen bij een andere gelegenheid zou zijn gebruikt. Het gebruik van vuurwapens bij relatieproblemen kan niet in verband gebracht worden met specifieke profielen van verdachten. De kenmerken van de betrok- kenen lopen daarvoor teveel uiteen. Een belangrijke factor is dat het bij relatieproblemen ook vuurwapens kan betreffen die al jarenlang in het bezit van de betrokkene zijn, maar die nooit voor criminele doeleinden zijn gebruikt. Zo wordt bijvoorbeeld relatief vaker gebruik gemaakt van (jacht-) geweren, welke niet of nauwelijks een rol spelen in de drugs- of overvalwereld.

Schatting van het illegale vuurwapenbezit
De derde onderzoeksvraag betreft het maken van een schatting van de omvang van het illegale vuurwapenbezit in Nederland. Het illegale bezit van een handvuurwapen is een zogeheten 'slachtofferloos delict'. Dit betekent dat van de gebruikelijke methoden om de omvang van een vorm van criminaliteit in de samenleving vast te stellen, in casu aangiftecijfers en slachtofferenquêtes, geen gebruik kan worden gemaakt. In plaats daarvan moet worden teruggegrepen op


---



hetgeen de wetsovertreders zelf aan informatie willen verschaffen omtrent het illegale vuurwapenbezit (zogenaamde self-report informatie) en op gegevens van de politie omtrent vuurwapenincidenten en inbeslagnames van vuurwapens.

In Nederland is naar de omvang van het illegale vuurwapenbezit voornamelijk onderzoek gedaan door onderzoekers van de universiteit van Utrecht. Zij maken in de eerste plaats een schatting van het illegale vuurwapenbezit op grond van self-reportgegevens uit de internationale slachtofferenquête. In de tweede plaats wordt een statistische methodiek toegepast op HKS-gegevens van de politie. Beide methodieken komen uit op een schatting van het illegale vuurwapenbezit in Nederland van 75.000 ­ 80.000 stuks. Bij beide schattings- methoden kan echter een fundamentele kanttekening worden geplaatst, namelijk dat geen helder onderscheid wordt gemaakt tussen scherpschietende en niet- scherpschietende vuurwapens. Het bezit van gas- en alarmwapens en imitatie- wapens wordt enerzijds uitgesloten van de schatting, maar anderzijds toch meegewogen in het gebruikte datamateriaal.

In het onderhavige onderzoek is enerzijds getracht het bezit van scherpschie- tende vuurwapens in kaart te brengen en anderzijds te bepalen wat de omvang van de totale vuurwapenmarkt is.
Een schatting van het illegale bezit van scherpschietende vuurwapens is gemaakt op basis van het aantal door de politie in beslag genomen scherpschie- tende vuurwapens. Als uitgangspunt daarbij is genomen dat de politie gemid- deld 10 procent van het aantal illegale vuurwapens op enig moment in beslag neemt. Deze enigszins grove schatting kon in het onderhavige onderzoek op belangrijke punten nader worden verfijnd omdat gedetailleerde gegevens beschikbaar zijn gekomen over de omstandigheden waarop vuurwapens in handen komen van de politie en de wijze waarop de verdachten ermee omsprin- gen. Wanneer deze gegevens worden meegewogen kan worden geschat dat in de jaren 1998 tot en met 2000 in Nederland jaarlijks ongeveer 20.000 ­ 25.000 illegale vuurwapens zijn verhandeld. Het gaat daarbij zowel om in partijen naar ons land gesmokkelde scherpschietende vuurwapens als om individueel geïm- porteerde exemplaren.

Vervolgens dient te worden vastgesteld welk deel van deze vuurwapens op een bepaald ijkmoment, in dit geval eind 2000, in illegaal bezit zijn. Hiervoor is de omloopsnelheid van illegale vuurwapens als uitgangspunt genomen. Volgens verklaringen van aangehouden verdachten wordt 88 procent van de illegale vuurwapens vuurwapens binnen vijf jaar gebruikt.

10



Op grond hiervan kan de totale omvang van het illegale vuurwapenbezit in Nederland worden geschat op 85.000 tot 125.000 exemplaren. De marge wordt gehanteerd om rekening te houden met de uiteenlopende volledigheid waarmee in de regiopolitiekorpsen het aantal in beslag genomen vuurwapens wordt geregistreerd. Bovendien is nog een onbekend aantal vuurwapens voorhanden dat langer dan vijf jaar niet is gebruikt. Hiertegenover staat een eveneens onbekend aantal vuurwapens dat verloren is gegaan omdat het wapen defect is geraakt, of omdat de bezitter het wapen heeft laten verdwijnen.

Vuurwapens zijn vooral in bezit van personen die actief zijn in de drugswereld (40%) en met overval of straatroof (40%). In het onderzoek is een poging gedaan de omvang van deze werelden in kaart te brengen om uitspraken te kunnen doen over de totale 'vuurwapenmarkt' in Nederland. Op grond van de beschikbare gegevens kan echter geen definitieve uitspraak worden gedaan over het aantal personen in Nederland dat actief is met de productie, smokkel en verhandeling van drugs en over het aantal overvallers en straatrovers en derhalve ook niet over de omvang van de totale Nederlandse vuurwapenmarkt.

Handel in vuurwapens
De vierde onderzoeksvraag is die naar de aard en de omvang van de illegale handel in vuurwapens in Nederland. Daarbij moet onderscheid worden gemaakt tussen scherpschietende vuurwapens, gas- en alarmwapens en imitatiewapens. Gas-/alarm- en imitatiewapens worden door de eindgebruikers direct gekocht in landen waar deze wapens vrij verkocht mogen worden. De eerste categorie wapens wordt doorgaans aangeschaft in Duitsland of België. Imitatiewapens worden vooral gekocht in de populaire vakantielanden als Spanje en Turkije. De binnenlandse handel blijft beperkt tot de doorverkoop van deze wapens.

Vuurwapenhandelaars houden zich alleen bezig met scherpschietende vuur- wapens. 'Importeurs' verzorgen de smokkel van vuurwapens naar Nederland en zetten deze wapens ofwel direct af aan een vertrouwd netwerk in het criminele circuit, ofwel zij leveren de wapens door aan een klein netwerk van tussen- handelaren. De importeurs zijn, naast autochtone Nederlanders, met name Turken en voormalig Joegoslaven. De 'importeurs' bevinden zich op het criminele middenniveau. Zij kunnen dan niet worden beschouwd als spinnen in het web van grote criminele organisaties, maar onderhouden daarmee wel banden. Als tussenpersonen zijn vooral Surinamers, Marokkanen en voormalig Joegoslaven actief. De omvang van de smokkel van scherpschietende vuur- wapens naar Nederland wordt geschat op 10.000 tot 20.000 exemplaren per


---



jaar. De totale omvang van het aantal vuurwapens dat jaarlijks een nieuwe Nederlandse eigenaar krijgt is geschat op 20.000 ­ 25.000 vuurwapens.

Uit het onderzoek zijn geen aanwijzingen naar voren gekomen dat grote aantal- len handvuurwapens voor langere perioden worden opgeslagen, alvorens te worden doorverkocht. De importeurs beschikken ofwel over een grotere partij (enkele honderden vuurwapens) die over een periode van meerdere maanden wordt verkocht, ofwel zij verzorgen de aanvoer van vuurwapens volgens het principe van 'just-in-time'. Met andere woorden: pas wanneer een afnemer is gevonden worden de vuurwapens uit een bronland naar Nederland gesmokkeld. Deze smokkel vindt vooral plaats vanuit relatief gemakkelijk door middel van wegtransport bereikbare landen. Voormalige Oostbloklanden (Kroatië, Tsjechië) en Portugal zijn op dit moment de belangrijkste bronlanden voor handvuur- wapens.

Vuurwapens worden alleen geleverd aan personen die 'vertrouwd' zijn, hetgeen meestal betekent dat de handelaar de koper kent uit het criminele circuit. Wanneer de koper behoort tot het vertrouwensnetwerk is het tamelijk eenvoudig om (snel) aan een illegaal vuurwapen te komen. Daarbuiten is dit aanzienlijk moeilijker. Verklaringen omtrent de levering van illegale vuurwapens in louche horecagelegenheden of 'vanuit de kofferbak' kunnen als fictie worden be- schouwd. De onderhandeling over de aankoop vindt bij voorkeur niet plaats in openbare gelegenheden waar allerlei personen kunnen meeluisteren. Dit geldt nog meer voor de levering. Die geschiedt doorgaans gewoon bij de koper of (tussen-)handelaar thuis om het risico van onwelgevallige pottenkijkers zoveel mogelijk uit te sluiten.

12



1
Inleiding

1.1 Leeswijzer

Het onderzoeksrapport start met twee inleidende hoofdstukken. Allereerst bevat hoofdstuk 1 een korte achtergrondschets waarin de aanleiding tot het onderzoek wordt beschreven. Daarna volgen de doelstelling en onderzoeksvragen en een beknopte uiteenzetting van de wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd en de gegevens verzameld. In hoofdstuk 2 is het begrip vuurwapens gedefinieerd. In hoofdstuk 3 komt de eerste onderzoeksvraag aan de orde, namelijk een schat- ting van het aantal incidenten waarbij een vuurwapen is gebruikt dat zich in de jaren 1998 ­ 2000 in Nederland heeft voorgedaan. Hoofdstuk 4 gaat in op de hoeveelheid in beslag genomen vuurwapens in Nederland in dezelfde jaren, alsmede op de wijze waarop die vuurwapens in handen van de politie zijn geko- men.
In de hoofdstukken 5 tot en met 9 wordt ingegaan op de achtergronden van vuurwapengebruikers en -bezitters. Hoofdstuk 5 schetst een algemeen kader. Daarna volgt een kwalitatieve schets van een aantal verschillende 'werelden' waarin vuurwapens in bezit zijn en worden gebruikt. Achtereenvolgens wordt ingegaan op de drugswereld (hoofdstuk 6), de wereld van overvallers (hoofd- stuk 7), op vuurwapencriminaliteit gepleegd door jonge, recent geïmmigreerde Antilliaanse mannen (hoofdstuk 8) en op relatieproblemen (hoofdstuk 9). In hoofdstuk 10 volgt een schatting van de omvang van het vuurwapenbezit in Nederland. Hoofdstuk 11 beschrijft de achtergronden van de vuurwapenhandel in Nederland. In hoofdstuk 12, tot slot, worden de onderzoeksvragen beant- woord.

13



1.2 Achtergrondschets

Veiligheid is één van de bepalende thema's in het publieke debat in Nederland. Geweldscriminaliteit, met name geweld op straat, bepaalt het veiligheidsgevoel van de burger. Telkens wanneer een willekeurige burger slachtoffer wordt van een geweldsdelict schokt dit de omgeving. Wie de berichtgeving in de pers volgt krijgt licht de indruk dat de kans om met een vuurwapen te worden bedreigd of daadwerkelijk te worden neergeschoten, steeds groter wordt. Incidenten waarbij na een triviale aanleiding, bijvoorbeeld een verkeersruzie, een vuurwapen wordt getrokken lijken steeds 'gewoner' te worden. Waar der- gelijke gebeurtenissen enkele jaren geleden nog aanleiding vormden tot grote ophef in de landelijke media halen zij nu nog slechts de regionale krant en dan vaak nog alleen wanneer daadwerkelijk letsel is opgetreden.

Vuurwapencriminaliteit is in de afgelopen jaren, als onderdeel van de aanpak van geweldscriminaliteit, tot een belangrijke beleidsprioriteit voor het minis- terie van Justitie geworden. Dit was nodig omdat in de jaren negentig de infor- matiepositie van de Nederlandse politie omtrent vuurwapenbezit en -handel gaandeweg is verslechterd, leidend tot een dieptepunt eind jaren negentig. Deze ontwikkeling had drie hoofdoorzaken.
Om te beginnen verdween na de reorganisatie van de Nederlandse politie in 1994, langzamerhand de specifieke kennis uit de meeste korpsen omdat het specialisme van vuurwapendeskundige werd afgeschaft1. In de tweede plaats ontbrak het steeds meer aan betrouwbare cijfers over in beslag genomen vuurwapens. Dit kwam enerzijds doordat regiokorpsen deze informatie niet langer op centraal niveau vastlegden. Anderzijds werden en worden door gebrek aan deskundigheid, vuurwapens die voorzien zijn van valse opschriften met regelmaat verkeerd geclassificeerd. Mede hierdoor is de volledigheid van de informatieverschaffing aan de dienst Nationale Recherche Informatie (NRI) van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD), welke verantwoordelijk is voor de publicatie van landelijke jaarcijfers, in de loop van de jaren negentig verslechterd2. Zelfs basale landelijke informatie over het aantal in beslag genomen vuurwapens kon daarom gedurende enkele jaren (1998 en 1999) niet

1 Overigens geldt dit niet alleen voor vuurwapendeskundigheid, maar ook voor andere specialis- men zoals jeugd- en zeden. Tevens geldt dat deze ontwikkeling ook al in de jaren tachtig werd gesignaleerd.
2 Tot het jaar 2000 heette deze dienst Centrale Recherche informatiedienst (CRI).

14



worden gepubliceerd3. Tot slot worden vuurwapens door de opsporings- instanties vooral gezien als hulpmiddelen bij de uitoefening van criminele activiteiten. Het vergaren van informatie over een (vuur-)wapen is voor de bewijsvoering doorgaans niet van belang. Een voorbeeld is een casus waarin een inbreker buiten heterdaad wordt aangehouden. Bij hem thuis treft de politie grote hoeveelheden gestolen spullen aan, alsmede een vuurwapen. In meer dan tien verhoren van de verdachte gaan de rechercheurs gedetailleerd in op allerlei aangetroffen goederen, om op die manier de verdachte in verband te kunnen brengen met zoveel mogelijk andere inbraken in de regio. Aan het vuurwapen wordt weinig aandacht besteed. Het is aangetroffen bij de verdachte, dus voor de bewijsvoering is verdere informatie, bijvoorbeeld over de herkomst, niet nodig. Ook over de handel in illegale vuurwapens in Nederland is weinig informatie beschikbaar. Gericht opsporingsonderzoek naar deze materie wordt weinig gedaan. De nadruk bij het tactisch onderzoek naar vormen van georga- niseerde criminaliteit is in de afgelopen jaren steeds sterker op drugscrimina- liteit en mensensmokkel gelegd. Vuurwapens zijn 'bijvangst'.

Vuurwapencriminaliteit is door de minister van Justitie in het kabinet Paars-II uitdrukkelijk benoemd tot prioriteit voor de Directie Opsporingsbeleid van het ministerie. Om de informatievoorziening over vuurwapens te verbeteren is in de afgelopen jaren op allerlei terreinen een inhaalslag ingezet. Om te beginnen heeft het onderwerp vuurwapencriminaliteit een plaats gekregen binnen de Raad van Hoofdcommissarissen, in de vorm van een landelijk platform. Voorts is per 1 januari 2001 een Landelijk Bureau Wapens en Munitie opgericht als onder- deel van de dienst Nationale Recherche Informatie (NRI) van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD). Ook zijn in een aantal politieregio's (nieuwe) Regionale Bureaus Wapens en Munitie (RBWM's) gevormd. Nog niet alle regio's beschikken op dit moment echter over een dergelijk bureau of een afdeling waar vergelijkbare werkzaamheden worden verricht. Verder zijn door de beide politieministers middelen ter beschikking gesteld voor de ontwikkeling van het Vuurwapendatasysteem (VDS), waarmee inbeslagnames en incidenten waarbij vuurwapens zijn gebruikt op uniforme wijze kunnen worden geregi- streerd. Dit systeem is in werking sinds 1 januari 2001, maar nog niet alle politieregio's voeren de beschikbare gegevens volledig in. Tot slot is een CD- rom ontwikkeld als praktische handleiding voor politiemensen terzake de Wet Wapens en Munitie. Het is echter nog niet zover dat over de illegale handel in

3 Het betreft de jaren 1998 en 1999. Over het jaar 2000 is door de Dienst Nationale Recherche Informatie (NRI) met de nodige beperkingen gerapporteerd, vanwege de onvolledige aanlevering van gegevens door de politieregio's.

15



handvuurwapens en over de aard en omvang van de in Nederland in beslag genomen wapens gestructureerde informatie beschikbaar is.

De toenmalige dienst Centrale Recherche Informatie (CRI) van de KLPD publiceerde in 1997 en 1998 twee rapporten waarin aandacht werd besteed aan in beslag genomen vuurwapens en vuurwapenhandel4. Vergelijkbare rapporten zijn ook door enkele individuele politieregio's vervaardigd, zoals bijvoorbeeld door de regio Amsterdam-Amstelland5.
Empirisch onderzoek naar de omvang van het illegale vuurwapenbezit in Nederland is nauwelijks uitgevoerd. Aan de hand van informatie uit een beperkt aantal regio's ontwikkelden van der Heijden en van Gils een statistisch model, op basis waarvan de omvang van het illegale vuurwapenbezit kan worden geschat6. In de tweede plaats is in de internationale slachtofferenquête, die in 1989 en 1996 onder meer in Nederland is afgenomen, een vraag gesteld naar vuurwapenbezit. Op basis daarvan zijn schattingen mogelijk van de omvang van de omvang van het illegale vuurwapenbezit. In hoofdstuk 10 wordt hierop teruggekomen.

Een antwoord op de vraag of het gebruik van vuurwapens in Nederland daad- werkelijk is toegenomen in de afgelopen jaren, kan op basis van cijfermateriaal niet worden gegeven. Deze situatie roept vragen op. Dit bleek onder meer tijdens het debat van 21 juni 2000 in de Tweede Kamer, naar aanleiding van een voorstel van wijziging van de Wet Wapens en Munitie. Om deze reden is in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het ministerie van Justitie onderzoek uit- gevoerd naar de aard en omvang van het bezit en gebruik van illegale vuur- wapens in Nederland, alsmede naar de binnenlandse handel in vuurwapens7. Het verzamelen van informatie over de jaren waarin geen landelijke gegevens werden gepubliceerd door de CRI/NRI, namelijk 1998 tot en met 2000 staat

4 Korps Landelijke Politiediensten, Divisie Centrale Recherche Informatie, De aard en omvang van vuurwapencriminaliteit in Nederland, periode 1991 ­ 1995, Zoetermeer, 1997 en Korps Landelijke Politiediensten, Divisie Centrale Recherche Informatie, De aard en omvang van vuurwapencriminaliteit in Nederland, periode 1996 ­ 1997, Zoetermeer, 1998. 5 Loof Y., M. Plantinga, F Govers en M. Scholtes, Strategisch onderzoek vuurwapencriminaliteit in de regio Amsterdam-Amstelland, september 1999, Bureau Recherche Informatie, Amsterdam. 6 Van der Heijden P. en G. van Gils, Omvangschattingen van vuurwapenbezit, Tijdschrift voor Criminologie, 2000/2 pp. 154 ­ 164.
7 Parallel hieraan wordt onderzoek uitgevoerd naar de smokkel van illegale vuurwapens vanuit voormalige Oostbloklanden naar Nederland. Deze onderzoeksrapportage is verschenen in mei 2002.

16



daarbij voorop. Het voorliggende rapport vormt de weerslag van dit onderzoek, dat is uitgevoerd tussen augustus 2001 en juni 2002.

1.3 Doelstelling van het onderzoek

De doelstelling van het onderzoek is als volgt geformuleerd:

Bieden van inzicht in de (ontwikkeling van) aard en omvang van de vuurwapencriminaliteit in Nederland voor de periode 1998-2000, waarbij zowel het bezit en het gebruik van vuurwapens, alsmede de binnenlandse handel in kaart gebracht moeten worden.

De volgende vragen dienen te worden beantwoord:
1. Wat is de (geschatte) omvang van het illegale vuurwapengebruik in Nederland. Wie zijn de gebruikers en waarvoor gebruikt men de wapens? 2. Wat is de (geschatte) omvang van het illegale vuurwapenbezit in Neder- land. Wie zijn de bezitters (achtergronden) en hoe verkregen zij het wapen?
3. Wat is de (geschatte) omvang van de illegale vuurwapenhandel in Neder- land? Wie zijn de handelaars en hoe verhandelt men de wapens?

Het onderzoek valt aan de hand van deze vraagstelling uiteen in twee delen. In het eerste deel komen kwantitatieve vragen aan de orde, namelijk naar de omvang van het gebruik- en het bezit van vuurwapens en naar de mate waarin vuurwapens worden verhandeld. In het tweede deel van het onderzoek dienen kwalitatieve vragen te worden beantwoord, namelijk naar de achtergronden van de vuurwapengebruikers en -bezitters.

De (geschatte) omvang van het vuurwapengebruik in Nederland, met betrekking tot de jaren 1998 ­ 2000, is in kaart gebracht door middel van een inventa- risatie van incidenten die in de basispolitieregistraties in alle 25 regio's zijn vastgelegd.
De (geschatte) omvang van het vuurwapenbezit is in kaart gebracht door middel van een inventarisatie van het aantal in beslag genomen vuurwapens, in combi- natie met gegevens over de wijze waarop vuurwapens in handen zijn gekomen van de politie
De omvang van de binnenlandse handel in vuurwapens is om te beginnen in kaart gebracht door middel van een inventarisatie van hetgeen hierover bekend

17



is geworden in opsporingsonderzoek naar vuurwapenhandel door de Neder- landse politie. Zowel primaire bronnen (zaaksverslagen) als secundaire bronnen (strategisch of fenomeenonderzoek door de politie) zijn geraadpleegd. Daar- naast is geïnventariseerd wat aangehouden verdachten hebben verklaard over de wijze waarop zij het vuurwapen hebben verkregen.

De achtergrond van vuurwapengebruikers en -bezitters is onderzocht door een steekproef te trekken uit het bestand van voorvallen en aangehouden verdach- ten. Een keuze is gemaakt uit zaken waarin zoveel mogelijk informatie over de verdachte was vastgelegd. In totaal zijn 534 profielschetsen vervaardigd. Daar- naast is ter aanvulling met 22 verdachten een gesprek gevoerd over het bezit, gebruik van en de handel in handvuurwapens.

Alle geraadpleegde bronnen hebben uiteraard hun sterke en zwakke punten. Voorts is gebleken dat informatieverzameling in alle politieregio's van Neder- land organisatorisch een omvangrijke aangelegenheid is en inhoudelijk niet altijd gemakkelijk. Het betekent dat met alle afzonderlijke politieregio's afspra- ken moeten worden gemaakt om de benodigde autorisaties te regelen om registratiegegevens te kunnen inzien. Doordat afzonderlijke registratiesystemen worden gehanteerd moet telkens opnieuw worden nagegaan op welke wijze gegevens kunnen worden verzameld en wat de status van de beschikbare infor- matie is. In de volgende paragraaf wordt daarom allereerst stilgestaan bij de mitsen en maren die de uiteenlopende informatiebronnen met zich meebrengen.

1.4 Methodologie

Informatie over vuurwapengebruik
In paragraaf 1.2 werd reeds geschetst dat op centraal niveau in de meeste politieregio's geen informatie wordt vastgelegd over incidenten waarbij vuur- wapens zijn gebruikt en over vuurwapens die in beslag zijn genomen. Dit betekent dat de beantwoording van de vragen naar vuurwapengebruik slechts mogelijk is door op het meest basale niveau informatie te verzamelen, dat wil zeggen: aan de hand van de basisregistratiesystemen van de politie. Ten behoeve van het onderzoek zijn deze systemen in alle 25 politieregio's geraad- pleegd. Daarbij is een aantal restricties aan de orde die in deze paragraaf kort de revue zullen passeren. In bijlage 1 wordt hierover uitgebreider gerap- porteerd.

18



De 25 politieregio's hanteren verschillende systemen om vuurwapenincidenten vast te leggen. Om te beginnen worden in enkele regio's vuurwapenincidenten apart (handmatig) geregistreerd, op basis van dagrapportages die in de andere geautomatiseerde systemen zijn vastgelegd. In enkele regio's scant de voor vuurwapencriminaliteit verantwoordelijke politiemedewerker dagelijks de gere- gistreerde zaken op een aantal trefwoorden die verwijzen naar (mogelijk) gebruik van een vuurwapen. Over die zaken wint hij dan nadere informatie in, of registreert deze afzonderlijk8. Deze methode, hoewel vrij arbeidsintensief, levert een vrijwel compleet beeld op van de vuurwapencriminaliteit in een regio. Slechts vuurwapens die in beslag genomen zijn tijdens grote recherche- onderzoeken vallen buiten het blikveld, aangezien deze meestal niet in de basisregistratie worden genoemd9. In een gemiddelde politieregio gaat het in het laatste geval echter niet om grote aantallen. In de politieregio's die een derge- lijk systeem hanteren is zoveel mogelijk gebruik gemaakt van deze gegevens. Het betreft daarbij de regio's Brabant-Noord, Haaglanden en Limburg-Noord (de laatstgenoemde regio exclusief 1998).

In regio's waar geen handmatige registratie van vuurwapenincidenten plaats- vindt moet worden teruggevallen op de basisregistratie van incidenten (dagrap- porten). De 25 politieregio's hanteren daarvoor drie verschillende geauto- matiseerde systemen, namelijk BPS (19 regio's en de Koninklijke Marechaus- see), Xpol (5 regio's) en Genesys (1 regio). Op voorhand werd door de onder- zoekers ingeschat dat incidenten waarbij een vuurwapen werd gehanteerd door de politie wordt vastgelegd in een beperkt aantal categorieën in de basis- registraties die ook specifiek verwijzen naar vuurwapengebruik. Deze inschat- ting bleek helaas niet conform de werkelijkheid. Uit een vooronderzoek in één regio bleek dat vuurwapenincidenten in 56 verschillende categorieën waren vastgelegd10. Dit stelde de onderzoekers voor problemen. Al deze categorieën doorlopen op vuurwapenincidenten bleek niet mogelijk, zowel technisch als in termen van beschikbare tijd. Als praktische oplossing is ervoor gekozen alleen die categorieën in de basisregistratie te raadplegen waar de trefkans op een vuurwapen het grootst is. Op basis van het vooronderzoek kon worden geschat dat met de gekozen selectie van incidentcategorieën 70 procent van het totale

8 Voor 2001 geschiedde dit door middel van papieren dossiers of in een zelf ontwikkeld databestand. Thans worden deze zaken vastgelegd in het Vuurwapendatasysteem. 9 Daarnaast moet de betrokken politiemedewerker afzonderlijk nog de zaken natrekken die door collega's zijn geautoriseerd, dat wil zeggen ontoegankelijk gemaakt voor algemene inzage door middel van een zaakspecifiek password. 10 Het betrof de regio Brabant-Noord, waar op basis van handmatige registratie een volledig beeld van vuurwapenincidenten beschikbaar is. Zie bijlage 1.

19



aantal vuurwapenincidenten in beeld komt. Dit beeld is in een andere regio met een complete registratie (Zaanstreek-Waterland) geverifieerd en kon aldaar worden bevestigd.

In de registratiesystemen van de politie kan niet voor langere perioden worden gezocht op trefwoorden. Derhalve moesten de dagrapporten handmatig worden doorgelopen om na te gaan of sprake was van het gebruik van een vuurwapen. Deze methodiek is toegepast in 16 politieregio's, waar gebruik wordt gemaakt van het systeem BPS. Dit systeem is geschikt om zaken in hoog tempo te 'scannen'11. Het systeem Xpol is dat echter niet. Daarom is besloten om in vier politieregio's die Xpol gebruiken (Amsterdam-Amstelland, Rotterdam-Rijn- mond, Limburg-Zuid, Friesland) een beroep te doen op een ander systeem, namelijk het Herkenningsdienstsysteem (HKS). Dit systeem bevat een overzicht van de strafbare feiten waarvoor een verdachte eerder is aangehouden. Een eerste nadeel hiervan is dat in HKS minder details worden vastgelegd, zodat niet alle informatie die in de BPS-regio's kon worden verzameld ook uit HKS verkrijgbaar was. Een tweede nadeel is dat niet alle incidenten in HKS worden vastgelegd, enerzijds vanwege onvolkomenheden in de registratie, anderzijds omdat sommige regio's er bewust voor kiezen bepaalde incidenten niet in HKS vast te leggen. De regiopolitie Amsterdam-Amstelland registreert bijvoorbeeld alleen die zaken in HKS waarvan de dader bekend is. Een vergelijking met HKS-gegevens uit Rotterdam-Rijnmond wijst uit dat het vermoedelijk om minder dan de helft van het totale aantal voorvallen gaat. Een schatting waarin met deze onvolkomenheid rekening wordt gehouden komt echter nog altijd aan- zienlijk lager uit dan (onvolledige) cijfers die door de regiopolitie Amsterdam- Amstelland in jaarverslagen zijn gepubliceerd. Daarom is deels gebruik gemaakt van de informatie uit de jaarverslagen.
In de regiopolitie Flevoland kon de gevraagde zoekslag binnen HKS niet worden uitgevoerd. Om die reden is besloten vuurwapenincidenten alsnog bin- nen Xpol na te zoeken. Het nadeel hiervan is dat alleen totaalcijfers beschikbaar zijn gekomen, omdat het binnen het systeem Xpol teveel tijd vergt om details na te zoeken.
Tot slot bevatten de HKS-gegevens die werden aangeleverd door de regiopolitie Friesland dusdanig minimale aantallen incidenten dat deze gegevens als onvol- doende betrouwbaar zijn gekwalificeerd.

11 Zie bijlage 1 voor meer details.

20



Omdat de beperkingen van de verzamelde gegevens redelijk tot goed bekend zijn is het mogelijk, met marges, een accurate schatting te maken van het aantal vuurwapenincidenten dat zich in Nederland in de onderzochte jaren heeft voorgedaan.

Informatie over vuurwapengebruikers
De tweede onderzoeksvraag is wat de achtergrond van vuurwapengebruikers is. Deze vraag wordt op twee manieren beantwoord. Allereerst zijn individuele zaken waarbij verdachten zijn aangehouden geïnventariseerd en verwerkt in korte profielschetsen. Deze exercitie is in alle politieregio's uitgevoerd bij een steekproef uit het bestand van aangehouden verdachten die in het bezit waren van een vuurwapen. Het diende daarbij uiteraard tevens te gaan om verdachten die een verklaring wilden afleggen aan de politie. In totaal zijn 534 van deze korte profielschetsen vervaardigd.
Ten behoeve van deze profielschetsen is uit de basisregistratie informatie gehaald over persoonskenmerken (leeftijd, geslacht, geboorteland), sociale ver- klaringen (bezigheden, werk, schulden, drugsgebruik, et cetera) en anteceden- ten (eerdere contacten met politie en justitie). Met name bij ernstige vuur- wapendelicten worden vaak details nagevraagd en weergegeven over de achter- grond van de verdachte, die bruikbaar zijn voor dergelijke profielschetsen. In de tweede plaats is met 22 van vuurwapendelicten verdachte personen een gesprek gevoerd. Deze interviews hebben plaatsgevonden in een huis van bewaring waar de betrokkenen op dat moment verbleven. De informatie uit deze gesprekken is gebruikt om de profielschetsen die uit de basisregistratie werden verkregen te verdiepen en aanvullende gegevens te verkrijgen over de achtergronden van vuurwapencriminaliteit.

Informatie over illegaal vuurwapenbezit
Het beantwoorden van de vraag hoe omvangrijk het illegale vuurwapenbezit in Nederland is kan slechts ten dele plaatsvinden aan de hand van cijfermateriaal. In het onderhavige onderzoek is in de eerste plaats in kaart gebracht hoeveel vuurwapens en van welk type in Nederland in beslag genomen worden. Dit is waar mogelijk gebeurd aan de hand van specifieke registraties die in politie- regio's worden bijgehouden. De regio's Brabant-Noord, Haaglanden, Limburg- Noord, Rotterdam-Rijnmond, Gelderland-Midden, Zaanstreek-Waterland en Zuid-Holland-Zuid (alleen 2000) beschikken over een dekkende registratie van in beslag genomen vuurwapens, zij het niet in alle gevallen voor het volledige aantal onderzochte jaren.

21



In de regio's die niet over een dergelijke afzonderlijke registratie beschikken is gebruik gemaakt van basisregistratiegegevens. In de eerste plaats is de lijst van aangetroffen goederen geraadpleegd. Zowel in BPS als in Xpol worden goede- ren die in een bepaalde zaak zijn aangetroffen apart vastgelegd en kunnen ook vanuit die invalshoek opgevraagd worden. Aan de regio's is gevraagd deze lijsten van aangetroffen goederen aan te leveren, ofwel zij zijn door de onder- zoekers zelf geraadpleegd. Op basis van de omschrijvingen in de aangetroffen goederenlijsten is een eerste overzicht gemaakt van het merk en type vuur- wapens dat in beslag is genomen, per regio en per afzonderlijk te onderzoeken jaar. De resterende 'twijfelgevallen' zijn nader onderzocht, zoveel mogelijk door de oorspronkelijke dagrapporten te raadplegen en na te gaan om wat voor soort wapen het ging.
Omdat op deze wijze alleen informatie werd verkregen over het aantal en type vuurwapen en niet over de wijze waarop het vuurwapen in handen gekomen van de politie, is in een viertal regio's (Zaanstreek-Waterland, Twente, Brabant Zuid-Oost, Haaglanden) telkens voor één jaar (2000) nagegaan hoe de in beslag genomen vuurwapens bij de politie terecht zijn gekomen. Dit levert informatie op over de omstandigheden van inbeslagname die bruikbaar is ten behoeve van het maken van schattingen van het illegale vuurwapenbezit.

Informatie over binnenlandse handel in vuurwapens
Van de aard en omvang van de binnenlandse handel in vuurwapens worden uiteraard geen overzichten bijgehouden door degenen die zich met deze handel bezighouden. Informatie hierover dient dan ook vanuit verschillende bronnen bij elkaar gesprokkeld te worden. Een belangrijk probleem daarbij is het maken van een goed onderscheid tussen alle verhalen die over vuurwapencriminaliteit de ronde doen, zowel in het criminele milieu als bij de opsporingsautoriteiten, en de kale feiten.
In de eerste plaats kan een beroep worden gedaan op opsporingsonderzoek dat door de politie is uitgevoerd naar vuurwapenhandel. Daarbij is in meer of min- dere mate in kaart gebracht hoe dadergroeperingen hebben geopereerd. Deze informatie kan worden beschouwd als het meest hard. Het nadeel is dat het aantal opsporingsonderzoeken naar vuurwapenhandel relatief beperkt is. De resultaten zijn dus beperkt generaliseerbaar.
Een tweede informatiebron zijn rapporten en analyses die door de politie zelf zijn samengesteld. Deze bron heeft als voordeel dat de ruwe informatie uit allerlei politiële bronnen (of externe bronnen) reeds is voorbewerkt. Ook hier baseert men zich op opsporingsonderzoek of andere registratiegegevens. Helaas is ook het aantal strategische analyses relatief beperkt. Op landelijk niveau zijn

22



drie rapporten verschenen en daarnaast hebben twee politieregio's (Amsterdam- Amstelland en Utrecht) een eigen strategische analyse van vuurwapencrimina- liteit gemaakt.
Een derde informatiebron zijn praktijkdeskundigen, in de eerste plaats vuur- wapendeskundigen bij de politie. In alle politieregio's is met één of meerdere politiemensen gesproken. Hoewel de informatiepositie van de politie in ver- schillende regio's uiteenloopt, kan deze bron in het algemeen worden beschouwd als betrouwbaar. Aanvullend zijn gesprekken gevoerd met vertegen- woordigers van de Economische Controledienst en FIOD (FIOD/ECD), alsmede de Centrale Dienst In- en Uitvoer (CDIU) en de Douane. Ook is gesproken met een legale wapenhandelaar. In totaal is met 42 personen gesproken, gedurende het onderzoek.
De vierde bron wordt gevormd door de aangehouden verdachten zelf. Deze bron is op twee manieren aangeboord. Allereerst is nagegaan wat de met een scherpschietend vuurwapen aangehouden verdachten in het politieverhoor hebben verklaard over de manier waarop zij aan het wapen zijn gekomen. In totaal zijn 204 casussen verzameld en geanalyseerd. Deze verklaringen zijn niet op alle punten betrouwbaar. Aangenomen mag worden dat over sommige aspecten (zoals de aanschafprijs) een redelijke accurate verklaring wordt af- gelegd door de verdachte. Over de vraag wie het wapen heeft geleverd of waar dat is gebeurd kan echter zonder uitzondering worden aangenomen dat daarover hoogstens halve waarheden worden verkondigd. In aanvulling hierop zijn gesprekken gevoerd met in totaal 22 gedetineerden die verdacht worden van een vuurwapendelict. Deze gesprekken leverden in algemene zin een beeld op dat sterkere overeenkomsten vertoont met de feiten die uit opsporingsonderzoek door de politie naar voren komen en de kennis van praktijkdeskundigen. Deze bron is op onderdelen bruikbaar om de aard van de binnenlandse vuurwapen- handel in beeld te kunnen brengen.
Een bron die minder geschikt is gebleken en in het onderzoek niet nader is gebruikt, is de informatie die uit criminele inlichtingen naar voren komt. Het blijkt dat deze berichten in de praktijk te weinig zijn getoetst door nadere recherche, of te weinig gedetailleerd zijn om er conclusies aan te kunnen verbinden.

23



24



2
Definities en afbakening

2.1 Inleiding

'Een vuurwapen' wordt binnen de Nederlandse Wet Wapens en Munitie (WWM) omschreven als: Een voorwerp bestemd of geschikt om projectielen of stoffen door een loop af te schieten, waarvan de werking berust op het teweeg- brengen van een scheikundige ontploffing of een andere scheikundige reactie. De wapens die onder deze noemer vallen kunnen op verschillende wijzen worden geordend. Er is bijvoorbeeld een onderscheid te maken tussen scherp- schietende en niet-scherpschietende vuurwapens. En op type-niveau zijn bij- voorbeeld pistolen, revolvers, geweren en automatische wapens te onderschei- den.

De ordening van vuurwapentypen zoals die in dit onderzoek is gehanteerd sluit aan op de definitie van vuurwapens, zoals die is geformuleerd door de toenma- lige CRI, thans NRI. Dit om vergelijking van resultaten met eerdere analyse- rapporten mogelijk te maken. Aanvullend hierop is echter ook aandacht besteed aan een aantal vuurwapentypen dat niet door de NRI wordt meegenomen in overzichten. Het gaat dan om de gaspistolen, gasrevolvers en om imitatie- vuurwapens. Veel vuurwapendelicten worden juist met deze wapentypen gepleegd, zo komt uit registratiegegevens naar voren. Het NRI geeft aan deze wapentypen niet te registreren vanwege het feit dat het gebruik ervan zelden leidt tot verwondingen en vanwege de verschillen tussen de regio's in de wijze waarop men deze wapens registreert. Imitatiewapens worden in sommige regio's bijvoorbeeld in het geheel niet geregistreerd als aangetroffen goed. Dit neemt niet weg dat dit type vuurwapens prima geschikt is voor het plegen van

25



bepaalde typen delicten zoals overvallen of straatroven. In het vervolg van dit hoofdstuk volgt de nadere uitwerking van definities.

2.2 Omschrijving van vuurwapens

Zoals aangegeven is uitgegaan van de vuurwapendefinitie die op landelijk niveau door de dienst NRI wordt gehanteerd, zoals beschreven in rapporten die in 1997 en 1998 zijn gepubliceerd12. Deze indeling is in het onderhavige onder- zoek aangevuld met aandacht voor gaspistolen, gasrevolvers en imitatievuur- wapens. Dit levert een indeling op, waarbij de wapentypen in zes vuurwapen- groepen gerangschikt werden.

1. Automatische vuurwapens: machinegeweren, automatische geweren, auto- matische pistolen
2. Pistolen/revolvers (vuistwapens):
pistolen/revolvers, afgezaagde/omge- bouwde pistolen, afgezaagde/omgebouwde revolvers, hagelpistolen, hagel- revolvers, revolvergeweer.
3. Geweren (semi-automatische/lange vuurwapens): kogelgeweren, hagel- geweren, afgezaagde kogelgeweren, afgezaagde hagelgeweren, gewijzigde wapens
4. Niet scherpschietende vuurwapens: gaspistolen, gasrevolvers, alarmrevol- vers.
5. Verborgen vuurwapens: sleutelhangerpistolen, ringpistool (of: schietring, gun-ring, Bullet- and Gas-ring, pistol-ring), vuurwapens in de vorm van GSM, schietbalpen.
6. Imitatie-wapens: wapens die zo op echte vuurwapens lijken dat zij voor be- of afdreiging geschikt zijn alsmede lucht- of veerdrukpistolen en - revolvers.

Deze indeling in vuurwapengroepen wordt in het onderhavige onderzoek gehanteerd om een overzicht te geven van de in beslag genomen en gehanteerde illegale vuurwapens. Onder het illegaal in bezit hebben van een vuurwapen wordt verstaan het in eigendom hebben van een vuurwapen zonder vergunning. Het kan daarbij zowel om een legaal als om een illegaal verkregen vuurwapen gaan.

12 Zie Korps Landelijke Politiediensten, Divisie Centrale Recherche Informatie,1997 en Korps Landelijke Politiediensten, Divisie Centrale Recherche Informatie, 1998.

26



2.3 Illegaal vuurwapengebruik

Onder het illegaal gebruiken van een vuurwapen wordt in dit onderzoek verstaan het schieten of dreigen met een vuurwapen dat valt onder een van de zes bovenvermelde vuurwapengroepen. Imitatievuurwapens die zodanig op echte vuurwapens lijken dat ze voor bedreiging geschikt zijn vallen voor de wet binnen wapencategorie 1, de categorie van de gevaarlijke niet-vuurwapens. Ook het gebruik van een imitatievuurwapen bij een crimineel feit wordt dus als vuurwapengebruik meegenomen.
In dit rapport wordt onderscheid gemaakt tussen vuurwapenbezit en vuurwapen- gebruik. Tot vuurwapengebruik worden alleen die gevallen gerekend waarin met het wapen ook daadwerkelijk is gedreigd of geschoten. Ook spelen of zwaaien met een vuurwapen in het openbaar wordt als gebruik gedefinieerd. Wanneer het vuurwapen is aangetroffen in een auto of in een woning, zonder dat sprake is van een vuurwapengerelateerd incident, wordt dit niet als gebruik beschouwd. Ter illustratie: tijdens een voorval was sprake van aanhouding van een verdachte buiten heterdaad terzake een bedreiging. Bij de bedreiging was geen vuurwapen gebruikt, maar tijdens de aanhouding wordt bij de verdachte thuis wel een vuurwapen aangetroffen. Dit voorval is niet meegerekend onder de noemer vuurwapengebruik, omdat het wapen niet feitelijk is gebruikt tegen een persoon of goed (zoals beschreven in hoofdstuk 3). Het aangetroffen vuurwapen is echter wel meegeteld als in een beslag genomen vuurwapen (zoals beschreven in hoofdstuk 4)

2.4 Handel vuurwapens

Bij de beschrijving van de handel in vuurwapens worden grovere vuurwapen- categorieën gehanteerd. Het gaat bij dit deel van het onderzoek om de vraag hoe degenen die in Nederland zijn aangehouden in het bezit van een illegaal vuurwapen, dat wapen hebben verkregen. Meer specifiek gaat het erom te verhelderen in welke mate er in Nederland vuurwapens verhandeld worden en hoe dit gebeurt. Bij de beantwoording van deze vragen wordt onderscheid gemaakt tussen drie categorieën vuurwapens, namelijk: 1. Imitatiewapens die geschikt zijn voor be- en afdreiging, bijvoorbeeld plastic speelgoedwapens, veerdrukwapens (balletjespistolen) en gasdruk- wapens.
2. Gas- en alarmwapens, eveneens geschikt voor be- en afdreiging, maar tevens geschikt voor het afschieten van knal- of gaspatronen.

27



3. Scherpschietende
vuurwapens.

Dit onderscheid wordt op deze manier gemaakt omdat de wijze waarop deze drie typen illegale vuurwapens verhandeld worden sterk uiteenloopt. In hoofd- stuk 11 wordt hierop uitgebreid teruggekomen.

28



3
Vuurwapengebruik

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een schatting gepresenteerd van het aantal vuurwapen- incidenten, in de jaren 1998 - 2000. Een vuurwapenincident is hierbij omschre- ven als een voorval waarbij een illegaal vuurwapen is gebruikt om mee te dreigen of te schieten. Ook spelen of zwaaien met een vuurwapen in het open- baar is als een vuurwapenincident opgevat. Hiernaast wordt in de tekst gespro- ken over schietincidenten. Het gaat dan alleen om die gevallen waarbij met het vuurwapen feitelijk is geschoten op personen of objecten13.

In dit hoofdstuk komen alleen vuurwapenincidenten aan de orde waarvan melding is gemaakt bij de politie. Daarbij is als criterium genomen dat het slachtoffer het vuurwapen daadwerkelijk moet hebben gezien, danwel dat er ander fysiek bewijs is van een vuurwapenincident. Soms is uit bewijsmateriaal af te leiden (zoals verwondingen, bloedsporen, achtergebleven patroonhulzen of kogelgaten) dat een scherpschietend vuurwapen is gebruikt. Ook bedreiging met een gas- of alarmwapen danwel een imitatiewapen, is beschouwd als een vuur- wapenincident. Aangiften waarbij het vuurwapen niet daadwerkelijk is gezien zijn niet meegeteld als een vuurwapenincident. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om verklaringen in de trant van 'Ik voel mij ernstig bedreigd door (naam) die heeft gezegd dat hij een pistool heeft'. Ook in situaties waarin sprake is van

13 Naast de begrippen vuurwapenincident en schietincident wordt in het rapport ook het begrip vuurwapengerelateerd incident gehanteerd. Daaronder worden ook gevallen gerekend waarin het vuurwapen is aangetroffen zonder te zijn gebruikt, bijvoorbeeld tijdens een huiszoeking of controle.

29



huiselijk geweld komt het regelmatig voor dat het slachtoffer in de aangifte vermeldt dat de (ex-)man een vuurwapen in bezit heeft of dreigende uitspraken heeft gedaan ('Er ligt een kogel voor je klaar'). Deze gevallen zijn echter niet meegerekend als vuurwapenincidenten.

3.2 Schatting van het aantal vuurwapenincidenten

In deze paragraaf wordt een schatting gepresenteerd van het aantal vuurwapen- incidenten in Nederland. Deze schatting is tot stand gekomen door op basis van de kwaliteit van de gegevens die feitelijk in de regio's zijn verzameld een schatting te maken van de omvang van het 'ontbrekende deel'. Dit ontbrekende deel verschilt met de wijze waarop de gegevens zijn verzameld. Dit is als volgt gebeurd:

* In regio's waar een dekkende registratie wordt bijgehouden van het aantal vuurwapenincidenten is gebruik gemaakt van deze afzonderlijke regi- stratie. Het betreft de regio's Brabant-Noord, Haaglanden, Zaanstreek- Waterland en Limburg-Noord (exclusief 1998). In de regio Gelderland Midden heeft het Regionale Bureau Wapens en Munitie eveneens een eigen registratie bijgehouden van aantallen vuurwapenincidenten. Helaas is deze registratie verloren gegaan tijdens een conversie van het automa- tiseringssysteem. Totaalcijfers van het aantal vuurwapenincidenten zijn in deze regio echter beschikbaar uit jaarverslagen, met uitzondering van het jaar 1998.

* In de regio's waarin BPS als registratiesysteem wordt gehanteerd en bij de Koninklijke Marechaussee (KMAR) zijn de meest relevante categorieën waarin vuurwapenincidenten kunnen worden geregistreerd geïnventari- seerd14. Het is echter ook mogelijk dat vuurwapendelicten in andere registratiecategorieën worden ondergebracht. Op basis van de vergelijking van de steekproeftrekking met een compleet bestand (regio Brabant Noord) schatten wij dat gemiddeld 70 procent van het totale aantal vuurwapendelicten wordt teruggevonden. Op basis van dit gegeven zijn schattingen mogelijk van het feitelijke aantal vuurwapenincidenten.
* In de regio Flevoland is op basis van Xpol een hiermee vergelijkbare exercitie uitgevoerd. Vanwege de beperkingen van Xpol als het gaat om het snel kunnen inzien van registratiegegevens kon in deze regio alleen het

14 Exclusief de regio's Brabant-Noord, Zaanstreek-Waterland en Limburg-Noord (1999 en 2000), die weliswaar BPS hanteren, maar daarnaast over een afzonderlijke registratie beschikken. De Koninklijke Marechaussee hanteert eveneens BPS.

30



aantal vuurwapenincidenten worden achterhaald. Het was niet mogelijk nadere gegevens te verzamelen omtrent het incident.
* In twee regio's kon op basis van HKS-gegevens een beeld van het aantal schietincidenten worden verkregen. Het betreft de regio's Rotterdam-Rijn- mond en Limburg-Zuid.

* In de regio Amsterdam-Amstelland zijn in HKS alleen zaken waarbij een verdachte kon worden aangehouden vastgelegd. Dit betreft slechts onge- veer de helft van het aantal gevallen. De totaalcijfers met betrekking tot deze regio zijn om die reden gebaseerd op gegevens die in jaarverslagen zijn gepubliceerd door de politieregio Amsterdam-Amstelland. Ook deze cijfers zijn echter deels incompleet en kunnen derhalve worden beschouwd als een ondergrens. Schietincidenten waarbij geen letsel is opgetreden en vuurwapengebruik in bedreigingszaken zijn niet opgenomen in de cijfers.
* In de regio Friesland zijn zeer weinig incidenten in HKS vastgelegd (20 in 1998, 0 in 1999 en 5 in 2000). Deze gegevens zijn als onvoldoende betrouwbaar gekwalificeerd om er uitspraken op te kunnen baseren.

Met betrekking tot vuurwapengebruik bij overvallen kon nadere informatie worden verkregen uit het Landelijk Overvallen Registratiesysteem (LORS). Deze gegevens zijn separaat verzameld en worden gerapporteerd in paragraaf 3.3.

Aan de hand van de verzamelde gegevens en de (bekende) beperkingen daar- van, is een overzicht gemaakt van het aantal vuurwapenincidenten in Nederland in de jaren 1998 tot en met 2000. In de volgende tabellen worden de uitkomsten gepresenteerd.

Tabel 3.1: Aantal vuurwapenincidenten naar regio, regio's met dekkende registratie.
1998 1999 2000 Haaglanden15 480 443 373 Brabant-Noord 235 322 246 Zaanstreek-Waterland 106 77 93 Gelderland Midden 265 278 203 Limburg-Noord16 59 85 96 Totaal 1.145 1.205 1.011

15 De regio Haaglanden is na het jaar 2000 gestopt met het bijhouden van een dekkende registratie van vuurwapenincidenten.

31



In de vijf regio's die beschikken over een compleet overzicht van het aantal vuurwapenincidenten stijgt het aantal vuurwapenincidenten in 1999 met onge- veer 10 procent ten opzichte van 1998. In het jaar 2000 is ten opzichte van 1999 echter sprake van een daling met ongeveer 15 procent. In de regio Haaglanden is sprake van een constante daling van het aantal incidenten. In Brabant-Noord en Gelderland-Midden is sprake van een piek in 1999, waarna in 2000 een daling volgt. De regio Limburg-Noord laat een con- stante stijging zien. De ontwikkelingen binnen afzonderlijke regio's vertonen derhalve sterke verschillen.

In de volgende tabel wordt een overzicht geboden van ontwikkelingen in de regio's waar aan de hand van BPS-gegevens het aantal vuurwapenincidenten is geschat.

Tabel 3.2 Geschat aantal vuurwapenincidenten naar regio, op grond van informatie uit BPS of Xpol (Flevoland). 1998 1999 2000 Midden en West-Brabant 253 331 348 Utrecht 293 330 314 Kennemerland 154 123 171 Brabant
Zuid-Oost 194 199 166 Groningen 166 140 140 Zuid-Holland-Zuid 155 177 136 Noord-
en
Oost-Gelderland 99 161 134 Gelderland-Zuid 96 116 119 Hollands-Midden 149 161 119 Flevoland 91
96 108 IJsselland 101 103 106 Twente 106 119 106 Gooi- en Vechtstreek 71 76 71 Noord Holland Noord 79 99 83 Drenthe 63 63 64 Zeeland 44 56 47 KMAR 19 23 30 Totaal 2.133 2.373 2.262

De voorgaande tabel laat zien dat in de regio's waar de verzamelde informatie gebaseerd is op gegevens uit BPS of Xpol sprake is van een stijging van het

16 In de regio Limburg-Noord wordt sinds 1999 een dekkende registratie bijgehouden van het aantal vuurwapenincidenten. Het cijfer voor 1998 is gebaseerd op BPS-gegevens. Dat laatste geldt ook voor Gelderland Midden.

32



aantal vuurwapenincidenten van 11 procent van 1998 naar 1999. Van 1999 naar 2000 daalt het aantal incidenten met 6 procent.
Tussen de afzonderlijke regio's is ook hier sprake van aanzienlijke verschillen in ontwikkelingen. Bij acht van de vijftien regio's valt een piek(je) te zien in het aantal vuurwapenincidenten in 1999. In de regio Midden- en West-Brabant is sprake van een (forse) stijging van het aantal vuurwapenincidenten in 1999 ten opzichte van 1998 en ook in 2000 is sprake van een lichte stijging. Ook de regio Flevoland laat in alle onderzochte jaren een stijging zien. In de regio's Gooi- en Vechtstreek en Drenthe blijft het aantal incidenten nagenoeg gelijk. In de regio's Hollands Midden en Brabant Zuid-Oost is in 2000 sprake van een daling van het aantal incidenten ten opzichte van eerdere jaren.

In vier regio's tot slot, is een beroep gedaan op HKS-gegevens om een beeld te schetsen van het aantal vuurwapenincidenten. In de regio Amsterdam-Amstel- land biedt HKS slechts een beperkt beeld van de totale vuurwapencriminaliteit, aangezien alleen die voorvallen worden ingevoerd waarbij een dader is aan- gehouden. Voor deze regio is gebruik gemaakt van gegevens uit de jaar- verslagen. Deze hebben betrekking op overvallen, straatroven en schietinciden- ten waarbij letsel is ontstaan. Schietincidenten zonder letsel en bedreigingen met een vuurwapen buiten de context van een overval of straatroof zijn in deze cijfers niet verdisconteerd, waardoor het gevonden aantal als een ondergrens moet worden gezien.

Tabel 3.3: Aantal vuurwapenincidenten naar regio, op grond van HKS- gegevens of informatie uit jaarverslagen (Amsterdam-Amstelland). 1998 1999 2000 Amsterdam-Amstelland 775 805 650 Rotterdam-Rijnmond 641 595 509 Limburg-Zuid 187 177 185 Friesland * *
* Totaal 1.603 1.577 1.344

In de regio's waar op de bovengenoemde wijze informatie is verzameld is per saldo sprake van een daling van het aantal incidenten tussen 1998 en 2000. In de regio Rotterdam-Rijnmond neemt het aantal in HKS geregistreerde vuur- wapenincidenten gestaag af. In Amsterdam-Amstelland is sprake van en stijging in 1999 ten opzichte van 1998, maar van een forse daling van het aantal incidenten in het jaar 2000. In Limburg-Zuid is het beeld relatief constant.


---



Tabel 3.4: Vuurwapenincidenten: totaal aantal incidenten (geschat). Geschat aantal vuurwapenincidenten 1998 4.881
1999 5.155
2000 4.617

Het geschatte aantal vuurwapenincidenten in Nederland (bedreiging of schieten) bedraagt in de onderzochte periode omstreeks minimaal 4.617 en maximaal 5.155 gevallen per jaar. Uit de tabel kan worden afgeleid dat het aantal vuur- wapenincidenten in Nederland in 1999 een piek vertoont, om in 2000 met ruim tien procent te dalen ten opzichte van dat eerdere jaar.

Zoals uit de analyse in de tabellen 3.1, 3.2 en 3.3 naar voren komt is tussen de regio's sprake van aanzienlijke verschillen. Opmerkelijk is dat in drie van de vier grootstedelijke regio's (Haaglanden, Amsterdam-Amstelland en Rotterdam- Rijnmond) sprake is van een relatieve daling van het aantal vuurwapeninciden- ten in 2000, ten opzichte van 1999.
In Midden- en West-Brabant valt de stijging op van het aantal vuurwapen- incidenten in 1999 ten opzichte van 1998. Die stijging wordt niet gevolgd door een daling in 2000. Ook in de regio's Limburg-Noord en Flevoland, alsmede bij de Koninklijke Marechaussee (KMAR), is sprake van een gestage stijging van het aantal incidenten. De KMAR registreert met name meer vuurwapen- incidenten op Schiphol, zo blijkt uit een analyse die door deze dienst is uitge- voerd.
In 10 van de 23 onderzochte regio's is sprake van een piek in het aantal vuur- wapenincidenten in 1999. Waar deze piek door veroorzaakt wordt is onduide- lijk.

34



Tabel 3.5: Geschat aantal vuurwapenincidenten per 100.000 inwoners naar regio in 200017.
Regio Inwonertal
Vuurwapenincidenten Vuurwapenincidenten (geschat) aantal per 100.000 inwoners Amsterdam-Amstelland 894.053
650 72 Rotterdam-Rijnmond 1.213.027
509 42 Brabant-Noord 615.650

246 40 Haaglanden 946.362

373 39 Midden en West-Brabant 1.030.994 348 34 Flevoland 317.206

108 34 Kennemerland 501.084

171 34 Gelderland Midden 640.260 203 32 Zaanstreek-Waterland 300.033
93 31 Utrecht 1.099.041

314 29 Limburg-Zuid 648.882

185 29 Gooi- en Vechtstreek 241.477 71 29 Zuid-Holland-Zuid 488.210

136 28 Groningen 562.646

140 25 Gelderland-Zuid 501.645

119 24 Brabant Zuid-Oost 709.410 166 23 IJsselland 481.231

106 22 Limburg-Noord 492.310

96 19 Twente 596.394

106 18 Noord- en Oost-Gelderland 777.253 134 17 Hollands-Midden 750.145

119 16 Noord Holland Noord 590.515 83 14 Drenthe 469.806

64 14 Zeeland 371.866

47 13 Friesland 624.500


* * KMAR nvt

30 nvt Nederland18 15.239.450

4.617 30

Wanneer het aantal vuurwapenincidenten (bedreiging en feitelijke schiet- incidenten) gerelateerd wordt aan het aantal inwoners van de regio, blijkt dat zich in Nederland gemiddeld 30 vuurwapenincidenten per 100.000 inwoners hebben voorgedaan in het jaar 2000 (exclusief de regio Friesland). Koploper is de regio Amsterdam-Amstelland met 72 incidenten per 100.000 inwoners. Ook in Rotterdam-Rijnmond (42) en Brabant-Noord (40) vindt een relatief groot aantal vuurwapenincidenten plaats. In Drenthe en Zeeland is het aantal vuur- wapenincidenten per inwoner het kleinst met 14, respectievelijk 13 incidenten per 100.000 inwoners.

17 De gegevens waarop de aantallen vuurwapenincidenten zijn gebaseerd zijn op verschillende wijze verzameld. Zie daarvoor paragraaf 3.2. 18 Inwonertal van Nederland, exclusief de regio Friesland.

35



3.3 Vuurwapenincidenten naar type

In deze paragraaf wordt ingegaan op de verschillende typen vuurwapeninciden- ten die zich in Nederland hebben voorgedaan, gemeten over de jaren 1998, 1999 en 2000. In de volgende tabel is weergegeven om welk soort incidenten het ging.

Tabel 3.6: Aard vuurwapenincidenten, in procenten. 1998 1999 2000 (N = 3325) (N = 3487) (N = 3274) Schieten met vuurwapen, zonder letsel 8% 7% 7% Schieten met vuurwapen, met letsel 8% 7% 8% Schieten met vuurwapen, dodelijk 2% 2% 2% Schieten met vuurwapen, onbekend letsel 4% 4% 5% Overval/straatroof met vuurwapen, waarbij geschoten 7% 3% 3% Overval/straatroof met vuurwapen, waarbij gedreigd 31% 34% 35% Overige bedreigingen met vuurwapen 35% 39% 34% Anders
4%

3%

5% Onbekend
1%

3%

1% Totaal 100% 100% 100%

De tabel laat zien dat over alle gemeten jaren overval of straatroof en overige bedreigingen de belangrijkste categorieën van delicten vormen waarbij een vuurwapen wordt gehanteerd. Het totale percentage overvallen en straatroven blijft tussen 1998 en 2000 nagenoeg gelijk. Er is echter wel sprake van een afname van het percentage straatroven waarbij daadwerkelijk is geschoten. Een mogelijke verklaring hiervoor is een toename van het aantal overvallen en straatroven waarbij een imitatiewapen wordt gebruikt. Het percentage bedrei- gingen waarbij een vuurwapen is gebruikt vertoont een piek in 1999. De overige delictcategorieën laten een constant beeld zien.

Wanneer sprake is van vuurwapenincidenten kan onderscheid worden gemaakt tussen gevallen waarin daadwerkelijk is geschoten en gevallen waarin het vuur- wapen is gebruikt om mee te dreigen. In verreweg de meeste gevallen blijft het vuurwapengebruik beperkt tot dreiging, zo laat een nadere analyse van de beschikbare gegevens zien (zie tabel 3.7). Een en ander heeft ook te maken met het feit dat een belangrijk deel van de vuurwapendelicten wordt gepleegd met een niet-scherpschietend vuurwapen, oftewel een gas-/alarm- of imitatiewapen. Afgaande op de verhouding waarin vuurwapens in beslag worden genomen door de politie (zie hoofdstuk 4) is tweederde deel van de gebruikte vuurwapens

36



niet-scherpschietend. Uit de in het onderhavige onderzoek verzamelde gegevens blijkt dat overvallen in ruim de helft van de gevallen gepleegd worden met een niet-scherpschietend vuurwapen. Straatroven worden zelfs in de meeste geval- len gepleegd met behulp van een niet-scherpschietend vuurwapen. Daarbij moet worden aangetekend dat het oplossingspercentage voor overvallen en straat- roven relatief laag ligt (zie paragraaf 3.4) en dat in die gevallen ook lang niet altijd het vuurwapen wordt aangetroffen.

Tabel 3.7: Vuurwapenincidenten: aard gebruik van het vuurwapen, in procenten.
1998 1999 2000 (N = 3312) (N = 3471) (N = 3253) Gedreigd met vuurwapen 79% 83% 79% Geschoten met een vuurwapen 21% 17% 21% Totaal 100% 100% 100%

Wanneer sprake is van een vuurwapenincident blijft het in de meeste gevallen beperkt tot dreigen met het vuurwapen. Dit percentage blijft relatief constant in de onderzochte jaren. Er lijkt in het algemeen derhalve geen sprake van een verharding van het vuurwapengeweld in die zin dat sneller daadwerkelijk wordt geschoten.

Nadere analyse van de beschikbare gegevens wijst erop dat ten opzichte van het landelijke gemiddelde, in de politieregio's Amsterdam-Amstelland en Rotter- dam-Rijnmond vaker wordt gedreigd en naar verhouding minder vaak wordt geschoten met het vuurwapen. Het percentage daadwerkelijke schietincidenten bedraagt in deze regio's in de onderzochte jaren omstreeks 15 procent. Daarbij moet uiteraard in het oog worden gehouden dat in deze beide regio's ongeveer een kwart van het totale aantal vuurwapenincidenten wordt gepleegd. De verklaring voor dit lagere percentage kan worden gevonden in het feit dat in Amsterdam-Amstelland en Rotterdam-Rijnmond meer overvallen en straatroven worden gepleegd, waarbij het vuurwapen meestal alleen ter bedreiging wordt gebruikt. Ook wordt bij overvallen en straatroven vaker gebruik gemaakt van niet-scherpschietende vuurwapens.
Regio's waar vaker dan gemiddeld daadwerkelijk wordt geschoten met het vuurwapen zijn Haaglanden (34 procent van de vuurwapenincidenten is een schietincident) en Noord-Holland Noord (55 procent). In de overige regio's is sprake van een beeld dat nauwelijks afwijkt van het gemiddelde, ofwel er is sprake van schommelingen. Zaanstreek-Waterland had in 1998 bijvoorbeeld te

37



maken met relatief veel schietincidenten, maar in andere jaren wijkt het beeld nauwelijks af van het gemiddelde. Voor Brabant Zuid-Oost geldt iets dergelijks voor het jaar 1999, hetgeen mede verklaard wordt door het feit dat in dat jaar zich een bovengemiddeld aantal afrekeningen in het criminele circuit voordeed in deze regio.

Schietincidenten nader beschouwd
In het vervolg van deze paragraaf wordt nader ingegaan op schietincidenten, dat wil zeggen voorvallen waarin daadwerkelijk is geschoten en op overvallen. In de volgende tabel wordt een vergelijking gemaakt van het aantal schietinciden- ten per politieregio, rekening houdend met het aantal inwoners van de regio. In deze tabel zijn alle schietincidenten weergegeven die in de registratiegegevens van de onderscheiden korpsen kunnen worden teruggevonden.

Tabel 3.8: Schietincidenten naar regio in 2000, per 100.000 inwoners. Regio Inwonertal
Schietincidenten Schietincidenten per (aantal) 100.000 inwoners Haaglanden 946.362
125

13 Amsterdam-Amstelland 894.053
102


---
Groningen 562.646
57

10 Brabant Zuid-Oost 709.410 74 10 Brabant-Noord 615.650
61

10 Noord Holland Noord 590.515 46 8 Rotterdam-Rijnmond 1.213.027 87


---
Limburg-Zuid 648.882

---


---
Zaanstreek-Waterland 300.033
21


---
Midden en West-Brabant 1.030.994 61 6 Kennemerland 501.084
30


---
Zuid-Holland-Zuid 488.210
29


---
Utrecht 1.099.041
59


---
Gooi- en Vechtstreek 241.477 11 5 Gelderland-Zuid 501.645
26


---
IJsselland 481.231
23


---
Flevoland 317.206
12


---
Limburg-Noord 492.310
18


---
Gelderland Midden 640.260 17 4 Twente 596.394
14


---
Noord- en Oost-Gelderland 777.253 13 2 Hollands-Midden 750.145
12


---
Drenthe 469.806

---


---
Zeeland 371.866

---


---
Friesland 624.500

*

* KMAR nvt

---

nvt Nederland19 15.239.450
964


---

19 Inwonertal van Nederland, exclusief de regio Friesland.

38



Het aantal incidenten waarbij is geschoten met het vuurwapen, waarbij al dan niet sprake is geweest van letsel, bedraagt gemiddeld 6 incidenten per 100.000 inwoners in Nederland als geheel, in het jaar 2000. Het aantal schietincidenten ligt het hoogst in de regio's Haaglanden en Amsterdam-Amstelland. Andere regio's waar naar verhouding vaker geschoten wordt zijn Groningen, Brabant Zuid-Oost en Brabant-Noord met 10 incidenten per 100.000 inwoners. Tot slot valt de hoge klassering van de regio Noord-Holland Noord op, in vergelijking met de positie die deze regio inneemt als het gaat om het totale aantal vuur- wapenincidenten.

Overvallen
Een tweede categorie van delicten waarover nadere informatie voorhanden is betreft overvallen. Informatie omtrent overvallen wordt in Nederland op natio- naal niveau geregistreerd in het Landelijk Overvallen Registratiesysteem (LORS). Over het aantal straatroven worden geen landelijke gegevens bijgehou- den. Door de dienst NRI, die dit informatiesysteem beheert, wordt onderscheid worden gemaakt tussen een overval of een straatroof. Onder het begrip 'overval' verstaat men het volgende20:

* Het wegnemen of afpersen van enig goed, of een poging daartoe.
* Er moet daarbij sprake zijn van gebruik van geweld of bedreiging met geweld.

* Er moet sprake zijn van een afgeschermde ruimte waarin de overval plaatsvindt. Ook geplande waardetransporten, die weliswaar in de open- bare ruimte plaatsvinden, worden tot overvallen gerekend21. Onder straatroof verstaat de NRI het met geweld of bedreiging met geweld wegnemen of afpersen van enig goed, gepleegd tegen personen die zich niet in een afgeschermde ruimte bevinden, of een poging daartoe. Straatroven worden helaas niet op landelijk niveau geregistreerd.

De registratie van overvallen in het LORS laat in de loop van de jaren negentig een gestage stijging van het aantal overvallen zien. Met name in het jaar 2000 is sprake van een forse toename ten opzichte van de voorgaande jaren.

20 Poorter en Hoevers: 2000, p. 27.
21 Onder het begrip gepland waardetransport vallen ook ondernemers die geld naar de bank brengen, professionele geldlopers, alsmede bezorgers van maaltijden. Poorter en Hoevers: 2000, p. 27.

39



Tabel 3.9: Vuurwapenincidenten bij overvallen, op basis van LORS22. Aantal overvallen Met vuurwapen Vuurwapengebruik gepleegd (%) 1996 2.032
1.138 56% 1997 2.301
1.035 45% 1998 2.363
1.362 58% 1999 2.407
1.375 57% 2000 2.794
1.438 51%

Uitspraken over het gebruik van vuurwapens bij deze overvallen zijn alleen in globale zin mogelijk. Uit de registratie van het LORS valt niet op te maken of het wapen een scherpschietend wapen, een gas- of alarmwapen of een imitatie- wapen betrof. Evenmin blijkt uit de registratie of het vuurwapen wel of niet geladen was. In LORS wordt enkel de waarneming van het wapen door de getuigen en/of slachtoffers van overvallen geregistreerd. Wanneer een wapen vervolgens wordt aangetroffen kan informatie nader gespecificeerd worden, maar hier worden in LORS geen nadere codes aan toegekend. Ook dan kan derhalve het type vuurwapen niet met zekerheid worden achterhaald en blijft men afhankelijk van hetgeen de betrokkenen hebben gemeld.

3.4 Vuurwapenincidenten en het gebruikte vuurwapen

In deze paragraaf wordt nader ingegaan op het type vuurwapen dat is gebruikt tijdens het vuurwapenincident. Daarbij is uitgegaan van hetgeen daarover in het proces-verbaal is vastgelegd. Wanneer het vuurwapen daadwerkelijk door de politie is aangetroffen staat uiteraard vast om welk type vuurwapen het ging. Wanneer dit niet het geval is moet worden afgegaan op verklaringen van aangevers, getuigen of de eventueel aangehouden verdachte. In deze gevallen staat niet met honderd procent vast of het om een scherpschietend, danwel een niet-scherpschietend vuurwapen ging, tenzij uiteraard secundair bewijsmateriaal voorhanden is, bijvoorbeeld inslagen van kogels of verwondingen van slacht- offers. Wanneer sprake is geweest van bedreiging kan de aard van het gebruikte vuurwapen, wanneer het niet werd aangetroffen, niet met zekerheid worden vastgesteld. In die gevallen is het vuurwapen in het onderhavige onderzoek

22 Deze cijfers zijn afzonderlijk verzameld door raadpleging van het LORS. Deze gegevens kunnen derhalve niet worden vergeleken met de cijfers in tabel 3.6.

40



geregistreerd als 'vuistvuurwapen van een onbekend type'23. In deze categorie kan het dus zowel gaan om scherpschietende als niet-scherpschietende vuur- wapens.

Tabel 3.10: Vuurwapenincidenten: naar type wapen, in procenten. 1998 1999 2000 (N = 1987) (N = 1978) (N = 2082) Automatisch vuurwapen 0% 2% 2% Pistool/revolver
37%

51%

41% Geweer
1%

2%

3% Gas-/alarmpistool
7%

7%

8% Imitatievuurwapen
10%

9%

9% Explosief
1%

0%

0% Meerdere vuurwapens 3% 5% 3% Luchtbuks
1%

1%

1% Vuistvuurwapen onbekend type 38% 21% 31% Anders
2%

2%

2% Totaal
100%

100%

100%

Het grootste deel van de vuurwapenincidenten in Nederland wordt gepleegd met een vuistvuurwapen, zo laat de bovenstaande tabel zien. Het betreft pistolen of revolvers of een onbekend vuistvuurwapen. In het laatste geval gaat het om pistolen of revolvers die door de betrokkenen wel zijn gezien, maar die door de politie niet zijn aangetroffen. In die gevallen is het ook mogelijk dat het om een gas-, alarm- of imitatiewapen ging (althans wanneer er geen andere bewijsstukken voor het tegendeel konden worden gevonden). Automatische vuurwapens en verborgen vuurwapens worden relatief weinig gebruikt bij schietincidenten waarvan aangifte wordt gedaan door het slachtoffer24.

Op grond van de gegevens uit de tabel kan niet worden geconstateerd dat de zwaarte van de gebruikte vuurwapens toeneemt. Het pistool blijft verreweg het meest populair. Het gebruik van zwaardere wapens, zoals automatische wapens, neemt weliswaar toe, maar het gebruik daarvan blijft grotendeels

23 Wanneer gebruik wordt gemaakt van gas-/alarm- of imitatiewapens is in vrijwel alle gevallen sprake van een vuistvuurwapen (pistool of revolver). In de meeste gevallen gaat het om over- vallen of straatroven. Imitaties van machinepistolen zijn weliswaar verkrijgbaar, maar worden voor overvallen of straatroven weinig gebruikt omdat ze moeilijk te verbergen zijn. Overvallers die gebruikmaken van machinepistolen zijn doorgaans van zwaar crimineel kaliber en hanteren scherpschietende vuurwapens (zie hoofdstuk 7). 24 Verborgen vuurwapens zijn vuurwapens die niet direct als een vuurwapen herkenbaar zijn. Het gaat meestal om vuurwapens in de vorm van sleutelhangers of pennen. Incidenteel zijn ook schiet-GSM's aangetroffen.

41



beperkt tot criminelen van zwaar kaliber, die ofwel actief zijn in de georgani- seerde criminaliteit, ofwel zich professioneel bezighouden met het plegen van overvallen25. Over het gebruik van explosieven kan hetzelfde worden geconsta- teerd26. Op grond van de verzamelde informatie kan worden geconcludeerd dat in criminele kringen vooral naar zwaardere vuurwapens wordt gegrepen om geschillen te beslechten (met name over schulden die niet worden voldaan, of met betrekking tot oplichtingspraktijken). Uit registratiegegevens van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) en uit onderzoek van Spapens en Bruinsma (2002) kan worden opgemaakt dat in de loop van de jaren negentig de hoeveel- heid machinepistolen welke jaarlijks in Nederland in beslag wordt genomen door de politie is toegenomen. Een zekere samenhang met de smokkel van dergelijke wapens (machinepistolen en explosieven) vanuit voormalige Oost- bloklanden (Tsjechië, Kroatië en Klein-Joegoslavië, het laatste land tot en met 1999) is daarbij onmiskenbaar. De verkrijgbaarheid van dergelijke wapens blijft echter grotendeels beperkt tot een selecte groep van criminele organisaties in Nederland.

Vuurwapens gebruikt bij overvallen
In het onderhavige onderzoek is aan de hand van gegevens uit het LORS in kaart gebracht welke typen vuurwapen zijn gebruikt tijdens overvallen. De waarnemingsgegevens over de jaren 1998, 1999 en 2000 worden in tabel 3.11 nader gespecificeerd. Het gaat daarbij de kwalificatie die door de aangevers of getuigen is gegeven aan de aard van het vuurwapen. Het betreft derhalve niet een expert-oordeel. Tevens is het niet met zekerheid vastgesteld of het om een scherpschietend danwel een niet-scherpschietend vuurwapen ging. Dit verklaart bijvoorbeeld het relatief lage aantal gevallen waarin het gebruik van een imitatievuurwapen is vastgesteld, terwijl uit andere informatie blijkt dat veel overvallen met niet-scherpschietende vuurwapens worden gepleegd. In de onderstaande tabel kunnen de categorieën 'pistool, revolver en vuistvuurwapen

25 Incidenteel komt het voor dat anderen automatische wapens gebruiken. Een eerste voorbeeld betreft een persoon aan wie een machinepistool in bewaring was gegeven door een (naar alle waarschijnlijkheid) zwaarder crimineel, die op nieuwjaarsnacht in een dronken bui met wat vrienden besloot het wapen eens te gaan uitproberen in de tuin, waarbij per ongeluk een tegenoverliggende woning wordt geraakt waarvan de bewoner begrijpelijkerwijs enigszins in paniek raakt. Een tweede voorbeeld betreft iemand die optreedt als bodyguard voor call-girls op hoog niveau die van zijn baas bij aanvang van elke dienst een machinepistool krijgt uitgereikt en dit na afloop van het werk weer inlevert.
26 Registratiegegevens omtrent explosieven bieden weinig inzicht, aangezien dergelijke incidenten zich enerzijds weinig voordoen en anderzijds vaak sprake is van het gebruik van nep-hand- granaten of explosieven die onschadelijk zijn gemaakt.

42



type onbekend' derhalve zowel scherpschietende wapens als gas-, alarm- en imitatiewapens betreffen.

Tabel 3.11: Door getuigen waargenomen vuurwapens bij overvallen, LORS, d.d. januari 2002.
1998 1999 2000 Automatisch vuurwapen 38 26 38 Bazooka/raketwerper 1

---

---
Explosief/handgranaat 12

---

---
Pistool 1.060
1.054 1.189 Revolver 114
118
---
Geweer 29
19 29 Gas-/alarmpistool 0

---

---
Imitatievuurwapen/luchtbuks 0

---

---
Riotgun 23
19 15 Vuistvuurwapen onbekend type 381 434 386 Totaal 1.658
1.677 1.770

Uit de cijfers in de tabel blijkt dat de meeste getuigen en/of slachtoffers van overvallen een pistool als het gebruikte vuurwapen rapporteren. Een onbekend vuistvuurwapen (dat wil zeggen eveneens een pistool of revolver, waarbij echter niet bekend is of het om een scherpschietend of niet-scherpschietend wapen ging) is de tweede grootste categorie. Geweren worden voor overvallen nauwelijks gebruikt. Speciale aandacht vragen de riotguns, de automatische wapens, de bazooka's en de explosieven en handgranaten. Deze kunnen door de getuigen doorgaans duidelijk aan hun vorm van andere wapens worden onderscheiden. Drie procent van het totaal aantal wapens dat is gebruikt bij overvallen is in 2000 tot één van deze categorieën gerekend. Het aantal riotguns neemt daarbij tussen 1998 en 2000 licht af, evenals het aantal explosieven (inclusief handgranaten). Het aantal automatische wapens en bazooka's dat wordt gebruikt bij overvallen blijft zo goed als gelijk.

3.5 Oplossing van vuurwapenincidenten

In deze paragraaf wordt beknopt aandacht besteed aan de mate waarin de politie verdachten van vuurwapenincidenten aan kan houden en het gebruikte vuur- wapen in beslag kan nemen. Deze cijfers hebben beperkte reikwijdte omdat zij alleen gebaseerd kunnen worden op informatie uit regio's die beschikken over een dekkende registratie van het aantal vuurwapenincidenten en de regio's waar

43



uit BPS informatie kon worden verkregen. Dit wil zeggen dat de regio's Amsterdam-Amstelland en Rotterdam-Rijnmond, waar gebruik is gemaakt van HKS-gegevens, niet in dit overzicht konden worden verdisconteerd, terwijl in deze beide regio's wel een belangrijk deel van het totale aantal vuurwapen- incidenten plaatsvindt. De gegevens in deze paragraaf moeten derhalve vooral worden gezien als indicatief.

Tabel 3.12: Oplossing van vuurwapenincidenten (in procenten) . 1998 1999 2000 Verdachte bekend 52% 52% 52% Vuurwapen aangetroffen 25% 24% 24%

Gemiddeld genomen blijkt de politie over alle onderzochte jaren in 52 procent van de gevallen één of meer verdachten aan te houden. Dit hoeft niet op heter- daad plaats te vinden, maar kan ook achteraf na opsporingsonderzoek, of op basis van andere informatie zijn gebeurd. De cijfers zijn opmerkelijk constant, terwijl het aantal vuurwapenincidenten over de jaren wisselt. Deze constantheid geldt ook voor de mate waarin het gebruikte vuurwapen wordt aangetroffen. Dit gebeurt in een kwart van de gevallen. Ook hier geldt dat het gebruikte vuurwapen niet direct hoeft te worden gevonden, maar dit kan ook later, bijvoorbeeld tijdens een huiszoeking, worden aangetroffen.

De politie blijkt vooral hoge oplossingspercentages te bereiken in gevallen waarin is geschoten met het vuurwapen. Wanneer sprake is geweest van een schietincident met letsel of een incident met dodelijke afloop wordt in 75 procent van de gevallen of meer een dader aangehouden. In gevallen waarin geen sprake is geweest van letsel kan in gemiddeld 57 procent van de gevallen een verdachte worden aangehouden. Ook wanneer alleen gedreigd is met het vuurwapen kan in 61 procent van de gevallen een verdachte worden aangehou- den. Het oplossingspercentage ligt echter aanzienlijk lager in geval van overval of straatroof. Wanneer sprake is van een dergelijk delict kan de politie slechts in 33 procent van de gevallen een verdachte aanhouden.

Een nadere analyse van de gevallen waarin het vuurwapen daadwerkelijk wordt aangetroffen laat een vergelijkbaar beeld zien. Wanneer sprake is geweest van een schietincident met dodelijke afloop wordt het vuurwapen in 41 procent van de gevallen teruggevonden. In geval van overval of straatroof lukt dit slechts in 12 procent van de gevallen.

44



3.6 Samenvatting hoofdstuk 3

De belangrijkste bevindingen van het hoofdstuk 'Vuurwapengebruik' zijn:


* Over het aantal vuurwapenincidenten is in de onderzochte jaren in zes politieregio's een volledige registratie bijgehouden. In vijftien regio's kon via de basisregistratie ongeveer 70 procent van het totale aantal voorvallen worden achterhaald. In drie regio's is via het Herkenningsdienstsysteem informatie verzameld. In één regio (Amsterdam-Amstelland) moest wor- den volstaan met onvolledige gegevens uit jaarverslagen. In één regio (Friesland) kon geen betrouwbare informatie worden verkregen.


* Het geschatte aantal vuurwapenincidenten in Nederland (bedreiging of schieten) bedraagt in de onderzochte periode omstreeks minimaal 4.617 en maximaal 5.155 gevallen per jaar.


* Het aantal vuurwapenincidenten in Nederland in vertoont in 1999 een piek en daalt wederom in 2000. Ditzelfde beeld vinden we terug in 10 van de 23 onderzochte regio's. In Rotterdam-Rijnmond en Haaglanden daalt het aantal vuurwapenincidenten gestaag vanaf 1998. In Midden en West- Brabant is sprake van de grootste stijging.


* Gemiddeld vinden 30 vuurwapenincidenten per 100.000 inwoners plaats in het jaar 2000. In Amsterdam-Amstelland is het aantal het hoogst (72), in Zeeland het laagst (13).


* De belangrijkste vuurwapenincidenten zijn overvallen en straatroven waar- bij wordt gedreigd met een vuurwapen en bedreiging als afzonderlijke delictcategorie.


* Gemiddeld wordt in 80 procent van de gevallen alleen gedreigd met het vuurwapen. In 20 procent van de incidenten is daadwerkelijk geschoten. In de regio's Amsterdam-Amstelland en Rotterdam-Rijnmond blijft het vuurwapengebruik vaker beperkt tot bedreiging, maar daar staat tegenover dat in deze regio's meer incidenten plaatsvinden.


* Het aantal schietincidenten per 100.000 inwoners bedroeg 6 in het jaar 2000. In Haaglanden (13) en Amsterdam-Amstelland (11) vindt het groot-

45



ste aantal voorvallen plaats waarbij het wapen is afgevuurd tijdens een crimineel voorval.


* Het aantal overvallen waarbij een vuurwapen wordt gebruikt neemt gestaag toe van 1.138 in 1996 naar 1.438 in het jaar 2000. In de relatieve mate van het vuurwapengebruik kan geen trend worden ontdekt.


* Pistolen en revolvers zijn met 80 procent de meest gebruikte vuurwapen- typen.


* In de jaren 1998 ­ 2000 is bij 52 procent vuurwapenincidenten tenminste één dader aangehouden. Dit percentage ligt hoger wanneer er tijdens het incident is geschoten met het vuurwapen. Bij overvallen en straatroven is het oplossingspercentage gemiddeld het laagst (33%).


* In dezelfde periode werd 24 ­ 25 procent van de bij het incident gebruikte vuurwapen teruggevonden. Opnieuw ligt dit percentage aanzienlijk lager wanneer het om een overval of straatroof ging (12%).

De belangrijkste conclusie die uit deze informatie kan worden getrokken is dat het over heel Nederland gerekend de hoeveelheid vuurwapenincidenten in de jaren 1998 ­ 2000 niet spectaculair is toe- of afgenomen. Datzelfde geldt voor de mate waarin daadwerkelijk wordt geschoten met het vuurwapen. Tussen de verschillende regio's kan echter wel degelijk sprake zijn van uiteenlopende ontwikkelingen.

Wanneer de burger het gevoel zou hebben dat de kans het slachtoffer te worden van een vuurwapenincident is toegenomen is dit in een aantal regio's ook feitelijk het geval, maar in andere regio's is er weinig veranderd, of is het aantal incidenten juist gedaald. Het meest opmerkelijke is de piek in het aantal vuurwapenincidenten die zich in 1999 heeft voorgedaan.

46



4
Inbeslagname van vuurwapens

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een overzicht gepresenteerd van de aantallen en typen vuurwapens die door de Nederlandse politie in beslag zijn genomen voor 1998 ­ 2000. Daarbij kan een vergelijking gemaakt worden met informatie die in de jaren 1993 tot en met 1997 is verzameld en gepubliceerd door de CRI, alsmede met cijfers uit het jaar 2001 die zijn verzameld door de NRI27. Het aantal in beslag genomen vuurwapens vormt, ondanks beperkingen in de aard en wijze van registratie die later aan bod komen, het meest harde gegeven om het feitelijke vuurwapenbezit te indiceren. Bezit is immers alleen dan voor honderd procent zeker wanneer het illegale wapen ook daadwerkelijk is aangetroffen.

4.2 Aard en omvang van in beslag genomen vuurwapens

In Nederland wordt informatie over het aantal in beslag genomen vuurwapens op landelijk niveau verzameld door het Korps Landelijke Politiediensten. Sinds de reorganisatie van de Nederlandse politie in 25 regiokorpsen welke haar beslag heeft gekregen in 1994, is het voor de NRI (voorheen CRI) een periode lang steeds moeilijker geworden de benodigde gegevens van de regiokorpsen te verkrijgen. Vanwege het gebrek aan betrouwbaarheid van de aangeleverde gegevens konden in 1998 en 1999 op landelijk niveau geen overzichten worden

27 Het gaat daarbij overigens om dezelfde instantie, waarvan alleen de naam is veranderd van CRI in NRI.

47



gepubliceerd van de hoeveelheid inbeslagnames, terwijl dit over het jaar 2000 slechts met grote terughoudendheid mogelijk bleek28. Ondanks de invoering van het Vuurwapendatasysteem is dat probleem ook voor het jaar 2001 nog niet overwonnen. Cijfers over het jaar 2001 zijn dan ook voorlopig en nog onvol- ledig.

Tabel 4.1: In beslag genomen scherpschietende vuurwapens.29 Jaar Aantal in beslag genomen vuurwapens 1993 1.589
1994 1.232
1995 992
1996 1.350
1997 1.637
1998 2.131
1999 2.576
2000 2.463
2001 1.432

De cijfers betreffende de in beslag genomen scherpe vuurwapens laten in de afgelopen acht jaar wisselende trends zien. Van 1993 tot en met 1995 vertoont het aantal inbeslagnames allereerst een daling. Deze kan waarschijnlijk (mede) geweten worden aan de effecten van de reorganisatie van de Nederlandse politie en de verminderde aandacht voor het specialisme van vuurwapencriminaliteit die dit tot gevolg heeft gehad. Vanaf 1996 neemt het aantal in beslag genomen vuurwapens gestaag toe met 20 ­ 30 procent per jaar, totdat een piek wordt bereikt in het jaar 1999. Het cijfer wordt dat jaar mede bepaald door enkele grootschalige wapenvondsten in Amsterdam, waarbij in totaal meer dan 300 vuurwapens werden aangetroffen. In 2000 is sprake van een lichte afname van het aantal inbeslagnames.
De meest recente gegevens, over het jaar 2001, laten een scherpe daling zien van het aantal in beslag genomen vuurwapens. Waarschijnlijk is dit echter het gevolg van het feit dat nog niet alle regio's volledige informatie hebben aangeleverd aan het Korps Landelijke Politiediensten. Het cijfer is voor het eerst gebaseerd op het VuurwapenDataSysteem (VDS), waaraan ook in 2001

28 Overigens kan men daarbij ook stellen dat vanuit de KLPD slechts beperkt is geprobeerd zelf informatie te verzamelen bij de afzonderlijke politieregio's of gegevens te controleren aan de hand van de basisregistratiegegevens.
29 Bron 1993 ­ 1997: CRI, Bron 1998 ­ 2000: cijfers verzameld in het onderhavige onderzoek. De dienst NRI heeft over 2000 eveneens een cijfer gepubliceerd van 1426 in beslag genomen vuurwapens. Bron 2001: voorlopig overzicht gebaseerd op het VuurwapenDataSysteem.

48



nog niet alle regio's gegevens hebben bijdragen30. Dit cijfer moet voorshands dan ook met grote terughoudendheid worden beschouwd.

Verschillen tussen regio's
In tabel 4.2 wordt een overzicht gepresenteerd van de hoeveelheid in beslag genomen scherpschietende vuurwapens per regio. Dit aantal wordt gerelateerd aan het aantal inwoners dat de desbetreffende politieregio telt. Voorts wordt een kwalificatie gegeven van de kwaliteit van de gegevens zoals die zijn aan- geleverd. Dit gebeurt op de volgende wijze:

* Uitstekend: dit wil zeggen dat de informatie door vuurwapenexperts wordt bijgehouden en dat alle vuurwapens (incl. wapens die tijdens opspo- ringsonderzoek in beslag worden genomen) door middel van dagelijkse controle van de registratie worden bijgehouden en ingevoerd in het vuurwapendatasysteem.

* Goed: dit betekent dat de informatie op een centraal punt wordt bijgehou- den door politiefunctionarissen die vuurwapencriminaliteit in hun taken- pakket hebben, maar dat niet altijd duidelijk is of ook vuurwapens die in grotere opsporingsonderzoeken in beslag worden genomen in de registra- tie verwerkt zijn.

* Redelijk: dit betekent dat geen centrale registratie wordt bijgehouden, maar vuurwapens als aangetroffen goederen in de basisregistratie worden verwerkt, waarbij sprake is van een redelijke tot goede discipline bij de politiemedewerkers om inbeslagnames ook als zodanig vast te leggen31. Vuurwapens die in het kader van grotere opsporingsonderzoeken in beslag worden genomen ontbreken in de registratie.
* Matig: dit betekent dat geen centrale registratie wordt bijgehouden, maar vuurwapens als aangetroffen goederen in de basisregistratie worden verwerkt, waarbij sprake is van een matige tot slechte disicpline bij de politiemedewerkers om aangetroffen vuurwapens ook als zodanig vast te leggen. Vuurwapens die in het kader van grotere opsporingsonderzoeken in beslag worden genomen ontbreken in de registratie.

30 De cijfers over de jaren 1998, 1999, 2000 en 2001 zijn inclusief door de Koninklijke Marechaussee in beslag genomen vuurwapens. Het gaat om respectievelijk 16, 22, 23 en 42 scherpschietende vuurwapens.
31 Deze inschatting is aan de hand van de verkregen gegevens gemaakt door de onderzoekers en als vraag voorgelegd aan politiefunctionarissen in de regio's.

49



Tabel 4.2: In beslag genomen scherpschietende vuurwapens naar regio, per 100.000 inwoners in het jaar 2000. Regio Inwonertal
Aantal scherpe Aantal per Kwaliteit vuurwapens 100.000 inwoners gegevens Amsterdam-Amstelland 894.053 520 58 Goed Rotterdam-Rijnmond 1.213.027 412 34 Uitstekend Gooi- en Vechtstreek 241.477 65 27 Redelijk Zaanstreek-Waterland 300.033 77 26 Uitstekend Limburg-Zuid 648.882
143
---
Redelijk Flevoland 317.206
67 21 Redelijk Haaglanden 946.362
168 18 Redelijk Brabant-Noord 615.650
100 16 Uitstekend Gelderland-Zuid 501.645
72 14 Redelijk Limburg-Noord 492.310
67 14 Uitstekend Zuid-Holland-Zuid 488.210
65 13 Uitstekend Groningen 562.646
72 13 Redelijk Midden en West-Brabant 1.030.994 132 13 Redelijk Gelderland Midden 640.260 58 9 Uitstekend Twente 596.394
54
---
Redelijk Utrecht 1.099.041

---

---
Redelijk Brabant Zuid-Oost 709.410 65 9 Redelijk Zeeland 371.866
28
---
Redelijk Noord- en Oost-Gelderland 777.253 43 6 Redelijk IJsselland 481.231
27
---
Redelijk Noord Holland Noord 590.515 29 5 Matig Hollands-Midden 750.145
35 5 Matig Kennemerland 501.084
19 4 Matig Friesland 624.500
18
---
Redelijk Drenthe 469.806

---

---
Matig KMAR32 nvt.

23 nvt Redelijk Nederland 15.863.950
2.463 16

De bovenstaande tabel laat zien dat in het jaar 2000 per 100.000 inwoners in Nederland gemiddeld 16 illegale vuurwapens in beslag genomen werden. Per regio verschilt dit gemiddelde cijfer echter aanzienlijk In de regio Amsterdam- Amstelland werden in 2000 per inwoner de meeste scherpschietende vuur- wapens in beslag genomen, gevolgd door Rotterdam-Rijnmond. Ook in de regio's Gooi- en Vechtstreek, Zaanstreek-Waterland en Flevoland, die direct grenzen aan Amsterdam-Amstelland, is sprake van een bovengemiddelde hoe- veelheid in beslaggenomen vuurwapens. Daarnaast is het aantal inbeslagnames

32 De Koninklijke Marechaussee bestrijkt heel Nederland. Het bleek niet mogelijk de inbeslagnames te koppelen aan de politieregio's. Omwille van de volledigheid van het totaalcijfer zijn de cijfers van de KMAR in deze tabel opgenomen.

50



relatief groot in Limburg-Zuid, met 22 aangetroffen vuurwapens per 100.000 inwoners.

Een van de factoren die een rol speelt bij de hoeveelheid geregistreerde vuurwapens is de accuratesse waarmee de inbeslagnames worden vastgelegd. Slechts van zes politieregio's kan in het jaar 2000 worden gezegd dat de registratie (nagenoeg) compleet is. In de meeste regio's is de registratie redelijk te noemen, wat wil zeggen dat van een zekere mate van discipline sprake is bij het vastleggen van vuurwapens als aangetroffen goed in de basisregistratie. Een aantal regio's is wat dit betreft echter 'verdacht'. Dit geldt voor de regio's Hol- lands Midden, Kennemerland en Noord-Holland Noord. Drenthe spant de kroon voor wat betreft de gebrekkigheid waarmee wordt geregistreerd. In het jaar 2000 werden slechts 5 scherpschietende vuurwapens geregistreerd (in 1999 overigens trof de politie in de regio Drenthe zelfs geen enkel exemplaar aan als we de registratie mogen geloven).

Typen in beslag genomen vuurwapens
In de volgende tabel is weergegeven welke typen scherpschietende vuurwapens in Nederland door de politie als in beslag genomen zijn geregistreerd.

Tabel 4.3: In beslag genomen scherpschietende vuurwapens naar type (aantal- len).
1997 1998 1999 2000 2001 Pistool 928 1.231 1.367 1.175 862 Revolver 283 260 305 297 212 Geweer 336 387 433 585 243 Automatisch
wapen 53 89 111 155 62 Verborgen vuurwapen 37 50 141 95 53 Overig/onbekend 0 114 219 156 0 Totaal
scherpschietend 1.637 2.131 2.576 2.463 1.432

Het pistool is het type vuurwapen dat in Nederland het meest in beslag wordt genomen. Daaropvolgend zijn geweren van diverse typen (hagelgeweren en kogelgeweren) de meest in beslag genomen vuurwapens. Uit de verzamelde informatie blijkt dat verborgen vuurwapens (vooral schiet- sleutelhangers) tussen 1997 en 1999 in toenemende mate in beslag worden genomen, om daarna in aantal te dalen. Het aantal machinepistolen dat door de politie wordt aangetroffen stijgt gestaag tussen 1997 en 2000. De hoeveelheid in beslag genomen geweren loopt tot en met het jaar 2000 op en daalt in 2001

51



scherp. Het aantal in beslag genomen revolvers blijft, behalve een daling in 1998, redelijk stabiel33.

Het is moeilijk verklaringen te geven voor de gevonden trends. Enkele factoren kunnen echter niettemin worden geduid. De piek in het aantal inbeslagnames in 1999 wordt, het werd al eerder vermeld, voor een deel verklaard door enkele grote vangsten in de regio Amsterdam-Amstelland. De afname na 1999 kan wellicht voor een deel worden verklaard door het tot stilstand komen van de smokkel vanuit Klein-Joegoslavië als gevolg van de uitschakeling van de wapenfabrieken aldaar door NAVO-bombardementen ten tijde van de Kosovo- oorlog. Een ander deel van de verklaring ligt wellicht in het feit dat de Neder- landse politie enkele substantiële 'importeurs' van Kroatische vuurwapens heeft kunnen arresteren in 1998, 1999 en 2000. Daartegenover staat dat de smokkel vanuit voormalige Oostbloklanden slechts een beperkt deel van de totale import van illegale handvuurwapens uitmaakt. Het aantal aangetroffen machinepistolen (wanneer aangetroffen in het criminele circuit eveneens grotendeels afkomstig uit voormalige Oostbloklanden), blijft overigens gewoon stijgen. De ontwikkeling in het aantal in beslag genomen geweren is het meest opmerkelijk. In 2001 is het aantal in beslag genomen geweren gehalveerd ten opzichte van 2000, terwijl daarvoor juist sprake was van een stijging. Hoe deze ontwikkeling verklaard kan worden is onduidelijk. Wel staat vast dat geweren niet geheel vergelijkbaar zijn met andere illegale vuurwapens, wanneer wordt gekeken naar het gebruik. Geweren worden vaak bij controles in beslag genomen of omdat er perikelen zijn rondom een vergunning om legaal een vuurwapen te bezitten (verlof). Dit type wapen wordt daarentegen veel minder dan andere illegale vuurwapens gebruikt voor bedreiging, schietincidenten in relatie tot personen, overvallen, et cetera. Ook worden relatief veel geweren vrijwillig bij de politie afgegeven, bijvoorbeeld wanneer die in een nalatenschap van een overledene worden aangetroffen. Tot slot zijn ook tijdens inleveracties naar verhouding veel geweren ingeleverd, onder andere wapens die zijn over- gebleven uit de Tweede Wereldoorlog. Dit laatste verklaart mogelijk de piek

33 De categorie 'overig/onbekend' wordt gevormd door aanvullingen op registratiegegevens die uit diverse jaarverslagen van regiokorpsen kunnen worden gedestilleerd. Het grootste deel van deze categorie wordt geleverd door Amsterdam-Amstelland, waar in 1999 en 2000 enkele grote partijen vuurwapens in beslag zijn genomen waarvan cijfers wel in jaarverslagen zijn gepubliceerd, maar die niet (allemaal) voorkomen in de overzichten van in beslag genomen vuurwapens (in 1998 en 1999 bijgehouden door een medewerker van de regio op basis van onder meer Xpol informatie) of voor een drugfiretest aangeboden vuurwapens (2000) waarop wij ons in eerste instantie in deze regio hebben gebaseerd.

52



van het aantal in beslag genomen geweren in 2000, een jaar waarin in veel regio's inleveracties hebben plaatsgevonden.

Landen van herkomst van de vuurwapens
De herkomst van de vuurwapens die in Nederland in het illegale circuit worden aangetroffen is in de loop der jaren wisselend geweest, afhankelijk van gelegen- heden die zich voordoen op de criminele markt, of specifieke partijen die soms bij toeval in handen van criminele groeperingen in het buitenland zijn gekomen, om vervolgens naar Nederland (en andere landen) te worden gesmokkeld34.

In de volgende tabel wordt ingegaan op het aantal vuurwapens van verschil- lende merken dat in 1998 ­ 2000 in Nederland in beslag is genomen. Tevens wordt aandacht besteed aan de vraag uit welk land de vuurwapens afkomstig zijn. Een deel van de vuurwapens wordt voorzien van valse merkopschriften, in sommige gevallen na eerst te zijn omgebouwd. Dit gebeurt om de herken- baarheid voor de politie te verminderen. Tot slot kan sprake zijn van kopieën van gangbare merken die (illegaal) zijn nagemaakt, zoals bijvoorbeeld UZI- machinepistolen. In het rapport wordt in de voornoemde gevallen gesproken van 'merkvervalsingen'. In de tabel is weergegeven uit welke landen deze merkvervalsingen (vermoedelijk) afkomstig zijn.
Vooral wanneer een vuurwapen wordt ingeboekt door een politiefunctionaris die niet beschikt over vuurwapendeskundigheid is de kans aanwezig dat het vuurwapen verkeerd wordt gedetermineerd. Door middel van voorlichting in vuurwapenbulletins probeert het Korps Landelijke Politiediensten de politie- functionarissen in de regio's te informeren over mogelijke merkvervalsingen, maar dit betekent uiteraard niet dat daarmee alle fouten worden voorkomen. Ook in de tabel 4.4 is de mogelijkheid aanwezig dat sommige typen vuur- wapens in werkelijkheid merkvervalsingen betreffen. Met name pistolen van de merken Smith and Wesson, Sig Sauer en Glock komen voor deze verdenking in aanmerking. Andere merkvervalsingen zijn gemakkelijker te herkennen, of zijn inmiddels bij de politie breed bekend, zoals bijvoorbeeld omgebouwde Tanfoglio pistolen (onder de namen STAR of ASTRA) en de zogenaamde Walther-Makarov conversies.

34 Zie Spapens A.C. en M.Y. Bruinsma, 2002.

53



Tabel 4.4: Scherpschietende vuurwapens naar merk (pistolen en revolvers): aantallen 1998 ­ 2000.
Merk Productieland 1998 1999 2000 Totaal FN/Browning België 213 210 201 624 HS Kroatië 117
157 69 343 CZ Tsjechië 82 67 94 243 Walther Duitsland 89 84 97 270 Beretta Italië/VS/Brazilië
98 106 71 275 Smith and Wesson Verenigde Staten/Kroatië 62 65 63 190 (revolver) (merkvervalsing)
Makarov Sovjet-Unie/Kroatië
38 57 40 135 (ombouw)
Tanfoglio Italië/ 21 28 81 130 Portugal (ombouw)
Zastava Joegoslavië/Servië 37 38 44 119 Smith and Wesson Verenigde Staten/Kroatië 25 42 26 93 (pistool) (merkvervalsing)
Star Spanje 28 29 30 87 Glock35 Oostenrijk/Kroatië
32 30 23 85 (merkvervalsing)
FEG Hongarije 22 17 37 76
Onbekend (ombouw)
Taurus/Rossi Brazilië 27 26 23 76 (revolver)
Colt Verenigde
Staten 21 18 31 70 Sig Sauer Zwitserland/Kroatië 10 31 15 56 (merkvervalsing)
Heckler & Koch Oostenrijk 10 8 11 29 Taurus Brazilië 13 10
---
28 Llama Spanje 4 3 7 14 Tokarev Sovjet-Unie 3 4 4 11 Anders en merk 539 642 500 1.681 onbekend (pistolen en
revolvers)
Totaal 1.491 1.672 1.472 4.635

In Nederland worden vuurwapens van vele uiteenlopende merken en typen in beslag genomen. In alle onderzochte jaren (1998 ­ 2000) worden pistolen van het Belgische merk FN het meest in beslag genomen. Een andere constante

35 Pistolen van het merk Glock worden relatief vaak in beslag genomen door de KMAR (ongeveer 30 procent van het totaal). Het is niet altijd duidelijk geworden of het hierbij mogelijk om imitatiewapens ging (imitatiewapens voorzien van het merkopschrift Glock zijn relatief gang- baar). Waarschijnlijk is dit deels het geval. De KMAR neemt met name op Schiphol relatief veel imitatiewapens in beslag die zijn meegenomen uit vakantielanden (zie bijlage 2).

54



factor zijn pistolen van het Duitse merk Walther36. Pistolen van het Kroatische merk HS werden vooral in 1998 en 1999 in aanzienlijke hoeveelheden in beslag genomen, onder meer in enkele opsporingsonderzoeken van de politieregio's Amsterdam-Amstelland en Rotterdam-Rijnmond. In 2000 is het aantal HS- pistolen dat wordt aangetroffen echter scherp gedaald. Het Tsjechische merk CZ kent echter een stijgend aantal inbeslagnames, terwijl er geen sprake is geweest opsporingsonderzoek waarin grotere partijen zijn aangetroffen. Tot slot wordt het van oorsprong Italiaanse merk Beretta regelmatig in Nederland aangetroffen. Voor een niet onaanzienlijk deel gaat het om een partij in Brazilië in licentie geproduceerde pistolen (model 950B) die via Kroatië naar Nederland is gesmokkeld. Het merk wordt ook in de Verenigde Staten in licentie vervaar- digd.

In de laatste jaren zijn met name omgebouwde alarmpistolen van het Italiaanse merk Tanfoglio in opkomst. Het gaat daarbij om tot scherpschietend omge- bouwde alarmwapens, een conversie die in Portugal wordt uitgevoerd. Deze wapens worden van valse merkopschriften voorzien. Het gevolg hiervan is geweest dat het enige tijd heeft geduurd voordat duidelijk werd in welke omvang deze vuurwapens naar Nederland werden gesmokkeld37.

Tabel 4.5: Inbeslagname van gas-/alarm en imitatiewapens (totaal). Gas- en alarmwapens Imitatiewapens 1998 1.403
1.387 1999 1.635
1.901 2000 1.554
1.781

Het aantal inbeslag genomen gas- en alarmwapens is ongeveer vergelijkbaar met het aantal scherpschietende pistolen en revolvers38. Ook de inbeslagname van gas- en alarmwapens vertoont een piek in 1999. Het aantal imitatiewapens dat is geregistreerd door de Nederlandse politie stijgt sterk tussen 1998 en

36 Daarbij betreft het waarschijnlijk deels geen 'echte' Walthers, maar in Kroatië omgebouwde Makarov pistolen die voorzien waren van valse merkopschriften. Dit geldt ook voor pistolen van het type Smith & Wesson, Sig Sauer en Glock. Mogelijk gaat het hierbij om verkeerd geregi- streerde Kroatische pistolen van het merk HS (model 95 en model 2000). Tot slot kan het ook bij revolvers van het model Smith and Wesson Ladysmith (.22 revolver) gaan om illegale kopieën van de originele wapens.
37 In het onderhavige onderzoek is de feitelijke herkomst van deze vuurwapens zo goed mogelijk nagegaan op basis van de oorspronkelijke registratiegegevens. 38 Aangezien het bij gas- en alarmwapens alleen pistolen en revolvers betreft worden de geweren, automatische wapens en verborgen vuurwapens uitgesloten van deze vergelijking.


---



1999, maar daalt in het jaar 2000 wederom. Waarschijnlijk betreft het hier een ondergrens. De kwaliteit waarmee de inbeslagname van imitatiewapens wordt geregistreerd is sterk wisselend. Ook binnen het vuurwapendatasysteem VDS wordt de inbeslagname van imitatiewapens niet vastgelegd. Gas-, alarm- en imitatiewapens zijn relatief eenvoudig verkrijgbaar. In vakan- tielanden als Spanje en Turkije worden natuurgetrouwe kopieën van pistolen normaal in (speelgoed-)winkels verkocht. Imitaties zijn ook via het Internet te koop, bijvoorbeeld in Groot-Brittannië, inclusief bijvoorbeeld natuurgetrouwe modellen van machinepistolen, bijvoorbeeld de UZI. Gas- en alarmwapens zijn in Duitsland vrij te koop en kunnen ook in België worden aangeschaft.

4.3 Omstandigheden van inbeslagname

In de voorgaande paragrafen is reeds aangeduid dat illegale vuurwapens die door de politie zijn geregistreerd in de lijst van in beslag genomen (of aan- getroffen) goederen niet altijd voor criminele doeleinden hoeven te zijn gebruikt. Het kan ook gaan om vuurwapens die weliswaar niet legaal in bezit waren, maar waarmee verder nooit enige handeling is verricht. Het verschaffen van een totaalbeeld van de omstandigheden waarin vuurwapens in beslag genomen worden was geen onderdeel van het onderhavige onderzoek. Om hiervan toch een beeld te kunnen schetsen is in een viertal regio's in telkens één compleet jaar zo volledig mogelijk nagegaan wat de aanleiding voor de inbeslagname van het vuurwapen was en onder welke omstandigheden dit is gebeurd39. In totaal is dit nagegaan voor 890 in beslag genomen illegale vuurwapens, inclusief gas- en alarmwapens en imitatiewapens.

39 Het betreft de regio's Brabant Zuid-Oost, Zaanstreek-Waterland, Twente en Haaglanden. Deze keuze is ingegeven door de praktische beschikbaarheid van gegevens, alsmede door de wens verschillende 'typen' regio's (grootstedelijk-gemengd stedelijk/platteland-platteland) mee te nemen. Het ijkjaar is daarbij opnieuw 2000.

56



Tabel 4.6: Omstandigheden waarin vuurwapens in beslag zijn genomen, in procenten (N = 890).
Scherp
Gas-/alarm Imitatie- Gemiddeld wapen wapen wapen (n = 322) (n = 259) (n = 309) Ingeleverd 22%

22% 9% 18% Aangetroffen zonder gebruik 53% 53% 48% 52% (huiszoeking, controle, etc.)
Inbeslagname op heterdaad 25% 25% 42% 30% (bedreiging, schietincident, spelen,
etc.)
Totaal 100%
100% 100% 100%

De tabel laat zien dat ongeveer de helft van alle onderscheiden typen vuur- wapens in beslag genomen wordt naar aanleiding van een huiszoeking of controle. 22 procent van de scherpe wapens en de gas-/alarmwapens is vrijwil- lig ingeleverd op het politiebureau, al dan niet uit illegaal bezit. Het beeld bij de scherpschietende vuurwapens en de gas- en alarmwapens is in percentages exact gelijk. Alleen de imitatiewapens laten een ander patroon te zien. Imitatie- wapens worden aanzienlijk minder vaak ingeleverd en relatief vaker op heter- daad in beslag genomen. In de volgende tabellen wordt nader ingegaan op de achtergronden van deze cijfers. Allereerst beschrijft tabel 4.7 de achterliggende redenen van de vrijwillige inlevering van vuurwapens bij de politie.

Vuurwapens welke vrijwillig zijn ingeleverd

Tabel 4.7: Reden inleveren vuurwapen, in procenten (N = 150). Ingeleverd Scherp
Gas-/alarm- Imitatie- Gemiddeld wapen wapen wapen Gevonden
21% 33% 27% 27% Uit legaal bezit
11%
0% 0% 5% (incl. in bewaring geven)
Uit nalatenschap overledene 27% 19% 0% 19% Overgebleven uit het verzet/WO2 6% 0% 0% 3% Na langjarig bezit zonder gebruik 11% 2% 0% 6% Afgepakt
door
ouders
0% 19% 14% 10% Afgepakt op school of door portier 0% 4% 28% 7% Door onbekende achtergelaten op 16% 16% 14% 15% politiebureau
Anders
8%

7%

17%

9% Totaal 100% 100% 100% 100%

57



Vuurwapens die vrijwillig worden ingeleverd op het politiebureau worden relatief gezien het meest door vinders aangetroffen (27 procent). Dit hoeft overigens niet altijd te betekenen dat de wapens op straat liggen. Ze kunnen bijvoorbeeld ook tijdens verbouwingen in huizen worden aangetroffen. Het is ook mogelijk dat het wapen in verroeste of niet werkzame staat wordt aan- getroffen, bijvoorbeeld tijdens graafwerkzaamheden, of wanneer vissers het uit het water halen. 19 procent van de ingeleverde vuurwapens is door nabestaan- den aangetroffen in de nalatenschap van een overledene. Tot slot is het, in het kader van inleveracties, regelmatig voorgekomen dat vuurwapens op het politie- bureau worden ingeleverd door een onbekende40.
Scherpe vuurwapens worden relatief vaak aangetroffen in de nalatenschap van een overledene (27%) of gevonden (21%). Meestal zijn deze vuurwapens al lang in bezit en voor zover te achterhalen valt, nooit gebruikt. Een specifieke categorie wordt gevormd door vuurwapens die legaal in bezit zijn van bijvoor- beeld verlofhouders of bijzondere opsporingsambtenaren, en die (tijdelijk) in bewaring worden gegeven bij het politiebureau. Dit om bijvoorbeeld diefstal te voorkomen wanneer men voor een vakantie naar het buitenland gaat41. Gas- en alarmwapens worden relatief het meest ingeleverd na te zijn gevonden (33%). Voorts wordt dit type wapen regelmatig afgepakt en ingeleverd door de ouders van kinderen die een dergelijk wapen in bezit hebben (19%). Ook imitatiewapens worden relatief vaak ingeleverd op het politiebureau na te zijn afgepakt van de bezitter, zij het dat dit bij deze gelegenheid vaker door docen- ten op school of door portiers van horecagelegenheden gebeurt. Imitatiewapens worden daarnaast met enige regelmaat gevonden op straat en ingeleverd.

40 Soms betekent dit inderdaad dat opeens een tas met een vuurwapen wordt gevonden op de balie van een politiebureau, meestal wil dit echter zeggen dat de politiemedewerker die het wapen heeft ingenomen er geen mutatie van heeft gemaakt in de registratie. 41 Omdat hiervan wel een mutatie wordt gemaakt in de registratie komen deze gevallen eveneens terecht in de lijsten van aangetroffen/in beslag genomen goederen. In de inbeslagnamecijfers die eerder in dit hoofdstuk werden gepresenteerd zijn deze vuurwapens voor zover mogelijk niet meegerekend.

58



Vuurwapens welke zijn aangetroffen bij zoeking of controle

Tabel 4.8: Reden zoeking of controle, in procenten (N = 473). Zoeking/controle Scherp
Gas-/ Imitatie- Gemiddeld wapen alarmwapen wapen Zoeking ihkv 49% 43% 45% 46% opsporingsonderzoek
Zoeking, na melding of CIE 27% 13% 21% 21% informatie
Controle auto/verkeer 10% 16% 19% 14% Controle anders 9% 26% 12% 15% Zoeking na overlastmelding 0% 1% 3% 2% Aangetroffen na zelfdoding 3% 0% 0% 1% Zoeking, anders of onbekend 2% 1% 0% 1% Totaal
100% 100% 100%

100%

De politie neemt vuurwapens naar verhouding het meest in beslag tijdens huiszoekingen of controles. Een zoeking die plaatsvindt in het kader van een opsporingsonderzoek is hierbij het meest aan de orde. Bijna de helft (46%) van de inbeslagnames vloeit voort uit een huiszoeking naar aanleiding van een delict42. Geplande of niet geplande controles in het verkeer of in andere omstan- digheden (verlofhouders, horeca, op straat, et cetera) leveren in totaal 29 procent van de inbeslagnames op. 14 procent van de vuurwapens wordt in de auto aangetroffen, 15 procent in andere omstandigheden. Daarnaast wordt 21 procent van de vuurwapens aangetroffen nadat zoeking heeft plaatsgevonden op grond van een melding over mogelijk vuurwapenbezit, al dan niet in de vorm van een bericht van de criminele inlichtingen eenheid (CIE) van de desbetref- fende regio.
Scherpe vuurwapens worden het meest gevonden in het kader van een opspo- ringsonderzoek (49%). Ook meldingen en CIE-informatie zijn belangrijk. Gas- en alarmwapens worden het meest aangetroffen bij iemand in huis nadat er strafbare feiten zijn gepleegd, al dan niet met het bewuste vuurwapen. Dit type wapen wordt bijvoorbeeld relatief vaak aangetroffen bij kleine drugsdealers en hennepkwekers die ze voor hun eigen beveiliging in huis hebben. Ook worden gas- en alarmwapens relatief vaak aangetroffen na controles. Het betreft met regelmaat Duitsers die na een bezoek aan de coffeeshop en het gebruik van softdrugs in hun auto in slaap vallen. Vaak volgt daarop controle door de politie

42 Het gaat daarbij zowel om huiszoekingen in het kader van grotere opsporingsonderzoeken als om gevallen van veel voorkomende criminaliteit waarin de verdachten bekend zijn, of na recherche zijn achterhaald. Deze beide laatste categorieën zijn verreweg het meest belangrijk in getal.

59



die met regelmaat een gas- of alarmwapen aantreft. Aangezien dit type wapen in Duitsland legaal en schietklaar mag worden gedragen door personen van 18 jaar of ouder, zijn de betrokkenen zich meestal van geen kwaad bewust. Het beeld bij imitatiewapens is vergelijkbaar met de gas- en alarmwapens. Ook deze wapens worden het meest gevonden in het kader van een opsporings- onderzoek (45%), of na een melding of CIE-bericht (21%). Dit type wapen wordt daarnaast relatief vaak in de auto aangetroffen bij verkeerscontroles.

Vuurwapens welke zijn aangetroffen in heterdaadsituaties

Tabel 4.9: Aanleiding inbeslagname op heterdaad (N = 267). Heterdaad Scherp
Gas-/Alarm- Imitatie- Gemiddeld wapen wapen wapen Bedreiging
32%

42%

38%

37% Schietincident met of zonder letsel 39% 6% 0% 12% Spelen of zichtbaar dragen43
12%

46%

51%

39% Wapen gevonden n.a.v. ander delict 16% 6% 6% 9% (wapen wel aanwezig maar niet
gebruikt)
Anders
1%

0%

5%

3% Totaal
100%

100%

100%

100%

De laatste situatie waarin een vuurwapen kan worden aangetroffen is de aan- houding op heterdaad44. De meeste wapens worden in beslag genomen omdat de bezitter er zichtbaar mee op straat loopt, het wapen toont aan iemand, of er mee aan het spelen is (39%). Een vrijwel even groot percentage wapens kan in beslag worden genomen nadat ermee is gedreigd.
Met scherpschietende vuurwapens wordt aanzienlijk minder te koop gelopen dan met gas-, alarm- en imitatiewapens. Scherpe wapens worden het meest in beslag genomen nadat er een schietincident heeft plaatsgevonden (39%), of nadat er mee is gedreigd (32%). Daarnaast treft men 16 procent van de scherpe wapens aan bij iemand die is aangehouden vanwege een ander delict. Met name bij personen die op heterdaad worden aangehouden naar aanleiding van een inbraak komt dit voor.

43 Hieronder is in deze categorie ook het schieten op straat met imitatiewapens (veerdrukpistolen of balletjespistolen) of gas- en alarmwapens begrepen. Wanneer een gas- of alarmwapen is afge- vuurd terwijl werd gericht op een persoon is dit beschouwd als een schietincident. Schieten met een scherp wapen is in alle gevallen opgevat als een schietincident. 44 Heterdaad is in dit verband iets ruimer opgevat dan dat de politie getuige is geweest van het voorval. Ook gevallen waarin de politie na een melding van (het gebruik van) een vuurwapen ter plaatse komt en een verdachte in het bezit van het wapen aantreft is opgevat als 'heterdaad'.

60



Gas-, alarm- en imitatiewapens worden het meest gevonden omdat de wapens zichtbaar worden gedragen. Een groot deel van de imitatiewapens wordt in beslag genomen bij kinderen in de leeftijd van omstreeks 12 tot en met 17 jaar, die er op straat mee spelen. Aangezien deze wapens in vakantielanden als Spanje en Turkije vrij verkocht worden geeft de periode na de zomervakantie doorgaans een piek te zien in dit soort voorvallen. Doorgaans zijn de aan- gehouden jongens (meisjes worden vrijwel niet aangehouden in dit soort gevallen) zich niet bewust van het verbod op deze 'speelgoedpistolen' dat in Nederland geldt. De belangrijkste vorm van crimineel gebruik van deze wapens is uiteraard bedreiging. Daarbij betreft het zeer uiteenlopende incidenten, variërend van ruzies tussen scholieren, tot overvallen of straatroof. In de volgende paragraaf gaan we in op de vraag welke redenen vuurwapenbezitters hebben gehad om het wapen aan te schaffen.

4.4 Motieven voor vuurwapenbezit

Het Landelijk Project Aanpak Illegale Vuurwapens onderscheidt in hoofdlijnen drie (clusters van) motieven voor individuen om een handvuurwapen in bezit te willen hebben. In de eerste plaats kan een vuurwapen een rol vervullen als 'crimineel gereedschap', met andere woorden als hulpmiddel om bepaalde typen delicten te plegen. In de tweede plaats kan een vuurwapen dienen als hulpmiddel om de eigen veiligheid (beter) te garanderen. Tot slot kunnen vuur- wapens het onderwerp zijn van verzamelwoede, zoals nagenoeg elk willekeurig object.

Vuurwapens als (crimineel) gereedschap
Vuurwapens kunnen in de eerste plaats gericht worden aangeschaft met het oogmerk ze te gebruiken als hulpmiddel om anderen geld of goed afhandig te maken. Meestal gaat het daarbij om roof of afpersing. Het is ook mogelijk dat men het vuurwapen koopt met het specifieke doel daarmee een ander te bedreigen of neer te schieten, bijvoorbeeld met wraak als motief. Een laatste mogelijkheid is dat een vuurwapen wordt aangeschaft ten behoeve van zelf- doding.
Een overeenkomst in deze gevallen is dat de kans groot is dat men het vuur- wapen relatief snel na aanschaf ook daadwerkelijk gebruikt. Het wordt immers met een vooropgezet doel aangeschaft. Een andere factor van betekenis is dat de kans groter is dat het wapen na gebruik uit het (criminele) circuit verdwijnt,

61



met name om de kans dat de politie het gebruikte vuurwapen ook aantreft te verkleinen.

Vuurwapens als hulpmiddel voor de eigen veiligheid Een tweede belangrijke reden om een vuurwapen aan te schaffen is de wens om de eigen veiligheid beter te garanderen. Veiligheid verwijst in dit verband concreet naar de kans op slachtofferschap van een criminele handeling. Daarbij kan om te beginnen onderscheid worden gemaakt tussen situaties waarin degene die bedreigd wordt zelf actief is in het criminele circuit (en dus voor zijn veiligheid niet in alle gevallen een beroep kan doen op de politie) en situaties waarin dat niet het geval is. Voorts kan onderscheid worden gemaakt tussen situaties waarin sprake is van een reële bedreiging en gevallen waarin sprake is van een perceptie van onveiligheid in meer algemene zin. In deze situaties het vuurwapen niet bedoeld om kort na aanschaf te worden gebruikt. De kans op daadwerkelijk gebruik is afhankelijk van kans dat de bezitter daadwerkelijk in een dreigende situatie terechtkomt. De aard van diens eigen criminele activiteiten vormt daarbij de belangrijkste invloedsfactor.

Vuurwapens als object van verzameling
Een derde reden om een vuurwapen aan te schaffen is verzamelwoede. Vuurwapens vormen voor velen een fascinerend object, waarvan de aantrek- kingskracht nog vergroot wordt door de relatieve schaarste van (scherpschie- tende) vuurwapens in Nederland. De kans dat verzamelaars daadwerkelijk gebruikmaken van hun vuurwapens is relatief klein. Zij hebben echter wel een tamelijk grote impact op de inbeslagnamecijfers, omdat zij doorgaans in het bezit van een aanzienlijke hoeveelheid wapens worden aangetroffen. Daarbij handelt het echter vaak om de vrij gemakkelijk verkrijgbare imitatiewapens en gas-/alarmwapens.

4.5 Samenvatting hoofdstuk 4

In dit hoofdstuk is een beeld geschetst van het illegale vuurwapenbezit in Nederland, op basis van het aantal in beslag genomen vuurwapens. Voorts is in een viertal regio's voor één volledig jaar nagegaan wat de achtergrond van de inbeslagnames is geweest. Tot slot is een beeld geschetst van de redenen waarom men een (illegaal) vuurwapen zou willen bezitten. De volgende bevindingen zijn gedaan:

62




* In de jaren 1998, 1999 en 2000 werden respectievelijk 2131, 2576 en 2463 scherpschietende vuurwapens in beslag genomen in Nederland. Na een piek in 1999 lijkt derhalve sprake van een lichte daling, hoewel die evengoed verklaard kan worden door het feit dat in 1999 enkele grote wapenvondsten zijn gedaan.


* In de regio's Amsterdam-Amstelland en de politieregio's die daar direct aan grenzen worden, tezamen met Rotterdam-Rijnmond, de meeste vuur- wapens per 100.000 inwoners in beslag genomen.


* Pistolen worden in Nederland het meest in beslag genomen. Daarna zijn geweren van diverse typen (hagelgeweren en kogelgeweren) in aantal het meest belangrijk. Revolvers volgen daarop. Het aantal in beslag genomen machinepistolen stijgt vanaf 1998 relatief scherp.


* Tussen de regio's bestaan aanzienlijke verschillen als het gaat om de betrouwbaarheid van de registratie van het aantal in beslaggenomen vuur- wapens. In slechts zes politieregio's kan de kwaliteit van de registratie (in het jaar 2000) als uitstekend worden beschouwd. In vier regio's is die matig te noemen.


* Vuurwapens worden in de meeste gevallen aangetroffen tijdens huiszoe- kingen (52 procent). 30 procent wordt tijdens of onmiddellijk na crimineel gebruik in beslag genomen. Dit beeld is vergelijkbaar bij scherpschietende vuurwapens en gas-/alarmwapens. Imitatiewapens worden verhoudings- gewijs vaker op heterdaad aangetroffen.


* Op hoofdlijnen zijn er drie redenen om illegaal een vuurwapen in bezit te willen hebben. Ten eerste omdat het vuurwapen dient als hulpmiddel voor al dan niet criminele doeleinden (roof, zelfdoding), ten tweede om te die- nen als hulpmiddel voor de garantie van de eigen veiligheid en ten derde als object verzameling.

De conclusie die kan worden getrokken is dat op basis van de gegevens over in beslag genomen vuurwapens moeilijk trends inzichtelijk kunnen worden ge- maakt. Enerzijds schiet de kwaliteit van de registratie door de politie daarvoor tekort, anderzijds worden de jaarcijfers teveel bepaald door de resultaten van incidentele opsporingsonderzoeken.

63



64



Achtergrond 5
en van bezitters en gebruikers van een handvuurwapen

5.1 Inleiding

In de hoofdstukken 3 en 4 is beschreven hoeveel vuurwapenincidenten zich in de jaren 1998, 1999 en 2000 hebben voorgedaan en hoeveel vuurwapens in die jaren in Nederland in beslag zijn genomen. Voorts is ingegaan op de omstan- digheden waarin vuurwapens werden aangetroffen en gebruikt. In dit hoofdstuk en de navolgende hoofdstukken 6 tot en met 9 staan de verdachten van het bezit en gebruik van handvuurwapens centraal. Navolgend worden zij in de eerste plaats getypeerd op basis van enkele relevante risico- factoren en de aard van hun criminele activiteiten, zoals die naar voren komen uit de door de politie geregistreerde antecedenten. In de daaropvolgende hoofdstukken worden deze kenmerken verder uitgediept door middel van een kwalitatieve beschrijving van de 'werelden' waarin specifieke groepen van verdachten van vuurwapengerelateerde criminaliteit zich ophouden.

Gegevensverzameling
De uitkomsten die in dit hoofdstuk worden gepresenteerd zijn gebaseerd op: 1. Korte profielschetsen van 534 verdachten, afkomstig uit alle politieregio's in Nederland. De schetsen zijn gemaakt op basis van verklaringen die door de aangehouden verdachten zijn afgelegd tegenover de politie, zoals vastgelegd in de basisregistratie.
2. Persoonlijke interviews die zijn afgenomen bij 22 personen die zijn gedeti- neerd in relatie tot het bezit of gebruik van een vuurwapen.

65



3. Relevante documentatie, onder meer strategische analyses omtrent vuur- wapencriminaliteit die zijn verricht in de regio's Amsterdam-Amstelland en Utrecht45, alsmede van documentatie van de dienst NRI.

De cijfermatige informatie die in dit hoofdstuk wordt gepresenteerd heeft een aantal beperkingen. Die worden veroorzaakt door het feit dat alleen gebruik kan worden gemaakt van de zaken waarin de aangehouden verdachten verklaringen hebben afgelegd aan de politie, danwel de gevallen waarin gedetineerden bereid waren tot een interview met de onderzoekers. De volgende kanttekeningen moeten bij de gepresenteerde cijfers in acht worden genomen:
* Verklaringen van verdachten hoeven niet waar te zijn. Verdachten van zwaarder crimineel kaliber zijn vaker dan gemiddeld niet bereid tot het afleggen van verklaringen aan de politie, wanneer zij worden aangehou- den.

* Veel zaken van zwaardere aard worden in de politieregistratie afge- schermd door de politiemensen die deze zaken 'draaien'. Alleen de direct betrokken verbalisanten beschikken over een password om deze zaken in te kunnen zien. In het kader van het onderhavige onderzoek was het onmogelijk om over deze zaken informatie te verkrijgen46.
* De schetsen konden alleen worden gebaseerd op de basisregistratie- gegevens. Dit betekent dat gegevens uit opsporingsonderzoek dat betrek- king heeft op (zware) georganiseerde criminaliteit niet konden worden gebruikt, voor zover daarbij regionale rechercheteams of kernteams betrokken waren die geen informatie in de basisregistratie hebben vast- gelegd. Voor een deel is dit ondervangen doordat in de interviews enkele verdachten die gedetineerd waren in verband met onderzoeken naar georganiseerde criminaliteit konden worden geïnterviewd.
* Sommige groepen verdachten zijn beter herkenbaar dan andere. Zo kan de herkomst van verdachten van Antilliaanse afkomst doorgaans eenvoudig worden vastgesteld omdat het vaak om eerste generatie nieuwkomers gaat. Voor verdachten van Turkse, Marokkaanse of Surinaamse afkomst is dat echter minder goed mogelijk.

* De politie neemt in lichtere gevallen, bijvoorbeeld wanneer jongens van 14 of 15 jaar op straat spelen met een op vakantie gekocht imitatiewapen,

45 Loof Y. e.a.: 1999, Regiopolitie Utrecht , CRI: 1997 en CRI: 1998. 46 Ofschoon de onderzoekers toestemming hadden ook deze zaken in te zien kostte het binnen de kaders van dit onderzoek teveel tijd om de destijds betrokken politiefunctionarissen op te sporen, uitleg te verschaffen over het onderzoek en de benodigde passwords te verkrijgen.

66



slechts een summiere verklaring op, zodat over de achtergrond van de verdachte weinig bekend wordt.

Het bovenstaande betekent dat de in dit hoofdstuk gepresenteerde gegevens een beeld geven dat zowel in positieve als negatieve zin kan afwijken van de feite- lijke praktijk. In negatieve zin is het mogelijk dat de verdachten van vuur- wapencriminaliteit van zwaarder crimineel kaliber zijn, of een grotere mate van psychische en sociale problematiek kennen dan uit de bij het onderzoeksteam beschikbare informatie naar voren komt. Anderzijds is het ook mogelijk dat over de lichtere gevallen minder gegevens voorhanden zijn (dit geldt zeker met betrekking tot de jongeren die met imitatiewapens worden aangehouden), waardoor het beeld van de overtreders van de Wet Wapens en Munitie dat hier wordt geschetst zwaarder uitvalt dan gemiddeld genomen aan de orde is.

In paragraaf 5.2 volgt allereerst een korte theoretische uiteenzetting van de wijze waarop verdachten van vuurwapengerelateerde delicten kunnen worden getypeerd. Paragraaf 5.3 geeft de empirische uitkomsten van het onderhavige onderzoek weer. In paragraaf 5.4 worden deze uitkomsten vertaald in een aantal risicoprofielen. Paragraaf 5.5, tot slot, vat de bevindingen van dit hoofdstuk samen.

5.2 Invalshoeken voor profilering

Profielschetsen van verdachten van (gewelds-)criminaliteit kunnen op verschil- lende manieren worden gemaakt. Dit is niet de plaats om een uitvoerig exposé te geven over de manieren waarop verdachten naar hun achtergrond kunnen worden geclassificeerd en de indelingscriteria die daarbij worden gehanteerd. Ten behoeve van het onderhavige onderzoek wordt de methodiek gehanteerd die door Spapens e.a. (2001) is ontwikkeld om de achtergronden van verdach- ten van uitgaansgeweld in kaart te brengen47. In deze systematiek worden verdachten geprofileerd aan de hand van risicofactoren enerzijds en aan de hand van (criminele) antecedenten anderzijds.

47 Spapens A.C., C.E. Hoogeveen en C.A.M. Pardoel, Uitgegaan en ingesloten, Oorzaken van uitgaansgeweld in de politieregio Brabant Zuid-Oost, IVA Tilburg, 2001.

67



5.2.1 Risicofactoren

Het denken in termen van risicofactoren is afkomstig uit de ontwikkelings- criminologie. Deze vat crimineel gedrag op als de resultante van ongunstige processen die zich opeenhopen vanaf de geboorte tot de volwassenheid. Loeber en Le Blanc introduceren deze zienswijze in de jaren negentig. De benadering is interdisciplinair en elementen van verschillende criminologische theorieën worden erin ingepast48. Risicofactoren zijn op verschillende niveaus te onder- scheiden: zowel biologische, sociale als psychologische factoren spelen moge- lijk een rol. Tegenover risicofactoren kunnen protectieve factoren aan de orde zijn, oftewel factoren die de ontwikkeling van (gewelddadig) crimineel gedrag juist beteugelen.
De ontwikkelingscriminologie is theoretisch nog volop in ontwikkeling. Zo bevindt de uitwerking van protectieve factoren zich nog in het beginstadium. Ook richt de ontwikkelingscriminologie zich vooral op de verklaring van jeugd- criminaliteit. Tot slot is het nog niet goed mogelijk verschillende risicofactoren te 'wegen' ten opzichte van elkaar. Niettemin bieden risicofactoren ook in bredere zin aanknopingpunten voor de typering van de achtergrondkenmerken van verdachten.

Spapens e.a. (2001) maken onderscheid in directe en indirecte risicofactoren bij de beschrijving van verdachten van uitgaansgeweld in de politieregio Brabant Zuidoost. Directe risicofactoren zijn daarbij te begrijpen als gedragskenmerken die een directe causale relatie vertonen met het gewelddadig gedrag dat erop volgt. Hieronder kunnen discriminatie of provocerend gedrag worden begrepen, maar bijvoorbeeld ook psychische stoornissen of het verkeren in een subcultuur waarin het gebruik van geweld (of crimineel gedrag) 'normaal' is. Indirecte risicofactoren zijn kenmerken van de leefsituatie en achtergrond van de persoon die functioneren als 'stressoren'. Een conflictueuze gezins- of partnerrelatie of een (criminele) levensstijl waarin sprake is van een hoge mate van dreiging. Naarmate meer sprake is van (directe en indirecte) risicofactoren is de kans dat een aangehouden verdachte opnieuw betrokken raakt bij geweldsdelicten groter.

De risicofactoren die kunnen worden beschreven en de mate van diepgang waarmee dat kan plaatsvinden is sterk afhankelijk van de hoeveelheid infor- matie die over de achtergrond van een verdachte kan worden verkregen. Het

48 Loeber R., W. Slot en J.A. Sergeant red. Ernstige en gewelddadige jeugddelinquentie, omvang, oorzaken en interventies, Bohn Stafleu van Loghum, Houten/Dieghem.

68



meest optimaal is het verzamelen van informatie over een bepaalde verdachte door uiteenlopende bronnen te raadplegen, over een langere periode. Next-best is het diepgaand interviewen van de verdachte. Registratiegegevens bieden een wisselende mate van inzicht in mogelijke risicofactoren. In het onderhavige onderzoek was het niet mogelijk uiteenlopende bronnen te benaderen, bijvoorbeeld in het netwerk van de verdachte. Interviews zijn afgenomen bij een beperkt aantal (22) gedetineerde verdachten van vuurwapen- criminaliteit. Voor het overige diende te worden volstaan met verklaringen van aangehouden verdachten tegenover de politie. Een voordeel daarbij was echter dat vuurwapengerelateerde delicten gemiddeld genomen zwaarder van aard zijn. Dit betekent dat in de processen-verbaal over het algemeen ook een beschrijving is opgenomen van enkele relevante persoonskenmerken en de sociale achtergrond van de verdachte, om de rechter een indruk te geven van de persoon van de verdachte49. Zo wordt bijvoorbeeld ingegaan op de arbeids- situatie, drank- en drugsgebruik, schulden of relatieconflicten.

In het onderhavige onderzoek is de vraag niet zozeer het zoeken naar verkla- ringen voor vuurwapencriminaliteit. Het gaat hier om het beschrijven van belangrijke kenmerken van verdachten van vuurwapendelicten. Derhalve kan in dit geval worden volstaan met een globale typering aan de hand van een beperkt aantal risicofactoren. Leeftijd, geslacht, arbeidssituatie, drank- en drugsversla- ving, etnische afkomst, schuldproblematiek en een leefsituatie zonder vaste woon- of verblijfplaats kunnen in dit geval als risicofactoren worden mee- genomen.

5.2.2 Antecedenten

Antecedenten vormen de tweede invalshoek voor de beschrijving van de verdachten van vuurwapencriminaliteit. De informatiebron daarvoor zijn registratiegegevens van de politie, zoals vastgelegd in de basisregistratie (BPS, Xpol of Genesys) en HKS. Vuurwapengerelateerde criminaliteit dient te worden opgevat als een geweldsdelict. Om de 'zwaarte' van de antecedenten van de aangehouden verdachte te kunnen wegen wordt een variant gebruikt op de indeling van Spapens e.a. (2001). Gekozen is om de zwaarte van de antece-

49 Bij lichtere geweldsdelicten wordt in de procesen-verbaal niet of nauwelijks iets vermeld over de achtergrond van de aangehouden verdachte. In die gevallen kan uit de politieregistratie nauwelijks meer informatie worden gehaald dan de leeftijd, het geslacht, het geboorteland en de woonplaats van de verdachte.

69



denten te laten afhangen van de mate waarin de verdachte betrokken is geweest bij geweldsdelicten en eerdere overtredingen van de Wet Wapens en Munitie. Deze indeling valt uiteen in drie categorieën:
1. Verdachten die niet in de politieregistratie voorkomen (first-offenders), of verdachten die eerder contact hebben gehad met de politie, maar niet terzake geweldsdelicten.
2. Verdachten die eerder contact hebben gehad met de politie terzake geweldsdelicten
3. Verdachten die eerder contact hebben gehad met de politie terzake over- tredingen van de Wet Wapens en Munitie met betrekking tot vuurwapens.

Ad 1. Deze categorie betreft verdachten die niet eerder in de politieregistratie voorkomen. De restrictie daarbij is de tijdsperiode die bestreken wordt door de registratiesystemen. Voor de basisregistraties (BPS, Xpol, Genesys) is die periode wisselend. In de meeste regio's zijn tenminste de laatste vijf jaar direct opvraagbaar. HKS biedt eveneens inzicht in eerdere politiecontacten van een aangehouden verdachte. Dit systeem bestrijkt een langere periode, namelijk tot in de jaren tachtig50. Daarnaast betreft het personen die eerder in aanraking zijn geweest met politie of justitie, maar niet vanwege geweldsdelicten. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om delicten die verband houden met het gebruik van alcohol of drugs (rijden onder invloed, veroorzaken van verkeersongevallen, et cetera) en om vermogensdelicten als diefstal of inbraak.
Ad 2. De tweede categorie omvat verdachten die eerder in aanraking zijn geweest met de politie of justitie terzake geweldsdelicten. Ad 3. De derde categorie van verdachten betreft personen die eerder in aanraking zijn geweest met de politie terzake de Wet Wapens en Munitie, waarbij sprake is geweest van het bezit of gebruik van een scherp vuurwapen, een gas-/alarmwapen of een imitatiewapen.

50 De kans is groot dat verdachten die niet in de politieregio woonachtig zijn waar zij werden aangehouden in de desbetreffende regio als 'schoon' naar voren komen, omdat zij daar niet eerder strafbare feiten hebben gepleegd. Voorbeelden zijn uit Amsterdam afkomstige overvallers die in de regio's Gelderland Midden en Gelderland-Zuid actief waren. Om nader zicht te krijgen op de antecedenten van deze verdachten is tijdens het onderzoek is, naast het gebruik van HKS, zoveel mogelijk getracht om deze informatie te verkrijgen in de herkomstregio.

70



5.2.3 Globale risicoprofielen verdachten van vuurwapengerelateerde delicten

Op basis van de in deze paragraaf geschetste indeling kan een drietal globale risicoprofielen worden benoemd met betrekking tot verdachten van vuurwapen- gerelateerde delicten. Deze risico's hangen samen met de kans dat een persoon in de toekomst opnieuw bij een vuurwapengerelateerd delict betrokken raakt. Analoog aan Spapens e.a. (2001) wordt een indeling gehanteerd in verdachten met een laag risico, verhoogd risico en hoog risico. Risico verwijst in dit verband naar de zwaarte van de problematiek van de verdachte en de kans dat deze in de toekomst opnieuw schuldig zal maken aan gewelds- of vuurwapen- delicten. In het volgende schema is deze indeling weergegeven.

Schema 5.1: Globale risicoprofielen op basis van risicofactoren en anteceden- ten.
Risicofactoren Minder dan 2 risicofactoren 2 of meer risicofactoren Antecedenten
Geen geweldsdelicten Laag risico Verhoogd risico Recidive geweldsdelicten Verhoogd risico Hoog risico Recidive WWM Hoog risico Hoog risico

De categorieën van verdachten als volgt worden beschreven: 1. Bij verdachten met een laag risico is sprake van geen of weinig risico- factoren in combinatie met een historie waarin geen sprake is geweest van eerdere contacten met de politie terzake geweldsdelicten. 2. Bij verdachten met een verhoogd risico is sprake van een combinatie van weinig of geen risicofactoren, maar wel van eerdere aanhoudingen terzake geweldsdelicten, of omgekeerd, een situatie waarin sprake is van substan- tiële risicofactoren, zonder dat de verdachte politiecontacten heeft gehad voor geweldsdelicten.
3. Verdachten met een hoog risico kenmerken zich enerzijds door de combi- natie van meer dan twee risicofactoren met een historie van gewelds- delicten en/of recidive ten aanzien van vuurwapengerelateerde delicten.

De bovenstaande indeling is een keuze die is gebaseerd op het type criminaliteit dat onderwerp van onderzoek is, namelijk vuurwapengerelateerde delicten en op de informatie die beschikbaar is terzake risicofactoren. Wanneer meer gedetailleerde informatie over de achtergrond van verdachten beschikbaar is,

71



kunnen deze categoriseringen verder worden verfijnd. In het onderhavige onderzoek bestond niet de mogelijkheid tot het verzamelen van diepgaandere gegevens over grotere aantallen verdachten, door middel van interviews. Dergelijke gesprekken zijn wel gevoerd, maar met een klein aantal personen (22 interviews). De informatie die dit opleverde is gebruikt als achtergrond bij de beschrijvingen in de vervolghoofdstukken.

5.3 Empirische bevindingen

In deze paragraaf komen de bevindingen van het empirische onderzoek aan de orde. Allereerst wordt ingegaan op de mogelijke risicofactoren die een rol spelen bij degenen die als verdachte van een vuurwapengerelateerd delict zijn aangehouden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen risicofactoren op individueel en cultureel niveau, alsmede in relatie tot sociale omstandigheden en gedragskenmerken.

5.3.1 Risicofactoren

Risicofactoren op individueel niveau
Risicofactoren op individueel niveau, oftewel factoren die samenhangen met kenmerken van de persoon, kunnen uiteenlopend van aard zijn. Spapens e.a. (2001) onderscheiden in dit verband geslacht, leeftijd en gedrags- en psychische problematiek. In het onderhavige onderzoek kon alleen informatie worden verzameld met betrekking tot geslacht en leeftijd.

Uit empirisch onderzoek komt in het algemeen naar voren dat criminaliteit een mannenaangelegenheid is. Dit geldt nog sterke voor geweldscriminaliteit dan voor crimineel gedrag in het algemeen. Uit onderzoek naar de achtergrond van straatgeweld kwam naar voren dat 91 procent van de verdachten man was51. Uitgaansgeweld wordt zelfs in 96 procent van de gevallen door mannen gepleegd, althans voor zover dit uit aanhoudingen door de politie blijkt52. Ook vuurwapengerelateerde criminaliteit blijkt vooral een aangelegenheid van man- nen te zijn. 95 procent van de aangehouden verdachten is man, terwijl slechts 5

51 Terlouw e.a.: 2000.
52 Spapens e.a.: 2001, p. 109. In dit onderzoek wordt echter tevens geconstateerd dat de politie in gevallen van uitgaansgerelateerd geweld minder gemakkelijk overgaat tot de aanhouding van vrouwen.

72



procent van het vrouwelijke geslacht is. Van de met een vuurwapen aangehou- den vrouwen is ongeveer een kwart werkzaam in de prostitutie.

Een tweede risicofactor die kan worden onderscheiden is leeftijd. Over het algemeen komt uit onderzoek naar geweldscriminaliteit naar voren dat de jongere leeftijdsgroepen oververtegenwoordigd zijn. Uit registratiegegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek blijkt dat geweldsdelicten met name gepleegd worden door personen in de leeftijdscategorieën van 15-17 jaar en van 18-20 jaar. Naarmate de leeftijd van de verdachten stijgt neemt het belang van andere vormen van criminaliteit toe. De leeftijd van verdachten van uitgaans- geweld ligt iets hoger: 43 procent bevindt zich in de leeftijdscategorie van 20 ­ 24 jaar. 34 procent van de aangehouden verdachten is ouder dan 24 jaar. In de volgende tabel is de leeftijdsverdeling weergegeven die is gevonden bij ver- dachten van vuurwapengerelateerde criminaliteit.

Tabel 5.2: Leeftijd van verdachten van vuurwapencriminaliteit, in procenten (N = 534).
Percentage Tot en met 17 jaar 7% 18 ­ 19 jaar 8% 20 ­ 24 24% 25 ­ 29 20% 30 ­ 34 16% 35 ­ 40 15% 41 ­ 49 8% 50 en ouder 2% Totaal
100%

De leeftijd van degenen die met een vuurwapen worden aangehouden ligt in de meeste gevallen tussen de 20 en 30 jaar. De gemiddelde leeftijd van de aangehouden verdachten in het bezit van een vuurwapen is 24 jaar. Bij de jongste leeftijdscategorie gaat het in vrijwel alle gevallen om een niet-scherp- schietend vuurwapen53.
In vergelijking met andere vormen van geweldscriminaliteit valt de gemiddeld hogere leeftijd van verdachten van vuurwapengerelateerde criminaliteit op: 61 procent van de aangehouden verdachten is ouder dan 24 jaar.

53 In totaal zal de groep van jonge vuurwapenbezitters overigens groter zijn dan uit deze cijfers blijkt, aangezien met name bij jonge verdachten vaak geen (uitgebreide) verklaring wordt opge- nomen door de politie en ze derhalve in deze profielschets ondervertegenwoordigd zijn.

73



Deze hogere leeftijd is deels verklaarbaar door het feit dat een vuurwapendelict in de meeste gevallen zwaarder van aard is, waardoor het in veel gevallen geen 'beginnersdelict' is. Tevens zijn met name scherpschietende vuurwapens niet gemakkelijk verkrijgbaar, zolang de verkoper niet op de koper kan 'vertrou- wen'54. Over het algemeen gaat dit vertrouwen gelijk op met bekendheid van de koper in het criminele circuit. Dit betekent over het algemeen dat deze al wat langer meeloopt en dus gemiddeld ook ouder is. Uitzondering hierop vormen in de eerste plaats delicten die met behulp van imitatievuurwapens gepleegd worden, welke immers ook voor relatief jonge verdachten (15 ­ 17 jarigen) gemakkelijk te verkrijgen zijn. Veelal betreft het delicten als overvallen en straatroven waarbij jonge allochtone verdachten betrokken zijn. In de tweede plaats vormen recent geïmmigreerde jonge Antilliaanse mannen een uitzondering. Deze categorie verdachten weet ook zeer snel na aankomst in Nederland aan scherpschietende vuurwapens te komen. Daarbij moet echter wel in aanmerking worden genomen dat zij vaak al een crimineel verleden hebben op de Nederlandse Antillen, zo blijkt uit de onderzoeksresultaten.

Risicofactoren op het niveau van cultuur
Verschillen tussen culturen kunnen op diverse manieren risicofactoren vormen met betrekking tot (gewelds-)criminaliteit. Cultuurverschillen kunnen bijvoor- beeld de aanleiding zijn tot discriminatie of communicatieproblemen tussen bevolkingsgroepen. Dergelijke zaken kunnen op hun beurt leiden tot gewelds- delicten. De belangrijkste relevante factor in relatie met vuurwapencriminaliteit is de veronderstelling dat in sommige subculturen anders over het gebruik van geweld en vuurwapens wordt gedacht dan gemiddeld in Nederland. Verschil- lende voorbeelden van (veronderstelde) verschillen kunnen worden genoemd. Naar aanleiding van een schietincident op een school in Veghel in 1999, waarbij een Turkse scholier als verdachte werd aangemerkt, is veel aandacht besteed aan het verschijnsel 'eerwraak' in de Turkse cultuur. Het verdedigen van de eer van de familie zou binnen de Turkse gemeenschap een belangrijke rol spelen, waarvan het bezit vuurwapens een onderdeel zou vormen. Door geïnterviewde politiefunctionarissen worden verhalen over wijd verbreid vuur- wapenbezit in de Turkse gemeenschap overigens naar het rijk der fabelen verwezen.

Een andere subcultuur waarin de houding ten opzichte van gewelddadig gedrag mogelijk afwijkt van het gemiddelde in Nederland is die van de jonge, recent

54 Zie hoofdstuk 11.

74



geïmmigreerde Antilliaanse mannen, vooral afkomstig uit Curaçao. Van San (1998) beschrijft in haar proefschrift eveneens het belang van 'eer' in deze sub- cultuur en de acceptatie van gewelddadig gedrag om deze eer te verdedigen of hoog te houden. Bovenkerk (2001) vergelijkt deze subcultuur zelfs met die van Amerikaanse streetgangs.
Hoewel verschillen in etnische afkomst een belangrijke determinant kunnen zijn voor een afwijkende houding ten opzichte van het gebruik van geweld en vuurwapenbezit, kunnen ook binnen de autochtone bevolking subculturen voor- komen waarin mogelijk sprake is van een afwijkende houding ten opzichte van criminaliteit of geweld, mits gepleegd tegen buitenstaanders. Bewoners van woonwagenkampen vormen in dit licht de meest 'herkenbare' subcultuur, die in publicaties omtrent (georganiseerde) criminaliteit en vuurwapenbezit als rele- vant naar voren komt55.

Culturele aspecten kunnen allereerst worden onderscheiden in termen van etnische afkomst. De politieregistratie geeft beperkt inzicht in de afkomst van de aangehouden verdachte. Enerzijds wordt het geboorteland vastgelegd. Allochtonen van de tweede of latere generaties, die geboren zijn in Nederland, komen derhalve niet in alle gevallen uit de registratie naar voren, tenzij in de mutatie iets over de etnische afkomst van de betrokkene wordt vermeld, bijvoorbeeld wanneer de aangehouden verdachte daarover iets heeft verklaard. Dit betekent derhalve dat bij allochtone groepen waarbij sprake is van een relatief groter aandeel van de tweede generatie sprake is van relatieve onderschatting in de cijfers. In het Nederlandse geval geldt dit voor degenen van Noordafrikaanse (NAF) of Turkse afkomst. Het betekent dat bij groepen waarbij sprake is van een relatief recente instroom van een eerste generatie sprake is van een relatieve overschatting. Dit geldt specifiek voor de Antil- lianen. De politie houdt uiteraard geen specifieke registratie bij van het feit of de verdachte afkomstig is uit een woonwagenkamp. Deze informatie dient te worden afgeleid uit verklaringen van de verdachten of van andere betrokkenen. Ook kunnen familienamen of woonadressen aanknopingspunten bieden56. Een inventarisatie van de achtergrond van 534 aangehouden verdachten levert het volgende beeld op. In de tabel wordt achtereenvolgens beschreven wat de (etnische) afkomst is van de aangehouden verdachten, het feitelijke aandeel van

55 Bijvoorbeeld Fijnaut e.a. (1996) en Loof e.a. (1999). 56 Politiefunctionarissen zijn vrijwel altijd bekend met de lokale woonwagenkampen en kunnen desgevraagd direct uitsluitsel geven of een bepaald adres wellicht een woonwagenkamp(je) betreft.

75



de bevolkingsgroep in Nederland en de mate waarin de groep is over- of onder- vertegenwoordigd met betrekking tot vuurwapencriminaliteit.

Tabel 5.3: Vuurwapencriminaliteit in relatie tot etnische afkomst of culturele verschillen (N = 534).57
Verdachten Bevolking Proportie onder/over- vertegenwoordiging Nederlands 50% 83% 0,6 (excl. bewoner woonwagenkamp)
Bewoner woonwagenkamp 3% 0,2% 15,0 Noordafrikaans (incl. Irak en Iran) 11% 2% 5,5 Turks
11%

2%

5,5 Antilliaans
13%

0.7%

18,6 Surinaams
5%

2%

2,5 Oost-Europa
2%

0,8%

2,5 Overige nationaliteiten 5% 9,1% 0,5 Totaal
100%

100%

De tabel laat zien dat iets meer dan de helft van de aangehouden verdachten in verband met vuurwapencriminaliteit van autochtoon Nederlandse afkomst is (53 procent, inclusief bewoners van woonwagenkampen). Dit betekent dat personen die niet in Nederland zijn geboren sterk oververtegenwoordigd zijn ten opzichte van hun aandeel in de totale Nederlandse bevolking, welke ongeveer 12 procent bedraagt58.
Het meest opvallend oververtegenwoordigd is de Antilliaanse bevolkingsgroep met 13 procent, terwijl het aandeel van deze groep in de Nederlandse bevolking slechts 0,7 procent bedraagt (in totaal 117.000 personen in 2000). Daarenboven is slechts een zeer specifiek deel van de Antilliaanse bevolkingsgroep bij de meeste voorvallen betrokken, namelijk de jonge mannen die recent vanuit vooral Curaçao naar Nederland zijn gekomen59.
Een tweede groep die sterk oververtegenwoordigd is met betrekking tot vuurwapendelicten zijn bewoners van woonwagenkampen. Zij maken slechts 0,2 procent van de Nederlandse bevolking uit (naar schatting 25.000 tot 30.000

57 De aantallen cases waarop de tabellen zijn gebaseerd kunnen verschillen in verband met het feit dat voor sommige variabelen informatie kan ontbreken in de registratie. 58 CBS-cijfers per 1-1-99. Het gaat daarbij om zowel de eerste generatie (in het buitenland geboren) als om de tweede generatie (minimaal één ouder die in het buitenland is geboren). 59 De relatief recent geïmmigreerde groep van Antilliaanse jonge mannen betreft vrijwel altijd personen die op de Antillen zijn geboren. Deze groep kan in de politieregistratie derhalve aan de hand van de geboorteplaats worden geïdentificeerd. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld tweede of derde generatie Marokkanen, Turken of Surinamers, waarbij een koppeling met de etnische achtergrond meestal pas uit de totale verklaring af te leiden valt.

76



personen), maar zijn betrokken bij 3 procent van het aantal voorvallen. Daarbij moet overigens wel worden aangetekend dat het in de meeste gevallen aanhouding betreft vanwege vuurwapenbezit en niet zozeer terzake -gebruik. Vuurwapens worden meestal gevonden tijdens zoekingen in woonwagenkampen die om andere redenen worden uitgevoerd.

Risicofactoren op het niveau van sociale omstandigheden Belangrijke risicofactoren op het niveau van sociale omstandigheden zijn lage sociaal economische status, het ontbreken van een zinvolle dagbesteding, een problematische gezinsrelatie of partnerrelatie en verslavingsproblematiek. In de politieregistratie wordt, wanneer sprake is van zwaardere delicten, gewoonlijk een beschrijving van dit type factoren opgenomen. Uit deze beschrijvingen, die zijn gebaseerd op verklaringen van de verdachten, komt het volgende beeld naar voren.

Tabel 5.4: Arbeidssituatie, in procenten (N = 534). Percentage Werk
20% School
7% Criminaliteit als belangrijk(st)e inkomstenbron 23% Uitkering of arbeidsongeschikt 17% Noch werk, noch uitkering 8% Onbekend
26% Totaal
100%

Hoewel uit de verklaringen van de verdachten niet altijd goed kan worden afgeleid wat hun hoofdbezigheid overdag is, laat de tabel in elk geval zien dat verdachten van vuurwapencriminaliteit aanzienlijk vaker dan gemiddeld niet over een reguliere dagbesteding beschikken. Slechts een kwart van de verdach- ten heeft als hoofdbezigheid werk of school. Bijna een kwart van de verdachten heeft criminele activiteiten als belangrijke inkomstenbron. 17 procent van de aangehouden verdachten ontvangt een uitkering of is arbeids- ongeschikt. Uit CBS-gegevens kan worden afgeleid dat het totale aandeel van personen met een uitkering in de Nederlandse bevolking (15 ­ 64 jaar) ongeveer 10 procent bedraagt.

Van de aangehouden verdachten geeft 11 procent aan schulden te hebben. Aangezien in de verklaringen niet altijd wordt vermeld of het gaat om proble- matische schulden is de waarde van deze constatering echter betrekkelijk. In


---



een aantal gevallen is sprake van aanzienlijke doorlopende kredieten, bijvoor- beeld bij de bank, zonder dat echter een problematische situatie aan de orde lijkt te zijn (de verdachte heeft bijvoorbeeld een vast inkomen).

Tabel 5.5: Verslavingsproblematiek (N = 534).
Percentage Verslaving drugs 21% Verslaving alcohol/gokken/anders 27%

De tabel laat zien dat de leefsituatie van degenen die met een vuurwapen worden aangetroffen in 21 procent van de gevallen medebepaald wordt door een drugsverslaving.
Bij 27 procent van de verdachten is sprake van een andere verslaving, bijvoor- beeld alcohol of gokken. Deze percentages zijn gebaseerd op de verklaringen die de verdachten zelf hebben gedaan. Evenals voor de andere cijfers geldt derhalve dat in individuele gevallen het beeld zowel rooskleuriger als zwarter kan zijn voorgesteld dan in werkelijkheid het geval is.

Tot slot kan uit de verzamelde gegevens worden opgemaakt dat 13 procent van de verdachten aangeeft geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. Dit betekent echter meestal niet dat de betrokkenen zwervende zijn. Over het algemeen wonen zij in bij vrienden of familieleden, of bevinden zij zich in een opvang- huis (of in een vorm van detentie met een open regime).

5.3.2 Antecedenten

De mate waarin de in het bezit van een vuurwapen aangehouden verdachten eerder contact hebben gehad met politie of justitie is in het onderzoek globaal geïnventariseerd. Nagegaan is of sprake was van antecedenten, of deze betrek- king hadden op geweldsdelicten en of de verdachte eerder was aangehouden terzake het bezit of gebruik van een vuurwapen. Het diende daarbij te gaan om een imitatiewapen, gas-/alarmwapen of scherpschietend vuurwapen. Aanhou- dingen vanwege het bezit of gebruik van (verboden) messen of andere over- tredingen van de Wet Wapens en Munitie zijn buiten beschouwing gelaten. Het was in de meeste gevallen helaas niet mogelijk om een diepgaand inhoudelijk onderzoek uit te voeren van eerdere mutaties. Dit is slechts gedaan voor een

78



beperkt aantal verdachten, welke deels zijn verwerkt in de casusbeschrijvingen in de navolgende hoofdstukken.

Tabel 5.6: Criminele antecedenten (N = 470).
Percentage Antecedenten terzake eerder vuurwapenbezit 20% Antecedenten terzake geweldsdelicten 45% Antecedenten andere delicten 24% Geen (bekende) antecedenten 11% Totaal
100%

Van de aangehouden verdachten is 20 procent eerder in de registratie van de politie vermeld ten aanzien van vuurwapenbezit60. Daarnaast heeft 45 procent eerdere antecedenten in relatie tot geweldsdelicten, waarbij eventueel een slag- of steekwapen is gebruikt. Nog eens 24 procent van de verdachten heeft eerdere contacten met de politie gehad in verband met andere delicten, bijvoorbeeld vermogensdelicten als diefstal of inbraak. Dit betekent dat slechts 11 procent van de aangehouden verdachten in verband met een vuurwapendelict geen antecedenten heeft61.
Ter vergelijking: uit onderzoek naar uitgaansgeweld komt naar voren dat 24 procent van de aangehouden verdachten niet eerder contact heeft gehad met politie of justitie62. 54 procent van de verdachten van uitgaansgeweld heeft eerder geweldsdelicten gepleegd of gebruikt criminaliteit geheel of gedeeltelijk om in het levensonderhoud te voorzien, zo blijkt uit dezelfde studie. Uit onder- zoek naar straatgeweld in het algemeen blijkt het aandeel van first-offenders zelfs 49 procent te bedragen63.
De conclusie is derhalve gerechtvaardigd dat degenen die in het bezit van een handvuurwapen worden aangetroffen over het algemeen een zwaarder verleden van (gewelddadige) antecedenten hebben dan de gemiddelde geweldsplegers.

60 Daarbij dient de restrictie te worden aangebracht dat politiecontacten waarvan sprake is geweest voor de periode die is opgenomen in de basisregistratie niet kunnen worden achterhaald. Voor BPS betekent dit dat ongeveer vijf jaar terug kan worden gekeken. 61 Bij 63 van de 534 verdachten kon vanwege praktische omstandigheden niet worden nagegaan of zij eerder contact hadden gehad met politie of justitie. 62 Spapens e.a.: 2001, p. 54.
63 Terlouw e.a.: 2000, p. 30.

79



5.4 Risicoprofielen

Wanneer op individueel niveau wordt gekeken naar de aard van de antecedenten van de aangehouden verdachten en de risicofactoren waarvan sprake is, kunnen de betrokkenen in verschillende risicocategorieën worden ingedeeld. Het begrip 'risico' verwijst naar de kans dat iemand daadwerkelijk in het bezit van een vuurwapen wordt aangetroffen en naar de mogelijkheid dat dit vuurwapen ook daadwerkelijk wordt gebruikt. In de volgende tabel zijn de aangehouden verdachten in verschillende categorieën ingedeeld.

Schema 5.7: Globale risicoprofielen op basis van risicofactoren en anteceden- ten (in procenten, N = 470).
Risicofactoren Minder dan 2 risicofactoren 2 of meer risicofactoren Antecedenten
Geen of alleen niet- 22% (laag risico) 13% (verhoogd risico) geweldsdelicten
Antecedenten geweldsdelicten 28% (verhoogd risico) 17% (hoog risico) Antecedenten WWM 9% (hoog risico) 11% (hoog risico)

Hoog risico
De groep met een (relatief) hoog risico is gedefinieerd als verdachten waarbij ofwel sprake is van meer dan twee risicofactoren in combinatie met gewelds- delicten, ofwel antecedenten in relatie tot de Wet Wapens en Munitie. Deze groep omvat 37 procent van het aantal verdachten en kan nader worden onderscheiden in de volgende subcategorieën, die elkaar deels overlappen:
* Veel verdachten waarbij sprake is van een hoog risico zijn actief in de 'drugswereld'. Zij zijn zelf verslaafd aan of regelmatig gebruiker van harddrugs, of betrokken bij de handel in of productie en smokkel van harddrugs. Vuurwapenincidenten vloeien in belangrijke mate voort uit onderlinge ruzies tussen de betrokken verdachten, vooral met betrekking tot schulden. Voor deze betrokkenen is criminaliteit een belangrijke bron van inkomsten. Verslaafden kunnen daarnaast betrokken zijn bij over- vallen om in hun inkomsten te voorzien. Zij kunnen zich echter ook beperken tot diefstal of inbraak.

* Daarnaast binnen groeperingen die zich bezighouden met de georgani- seerde productie en smokkel van harddrugs (inclusief synthetische drugs) is sprake van een hoog risico op het gebruik van vuurwapens. Bij derge- lijke groeperingen is overigens regelmatig sprake van overlap met andere criminele activiteiten, zoals bijvoorbeeld vrouwenhandel of georgani-

80



seerde diefstal (bijvoorbeeld van vrachtwagens). Binnen deze groepe- ringen zijn ook zwaardere vuurwapens, zoals machinepistolen in gebruik.
* Jonge mannen van Antilliaanse afkomst, voor een belangrijk deel recent geïmmigreerd in Nederland, die aangehouden zijn als verdachte van een vuurwapendelict zijn enerzijds actief in de drugswereld of de prostitutie. Anderzijds vloeien vuurwapenincidenten bij deze groep ook voort uit vernederingen in het openbaar of uit de hand gelopen ruzies (gebrek aan respect). Andere specifieke risicofactoren zijn het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats en het ontbreken van inkomsten (geen werk of school, maar ook geen uitkering). Zij kunnen derhalve als een tweede sub- groep worden onderscheiden binnen de categorie met een hoog risico.
* De derde subcategorie van verdachten met een hoog risico wordt gevormd door degenen die zich bezighouden met het plegen van regelmatige en/of zware overvallen. Ten eerste gaat het hierbij om drugsverslaafden, die overvallen plegen om aan geldmiddelen te komen. Risicofactoren in dit kader zijn arbeidsongeschiktheid en het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats. Ten tweede kan een groep worden onderscheiden van verdachten die zeer regelmatig of op professionele wijze overvallen pleegt. Bij deze verdachten is sprake van eerdere contacten met politie of justitie terzake geweldsdelicten. Voor deze groep is het plegen van overvallen een reguliere bron van inkomsten, die wordt gebruikt om een 'criminele levensstijl' te financieren (dure goederen, cocaïne, et cetera). Regelmatige overvallers kunnen ook relatief jong zijn. In die gevallen worden de opbrengsten primair gebruikt voor zaken als uitgaan of eveneens drugs.

Verhoogd risico
De groep met een verhoogd risico met betrekking tot vuurwapencriminaliteit wordt gevormd door degenen die eerder contact hebben gehad met de politie terzake geweldsdelicten, maar waarbij geen sprake is van meerdere risico- factoren. Omgekeerd kan het ook gaan om verdachten waarbij juist wel sprake is van meerdere risicofactoren, maar die niet eerder terzake geweldsdelicten zijn aangehouden. Deze groep omvat 41 procent van het totale aantal verdach- ten en kan als volgt nader worden getypeerd.

* In de eerste plaats zijn ook hier personen die actief zijn in de drugswereld van belang. In het eerste geval verschuift de focus echter in de richting van degenen die zich bezighouden met de productie van drugs. Met name de hennepkwekerij en coffeeshophandel speelt hier een rol, oftewel personen die in principe in relatieve rust hun activiteiten willen uitvoeren,

81



maar een zeker risico lopen dat zij het slachtoffer worden van rip-offs of diefstal. Vuurwapens spelen hier een rol als hulpmiddel om de eigen veiligheid te garanderen. Bij hennepkwekers is vaak sprake van een combinatie met andere risicofactoren, zoals bijvoorbeeld alcoholverslaving of het ontbreken van een zinvolle dagbesteding.
* Ook personen die andere vormen van (semi-)legale activiteiten uitvoeren vallen in een groep met verhoogd risico. Te denken valt hierbij aan perso- nen die zich bezighouden met relatief zichtbare activiteiten, zoals bijvoor- beeld prostitutie of illegaal gokken, maar die bij problemen niet gemak- kelijk een beroep kunnen doen op de politie voor bescherming.
* In de derde plaats is sprake van een categorie verdachten die eveneens betrokken is geweest bij gewapende overvallen, maar die deze incidenteel gepleegd hebben. Bij deze personen is vaak sprake van onderliggende schuldproblematiek, eventueel in combinatie met andere risicofactoren.
* Tot slot vormen relatieproblemen een belangrijke aanleiding. Het gaat hierbij enerzijds om personen die niet eerder in aanraking zijn geweest met politie of justitie terzake geweldscriminaliteit, maar waarbij wel sprake is van risicofactoren (bijvoorbeeld alcoholverslaving, of het ont- breken van een zinvolle dagbesteding). Anderzijds betreft het verdachten die zich eerder schuldig hebben gemaakt aan huiselijk geweld, maar waarbij geen sprake is van meerdere risicofactoren, althans voor zover ze in het onderhavige onderzoek konden worden achterhaald.

Laag risico
Tot slot is er de groep met een (relatief) laag risico. Deze is gedefinieerd als verdachten die niet eerder zijn aangehouden terzake geweldsdelicten of overtredingen van de Wet Wapens en Munitie, terwijl tevens sprake was van minder dan twee (bekende) risicofactoren. Deze groep kan omvat 22 procent van het totaal en kan als volgt nader worden getypeerd.
* Allereerst is ook hier relatieproblematiek aan de orde als trigger voor een vuurwapendelict. In deze gevallen betreft het personen die specifiek door dergelijke problemen overgaan tot het gebruik van een vuurwapen, maar waarbij geen sprake is van specifieke risicofactoren. Het vuurwapen is al in huis, maar om een andere reden, bijvoorbeeld vanwege een algemeen onveiligheidsgevoel. Het kan ook gaan om een vuurwapen dat in legaal bezit is.

* Een tweede subcategorie wordt gevormd door jongeren die worden aan- gehouden terwijl zij op straat aan het spelen zijn met een imitatiewapen of

82



balletjespistool. Het betreft hierbij doorgaans jongens van 14 ­ 17 jaar, die dergelijke pistolen in vakantielanden hebben gekocht.
* Tot slot kunnen binnen deze categorie de 'verzamelaars' worden onder- scheiden. Het gaat hierbij om personen die soms aanzienlijke hoeveel- heden vuurwapens weten te verkrijgen. Over het algemeen betreft het relatief gemakkelijk verkrijgbare imitatiewapens of gas-/alarmwapens.

Op basis van deze kwantitatieve en kwalitatieve typering van risicogroepen is een nadere segmentering mogelijk van de belangrijkste groepen van verdachten. Schematisch kunnen deze uitkomsten als volgt worden samengevat:

Drugswereld Hoog risico - Dealers harddrugs die in direct (40%) contact met afnemers staan
- Georganiseerde criminele groeperingen (smokkel en productie harddrugs) Verhoogd risico - Producenten van softdrugs/ hennepkwekers en handelaars in softdrugs (coffeeshops) Laag risico Nvt. Wereld van overvallers Hoog risico Regelmatige overvallers (drugs- (40%) verslaving of criminele levensstijl) Verhoogd risico Ad ­ hoc overvallers in relatie tot schuld- problematiek of andere problemen Laag risico Nvt. Jonge Antilliaanse mannen Hoog risico - Activiteiten in relatie tot drugs (13%) en prostitutie
- Eercultuur Verhoogd risico Nvt Laag risico Nvt Relatieproblematiek Hoog risico Relatieproblemen in combinatie met (15%) andere risicofactoren (bijv. verslaving aan drugs en alcohol in combinatie met geweldsanteceden- ten) Verhoogd risico Relatieproblemen waarbij ofwel geen sprake is van risicofactoren, ofwel geen sprake is van gewelds- antecedenten Laag risico Relatieproblemen waarbij geen sprake is van risicofactoren of geweldsantecedenten

83



In de bovenstaande tabel is weergegeven welk aandeel de verschillende 'werel- den' hebben in relatie tot vuurwapencriminaliteit. Wanneer de verdachtengroep wordt beschouwd blijkt dat 40 procent in verband staat met de drugswereld. Eveneens 40 procent is aangehouden terzake een overval of straatroof, waarvan ongeveer een kwart tevens actief is in de drugswereld (als verslaafde). Jonge Antilliaanse mannen maken 13 procent uit van het totaal, maar zijn voor een belangrijk deel eveneens actief in de drugswereld. Relatieproblematiek, tot slot speelt in 15 procent van de gevallen een rol als aanleiding tot een vuur- wapendelict (of is de aanleiding voor één van de partners om de politie in te lichten over het feit dat er een vuurwapen in huis is).

Rekening houdend met overlap kan worden geconstateerd dat deze vier hoofd- categorieën van verdachten gezamenlijk ongeveer 80 procent van de vuur- wapengerelateerde delicten (bezit en gebruik) voor hun rekening nemen, zo kan uit de onderzoeksresultaten worden afgeleid.

In de volgende hoofdstukken worden deze risicoprofielen nader ingekleurd aan de hand van achtergrondgegevens en de beschrijving van exemplarische voor- beelden uit het casusmateriaal.

5.5 Samenvatting hoofdstuk 5

De belangrijkste bevindingen van het hoofdstuk 'Achtergronden van gebruikers en bezitters van een handvuurwapen' zijn:


* De aangehouden verdachten van een vuurwapendelict zijn in 95 procent van de gevallen man. Deze oververtegenwoordiging is vergelijkbaar met die van verdachten van uitgaansgeweld (95%), maar ligt hoger dan bij straatgeweld in het algemeen (89%).


* De leeftijd van verdachten van vuurwapendelicten ligt in de meeste gevallen tussen de 20 en 30 jaar. 61 procent is ouder dan 24 jaar. In ver- gelijking met andere vormen van geweld valt op dat de gemiddelde leeftijd van vuurwapenverdachten hoger is.


* Wanneer de afkomst van de verdachten wordt beschouwd blijkt dat met name personen van Antilliaanse afkomst (18 maal zo vaak als het aandeel in de bevolking) en bewoners van woonwagenkampen (15 maal zo vaak)

84



zijn oververtegenwoordigd als verdachte van een vuurwapengerelateerd delict.


* Van de aangehouden verdachten heeft 23 procent criminaliteit als belang- rijkste inkomstenbron. 8 procent heeft uitkering nog werk. 17 procent is arbeidsongeschikt of ontvangt een uitkering. Slechts 27 procent van de verdachten werkt of gaat naar school. De aard van de dagbesteding wijkt sterk af van die van de gemiddelde Nederlandse burger.


* 21 procent van de aangehouden verdachten is volgens eigen verklaring verslaafd aan (of regelmatig gebruiker van) drugs. 27 procent van de aan- gehouden verdachten is verslaafd aan alcohol of gokken, of heeft een andere verslaving.


* 13 procent van de aangehouden verdachten heeft geen vaste woon- of verblijfplaats. Het merendeel verblijft bij familieleden of verandert regel- matig van verblijfplaats. Het daadwerkelijk aantal zwervenden is beperkt.


* Van de aangehouden verdachten heeft 45 procent reeds eerder contact gehad met de politie terzake een geweldsdelict. 20 procent is reeds eerder aangehouden terzake overtredingen van de Wet Wapens en Munitie waar- bij een vuurwapen in het spel was (incl. gas-/alarm- en imitatiewapens)


* Op grond van een combinatie van risicofactoren en antecedenten valt 37 procent van de verdachten in de categorie hoog risico (antecedenten geweld of WWM, meer dan 2 risicofactoren). Het gaat hierbij om personen die actief zijn in de harddrugswereld (dealers en producenten/ smokkelaars), jonge recent in Nederland geïmmigreerde mannen van Antilliaanse afkomst, regelmatige overvallers, alsmede relatieproblemen waarbij personen betrokken zijn met geweldsantecedenten en meerdere risicofactoren.


* 41 procent van de verdachten is gecategoriseerd als 'verhoogd risico' en 22 procent van de verdachten heeft op grond van antecedenten en risicofactoren een 'laag risico'.

Op basis van deze kenmerken kan worden geconcludeerd dat de achtergrond van personen die zijn aangehouden terzake een vuurwapendelict problema- tischer is dan gemiddeld. In combinatie het beeld van de antecedenten kan

85



worden geconcludeerd dat verdachten van een vuurwapendelict reeds een zekere criminele carrière achter de rug hebben. Met name bij personen die in een 'hoog risico' groep vallen is de kans groot dat zij beschikken over een vuurwapen en op het gebruik van een vuurwapen.

86



6
Vuurwapens in de drugswereld

6.1 Inleiding

Vuurwapens spelen in de drugswereld een belangrijke rol, zo bleek uit hoofd- stuk 5. Van de totale verdachtengroep waarop de profielschetsen zijn gebaseerd blijkt 40 procent zich op één of meer manieren bezig te houden met drugs- delicten, zoals drugshandel, drugssmokkel, drugsgebruik of drugsproductie. In dit hoofdstuk volgt een meer gedetailleerde beschrijving van de verschillende daderprofielen die binnen de 'drugswereld' onderscheiden kunnen worden, in relatie tot vuurwapenbezit en -gebruik. Het gaat om een verdeling in:


* verslaafden aan harddrugs;

* dealers in harddrugs;

* producenten en smokkelaars van (hard-)drugs;
* kwekers van hennep en coffeeshopeigenaars.
Daarnaast is de mogelijke relatie onderzocht tussen het gebruik van drugs en het gebruik van een vuurwapen. Een dergelijke, directe relatie tussen drugs- gebruik en het moment van vuurwapengebruik komt in de bestudeerde cases nauwelijks naar voren. Slechts 2 procent van de aangehouden verdachten terzake vuurwapengebruik geeft aan dat het onder invloed zijn van drugs of alcohol een aanleiding vormde voor het incident. Indirect vormt drugsgebruik echter wel een belangrijk risico voor vuurwapenbezit en ­gebruik.

87



De behoefte aan een vuurwapen en het risico dat dit daadwerkelijk wordt gebruikt, verschilt voor elk van de voornoemde profielgroepen. In het vervolg van dit hoofdstuk wordt aan de hand van voorbeelden uit het aanbod van onderzochte cases wordt de rol die vuurwapens spelen in de verschillende subgroepen nader geïllustreerd.

6.2 Vuurwapenbezit bij drugsverslaafden

Drugsverslaafden vormen om verschillende redenen een risicogroep, waar het gaat om vuurwapenbezit. In de eerste plaats zijn verslaafden genoodzaakt hun behoefte aan drugs op de één of andere wijze te financieren. Bij gebrek aan voldoende legale middelen kunnen criminele activiteiten daarbij nodig zijn. Dat wil nog niet zeggen dat zij daarvoor hun toevlucht tot geweldscriminaliteit nemen, bijvoorbeeld door overvallen of straatroven te plegen. Voor een deel is dat echter wel het geval en in die situaties kan een vuurwapen als hulpmiddel worden gebruikt.
In de tweede plaats is bij drugsverslaafden vaak sprake van een levensstijl die risico's met zich meebrengt. In de praktijk hebben vrijwel alle harddrugs- verslaafden op enig moment vijanden gemaakt. Het bezit van een vuurwapen vormt een hulpmiddel om de eigen veiligheid beter te garanderen. Op beide situaties wordt in het vervolg van deze paragraaf nader ingegaan.

Een vuurwapen als hulpmiddel voor de financiering van drugsgebruik Ongeveer een kwart van de met een vuurwapen aangehouden verdachten met een drugsverslaving, is aangehouden terzake een overval of straatroof. Het gaat om 5 procent van de totale groep verdachten van een vuurwapendelict (hard- drugsverslaafden en niet-verslaafden gezamenlijk).

De meeste drugsverslaafden die zijn aangehouden met een vuurwapen beschik- ken niet over een inkomen uit werk. Veelal ontvangen zij een bijstands- of arbeidsongeschiktheidsuitkering. Dit betekent dat over het algemeen aanvul- lende financieringsbronnen noodzakelijk zijn om de verslaving te kunnen bekostigen. Het grootste deel (75 procent) van de verslaafden die met een vuurwapen zijn aangehouden doet dit echter op andere wijze dan door middel van vuurwapengerelateerde criminaliteit, bijvoorbeeld door middel van diefstal, inbraak, of prostitutie.

88



Verslaafde verdachten maken zowel gebruik van scherpschietende vuurwapens als van gas-, alarm of imitatiewapens. Bij de door drugsverslaafden gepleegde overvallen en straatroven is in de helft van de gevallen een gas-/alarm- of imitatiewapen gebruikt. Ofschoon verslaafden over het algemeen contacten hebben in het criminele circuit die mogelijk ook een vuurwapen kunnen leveren zal het ook van de veronderstelde betrouwbaarheid van de betrokkene afhangen of hij gemakkelijk aan een scherpschietend vuurwapen kan komen. Het is ook mogelijk dat verslaafden de kosten van een scherpschietend vuurwapen liever uitsparen ten faveure van een vuurwapen dat voor be- of afdreiging geschikt is. Voor de betrokkene brengt de keuze om gebruik te maken van een niet-scherp- schietend vuurwapen ook risico's met zich mee, zoals het volgende voorbeeld illustreert.
Casus
In het oosten van Nederland probeert een aan drugs verslaafde verdachte een postagent- schap te beroven met behulp van een alarmwapen. De aanwezige klanten zien echter dat het geen scherpschietend wapen betreft en nemen hem vervolgens met vieren te pakken64. De verdachte is een aan heroïne verslaafde man met een scala van eerdere politiecontacten, waaronder moord en andere overvallen. Daarnaast zijn in de politieregistratie diverse vermeldingen terug te vinden vanwege het veroorzaken van overlast. In totaal heeft hij op dat moment reeds 12 jaar in de gevangenis gezeten. Op het moment van de aanhouding was hij net vrijgekomen uit detentie. Hij was overigens ook alweer zonder vaste woon- of verblijfplaats omdat hij akkoord was gegaan met de installatie van een hennepplantage in zijn woning, in ruil voor een hoeveelheid heroïne. De verdachte verklaart dat de overval niet zozeer voortkwam uit de behoefte aan geld, maar als noodkreet was bedoeld.

Ook in verschillende andere zaken komt naar voren dat wanhoop een belang- rijke rol speelt bij drugsverslaafde overvallers. In één van die voorbeelden had de verdachte zelfs al een poging tot zelfdoding achter de rug.

Het vuurwapen als garantie voor de veiligheid van de drugsgebruiker Verslaafden aan harddrugs die niet door middel van overvallen of roof voorzien in de financiële middelen voor hun verslaving kunnen niettemin behoefte hebben aan een vuurwapen ten behoeve van hun eigen veiligheidsgevoel. Uit de verzamelde informatie komt voortdurend het beeld naar voren van een wereld waarin de betrokkenen grote risico's lopen. In de eerste plaats omdat zij vaak in miserabele omstandigheden wonen, bijvoorbeeld in een (kraak-)pand waar meerdere verslaafden verblijven of zwervend zijn. In de tweede plaats bestaat

64 In de desbetreffende politieregio (Twente) wordt verhoudingsgewijs het hoogste aantal gas- en alarmwapens aangetroffen die vrij kunnen worden gekocht in Duitsland. Dit aantal is bijvoorbeeld vergelijkbaar met de regio Amsterdam-Amstelland.

89



altijd de kans door medeverslaafden beroofd te worden van drugs of andere waardevolle spullen. Ten derde komt het regelmatig voor dat verslaafden hun dealers hebben opgelicht of schulden hebben gemaakt bij drugsleveranciers of malafide geldschieters. Uit de verklaringen van drugsgebruikende verdachten die in het bezit van een vuurwapen worden aangehouden, komt herhaaldelijk naar voren dat het wapen dient voor de eigen veiligheid, omdat zij vijanden hebben gemaakt.
De vuurwapens worden meestal door de politie aangetroffen wanneer de verdachte wordt aangehouden terzake een ander delict, zoals een diefstal of verdacht rondhangen. Bij controle door de politie wordt het vuurwapen aan- getroffen. In één voorbeeld werd iemand aangetroffen terwijl hij lag te slapen in een portiek. In zijn tas had hij een imitatiewapen. Casus
In deze zaak is de paranoia tussen twee drugsverslaafden die in hetzelfde pand wonen volledig geëscaleerd en heeft de één de ander neergeschoten en dodelijk verwond. Het slachtoffer logeerde tijdelijk bij de verdachte. Deze vermoedde dat spullen uit zijn huis verdwenen en sprak de eerstgenoemde daarop aan. Deze bedreigde hem daarop met een mes. De volgende dag volgde een tweede gesprek. Voor de veiligheid had de verdachte een vuurwapen bij zich gestoken. Het slachtoffer trekt ook bij deze bespreking een mes waarop de verdachte hem neerschiet. Hij wordt aangehouden nadat duidelijk is geworden dat het lijk in de tuin van de woning is begraven. De verdachte is 29 jaar, van autochtone afkomst en zwaar verslaafd aan heroïne. Hij is werkzaam geweest als glazenwasser, maar heeft op dat moment werk, noch uitkering. Vijf jaar eerder is hij gescheiden van zijn vrouw, waaraan hij een schuld van enkele tienduizenden guldens heeft overgehouden. Daarnaast staat hij bij andere schuldeisers voor nogmaals tienduizend gulden in het krijt. Hij is al meer dan tienmaal eerder in aanraking gekomen met de politie, onder andere wegens diefstal van goederen van familieleden. Nadat hij in vrijheid is gesteld vanwege het schietincident wordt hij opnieuw opgepakt terzake een beroving.

6.3 Dealers van harddrugs die in direct contact staan met afnemers

Drugsgebruik brengt ook een criminele 'infrastructuur' met zich mee waarin drugs worden geïmporteerd, geproduceerd en verhandeld. Dit alles speelt zich uiteraard af in het illegale circuit. Drie elementen kunnen daarbij worden onderscheiden, namelijk vuurwapenbezit en -gebruik bij
* dealers die in direct contact staan met de afnemers;
* criminele groeperingen die zich op georganiseerde wijze bezighouden met de productie en smokkel van harddrugs (of van softdrugs, maar dan op zeer grote schaal);

* personen die zich bezighouden met hennepkwekerij en de (gedoogde) handel in softdrugs in coffeeshops.

90



In deze paragraaf volgt allereerst een nadere beschouwing van de positie van de dealers of kleinhandelaars die in direct contact staan met de afnemers van de drugs. In de paragrafen hierna volgt een beschrijving van de andere profiel- groepen.
De positie van dealers van harddrugs is kwetsbaar. Zij kunnen in de eerste plaats te maken krijgen met lastige klanten of met andere criminelen die ze van hun financiële opbrengsten of drugsvoorraad proberen te beroven (in vak- termen: rippen). Een vuurwapen vormt voor dealers een hulpmiddel ter garan- tie van de veiligheid. Daarnaast is het ook mogelijk dat de dealers te maken krijgen met wanbetalers of concurrenten. In die gevallen kan een vuurwapen een hulpmiddel vormen om anderen te bedreigen. Tot slot wordt in veel zaken waarin een vuurwapen is aangetroffen bij een verdachte, zonder dat direct sprake is van vuurwapengebruik, gewag gemaakt van bedreigingen die de aanleiding vormden om het vuurwapen aan te schaffen.

Incidenten waarbij vuurwapens worden gebruikt om een handelaar in drugs diens voorraad afhandig te maken komen relatief weinig voor in de registratie van de politie. De reden is waarschijnlijk dat het slachtoffer hiervan doorgaans geen aangifte doet. Dergelijke informatie komt derhalve alleen naar voren wanneer het slachtoffer dusdanig letsel heeft opgelopen dat een incident niet meer te ontkennen valt, hoewel het dan nog de vraag is of hij bereid is over de aanleiding verklaringen af te leggen. Het volgende voorbeeld kwam naar voren in de context van een drugsonderzoek.
Casus
In een regio in het zuiden van Nederland heeft zich een schietincident afgespeeld waarbij een drugshandelaar in zijn eigen woning in zijn been is geschoten. Er zou een conflict zijn ontstaan over de levering van een pakket cocaïne aan deze handelaar, dat echter slechts suiker bevatte. Een pakket suiker wordt kort nadat het voorval zich zou hebben afgespeeld, met bloedsporen en al, aangetroffen door de politie. Van het schietincident wordt echter nooit aangifte gedaan. Ook valt achteraf niet meer te achterhalen of het slachtoffer zich in het ziekenhuis heeft laten behandelen voor de schotwond. Het gevonden pakket met suiker kan pas in perspectief worden geplaatst wanneer meer dan een jaar later een voormalig 'zakenpartner' van het slachtoffer wordt aangehouden terzake drugssmokkel. Deze legt over het bewuste voorval een verklaring af. De gebeurtenis zou voor het slachtoffer reden zijn geweest om in kringen van de Russische georganiseerde criminaliteit, die tot zijn afnemers behoorden, te informeren of zij zorg konden dragen voor de liquidatie van de degenen die hem hadden neergeschoten. Of dat ook daadwerkelijk zijn beslag heeft gekregen is niet nader onderwerp geweest van het opsporingsonderzoek van de politie.

91



In het bovenstaande voorbeeld is de betrokkene in de gelegenheid degene die ondeugdelijke drugs heeft geleverd ook 'terug te pakken'. Hij kon daarvoor een beroep doen op zijn connecties met georganiseerde criminele groeperingen (waarbij overigens niet duidelijk is of een en ander ook is gebeurd). In de meeste gevallen beschikken de kleinere dealers niet over dergelijke mogelijk- heden en komen zij zelf in de problemen omdat ze niet in staat zijn om aan hun verplichtingen ten opzichte van de groothandelaars te voldoen.

6.4 Georganiseerde criminele groeperingen in de drugswereld

De behoefte aan vuurwapens bij criminele groeperingen die in de drugswereld actief zijn, is enigszins vergelijkbaar met die van kleinere dealers. Vuurwapens spelen een rol als middel ter afschrikking en ook ter garantie van de veiligheid. Voor de grootschaliger opererende criminele groeperingen zijn de (financiële) risico's echter navenant groter wanneer concurrenten bijvoorbeeld weigeren hun schulden te voldoen of wanneer er sprake is van oplichting of het achterover drukken van partijen drugs. Ook de kans dat anderen die actief zijn in het criminele circuit de betrokkenen geld of goed proberen afhandig te maken neemt toe wanneer zij het gevoel krijgen dat er bij bepaalde groeperingen 'veel te halen valt'. De inschatting die wordt gemaakt van de weerbaarheid van de desbetreffende persoon of groepering speelt een belangrijke rol in de afwegingen van degene die zich bezighoudt met de ripdeals. Degenen die de indruk wekken zich niet met geweld te zullen verdedigen lopen risico. Een van de geïnterviewden gaf bijvoorbeeld aan zich vooral te willen gaan richten op het beroven van XTC-producenten: 'ze zijn vet en verdienen veel te gemakkelijk veel te veel geld. Ik ga gewoon naar ze thuis. Vrouw pistool op het hoofd. En ze hebben altijd geld in huis hè'. De mogelijke slachtoffers beschouwen het bezit van een vuurwapen uit oogpunt van zelf- bescherming als noodzakelijk.

Het risico van oplichting of in gebreke blijven van schuldenaren De georganiseerde criminaliteit in Nederland kenmerkt zich in hoge mate door een netwerkstructuur. Er is weinig sprake van hiërarchisch geleide maffia-ach- tige bendes. Binnen dit netwerk is sprake van een groot aantal los-vaste samen- werkingsverbanden. Kleemans e.a. (1998) constateren op basis van een onder- zoek naar de georganiseerde criminaliteit in Nederland dan ook dat sprake is van een 'ongereguleerde wereld waarin niet kan worden teruggevallen op formele mechanismen, die in de legale wereld het wantrouwen tussen verschil-

92



lende partijen kunnen beteugelen'. Met name in de drugswereld is sprake van partijen goederen met een hoge financiële waarde. Het verkrijgen van garanties dat er betaald gaat worden en voorkomen dat de partij wordt geript of dat criminele samenwerkingspartners niet overgaan tot diefstal of oplichting is geen sinecure65. Criminele groeperingen die actief zijn in de drugshandel (hetzelfde geldt overigens met betrekking tot andere vormen van georganiseerde crimina- liteit) lopen dan ook voortdurend het risico dat samenwerkingspartners elkaar proberen op te lichten of hun schulden niet voldoen66. Vuurwapens moeten in de eerste plaats in deze context worden geplaatst: wanneer de hieruit voort- vloeiende ruzies niet bevredigend kunnen worden opgelost ligt het gebruik van een vuurwapen op de loer. Het volgende geval vormt daarvan een voorbeeld. Casus
In deze zaak hebben twee verdachten, gewapend met een pistool en een hagelgeweer met afgezaagde loop, een bezoek gebracht aan de woning van een 'zakenpartner' die een partij pillen (speed) achterover had gedrukt. Daarbij worden schoten afgevuurd in het bankstel en het plafond. De benadeelde en een vriend waren degenen die deze bedreiging uitvoer- den. De vriend was in de eerste plaats gevraagd vanwege zijn bereidheid tot het gebruik van geweld. Hij is ook degene die de schoten met het geweer afvuurt. Op dat moment heeft deze verdachte een bijstandsuitkering en is zelf gebruiker van drugs, ofschoon naar eigen zeggen niet verslaafd. Hij kan het geld goed gebruiken vanwege een nog open- staande schuld. Deze verdachte kwam eerder in aanraking met politie en justitie terzake mishandelingen en rijden onder invloed, maar niet in verband met vuurwapendelicten. Het geweer had hij geleend van iemand dat op dat moment in detentie zat. Die verklaart dat hij het geweer had gekregen van een oom. 'In mijn jeugd had ik bij hem dit jachtgeweer wel eens zien liggen bij de rommel in de schuur. Toen was ik al een beetje gecharmeerd van het wapen'. Hij had het wapen zelf veranderd door er de loop af te zagen. Het wapen had daarna lange tijd bij hem aan de muur gehangen, zo verklaart de betrokkene.

Het feit dat het een conflict tussen drugshandelaars betreft wil echter nog niet per definitie zeggen dat de aanleiding tot het schietincident ook direct gerela- teerd is aan een conflict over drugs. Conflicten tussen drugshandelaars die de aanschaf van een vuurwapen tot gevolg hebben of zelfs eindigen in een schiet- incident met letsel, blijken regelmatig een complexe achtergrond hebben, zo komt uit de onderzoeksresultaten naar voren. In een dorp in Brabant deed zich recentelijk bijvoorbeeld een schietpartij voor, waarin het slachtoffer in zijn auto werd neergeschoten en dodelijk getroffen. De aanleiding tot dit incident zou echter zowel kunnen liggen in de relatiesfeer (het slachtoffer zou een relatie zijn

65 Kleemans E., E. van den Berg, H. van der Bunt, m.m.v. M. Brouwers, R. Kouwenberg en G. Paulides, Georganiseerde criminaliteit in Nederland, rapportage op basis van de WODC- monitor, Den Haag, Ministerie van Justitie, WODC, 1998, pp 34-35. 66 Zie bijvoorbeeld Den Boer en Spapens red. (2002) en Ter Port (2001).

93



begonnen met de vrouw van een gedetineerde drugscrimineel) als in de drugs- wereld (het slachtoffer zou een partij XTC-pillen achterover hebben gedrukt). Ook het volgende voorbeeld betreft een zaak waarin de feitelijke aanleiding tot het schietincident niet geheel helder is geworden. Casus
Twee uit Frankrijk afkomstige drugssmokkelaars hebben in deze zaak een overval gepleegd op een drugshandelaar in Nederland, die daarbij gewond raakt. De beide Fransen verblijven regelmatig in Nederland en combineren een handel in auto's met handel in drugs. Hun werkwijze is dat zij per trein naar Nederland komen, hier een auto aankopen alsmede een hoeveelheid hash en deze goederen in Frankrijk weer van de hand doen. Het voordeel is dat de politie in zowel Nederland als Frankrijk weinig aandacht heeft voor een auto met een Nederlands kenteken die richting het zuiden rijdt. Beide aangehouden verdachten maken deze rit al sinds 1993, gemiddeld één keer per maand. Een contactpersoon in Nederland vraagt op een bepaald moment of ze een 'klusje' voor hem op kunnen knappen. Aangezien dit in de vorm van een overval kan plaatsvinden zit er voor de verdachten het voordeel aan dat zij de opbrengst daarvan in hun zak kunnen steken. Het voordeel voor de opdrachtgever is dat de verdachten pal daarop enige tijd naar Frankrijk zullen verdwijnen. Helaas mislukt deze opzet omdat de overval uitloopt op een schietincident waarbij beide verdachten worden aangehouden. De aanleiding tot de overval blijft in nevelen gehuld. De aangehouden verdachten houden uiteraard hun mond dicht over de opdrachtgever en diens motieven en laten hooguit los dat de aanleiding in de 'relatiesfeer' zou liggen.

Andersoortige spanningen die in het criminele circuit tot bewapening kunnen leiden is de dreiging van roof van drugs of andere goederen. Een voorbeeld hiervan is de volgende zaak, waarbij de hoofdverdachte zich bezighield met drugszaken en vrouwenhandel.
Casus
In deze zaak gaat het om een complex van criminele activiteiten waarbij verschillende leden van dezelfde familie betrokken zijn. De vader des huizes wordt ervan verdacht zich bezig te houden met de handel in drugs en vrouwen. Daarnaast is hij onder meer aangehouden wegens stropen, maar dat betreft waarschijnlijk slechts een hobby. Zijn vrouw trad op als uitbaatster van een club waar de geronselde dames werkzaam waren. Ook een van zijn zoons werkte daar mee als hulpje. Het echtpaar trok al eerder de aandacht van concurrerende criminelen, hetgeen leidde tot een overval waarbij gedreigd werd met automatische vuurwapens. Voor de betrokkenen was dit de aanleiding hun villa te voorzien van uitgebreide beveiligingsmaatregelen, zoals camera's en een op afstand bediend toegangshek. De echtgenote probeert tevens een verlof te krijgen voor een vuur- wapen en lid te worden van een schietvereniging. Dit mislukt echter omdat ze reeds halverwege de jaren negentig is geregistreerd voor controle op vuurwapenbezit, in relatie tot een inbraak waarbij twee, inmiddels uitgewezen, Joegoslaven betrokken zijn geweest. De mutatie vermeldt dat 'mevrouw is medegedeeld weinig kans te hebben dat het verlof wordt toegekend'. Enkele jaren later volgt de onvermijdelijke melding dat in de woning illegale vuurwapens aanwezig zouden zijn. Die worden echter bij huiszoeking niet aan- getroffen. De hoofdverdachte wordt in 1999 aangehouden terzake synthetische drugs. Een aantal maanden later vindt de politie bij een ander familielid een machinepistool. De aangehouden verdachte verklaart dat het wapen niet van hem is. Zeer waarschijnlijk klopt

94



dat en heeft hij het slechts in bewaring voor de hoofdverdachte die inmiddels in detentie zit, een praktijk die overigens zeer gangbaar is onder criminelen. Degene die het vuur- wapen bewaart krijgt daarvoor overigens een passende financiële vergoeding.

Bezit en gebruik van machinepistolen
Zwaardere vuurwapens zoals machinepistolen worden vrijwel alleen aangetrof- fen binnen de wereld van de georganiseerde criminaliteit en bij 'professionele' overvallers. Machinepistolen worden bijvoorbeeld niet aangetroffen bij jonge verdachten, voor zover uit de onderzochte casussen naar voren komt67. Binnen criminele groeperingen lijken machinepistolen niet het persoonlijke bezit te zijn van één van de leden, maar veeleer achter de hand te worden gehouden om te worden gebruikt wanneer daartoe de noodzaak ontstaat. Wanneer dat het geval wordt geacht leent men de machinepistolen uit om een klus te klaren of stelt men ze ter beschikking aan een voor de gelegenheid ingehuurde schutter (voor zover die niet over eigen spullen beschikt). Een aangehouden verdachte, met een achtergrond om die uitspraak plausibel te maken, sprak bijvoorbeeld zeer nadrukkelijk over het feit dat 'in zijn groep' vier machinepistolen voorhanden waren, die bij gelegenheid werden gebruikt om concurrenten af te schrikken. Een ander voorbeeld is een geval waarin een persoon de opdracht krijgt vier personen te liquideren en daarvoor een CZ-Skorpion machinepistool ter beschikking krijgt. Gelukkig voor de beoogde slachtoffers zijn de schutters- kunsten van de verdachte matig en weet hij slechts één van hen te verwonden, alvorens te worden aangehouden.

Opvallend is dat machinepistolen relatief weinig worden gebruikt om mee te dreigen, tenzij zij voor een overval worden gebruikt. Wanneer sprake is van conflicten in het criminele circuit worden automatische wapens vrijwel altijd aangetroffen in relatie tot een schietincident.

67 Een uitzondering daarop wordt gevormd door gevallen waarin gebruik wordt gemaakt van een machinepistool dat niet geschikt is om mee te schieten of van een imitatie machinepistool. Een voorbeeld hiervan is een voorval waarin vier Marokkaanse verdachten zijn aangehouden van omstreeks 16 jaar. Eén van hen had een UZI in bezit, waarmee echter niet kon worden geschoten. Ze waren van plan daarmee een overval te plegen, maar hadden nog niet besloten wat het doelwit zou gaan worden.

95



Casus
Een Turkse groepering die zich bezighoudt met de handel in harddrugs heeft met een machinepistool geschoten op leden van een andere groepering. Die probeerde het territo- rium van de eerste groep over te nemen nadat één van de leidende figuren was aangehouden door de politie en veroordeeld tot een gevangenisstraf. 'Er moest aan iemand duidelijk gemaakt worden dat zij op moesten houden'. De aangehouden verdachte maakt deel uit van deze groep en werd reeds diverse malen aangehouden terzake vuurwapenbezit.

6.5 Hennepkwekers en coffeeshopeigenaars

Hennepkwekers
De productie van softdrugs is in Nederland weliswaar illegaal, maar niettemin wijd verbreid. Volgens schattingen zouden in Nederland ongeveer 100.000 hennepkwekers actief zijn. De jaaropbrengst van de hennepkwekerij zou zo'n 250 ton bedragen68. Het aantal kwekerijen dat voor deze opbrengst in bedrijf is valt niet te schatten, maar jaarlijks worden door de Nederlandse politie vele tientallen invallen gedaan in woningen of loodsen waarin een hennepkwekerij wordt aangetroffen. De opbrengst van een kwekerij van 10 vierkante meter zou binnen 6 tot 12 weken een opbrengst genereren van ongeveer 10.000 per oogst69.

In zekere zin is het kweken van softdrugs lange tijd beschouwd als een hobbymatige activiteit van individuele thuisgebruikers, die voornamelijk voor eigen gebruik kweken en eventuele overproductie afzetten bij één van de lokale coffeeshops. De strafmaat correspondeert hiermee. Doorgaans worden slechts beperkte taakstraffen opgelegd. De naheffing door het energiebedrijf is door- gaans het meest ingrijpend. Ontneming van het verworven inkomen is vaak al aanzienlijk ingewikkelder. In veel gevallen kan slechts één oogst worden bewezen. Het beeld van goedwillende 'amateurs' kan echter steeds minder overeind gehouden worden, gezien de professionaliteit waarmee aangetroffen kwekerijen zijn ingericht, soms volledig automatisch functionerend, en het feit dat in sommige wijken bijna huis-voor-huis kwekerijen worden onderhouden. Bovenkerk was de eerste die een regelrecht verband legde tussen georga- niseerde criminaliteit en effectieve grootschaligheid waarmee in Nederland de kwekerij van hennep plaatsvindt. Hij beschrijft een volledige infrastructuur waarin georganiseerde criminele groeperingen zorgen voor het leveren van

68 Bovenkerk: 2001, p. 223.
69 Steun- en Informatiepunt Drugs en Veiligheid, Verslag symposium (on)mogelijkheden experi- menten achterdeur, 13 januari 2000.

96



stekjes, adviseren over de te hanteren werkwijze en de productie vervolgens weer afnemen70. De productie wordt veelal verzorgd door de onderklasse in de steden, die zelf soms weinig interesse hebben in het gebruik van hennep- producten.

Niet alleen drugshandelaars die in het bezit van een vuurwapen worden aan- getroffen, geven aan dit wapen noodzakelijk te achten in verband met bedrei- gingen, rip-offs of andere conflicten met of door bekenden of onbekenden in het criminele circuit. Deze risico's doen zich ook voor bij degenen die zich bezighouden met de productie van softdrugs in hennepkwekerijen. De onder- zoeksgegevens laten dan ook zien dat 16 procent van de met een vuurwapen aangehouden verdachten die actief zijn in de drugswereld bezig waren met het kweken van hennep. In veel gevallen zijn zij zelf geen gebruiker. Het hierna beschreven voorbeeld van 'de hennepkweker die zelf liever bier dronk', vormt daarvan een illustratie.
Casus
De verdachte, een man van middelbare leeftijd, werd aangehouden terwijl hij met een vuurwapen zat te spelen en een schot afvuurde. Dit gebeurde in een parkje waar de betrok- kene regelmatig met zijn vrienden bijeenkomt om 'een biertje' te drinken. Hij drinkt volgens eigen verklaring gemiddeld vijf liter bier per dag. Naar aanleiding van het bezit van het vuurwapen verricht de politie een huiszoeking in zijn woning, waarbij een hennep- kwekerij wordt aangetroffen. Het wapen was aangeschaft ter verdediging van zichzelf en zijn gezin omdat hij 'door zijn verleden nogal wat vijanden had gemaakt'. Hij had het wapen bij zich omdat hij het volgens zijn eigen verklaring wilde verkopen. De verdachte heeft in de desbetreffende gemeente vooral een reputatie als dronkaard die agressief wordt als hij teveel op heeft. De hennepkwekerij vormt enkel en alleen een inkomstenbron.

Het feit dat personen die zich bezighouden met andere criminele activiteiten overgaan tot het kweken van hennep vergroot het risico dat zij gemakkelijk aan een vuurwapen kunnen komen. Een voorbeeld is een geval waarin enkele louche autohandelaars tot de conclusie kwamen dat een kwekerij lucratiever was dan de autohandel.

70 Bovenkerk: 2001, pp. 228 ­ 232.

97



Casus
De verdachte had besloten een kwekerijtje op te zetten met zijn overbuurman. De stekjes werden gekocht bij iemand die altijd in de buurt van een coffeeshop rondhangt. Deze persoon, afkomstig van het woonwagenkamp, zou tevens de afzet van de productie verzor- gen. Het pistool heeft de verdachte naar eigen zeggen gekocht voor de veiligheid. Het werd hem 'ongevraagd' aangeboden door iemand die langskwam terwijl hij op het parkeer- terrein aan zijn auto stond te sleutelen.

Vuurwapens spelen in de hennepkwekerij enerzijds een rol vanwege de risico's dat anderen de oogst rippen. Het beeld dat hennepkwekers uit veiligheids- overwegingen een vuurwapen aanschaffen komt breed uit het onderzoek naar voren. In laatste voorbeeld dat werd beschreven betrof het een scherpschietend vuurwapen. Bij de meeste bezitters van hennepkwekerijen worden echter gas-, alarm- of imitatiewapens aangetroffen. Dit hangt samen met het feit dat het kweken van hennep vooral een bezigheid is van bewoners van achterstands- wijken. Zij vertoeven echter niet zodanig in het criminele circuit dat zij gemakkelijk aan scherpschietende vuurwapens kunnen komen. Daarnaast doet zich echter ook met regelmaat de situatie voor dat degenen die zich bezig- houden met de hennepteelt die activiteit 'erbij doen', naast andere criminele activiteiten. Voorbeelden zijn XTC-smokkel of productie, of de handel in harddrugs. Het vuurwapenbezit hangt dan waarschijnlijk vooral samen met die andere bezigheden.

Uit het casusmateriaal komt naar voren dat sommige kwekers van hennep ook na een inval door de politie, opnieuw overgaan tot het opzetten van een kwekerij die dan bij een volgende zoeking wordt aangetroffen. Met name in die zaken die betrekking hebben op woonwagenkampen worden naast hennep- kwekerijen vaak ook vuurwapens aangetroffen. Opmerkelijk is dat niet alleen de kwekerij wordt voortgezet maar dat ook de vuurwapens gemakkelijk ver- vangen lijken te kunnen worden. De volgende casus is hiervan een voorbeeld.

98



Casus
In 1998 wordt bij een woonwagenkamp een inval gedaan, waarbij zes kwekerijen worden aangetroffen. Daarnaast vindt de politie een hagelgeweer en vier scherpschietende pisto- len. De aangehouden verdachten geven zonder al te veel problemen toe dat de aangetroffen kwekerijen hen toebehoren. Over de vuurwapens worden echter geen verklaringen afgelegd, of de verdachte stelt dat ze niet van hem of haar zijn. De verklaringen geven vrijwel zonder uitzondering blijk van een grote sociale ellende. Nagenoeg geen van de betrokkenen heeft werk. Allen maken gewag van schulden en hebben criminele antece- denten, doorgaans betreffende vermogensdelicten. Problemen met alcoholgebruik en zowel fysieke als psychische gezondheidsproblemen zijn legio in de verklaringen van de aangehouden verdachten. Minder dan een jaar later wordt in hetzelfde woonwagenkamp opnieuw een inval gedaan. Alle geruimde weedplantages zijn inmiddels weer in vol bedrijf. Ditmaal worden een kogelgeweer en vijf pistolen aangetroffen. Ook in de 'zelf- bescherming' lijkt derhalve in korte tijd opnieuw te zijn voorzien.

De dubbele positie van de coffeeshopeigenaar
De eigenaars van coffeeshops nemen in de drugshandel een dubbelzinnige positie in. Enerzijds zijn de locaties waar de handel plaatsvindt voor iedereen zichtbaar en herkenbaar, anderzijds is deze handel formeel illegaal en wordt zij slechts gedoogd. De productie en levering van drugs aan coffeeshops speelt zich volledig in het illegale circuit af. Deze semi-legale sfeer maakt coffeeshop- houders kwetsbaar. Zij verrichten hun werkzaamheden in openheid, maar kunnen tegelijkertijd niet gemakkelijk naar de politie stappen wanneer zij slachtoffer worden van bijvoorbeeld roof of oplichting.

Coffeeshops zijn relatief vaak het doelwit van een overval. Dit is wellicht verklaarbaar door het semi-illegale karakter. Er kan echter ook sprake zijn van overvallen die primair tot doel hebben een concurrent uit de markt te drukken en niet zozeer de roof van geld of goederen op zichzelf. Een voorbeeld van het laatste is de onderstaande zaak.
Casus
In het oosten van Nederland is een coffeeshop overvallen, waarbij zowel de voorraad softdrugs als de bezittingen van de aanwezige klanten (geld, sieraden) het doelwit waren. Drie verdachten worden aangehouden, allen Molukkers, die ook betrokken zijn geweest bij vergelijkbare voorvallen. De eerste heeft reeds meerdere overtredingen van de Wet Wapens en Munitie op zijn conto staan en geweldsdelicten, alsmede een overval op een bank. Hij is werkzaam als magazijnbediende en woont samen met zijn vriendin die zwanger is. Hij is op dat moment enige kostwinner omdat zijn vriendin recentelijk ont- slagen is. De tweede verdachte heeft antecedenten op het vlak van vernieling, openbare geweldpleging en een steekpartij. Hij is gescheiden en heeft een kind. De betrokkene is werkzaam bij een financieel adviesbureau. Hij heeft schulden die hij op dat moment afbetaalt. De derde verdachte heeft eerder contacten gehad met politie en justitie terzake diefstallen. De achtergronden van deze verdachte zijn niet beschreven in het proces- verbaal. Eén van de verdachten bekent onmiddellijk het beramen van de overval en


---



verklaart tevens over de andere overvallen die zij eerder hebben gepleegd. Een tweede verdachte geeft daarop eveneens openheid van zaken. Slechts één van hen blijft alles ontkennen en laat tevens weten wraak te zullen nemen voor de volledige verklaring door de beide anderen. Ondanks die volledigheid, blijven de achtergronden van de zaak verder vaag. Waarom de betrokkenen juist een coffeeshop als doelwit hebben uitgekozen en niet een geldinstelling blijft duister. Slechts één van de aangehouden verdachten had schulden, maar niet van onoverkomelijke omvang (het betrof een bedrag van enkele duizenden Euro's). Geen van hen gaf aan verslaafd te zijn aan drugs, alcohol of gokken. Voorts waren alledrie de verdachten gewapend met een scherpschietend pistool of een revolver, hetgeen in zekere zin reeds opmerkelijk is. Een en ander leidt tot de vraag of roof wellicht niet het enige doel van de overval was.

Een zeker effect van dergelijke acties is onmiskenbaar. De spanning die derge- lijke voorvallen met zich meebrengt kan ondraaglijk worden voor de betrokkene met als mogelijk gevolg dat hij zijn handel opdoekt. Een ander voorbeeld hiervan is het volgende, waarbij een coffeeshopeigenaar zijn vrouw met een vuurwapen heeft bedreigd. Stress als gevolg van een eerdere overval, gekop- peld aan zwaar middelengebruik, zorgde voor vuurwapenbezit én -gebruik. Casus
De verdachte, eigenaar van een coffeeshop, bedreigde zijn vrouw met een vuurwapen nadat hij samen met een ander drie kratten bier had leeggedronken, vijf à zesmaal cocaïne had gesnoven en daarnaast nog hash had gerookt. Dit alles in combinatie met maag- en slaaptabletten. Hij was enkele maanden daarvoor slachtoffer geworden van een overval. Het vuurwapen had hij gekocht naar aanleiding van die gebeurtenis, om zichzelf te beschermen. Ook het gebruik van uiteenlopende middelen werden door de verdachte mede een gevolg genoemd van de spanningen die het gevolg waren van deze gebeurtenis.

6.6 Samenvatting hoofdstuk 6

De belangrijkste bevindingen van het hoofdstuk 'Vuurwapens in de drugs- wereld' zijn:


* Voor verslaafden aan harddrugs geldt dat zij in de eerste plaats behoefte kunnen hebben aan een vuurwapen ten behoeve van de garantie van de eigen veiligheid. Dit houdt verband met mogelijke schulden bij dealers en/of het maken van 'vijanden' bij het verkrijgen van drugs. In de tweede plaats voorziet een klein deel van de verslaafden aan harddrugs in finan- ciële middelen door het plegen van overvallen. Het risico dat door deze groep een vuurwapen wordt gebruikt is bij deze groep groot. Verslaafden aan harddrugs maken vaak gebruik van gas-/alarm- of imitatiewapens.

100




* Dealers in harddrugs die in direct contact staan met afnemers hebben in de eerste plaats behoefte aan een vuurwapen als beveiliging tegen agres- sieve klanten of beroving van voorraad of opbrengst. Door hun relatieve zichtbaarheid zijn zij voor dat laatste relatief kwetsbaar. Ook ruzies met concurrerende dealers kunnen aan de orde zijn. Deze categorie gebruikt zowel gas-/alarmwapens, imitatiewapens als scherpschietende vuurwa- pens.


* Producenten en smokkelaars van (hard-)drugs, die werken als onder- deel van min of meer georganiseerde criminele groeperingen, hebben met name behoefte aan vuurwapens ter afschrikking, danwel om hun positie ten opzichte van concurrenten te handhaven. Zij zijn vooral kwetsbaar voor oplichting en wanbetaling door samenwerkingspartners. Vuurwapen- bezit betreft scherpschietende vuurwapens. Ook zwaardere wapens als machinepistolen spelen hier een rol. De verdachten in deze categorie kunnen via hun criminele netwerk vuurwapens van elk type verkrijgen.


* Kwekers van hennep lopen met name risico dat zij beroofd worden van oogst of de financiële opbrengsten van de teelt. Hennepkwekers verkeren in veel gevallen niet in de positie dat zij gemakkelijk een scherpschietend vuurwapen kunnen verkrijgen. Bij deze categorie verdachten worden vaak imitatiewapens of gas-/alarmwapens aangetroffen.


* Coffeeshopeigenaars lopen met name risico op beroving of intimidatie door concurrenten. Ook hier vloeit de behoefte aan vuurwapens vooral voort uit beveiligingsoverwegingen. Wanneer vuurwapens worden aan- getroffen betreft het doorgaans scherpschietende vuurwapens.

101



102



7
De wereld van overvallers

7.1 Inleiding

Overval en straatroof zijn vormen van criminaliteit waarbij het bezit van een (vuur-) wapen voor de verdachte een belangrijk, zo niet essentieel hulpmiddel is om het slachtoffer te bewegen geld of goed te overhandigen. Het gebruik van 'een op een vuurwapen gelijkend object' speelt dan ook een belangrijke rol bij deze vorm van criminaliteit, naast het gebruik van steekwapens. Op basis van de informatie die uit de profielschetsen van verdachten en interviews met gedetineerden naar voren komt, kunnen verschillende dadercategorieën worden onderscheiden, uitgaande van de wijze waarop de verdachten gebruik maken van het vuurwapen. Er zijn daarbij twee hoofdcategorieën, die als volgt zijn benoemd:

* Verdachten die eenmalig een overval hebben gepleegd.
* Verdachten die regelmatig overvallen plegen.
In beide gevallen kan onderscheid worden gemaakt tussen verdachten die zonder al te veel voorbereiding te werk gaan en degenen die planmatig of zelfs professioneel de roof voorbereiden. In de navolgende paragrafen worden deze dadercategorieën op basis van het verzameld casusmateriaal nader uitgewerkt.

103



7.2 Eenmalige overvallen

Eenmalige overvallen met weinig voorbereiding
Uit documentatie over overvalcriminaliteit komt naar voren dat verdachten die op enig moment overgaan tot het plegen van een overval of straatroof veelal jong zijn. Zij zijn enerzijds op zoek naar 'snel geld' en anderzijds wordt ook de 'kick' belangrijk gevonden71. Deze kenmerken komen ook terug in de zaken die in het onderhavige onderzoek zijn beschouwd, waarbij dus specifiek is gekeken naar gevallen waarbij een vuurwapen is gebruikt. Hoewel hier wordt gesteld dat het gaat om eenmalige overvallers, blijkt in de praktijk dat het veeleer verdach- ten betreft die na de eerste poging direct zijn gepakt. Wanneer de overvallen of straatroven wel succesvol zijn is de kans op herhaling groot, zeker als men het idee krijgt dat het 'gemakkelijk gaat'.

Verdachten van gewapende overvallen waartoe min of meer ad hoc werd besloten, opereren vrijwel altijd in groepjes van tenminste twee verdachten, maar drie of vier is eveneens gangbaar. Een eerste opvallende constatering is dat meestal slechts één van de verdachten in de groep over een vuurwapen beschikt. Een tweede observatie is dat jonge verdachten doorgaans een imitatie- wapen hanteren. Belangrijk is dat het vuurwapen 'er al is'. Het wordt niet specifiek voor de overval aangeschaft, maar vervult eerder de rol van kataly- sator van de wens om gemakkelijk aan geld te komen. Het volgende voorbeeld is exemplarisch voor dit type verdachten.
Casus
Drie jongens van autochtone afkomst, in de leeftijd van 16 en 17 jaar, kennen elkaar van school. Eén van hen woont met een ondertoezichtstelling van de Raad voor de Kinder- bescherming in een project begeleid kamerbewonen. Hij heeft een aantal diefstallen en geweldsdelicten op zijn naam staan, waaronder de diefstal een groot geldbedrag van één van zijn ouders. Hij is al eerder uit huis geplaatst vanwege ernstige opvoedingsmoeilijk- heden. De tweede betrokkene komt op het moment van aanhouding 45 maal voor in de politieregistratie, vooral terzake vermogensdelicten. De derde overvaller, de bezitter van het vuurwapen (een defect Walther CP88 gasdrukpistool), heeft echter geen antecedenten. Hij heeft het vuurwapen gekocht voor 75 gulden, in de eerste plaats om zichzelf te beschermen. Ook de gedachte om er een overval mee te plegen was echter al eens bij hem opgekomen. Na een feestje kunnen de drie niet slapen en gaan daarom 's nachts naar een bos om bier te drinken, tot de volgende ochtend. Ze willen dan wat te blowen gaan kopen, maar hebben geen geld. Ze herinneren zich dan het feit dat één van de drie een vuurwapen in bezit heeft. Ze besluiten daarmee een voorbijganger te overvallen. Het wapen wordt thuis opgehaald en in een parkje wachten ze een geschikte voorbijganger af. Verschillende personen worden als ongeschikt beoordeeld omdat ze te oud zijn, of omdat het een vrouw

71 Gruter P. Je bent jong en je wilt wat, Regiopolitie Haaglanden, 2001, via http://www.minjust.nl/b_organ/npc/overvalc/

104



betreft of omdat ze eruit zien alsof ze zich niet zullen laten intimideren. Uiteindelijk worden een jongen en een meisje die lopen te wandelen als doelwit uitgekozen. Helaas blijken deze geen geld op zak te hebben. Ze maken de jongen dan maar zijn shirt afhandig, dat ze denken wel te kunnen verkopen omdat het een voetbalshirt van een bekende club betreft. Voor deze overval worden de betrokkenen niet aangehouden. Enkele dagen later gaat het alsnog mis, wanneer ze een nieuwe poging willen doen en door de politie worden aangetroffen met bivakmutsen. Eén van de drie legt daarbij een volledige verklaring af aan de politie.

Eenmalige overvallen vanwege schuld of andere problemen Het plegen van een overval kan in de tweede plaats planmatig worden voor- bereid, maar uitgevoerd door (relatieve) beginners. Dit type overvallen komt minder vaak voor. Een overeenkomstige factor is met name het feit dat deze categorie verdachten gedreven lijkt te worden door een situatie die zij zelf als min of meer uitzichtloos beschouwen. Met name schulden spelen in dit verband een belangrijke rol. De overval wordt door de verdachten gezien als 'exit- strategie', de te verwachten financiële opbrengsten zullen de oplossing voor alle problemen vormen. Soms zelfs letterlijk doordat zij het startpunt vormen voor een nieuw leven in het buitenland, zo laat één van de hierna beschreven voor- beelden zien.
Hoewel de verdachten planmatig te werk gaan ontberen zij doorgaans de ervaring die benodigd is om een overval ook volgens het vooraf bepaalde draai- boek af te handelen, danwel te improviseren op het moment dat de gebeurtenis- sen anders lopen dan vooraf was voorzien. Degenen die gepakt worden zijn dan ook vooral slachtoffers van de eerste wet van Murphy, oftewel: 'anything that can go wrong, will go wrong'. De voorbereiding is niet altijd even sterk en de samenwerkingsverbanden zijn doorgaans meer gebaseerd op loyaliteit dan dat sprake is van een rationeel uitgedachte combinatie van krachten. Er kan onder- scheid gemaakt worden tussen de gevallen waarin degenen die de overval heb- ben beraamd ook de revenuen kunnen opstrijken en de overvallen die in opdracht van schuldeisers worden uitgevoerd. In beide gevallen zijn relatieve 'amateurs' de feitelijke uitvoerders van de overval.

105



Casus
Deze casus speelt zich af in 1999 en betreft twee verdachten van autochtone afkomst van 37 en 39 jaar oud. Zij hebben het plan opgevat om een overval op een supermarkt te plegen met het doel om genoeg geld buit te maken om een horecagelegenheid in Thailand te kunnen beginnen. Volgens sommige getuigen hadden de verdachten zich hiertoe reeds verplicht door de desbetreffende horecagelegenheid al te kopen alvorens de opbrengsten uit de beoogde criminele activiteiten beschikbaar waren. De tickets voor Bangkok waren in elk geval reeds afgehaald. Om die te kunnen betalen hadden ze het meubilair in hun woning verkocht. De voorbereidingshandelingen voor de overval bestaan uit de aankoop van een gas-/alarmpistool in een vuurwapenwinkel in Duitsland, net over de grens. Vanwege geld- gebrek wordt het goedkoopste model aangeschaft voor DM 179,-, alsmede een hoeveelheid knal- en gaspatronen. De overvallers in spé vuren een gaspatroon af in hun eigen woning, om te proberen of het wapen werkt. Voorts schaffen zij zich bij de HEMA bivakmutsen en handschoenen aan en huren zij een auto. Het eerste beoogde doelwit is een benzinestation waarmee één van de twee bekend is, waar de beveiliging beperkt is. Dit benzinestation blijkt echter reeds gesloten. Ze besluiten daarop een tweede station te proberen maar vinden dit te goed beveiligd door middel van camera's en een glazen afscheiding voor de pompbediende. Ze besluiten daarop de volgende dag een supermarkt te gaan overvallen. Het doelwit is een supermarkt in een plaatsje op de Nederlands-Duitse grens. Het plan is om na de overval via Duitsland zo snel mogelijk te vertrekken naar Thailand. De overval mislukt echter omdat men bij de winkel, op zaterdag, reeds tien minuten voor sluitingstijd niemand meer binnen wil laten. Het personeel krijgt argwaan door het gedrag van de verdachten en licht de politie in. Tijdens een controle komen het vuurwapen en de andere attributen te voorschijn. Beide verdachten zijn eerder in aanraking geweest met de politie, onder meer voor inbraken, brandstichting en het handelen in drugs. Zij zijn beiden onder behandeling geweest in het Pieter Baan Centrum, waar ze elkaar ook hebben ontmoet. De eerste verdachte heeft in de laatste jaren een veelheid aan baantjes gehad, onder meer in de prostitutiewereld, de horeca en in de transportsector. Het is onduidelijk wat de activiteiten van de tweede verdachte zijn geweest sinds zijn vrijlating.

Deze casus vormt een voorbeeld van een overval die min of meer uit wanhoop is geboren. De beide betrokkenen zijn verplichtingen aangegaan in Thailand waaraan zij met de beschikbare financiële middelen niet kunnen voldoen. Daarom besluiten zij tot het plegen van de overval. Die wordt weliswaar voor- bereid, maar nauwelijks gepland. De betrokkenen hebben vooral haast om zo snel mogelijk aan geld te komen. In dit eerste voorbeeld zijn degenen die de overval beramen uiteindelijk ook degenen die haar uitvoeren. Alle voorberei- dingshandelingen, inclusief de aankoop van het vuurwapen verrichten zijn zelf. Uit het casusmateriaal komen echter ook diverse voorbeelden naar voren van gevallen waarin de voorbereiding en de uitvoering van de overval gescheiden van elkaar verlopen. Een groep van professionals verricht de voorbereidings- handelingen, maar laat de uitvoering over aan relatieve amateurs, die bijvoor- beeld vanwege schulden onder grote druk staan. Het voordeel is uiteraard dat

106



de organisatoren weinig risico lopen, terwijl zij wel een groot deel van de opbrengst kunnen opstrijken. Het nadeel is dat de uitvoerders kunnen falen72.

Uit het onderzoek zijn diverse voorbeelden naar voren gekomen van verdachten die vanuit Amsterdam (naar eigen zeggen in opdracht van een niet nader genoemde schuldeiser) relatief goed voorbereidde overvallen hebben gepleegd, met name in het oosten van het land. De volgende casus is daarvan een voor- beeld.
Casus
Deze casus betreft een overval op een juwelier in het oosten des lands, gepleegd in 1999 door twee verdachten uit Amsterdam. Het gaat om twee jongens van Surinaamse afkomst, van 23 en 25 jaar. Zij zijn neven van elkaar. De eerste betrokkene is in Nederland geboren. Hij heeft zijn schoolopleiding niet afgemaakt en heeft een uitkering bij de sociale dienst. Hij woont samen met een vriendin een heeft ook een kind. In Amsterdam komt hij regelmatig voor in de registratie van de politie, onder andere in verband met geweldpleging. De tweede betrokkene is geboren in Suriname en woont sinds zijn dertiende in Nederland. Ook hij heeft geen noemenswaardige opleiding genoten en heeft een uitkering van de sociale dienst. Hij is verslaafd geweest aan heroïne en cocaïne en heeft forse schulden. Op het moment van de overval gebruikt hij voor ongeveer 300 tot 400 gulden per maand softdrugs, volgens zijn eigen verklaring. Hij wordt slechts tweemaal vermeld in de politieregistratie in Amsterdam, maar daarbij is één overval, gepleegd in 1996. De tweede betrokkene wordt volgens zijn verklaring bedreigd door schuldeisers in Amster- dam, onder wie een Koerd. De schuldeisers stellen hem op zeker moment voor zijn schulden te vereffenen door een overval te plegen. Hij is daarvan niet afkerig, maar wil daarbij de hulp van zijn neef. Die stemt met tegenzin toe om mee te doen, maar dan vooral om zijn neef te helpen, zo verklaart hij. De voorbereidingshandelingen voor de overval zijn volgens de verklaring van de verdachten verricht door de groep van de Koerdische opdrachtgever, waarvan zij overigens niet de naam willen noemen. Zij verklaren van hem gedetailleerde instructies te hebben ontvangen over de situatie ter plaatse. Ook ontvangen zij andere spullen zoals een bromscooter, vluchtauto, mokerhamer (om vitrines mee stuk te slaan), shawls en integraalhelmen (in verband met de herkenbaarheid) en last but not least, een pistool. In hoeverre deze verklaringen steekhoudend zijn is overigens de vraag. Het is evengoed mogelijk dat de beide betrokkenen zelf de spullen hebben aangeschaft of gehuurd. De voorbereiding van de overval verloopt tamelijk merkwaardig. De beide betrokkenen rijden met hun vluchtauto, waarin ze de bromscooter hebben gezet naar een stad in de buurt en laten de auto daar staan. Vervolgens rijden ze met de scooter naar de stad waar zij de overval willen plegen. Tijdens de overval gaat van alles mis. Een aanwezige pleegt verzet, waarop één van de overvallers een schot afvuurt en deze persoon verwondt. Daarop slaan ze met de bromscooter op de vlucht. Het vuurwapen en de buit die ze hebben gemaakt laten ze onderweg verdwijnen. De politie weet de beide betrokkenen vrij snel te vinden, rijdend door de polder. Na nog een korte achtervolging door een weiland volgt aanhouding.

72 Voorts dient in aanmerking te worden genomen dat de door de verdachten afgelegde verkla- ringen ook een zorgvuldig voorbereid verhaal kunnen bevatten, om de eigen rol af te zwakken en een lichtere straf te krijgen in geval van aanhouding. Tussen de onderzochte zaken zijn diverse parallellen te vinden. Het gaat vrijwel zonder uitzondering om overvallen op relatief goed beveiligde objecten (juweliers) die worden gepleegd door uit de regio Amsterdam-Amstel- land afkomstige verdachten, bij voorkeur in Oost-Nederland, met name in de Gelderse politie- regio's.

107



7.3 Verdachten die regelmatig overvallen plegen

Regelmatig gepleegde overvallen, zonder veel voorbereiding Degenen die regelmatig overvallen plegen, zonder dat daaraan veel voorberei- ding vooraf gaat zijn qua achtergrond enigszins vergelijkbaar met de groep die voor de eerste maal overgaat tot het plegen van een overval of straatroof. In het volgende voorbeeld gaat het om drie verdachten die reeds een wat zwaarder crimineel verleden hebben. Uit het casusmateriaal komen echter ook voorbeel- den naar voren van verdachten die in relatief korte tijd meerdere overvallen of straatroven plegen, met name omdat ze na enkele gelukte delicten de indruk krijgen dat één en ander zonder al te veel risico's 'snel geld' oplevert. Casus
Het gaat in deze zaak om drie verdachten, waarvan twee 17-jarigen en één 22-jarige. Het betreft twee jongens van Marokkaanse afkomst en één autochtone Nederlander. De eerste betrokkene heeft reeds diverse antecedenten vanwege inbraak en eerdere overvallen. Hij is door zijn ouders het huis uitgezet vanwege gebruik van cocaïne en softdrugs en verkeert in het jeugdzorgcircuit. In de opvang heeft hij de tweede betrokkene ontmoet en is met hem bevriend geraakt. De 22-jarige is ook een kennis van hem, uit de stad waar beiden in de opvang verblijven. De gebeurtenissen nemen een aanvang wanneer de beide 17-jarigen elkaar ('toevallig') ontmoeten op het station in Utrecht. Op dat moment wordt de vraag aan de eerste betrokkene gesteld of hij zin heeft om geld te verdienen. Hij verklaart tegenover de politie dat hij stoer wilde doen en besloot mee te doen. Het vuurwapen kwam volgens zijn verklaring 'ineens' te voorschijn. Hij wist niet dat de eigenaar (de 22-jarige) erover beschikte73.
Ze rijden met de auto van de 22-jarige naar een stad in de buurt, waar één van hen uit afkomstig is. Ze overwegen eerst een supermarkt in die stad te overvallen en hangen ook enige tijd in de buurt rond, maar dat durven ze uiteindelijk niet. Ze kiezen in plaats daarvan voor een shoarmazaak in een andere gemeente, die eigendom is van een neef van één van de overvallers. Hij heeft er zelf nog gewerkt en ook één van de beide andere verdachten kwam er vier tot vijfmaal per week over de vloer. Ondanks de twee bivakmutsen, die ze bij een benzinestation hebben aangeschaft en het feit dat het familielid niet deelneemt aan de overval, herkent de eigenaar toch de andere betrokkene. Hij geeft echter wel geld mee. De overvallers weten vervolgens niet wat ze daarmee zullen doen. Ze rijden eerst naar het casino, maar dat is nog dicht. Vervolgens overwegen ze naar Antwerpen te rijden, maar zien ook daar van af. Omdat de jongen die in het opvangcentrum verblijft zich weer dient te melden, houden ze het dan maar op een hamburger bij MacDonalds, verdelen het geld en nemen afscheid van elkaar. De politie kan het drietal korte tijd later aanhouden, nadat de eigenaar van de shoarmazaak, die even twijfelde of hij aangifte zou doen of zelf actie zou ondernemen, toch maar besluit tot het eerste.

73 Aangezien het wapen niet wordt teruggevonden is het niet duidelijk geworden of het om een scherpschietend, gas-/alarm- of imitatiewapen ging.

108



Planmatig uitgevoerde overvallen, gepleegd door 'professionals' Een tweede vorm van overvalcriminaliteit is die welke planmatig wordt uitge- voerd door personen die als 'professionals' kunnen worden gekwalificeerd. Dit professionalisme verwijst daarbij niet altijd naar de kennis en kunde van de betrokkene, maar kan simpelweg ook te maken hebben met het feit dat derge- lijke delicten reeds meerdere malen zijn gepleegd, waarbij waardevolle ervaring is opgedaan. Een voorbeeld hiervan zijn overvallen die gepleegd worden door drugsverslaafden, om aan geld voor de benodigde drogerende middelen te komen. Deze zaken werden in het vorige hoofdstuk beschreven. Er zijn echter ook voorbeelden waarin welhaast sprake is van een vorm van georganiseerde criminaliteit.

Gevallen van overvallen die worden gepleegd in het drugsmilieu om de concur- rentie af te schrikken zijn enkele malen naar voren gekomen in het onderhavige onderzoek. Bronnen bij de politie bevestigen deze praktijken, bijvoorbeeld in de coffeeshopbranche. In hoofdstuk 6 zijn diverse voorbeelden beschreven van gevallen waarin een overval op een concurrent mede tot doel heeft klanten weg te jagen, of van gewelddadige pogingen tot het 'rippen' van de verdiensten of voorraden van een drugsdealer door 'collega's' uit het milieu.

Een ander specifiek voorbeeld dat uit het onderzoek naar voren komt betreft het plegen van overvallen op eigenaars van Chinese restaurants. Tijdens het onder- zoek werd gestuit op meerdere gevallen, gepleegd in uiteenlopende delen van Nederland, die een aantal opvallende overeenkomsten vertoonden. Deze over- vallen worden gepleegd door groepen van drie à vier overvallers, waarvan som- migen (twee à drie) personen afkomstig zijn uit Maleisië (waar zich een grote Chinese bevolkingsgroep bevindt). Deze 'Maleisische' Chinezen zijn op het moment dat zij betrokken raken telkens slechts enkele dagen of hooguit een week in Nederland. Wel beschikken zij op dat moment reeds over scherpschie- tende vuurwapens die hier zijn gekocht. Daarbij worden de gebruikelijke verklaringen voor het bezit gegeven (onveiligheid in Nederland, gekocht bij een onbekende in de haven van Rotterdam, in café in Amsterdam, bij grote neger in de Bijlmer die in de buurt van een voetbalstadion woont, et cetera). De restauranthouders zijn opmerkelijk terughoudend bij het doen van aangifte. In één geval vond de overval op vrijdag plaats, maar deed de benadeelde pas in de loop van de navolgende week aangifte, omdat 'hij het te druk had gehad'. Nadere informatieverzameling bij de politie wijst uit dat het waarschijnlijk gaat om georganiseerde afpersingspraktijken.

109



Deze categorie overvallers kan ook gebruikmaken van zwaardere vuurwapens, zoals machinepistolen. Voor zover uit de registratie naar voren komt gaat het daarbij meestal om tevoren geplande overvallen, op relatief goed beveiligde objecten, vaak in een andere gemeente dan waar de daders vandaan komen. Casus
Twee mannen van Noord Afrikaanse afkomst pleegden een tevoren voorbereide overval op een juwelier. Zij maakten daarbij gebruik van een Ingram machinepistool dat voor 1.900 was gekocht. Zij kozen ook nadrukkelijk een stad uit in een ander deel van het land en waren van plan met de buit een tijdje naar het buitenland te verdwijnen. Dit mislukte echter omdat ze rijdend in de auto konden worden aangehouden door de politie.

Een ander voorbeeld betreft een overvaller die zeer georganiseerd te werk ging. Casus
De verdachte is een persoon die een relatief normaal leven leidt met een gezin en werk heeft. Hij heeft enige tijd een eigen bedrijf gehad maar dat is failliet gegaan. Deze verdachte pleegt alleen overvallen op objecten waar tenminste een opbrengst van 45.000 te halen valt en doet dit één à tweemaal per jaar. Deze overvallen worden gepleegd met enkele medestanders. De overvallen worden zorgvuldig gepland. Alle hulpmiddelen worden gezien als afschrijving. De gebruikte vuurwapens, gebruikte auto's, gedragen kleding et cetera worden door de betrokkenen vernietigd of verbrand na afloop van het voorval, want 'met die DNA-technieken van tegenwoordig moet je zeker weten dat de politie niets vindt'.

7.4 Samenvatting hoofdstuk 7

De belangrijkste bevindingen van het hoofdstuk 'De wereld van overvallen' zijn:


* In de tweede plaats kunnen overvallers worden onderscheiden die een- malig en ad hoc overvallen plegen. In de eerste plaats betreft het hierbij relatief jeugdige daders. Meestal fungeert het feit dat één van de personen die betrokken zijn over een vuurwapen beschikt, als trigger om dit wapen te gebruiken voor een overval of straatroof. Doorgaans betreft het daarbij een imitatiewapen.


* Een andere categorie daders gaat meer planmatig te werk, maar pleegt de overval in de eerste plaats om financiële problemen op te lossen. Soms gebeurt dit om een schuldeiser tevreden te stellen, soms uit eigen initia-

110



tief. Ook hier wordt het vuurwapen specifiek ten behoeve van de overval aangeschaft.


* Verdachten die regelmatig overvallen plegen kunnen worden onder- scheiden in personen die weinig voorbereidingshandelingen verrichten en planmatig werkende overvallers. De eerste categorie is doorgaans relatief jong. Overvallen worden in groepsverband gepleegd, waarbij de ervaring van de betrokkenen kan wisselen. Er wordt gebruik gemaakt van zowel scherpschietende vuurwapens als gas-/alarm- of imitatiewapens.


* Degenen die planmatig werken beschikken vrijwel altijd over scherp- schietende vuurwapens. Deze worden kort van tevoren specifiek ten behoeve van de overval aangeschaft. Het gaat om scherpschietende vuur- wapens, waarbij ook zware wapens (machinepistolen) kunnen worden gebruikt.


---



112



8
Jonge, recent geïmmigreerde,
Antilliaanse mannen

8.1 Inleiding

De recent in Nederland geëmigreerde jonge Antilliaanse mannen, veelal afkom- stig uit Curaçao, worden door de politie steeds meer beschouwd als een zeer ernstige risicogroep in relatie tot criminaliteit. Niet alleen zijn deze jongens oververtegenwoordigd in de criminaliteitsstatistieken, maar ook maakt men zich zorgen over de aard van de delicten die zij plegen. Van Tilburg en Grapendaal laten op basis van het HKS zien dat Antillianen naar voren komen als de groep die van alle allochtone categorieën in Nederland naar verhouding verreweg het meeste criminaliteit pleegt. Antillianen springen er in vergelijking met hun leeftijdgenoten uit andere etnische groepen het meest uit bij geweldsdelicten, al dan niet in combinatie met vermogenscriminaliteit74. De omvang van het aantal in Nederland woonachtige Antillianen is opgelopen van 18.000 in 1970 tot 117.000 eind 2000. Dat aantal is ongeveer even groot als het huidige inwonertal van Curaçao. Antillianen concentreren zich in de gemeenten Rotterdam, Amsterdam, Den Haag, Dordrecht, Groningen, Den Helder en Nijmegen. De helft van de totale bevolkingsgroep is woonachtig in deze zeven steden. Ook in andere gemeenten zijn echter concentraties van

74 San van M.: 2002, p. 87, Mijn vader is ook geen engeltje, in: Justitiële Verkenningen, nr 1, 2002, pp. 79 ­ 89. Verwijzingen naar Tilburg W. van en M. Grapendaal, Allochtone verdachten in 1998 op basis van het HKS, Dienst NRI, Rapport Landelijke Politiediensten 2000, Zoetermeer en Korf D.J. en G.W. Bookelman e.a., Diversiteit in criminaliteit; allochtone arrestanten in de Amsterdamse politiestatistiek, Tijdschrift voor Criminologie, 43e jrg. nr 3, 2001, pp 230 ­ 259.

113



Antillianen woonachtig, zoals bijvoorbeeld in Eindhoven of Roermond. De precieze omvang van de groep van recent geïmmigreerde jonge mannen binnen de totale Antilliaanse bevolkingsgroep is niet bekend. Naar schatting betreft het enkele tienduizenden personen, wanneer de door het Centraal Bureau voor de Statistiek gemeten instroom in Nederland in de laatste vijf jaar in ogenschouw wordt genomen75. Volgens informatie van de regiopolitie Flevoland gaat het om tussen de 8.000 en 10.000 personen die sinds 1998 jaarlijks naar Nederland komen76.

Antillianen zijn niet alleen oververtegenwoordigd als het gaat om gewelds- delicten, maar ook specifiek bij vuurwapencriminaliteit. Volgens Amsterdams onderzoek is de Antilliaanse betrokkenheid bij vuurwapengebruik toegenomen van 6,2 procent in 1997 naar 10,2 procent in 199877. De totale Antilliaanse bevolkingsgroep omvat slechts iets meer dan 1 procent van de Amsterdamse inwoners. Daarbij moet bovendien worden onderkend dat de groep van recent geëmigreerde, laagopgeleide mannen uit Curaçao slechts een fractie uitmaakt van de totale Antilliaanse bevolkingsgroep in de hoofdstad.

Aan de (gewelds-)criminaliteit die wordt gepleegd door Antilliaanse verdachten met de hiervoor beschreven kenmerken is zowel in de (wetenschappelijke) literatuur als de media veel aandacht besteed. Van San rapporteerde in een veel geciteerd proefschrift over de relatie tussen Antilliaanse cultuurkenmerken en de gewelddadigheid van de criminaliteit die door deze groep wordt gepleegd78. In een recente studie naar de achtergrond van liquidaties in het criminele circuit wordt het beeld van een gewelddadige cultuur eveneens geschetst79. In de Antilliaanse cultuur wordt het als normaal beschouwd dat mannen een wapen op zak hebben en dit ook gebruiken wanneer er ruzie ontstaat. Uit interviews met Curaçaose jongens blijkt bijvoorbeeld dat zij zelden spijt betuigen over de daden. De verdachten zijn trots op hun daden80. Specifiek als het gaat om deze bevolkingsgroep kan derhalve wel een verband worden verwacht met gewelds- criminaliteit, waarbij dit geweld als gevolg van het wapenbezit ook ernstiger van karakter zal zijn. Daarbij moet nadrukkelijk rekening worden gehouden met het feit dat dit verband waarschijnlijk vooral te maken met het feit dat een bepaalde categorie personen uit deze etnische groep (laag opgeleide, relatief

75 Informatie via http://www.cbs.nl.
76 Westerink M., Antillianen in Almere, Algemeen Politieblad,nr. 14, 13 juli 2002, pp. 4-5. 77 Loof Y. e.a.: 2000, p.
78 San van M.:1998.
79 Ter Port, M, Geliquideerd, Meulenhoff, Amsterdam, 2001. 80 Van San: 1998.

114



jonge mannen) zijn status dient te bekrachtigen door middel van het gebruik van geweld wanneer zij menen dat hun 'eer' wordt aangetast81. Er is geen sprake van een afwijkende houding ten opzichte van geweld die voor de Antilliaanse bevolkingsgroep als geheel zou gelden. Voorts moet hier onderscheid worden gemaakt tussen de recent geïmmigreerde groep Antillianen, die veelal vanuit een problematische achtergrond naar Nederland zijn gekomen en de groep die over de jaren heen naar Nederland is verhuisd, veelal goed opgeleid is en geen afwijkend beeld vertoont als het gaat om delinquent of probleemgedrag. Boven- kerk trekt een parallel met het Amerikaanse fenomeen van jeugdbendes, dat in de door de Antillianen gepleegde criminaliteit voor het eerst een Nederlandse pendant zou hebben gekregen82.

Ook uit de resultaten van het onderhavige onderzoek komt naar voren dat jonge, recent geïmmigreerde Antilliaanse mannen een hoog risico vertonen op het bezit en gebruik van vuurwapens. Daarbij kunnen drie zaken worden onder- scheiden.

* Allereerst is sprake van een sterke relatie van het vuurwapenbezit en -ge- bruik met activiteiten van Antillianen in de drugshandel en prostitutie.
* In de tweede plaats is sprake van situaties waarin snel wordt overgegaan tot (vuurwapen-)geweld waarbij ofwel een relatie kan worden veronder- steld met gebrekkige mechanismen voor conflictbeheersing, ofwel met 'eercultuur'. De persistentie van conflicten is opmerkelijk.
* Een derde opvallend kenmerk is de mobiliteit van de verdachten Op deze drie aspecten wordt nader ingegaan.

8.2 Relaties met andere criminele activiteiten

Vuurwapencriminaliteit waarbij jonge Antilliaanse mannen betrokken zijn is voor een belangrijk deel in verband te brengen met het feit dat de verdachten actief zijn in de drugshandel en prostitutie, of zelf gebruiker zijn van drugs. Zij hebben dus evengoed als andere verdachten in de drugswereld behoefte aan bescherming van hun eigen veiligheid. De jonge Antilliaanse mannen zijn voor- al actief in de lagere regionen van de drugs- en prostitutiewereld, in casu het dealen op straat of het uitvoeren van pooierswerk.

81 Ibid.
82 Bovenkerk F.: 2001.

115



Ruzies over achterblijvende betalingen, leveringen van slechte kwaliteit drugs, rip-offs en eventueel daaropvolgende wraakoefeningen, of problemen over prostituees die van pooier wisselen, geven ook in Antilliaanse kringen aanlei- ding tot gewelddadige actie. Gekrenkte eer en gebrek aan respèt speelt een rol wanneer (vuurwapen-)geweld aan de orde is, maar waarschijnlijk eerder als katalyserende dan als verklarende factor. Meestal missen de betrokkenen de sociale vaardigheden om een conflict op een andere manier te beëindigen dan door middel van geweld.

Bij de verdachten van Antilliaanse is afkomst is vaak een combinatie van problematiek en crimineel gedrag aan de orde. De betrokkenen maken zich bijvoorbeeld afwisselend schuldig aan drugscriminaliteit, vrouwenmishandeling, zijn actief in de prostitutie en zijn vaak ook zelf gebruiker van drugs. De vol- gende casus vormt van deze meervoudige problematiek een exemplarisch voorbeeld.
Casus
Deze casus betreft een complex van opeenvolgende voorvallen in een stad in Zuid- Nederland waarbij de hoofdverdachte van Antilliaanse afkomst is. In juli 1999 wordt hij de eerste keer aangetroffen met een vuurwapen. de aanleiding is de aanhouding van twee uit Duitsland afkomstige Turken aan de Duits-Nederlandse grens met een hoeveelheid cocaïne. Zij verklaren die te hebben gekocht bij de hoofdverdachte. Daaropvolgend wordt huiszoe- king gedaan waarbij een pistool van het merk Makarov wordt aangetroffen, overigens zonder patronen. De verdachte woont op dat moment samen met een vriendin en haar twee kinderen van 11 en 8 jaar, beide uit een eerdere relatie. Er zijn veel problemen in de relatie vanwege het cocaïnegebruik van de hoofdverdachte. Deze verklaart geen werk en geen uitkering te hebben. Zijn partner heeft echter wel een uitkering. De inkomsten van de hoofdverdachte komen volgens zijn verklaring voor een deel uit de opbrengsten die drie prostituees zouden opleveren die voor hem in een stad in het noorden van het land werkzaam zouden zijn. Hoe hij erin slaagt te garanderen dat ook zonder zijn fysieke aanwezigheid (hij verblijft zelf immers in Zuid-Nederland) de opbrengsten (deels) bij hem terechtkomen blijft een onbeantwoorde vraag. De hoofdverdachte verklaart het pistool al drie jaar in bezit te hebben. 'Ik had dit pistool ter verdediging. Als je in een bepaald wereldje zit, met die meisjes en zo, dan moet je dit hebben' Hij had het wapen al eens afgeschoten met oud en nieuw om te zien of het werkte. Zijn vriendin was op de hoogte van het vuurwapen en bleek de patronen te hebben weggegooid om te voorkomen dat er ongelukken zouden gebeuren. In juni 2000 volgt een nieuw vuurwapendelict naar aan- leiding van een ruzie met een collega-dealer die in dezelfde straat woont. De hoofd- verdachte dreigt deze 'af te knallen als hij zijn klanten blijft pikken' en dreigt daarbij met een op een vuurwapen lijkend object. Dit wapen wordt echter bij deze gelegenheid niet aangetroffen. Wel vindt de politie bij een latere gelegenheid twee imitatiewapens in het huis van de hoofdverdachte. Voor deze bedreiging wordt hij veroordeeld tot enkele maanden celstraf. Na zijn vrijlating is hij onmiddellijk weer begonnen met het gebruik van grote hoeveelheden cocaïne. Uiteindelijk betreft het vier gram per dag. Hij wordt daarvan hoe langer hoe meer paranoïde, zo komt uit verklaringen naar voren. In september 2000 volgt de voorlopig laatste overtreding van de Wet Wapens en Munitie. De hoofdverdachte bedreigt daarbij de broer van zijn vriendin, met twee vuurwapens. Over en weer is al langer sprake van bedreigingen, naar aanleiding van de relationele problemen waarbij de

116



hoofdverdachte zijn vriendin mishandelt. Haar broer is zelf eveneens drugsdealer en zou de elfjarige stiefzoon van de hoofdverdachte als koerier hebben gebruikt in de tijd dat de hoofdverdachte zelf in detentie zat. Dit vormde de aanleiding tot de bedreiging met de vuurwapens. Deze had hij voor de gelegenheid geleend van een vriend. De politie treft de wapens aan bij een huiszoeking in de schooltas van één van zijn stiefzoontjes. De verdachte had de vuurwapens daarin verborgen. Tijdens de zoeking worden ook nog twee imitatiewapens gevonden. Eén daarvan had zijn stiefzoon op de kermis gewonnen.

Een kenmerk van schietincidenten waarbij Antilliaanse verdachten betrokken zijn is dat ook personen die nog maar net in Nederland zijn gearriveerd zeer snel in zware criminaliteit betrokken kunnen raken. Daarbij moet echter rekening worden gehouden met het feit dat de desbetreffende verdachten in Nederland niet in verband zijn gebracht met criminele activiteiten. Het gaat echter regelmatig om verdachten die op de Antillen al een criminele carrière hebben opgebouwd en vaak zelfs al een gevangenisstraf achter de rug hebben. Het is voorts niet altijd duidelijk of de betrokkenen niet al eerder, nog op de Antillen, met elkaar te maken hebben gehad. Een voorbeeld van een dergelijke zaak speelt zich af in een stad in het zuiden van het land, medio 2000. Casus
Het slachtoffer is pas vier dagen in Nederland en hier naartoe gekomen omdat zijn vriendin moet bevallen. Tijdens een bezoek aan een bar krijgt hij om onduidelijke redenen ruzie met twee jongens, waarop allen uit de gelegenheid verwijderd worden. De vechtersbazen zetten de ruzie buiten voort. Degene die als slachtoffer wordt aangemerkt probeert nogmaals verhaal te halen bij de andere jongens als deze in hun auto zijn gestapt met de bedoeling weg te rijden. De latere schutter roept uit met rust gelaten te willen worden ('Kita Bo Kadena83') en zet een en ander kracht bij door in de lucht te schieten met zijn pistool (of een gericht schot af te vuren, de verklaringen van verdachten of getuigen zijn daarover niet helder). Hij kan even later worden aangehouden, waarbij het wapen wordt aangetroffen. De schutter verklaart tegenover de politie dat zijn tegenstrever zich reeds in de bar zeer agressief tegenover hem gedroeg, waarvoor hij geen reden kon of wilde geven. Degene die de schoten afvuurde is afkomstig uit een stad in het westen van het land en is reeds meerdere malen met politie in aanraking geweest, onder meer naar aanleiding van een overval waarbij gebruik werd gemaakt van een alarmwapen en voor vechtpartijen. Voor de overval is hij reeds tot 20 maanden veroordeeld geweest. Hij woont in bij zijn vader, heeft geen diploma, werk of uitkering. Hij gebruikt weed en cocaïne in combinatie, maar is niet verslaafd. De auto was geleend. Over de aanleiding om het vuurwapen te bezitten, alsmede op de vraag hoe vaak en waarom hij in de stad komt waar het voorval zich afspeelde wil de verdachte geen verklaringen afleggen. Het 'slachtoffer', die kennelijk besloten heeft in Nederland te blijven, komt korte tijd later weer in aanraking met de politie naar aanleiding van een ontvoering. Dit delict vloeit voort uit het feit dat een familielid is vermoord. Deze is neergeschoten in zijn woning. De verdachte en enkele vrienden verdenken een mede- bewoner van het pand ervan de dader behulpzaam te zijn geweest door de deur voor hem te openen. Zij willen ook graag weten of hij de moordenaar mogelijkerwijs heeft herkend.

83 Letterlijk: 'Doe de ketting af', een uitspraak die wil zeggen 'geef me de ruimte' oftewel laat me met rust.

117



Deze persoon wordt gedwongen in een auto te stappen. Nadat de betrokkene indringend is ondervraagd en mishandeld zijn de verdachten er voorshands van overtuigd dat hij geen verdere details kan verschaffen. In een ander deel van Nederland gooien ze hem tenslotte uit de auto. De politie kan de verdachten van deze zaak later aanhouden.

8.3 Gewelddadigheid en culturele aspecten

In een studie van Van San naar de achtergrond van het delinquente gedrag van Curaçaose jongens in Nederland wordt een verband gelegd tussen geweld- dadigheid en de eercultuur die in de kringen van de betrokkenen gangbaar is. Het aspect 'eer' vinden we enerzijds ook in de onderzochte casussen terug, vaak in de vorm van een belediging in het openbaar die men niet kan laten passeren. Vuurwapencriminaliteit waarbij jonge Antilliaanse mannen betrokken zijn heeft tevens als specifiek kenmerk dat de betrokkene bij voorkeur wordt neergeschoten van korte afstand, in het bijzijn van getuigen. In veel gevallen gaat degene die het delict pleegt prat op zijn daad.

Het is echter risicovol om teveel de nadruk te leggen op culturele aspecten. Zoals reeds werd beschreven maken jonge Antilliaanse mannen die betrokken zijn geweest bij vuurwapengeweld ten eerste in vrijwel alle gevallen ook deel uit van andere risicogroepen in relatie tot vuurwapenbezit en -gebruik. In de tweede plaats komen uit het onderzoek ook diverse voorbeelden naar voren waarin verdachten niet van dichtbij maar vanuit rijdende auto's op elkaar schieten. Ook zijn er voorbeelden waarin een slachtoffer weliswaar in een situatie waarin veel mensen aanwezig zijn (op een Antilliaans feest) werd neergeschoten, maar dat gebeurde dan wel op heimelijke wijze met behulp van een verborgen vuurwapen. Volgens sommige vuurwapendeskundigen van de politie heeft het feit dat op korte afstand wordt geschoten ook te maken met het feit dat de verdachten meestal geen geoefende schutters zijn. Voorts maken zij vaak gebruik van klein kaliber handvuurwapens of verborgen vuurwapens. Met name de tot scherpe 6.35mm vuurwapens omgebouwde Tanfoglio alarmpistolen zijn in Antilliaanse kringen zeer populair. Dergelijke wapens zijn gemakkelijk te verbergen in kleding of op het lichaam, maar zijn minder accuraat op een afstand van meer dan tien meter. Daardoor zijn de verdachten welhaast gedwongen om op korte afstand op hun slachtoffers te schieten, wanneer zij die daadwerkelijk willen verwonden. Ten derde wordt de groep van jonge Antil- liaanse verdachten gekenmerkt door het feit dat zij zeer laag opgeleid zijn, de Nederlandse taal niet of nauwelijks spreken en nauwelijks over een netwerk in

118



Nederland beschikken waar zij op kunnen terugvallen. Een groot aantal van hen is zonder vaste woon- of verblijfplaats en woont (vaak tijdelijk) in bij familie- leden. Wanneer er onderlinge problemen ontstaan kan men niet terugvallen op een gerespecteerd bemiddelaar uit de eigen gemeenschap en is men afhankelijk van de eigen sociale vaardigheden, die meestal niet overhouden.

Tot slot dient de rol van de vrouwen aandacht te krijgen. Uit het onderhavige onderzoek komt met regelmaat naar voren dat Antilliaanse vrouwen een belangrijke ondersteunende rol spelen als het gaat om het criminele gedrag van hun mannelijke partners. Om te beginnen dragen of verbergen zij vuurwapens ten behoeve van hun vrienden. Dit gebeurt bijvoorbeeld in het uitgaanscircuit omdat de kans dat vrouwen (zorgvuldig) worden gefouilleerd kennelijk aanzien- lijk kleiner is. Ten tweede komen zij in verschillende zaken naar voren als prostituees die hun (Antilliaanse) pooiers tegen elkaar uitspelen en aanzetten tot gewelddadig gedrag. Tot slot zijn zij ook betrokken bij zelfstandige criminele activiteiten, zoals de smokkel van drugs of sieraden naar Nederland. Wederom kan worden geconstateerd dat het uitermate risicovol is criminele activiteiten direct in verband te brengen met culturele afkomst. Het is opnieuw waarschijn- lijker dat het beschreven gedrag weinig met cultuur heeft uit te staan, maar dat het in de allereerste plaats te maken heeft met de aard van de criminele activiteiten waarin de betrokkenen participeren.
Casus
Twee mannen zijn al langere tijd met elkaar in conflict. In april 2000 komt dit conflict voor het eerst tot uitbarsting in een café in de stad waar beiden op dat moment verblijven. Verdachte A. zit in het café met een aantal kennissen als de hem bekende verdachte B. binnenkomt met in zijn gezelschap een meisje. Beiden zijn pooiers en dit meisje heeft getippeld voor de eerstgenoemde. Uit het gedrag van B. en van het meisje wordt hem duidelijk dat zij is gewisseld van pooier. Dit leidt tot een verbale ruzie en beledigingen over en weer, waarvan de aanwezige kennissen getuige zijn. 'Dit kan niet passeren', aldus A. in zijn verklaring aan de politie. Hij loopt naar buiten, op zoek naar iets wat als wapen kan dienen, sloopt een standaard van een geparkeerde fiets af en mishandelt daarmee zijn tegenstrever (of doet althans een serieuze poging). B., die in dit geval het slachtoffer is, doet aangifte bij de politie en neemt de wijk naar een stad aan de andere kant van het land, waar hij enige tijd bij zijn moeder gaat wonen. In juli is B. op bezoek in de plaats waar het eerdere incident zich heeft voorgedaan, om A. op te zoeken om verhaal te halen. Hij is inmiddels in het bezit van een vuurwapen. Dit zou hij volgens opeenvolgende verklaringen danwel van een kennis hebben gekregen, danwel uit de nalatenschap van een overleden oom hebben ontvangen, danwel hebben gekocht via een tussenpersoon in Haarlem voor 900 gulden. De laatste verklaring lijkt het meest plausibel, hoewel de prijs van aanschaf aan de lage kant is. Hij heeft het wapen gekocht omdat hij zich ernstig bedreigd voelt door A. De ruzie over de prostituee heeft zich voortgezet, en B. zou onder meer voortdurend SMS-berichten van haar ontvangen waaruit blijkt dat ze niet gelukkig zou zijn bij haar nieuwe pooier. Voldoende reden om zijn belager eens op te zoeken. Rijdend door de stad met een kennis ontdekken ze de bewuste persoon, die eveneens in de auto rijdt. Een

119



achtervolging is het gevolg, waarbij enkele schoten op A. worden afgevuurd, overigens zonder dat iets wordt geraakt. 'Ik wilde hem niet doodschieten, ik wilde alleen dat hij respect voor mij kreeg zodat hij niet op mij zou schieten', verklaart B. tegenover de politie. De achtervolging eindigt op een rotonde, waar beide voertuigen botsen. A. slaat op de vlucht, B. raakt bij die gelegenheid gewond en is niet in staat hem te achtervolgen. Hierna neemt B. opnieuw de wijk naar de stad waarin zijn moeder woont. Uit de registratie van de desbetreffende regio blijkt dat hij later nogmaals aangifte heeft gedaan van bedreiging. Er volgen in 2001 echter geen nieuwe schietincidenten meer, althans voor zover de informatie van de politie strekt.

8.4 Persistentie van conflicten

De voorgaande casus laat tevens een ander kenmerkend element zien van het onderlinge geweld tussen jonge Antilliaanse mannen, de persistentie van conflicten waarvoor kennelijk geen niet-gewelddadige oplossing kan worden gevonden.
Casus
In april 1999 doet zich in een stad in het westen van het land een geval voor waarin, eveneens naar aanleiding van eerdere problemen, een auto met vier inzittenden onder vuur wordt genomen met een pistool. Eén inzittende overlijdt aan de gevolgen daarvan, de andere drie personen raken gewond. Vier verdachten worden aangehouden. Saillant is dat zowel één van de verdachten als het overleden slachtoffer zeer waarschijnlijk familie- banden heeft met verdachten, respectievelijk het slachtoffer in de hiervoor beschreven casus.

Ook de volgende casus vormt een voorbeeld van een geval waarin een ruzie blijft slepen omdat geen van de partijen er klaarblijkelijk toe in staat of bereid is de problemen op een niet gewelddadige wijze uit te praten.

Casus
Naar aanleiding van een partij voetbal in een sporthal is een ruzie ontstaan. Twee mannen hebben daarbij onenigheid gekregen, waarbij over en weer beledigingen zijn geuit en klappen zijn uitgedeeld. Deze ruzie culmineert enige tijd later in een bedreiging met een vuurwapen bij de flat waar één van hen woonachtig is. Zijn tegenstrever wacht hem op bij de deur van het flatgebouw, als die thuiskomt van zijn werk, naar eigen verklaring om hem duidelijk te maken dat het afgelopen moet zijn met het geruzie. 'Ik wilde hem niet neerschieten, als ik dat van plan was geweest had ik meteen geschoten'. De ander blijkt echter niet erg onder de indruk van het vuurwapen en probeert dit af te pakken. In de worsteling die ontstaat gaat 'per ongeluk' een schot af. Bij degene die in eerste instantie werd bedreigd treft de inmiddels gearriveerde politie het vuurwapen aan.

120



8.5 Samenvatting hoofdstuk 8

Jonge, veelal recent in Nederland geïmmigreerde mannen van Antilliaanse afkomst lopen een hoog risico betrokken te raken bij vuurwapenincidenten. Daarbij zijn twee hoofdoorzaken aan te wijzen.


* In de eerste plaats zijn de jonge Antilliaanse mannen die werden aange- houden als verdachte van een vuurwapengerelateerd delict, in hoge mate betrokken bij andere vormen van criminaliteit, met name betreffende drugs en prostitutie. Zij vervullen daarin doorgaans de rol van dealer die direct in contact staat met afnemers, danwel een rol als pooier. Deze acti- viteiten werden in hoofdstuk 6 reeds in verband gebracht met een grote behoefte aan een vuurwapen ten behoeve van de eigen veiligheid.


* De risico's op vuurwapengebruik worden vergroot door enerzijds de 'eer- cultuur' die bij de betrokkenen een rol speelt. Beledigingen of vernede- ringen in het openbaar kunnen niet anders dan met geweld worden beant- woord. Anderzijds lijkt ook het gebrek aan niet-gewelddadige methoden voor conflictoplossing een belangrijke rol te spelen. Dit komt onder meer tot uitdrukking in de persistentie van conflicten, met wraak over en weer. De betrokkenen zijn over het algemeen kort in Nederland, laag opgeleid en hebben weinig banden met Nederland. Zij beschikken vaak niet over een vaste woon- of verblijfplaats, maar verblijven bij vrienden of familie- leden. Dit leidt onder meer tot een hoge mobiliteit.


* Tot slot kan worden geconcludeerd dat jonge Antilliaanse mannen in hoge mate in staat zijn om scherpschietende vuurwapens te verkrijgen. Bij deze groep worden relatief weinig gas-/alarm- of imitatiewapens aangetroffen. Ook personen die nog maar zeer kort in Nederland zijn gearriveerd weten snel de weg te vinden naar personen die scherpschietende vuurwapens kunnen leveren.

121



122



9
Vuurwapengebruik bij relatieproblemen

9.1 Inleiding

Relatieproblemen kunnen niet worden beschouwd als een (min of meer) aparte wereld in relatie tot vuurwapenbezit, zoals die in de voorgaande hoofdstukken zijn geschetst. Relatieproblematiek, waarbij geweld aan de orde is, vormt daarvoor een te algemeen probleem. Hoewel de vraag naar de exacte omvang van het probleem van huiselijk geweld in Nederland moeilijk te beantwoorden valt zijn er aanwijzingen dat het waarschijnlijk de meest voorkomende vorm van geweld betreft84. Römkens vond eind jaren tachtig in een survey-onderzoek onder 1.000 respondenten, dat 11 procent van hen aangaf op dat moment (weleens) slachtoffer te zijn van huiselijk geweld. In een bevolkingsonderzoek onder ruim 2.000 respondenten werd in 1997 vastgesteld dat 45 procent van alle Nederlanders aangaf op enig moment in het leven slachtoffer te zijn geweest van huiselijk geweld85.

Geweld in relaties wordt gekenmerkt door het vaak langdurige en ernstige karakter. Voorts is het een misvatting dat relationeel geweld alleen zou voor- komen onder bepaalde bevolkingsgroepen, of in specifieke (achterstands- )buurten. Relationeel geweld komt in alle lagen van de bevolking voor. Ook de kans dat daarbij gebruik wordt gemaakt van een vuurwapen beperkt zich niet tot specifieke werelden. In de emotionele omstandigheden die gepaard gaan met

84 Spapens A.C., C.E. Hoogeveen en C.A.M. Pardoel, De reactie van de politie op huiselijk geweld: stand van zaken, IVA Tilburg/WODC, Tilburg/Den Haag, 2001. 85 Dijk T. van, S. Flight, E. Oppenhuis en B. Duesmann, Huiselijk Geweld, Stafbureau Infor- matie, Voorlichting en Publiciteit, Ministerie van Justitie, Den Haag, 1997.

123



relationele problemen vormt elk bezitter van een vuurwapen, ook verlofhouders die legaal over vuurwapens beschikken, een risico.

In dit hoofdstuk worden de uiteenlopende omstandigheden waarin bij relationeel geweld gebruik kan zijn gemaakt van een vuurwapen geïllustreerd aan de hand van een aantal cases, geordend naar het risico van escalatie van de proble- matiek.

9.2 Relatieproblemen in combinatie met activiteiten in andere crimi- nele werelden

Een hoog risico op het gebruik van een vuurwapen bij relatieproblemen kan worden aangetroffen bij personen die reeds actief zijn met andere criminele activiteiten, bijvoorbeeld in de drugswereld.

Vrouwen die aangifte doen van relationeel geweld maken met regelmaat melding van het feit dat hun (ex-)partner over een vuurwapen beschikt of gedreigd heeft een vuurwapen aan te zullen schaffen en te gebruiken. Aan deze voorvallen kon in het onderhavige onderzoek slechts in beperkte mate aandacht worden besteed, aangezien in die situaties de aanwezigheid van een vuurwapen immers niet hard kon worden aangetoond. De verklaringen die door de betrokken vrouwen worden afgelegd zijn niettemin zorgwekkend. Op basis van een beperkte analyse van de antecedenten van de (ex-)partners die in het onderhavige onderzoek is uitgevoerd kan vrijwel zonder uitzondering worden vermoed dat in de afgelegde verklaringen niet wordt overdreven. In veel gevallen heeft degene tegen wie aangifte wordt gedaan antecedenten in relatie tot de Wet Wapens en Munitie of voor zware geweldsdelicten, vaak in combi- natie met gebruik van alcohol of drugs. Uit de onderzochte voorvallen komt regelmatig naar voren dat de politie op grond van de verklaringen van het vrouwelijke slachtoffer van huiselijk geweld een zoeking uitvoert die een vuur- wapen oplevert.
De volgende casussen zijn voorbeelden van gevallen waarin het relationele geweld zich afspeelt in een context van andere criminele activiteiten.

124



Casus
De zaak betreft een verdachte waarbij sprake is van een complex van problemen. Hij wordt in 2000 aangehouden vanwege het bezit van een pistool. Dit wapen wordt aangetroffen naar aanleiding van een huiszoeking met betrekking tot een hennepkwekerij, die de verdachte begonnen is vanwege schulden. De verdachte heeft op dat moment werk noch uitkering, maar leeft van het inkomen van zijn vrouw. Het vuurwapen heeft hij zich volgens eigen verklaring aangeschaft vanwege bedreigingen door een crimineel. De verdachte heeft vele antecedenten vanwege geweldsdelicten, niet alleen binnenshuis, maar ook buitenshuis. Politiemensen worden door hun collega's gewaarschuwd dat hij ook tegenover hen gewelddadig kan zijn. Tenminste één relatie is beëindigd vanwege mishan- delingen, waarvan het slachtoffer ook aangifte heeft gedaan. Ook in zijn nieuwe relatie maakt hij zich regelmatig schuldig aan mishandeling, zo komt uit de politieregistratie naar voren. Dit culmineert uiteindelijk in de moord op zijn echtgenote, die hij medio 2001 pleegt.

Ook (vermeend) overspel door de vrouwelijke partner kan een krachtige trigger vormen met geweld tot gevolg. Zowel de partner als de man die er direct bij betrokken is kan daarbij het slachtoffer worden. Ook in deze situaties geldt echter dat dergelijke extreme reacties met name voorkomen in werelden waarin op de één of andere manier binding is met het criminele milieu. Een voorbeeld van een dergelijk geval is een moord gepleegd door een man op de (vermeende) minnaar van zijn vriendin.
Casus
De zaak begint met een feestje in het criminele milieu waarbij onder andere stevig cocaïne wordt gesnoven. Degene die verdacht wordt van de moord is daarbij aanwezig, evenals een vriend van hem. Zowel de verdachte, zijn vriendin als de vriend kennen elkaar uit een TBS-kliniek waar zij enige tijd verbleven in het midden van de jaren negentig. De verdachte is op enig moment uit de kliniek ontsnapt, waarvoor hij later nog 13 maanden in detentie heeft gezeten. Hij is in 1999 zelf neergeschoten in een coffeeshop en was sindsdien volgens de verklaringen van getuigen 'niet meer zichzelf', onder meer door het gebruik van cocaïne. Hij werd volgens verklaringen ook 'ziekelijk jaloers'. Aan het eind van de avond gaat de verdachte naar huis en treft slapende bij zijn vriendin een jongen aan. Argumenten dat deze alleen bij zijn vriendin gelogeerd zou hebben accepteert hij niet. Hij neemt het slachtoffer mee naar het buitengebied en schiet hem neer. Vervolgens belt hij zijn vriend die onmiddellijk naar hem toegaat en probeert sporen te laten verdwijnen, maar vervolgens aangehouden wordt met het gebruikte vuurwapen op zak. Er rest hem weinig anders dan een verklaring af te leggen.

Tot slot is het risico op het gebruik van een vuurwapen bij relatieproblemen groter in die gevallen waarin sprake is van een combinatie met andere risico- factoren, zoals het gebruik van alcohol en drugs, in het onderstaande voorbeeld gecombineerd met eerdere activiteiten rondom de productie van softdrugs. Ook het feit dat in de volgende casus een geweer wordt gebruikt is illustratief voor

125



relationeel geweld. Geweren spelen bij relationeel geweld vaker een rol, enerzijds omdat doorgaans gebruik wordt gemaakt van een vuurwapen dat reeds voorhanden is (het wordt meestal niet specifiek voor de gelegenheid gekocht), anderzijds speelt de noodzaak om het vuurwapen niet zichtbaar te dragen minder een rol wanneer het geweld zich binnenshuis afspeelt. Casus
Een man slaat in huis alles kort en klein en mishandelt daarbij ook zijn vrouw en kinderen. Even later loopt hij op het dak met een geweer in zijn handen. De aanleiding tot de geweldsuitbarsting is dat de man geld steelt van het bedrijf dat eigendom is van zijn vrouw, waarmee hij een maand daarvoor is getrouwd. Het gezin telt vier kinderen, waarvan drie uit een eerdere relatie van de vrouw. De verdachte is aan cocaïne verslaafd en gebruikt het geld om die gewoonte te bekostigen. Wanneer zijn vrouw hem daarop aanspreekt slaan de stoppen door. Na de mishandeling en bedreiging met het geweer stapt hij in zijn auto en rijdt weg. De gealarmeerde politie weet hem te achterhalen, klem te rijden en aan te houden, echter niet voordat hij zijn vrouw nog enkele malen telefonisch heeft bedreigd. De verdachte is reeds meerdere malen in aanraking geweest met de politie en justitie, onder meer vanwege een aangetroffen hennepkwekerij. Daarvoor is hij veroordeeld tot 240 uur dienstverlening. Hij had zelf geen baan maar werkt mee in de zaak van zijn vrouw en helpt in de huishouding. De verdachte gebruikt cocaïne vanwege de drukke werkzaam- heden, 'om wakker te blijven'. Zelf heeft hij een schuld van 100.000 gulden vanwege een mislukking met een eigen bedrijf. Het geweer, een .22cal. kogelgeweer, heeft hij volgens zijn verklaring ooit gekocht om als souvenir op te hangen aan de muur. Hij beschikte niet over munitie voor het vuurwapen.

9.3 Relatieproblemen in combinatie met andere risicofactoren

In relatieproblematiek kan ook sprake zijn van een combinatie met andere risicofactoren. Kenmerkend voor deze gevallen is dat bij de verdachte vaak wel sprake is van risicofactoren (alcoholverslaving, gebrek aan zinvolle dagbeste- ding), maar dat zij niet eerder terzake gewelddadig gedrag met de politie in aanraking hoeven te zijn geweest. Omgekeerd is het ook mogelijk dat de verdachte wel eerder is aangehouden voor een geweldsdelict, maar dat er geen sprake is van andere risicofactoren. Een voorbeeld van het eerste is een ruzie tussen een vrouw en een man van middelbare leeftijd op een camping. Casus
Een man en vrouw hebben korte tijd een relatie met elkaar gehad, maar de vrouw heeft die uitgemaakt en is vervolgens met de auto weggereden. De volgende dag komt zij terug om haar hond op te halen. Volgens de verklaring van de verdachte heeft hij die zonder verdere problemen meegegeven. Het slachtoffer verklaart echter dat zij met een vuurwapen is bedreigd. Vast staat dat zij in beschonken toestand bij de caravan van de verdachte arriveerde en bij het wegrijden niet verder kwam dan de eerste hinderlijk in de weg staande boom (al dan niet in het bezit van de betreffende hond, het proces-verbaal is daarover niet duidelijk). Tegenover de politie verklaarde zij dat haar ex-vriend een vuurwapen in de

126



caravan had, welke de verbalisanten vervolgens vorderen bij de betrokkene, die het over- handigt. De verdachte man is vaker in aanraking geweest met politie en justitie. In de zomermaanden woont hij permanent op de camping. Hij heeft geen werk, maar een uit- kering van de sociale dienst. Het wapen heeft hij volgens zijn verklaring nooit gebruikt, maar oorspronkelijk gekocht om zichzelf van het leven te beroven omdat hij een aantal jaren geleden depressief was. Zij ex-vriendin zou alleen hebben geweten dat hij het wapen had en hem op die manier 'een oor proberen aan te naaien'.

Bij relatieproblematiek waarbij vuurwapens worden gebruikt is, evenals bij sommige vormen van overvallen, van belang dat het wapen reeds voorhanden is. Ook een vuurwapen dat al jarenlang in bezit is en nooit daadwerkelijk is gebruikt, kan onder omstandigheden van relationeel geweld te voorschijn komen. Bijvoorbeeld mishandeling van kinderen of incest kan de aanleiding vormen tot een gewelddadige reactie waarbij het beschikbare vuurwapen wordt gebruikt. Het volgende voorbeeld is daarvoor illustratief. Casus
Bij dit incident brengt een vrouw haar ex-man om het leven. Het voorval speelt zich af op een klein woonwagenkamp. Door de jaren heen komen in de politieregistratie voortdurend meldingen terug over 'stevige' relationele ruzies en andere problemen op het desbetref- fende woonwagenkamp. Het lijkt er op grond van de opeenvolgende mutaties niet op dat de politie of hulpverleners daarop in de loop der tijd enig vat hebben gekregen. De verdachte en haar ex-man zijn weliswaar uit elkaar, maar wonen nog op hetzelfde kampje. De aanleiding tot het incident is dat één van de dochters van de verdachte die middag vertelt over het feit dat haar vader haar langdurig misbruikt heeft in haar jeugd. De vrouw pakt daarop een pistool dat zij om zichzelf te kunnen beschermen notabene van haar ex-man had gekregen. Het wapen had jarenlang, doorgeladen en schietklaar, in een keukenkastje gelegen. Ze wil haar ex-man om uitleg vragen en verklaart het vuurwapen te hebben gepakt om zich eventueel te kunnen verdedigen, omdat ze weet dat haar ex 'behoorlijk agressief kan zijn'. Wanneer ze haar ex-man bij het zwembad aantreft schiet ze hem vrijwel onmiddellijk neer. 'Hij had zelf verteld dat als er ooit iets was ik alleen maar aan de trekker hoefde te trekken', zo verklaart de verdachte. De man lijkt in eerste instantie niet ernstig gewond te zijn, maar komt later niettemin te overlijden.

Mishandeling binnen een relatie van vrouwen of kinderen heeft niet alleen impact op de slachtoffers zelf. Het kan ook voor familieleden de aanleiding vormen om degene die verantwoordelijk is voor dit gedrag een lesje te leren. Het spelen voor eigen rechter wordt in de praktijk vooral aangetroffen in werelden waar men minder geneigd is een beroep te doen op de politie wanneer er problemen zijn, maar deze zelf op te lossen.

127



Casus
De casus heeft betrekking op een schietincident met dodelijke afloop dat zich afspeelde naar aanleiding van een conflict in zigeunerkringen. Hierbij werd een man om het leven gebracht die was 'weggelopen' met een vrouw, maar zich niet hield aan de traditie met haar te zullen trouwen. Daarbij mishandelde hij de vrouw en een kind uit een eerdere relatie. De familieleden vermoedden tevens incest. Toen hij ook nog besloot zijn relatie in de steek te laten en terug te keren naar zijn vrouw die hij eerder in de steek had gelaten (het ging om een niet-zigeuner) en zich agressief opstelde richting de overige familieleden, besloten die tot maatregelen. Een vuurwapen werd volgens hun verklaring speciaal voor de gelegenheid aangekocht, waarop het schietincident volgde. De verdachte geeft zich vervol- gens zelf aan bij de politie en legt een volledige verklaring af over de gebeurtenissen.

9.4 Relatieproblemen in combinatie met een beperkt risicoprofiel

Kenmerkend voor geweld tussen (ex-)partners waarbij een vuurwapen wordt gebruikt of genoemd is de uiteenlopende achtergrond van de zaken. Zoals reeds vermeld beperkt relationeel geweld zich niet tot specifieke lagen van de bevol- king. In voorvallen waarin huiselijk geweld aan de orde is treffen we bijvoor- beeld ook verlofhouders aan, die hun (ex-partner) met hun (tot op dat moment legale) vuurwapen hebben bedreigd of beschoten. Overigens komt het ook voor dat verlofhouders in die situaties uit voorzorg hun vuurwapens in bewaring geven bij de politie, om te voorkomen dat zij ze mogelijk oneigenlijk zullen gebruiken in een emotionele situatie. Dat risico is overigens ook niet ondenk- beeldig in situaties waarin iemand een illegaal vuurwapen in bezit heeft, maar dit nooit eerder heeft gebruikt. Hieronder een voorbeeld van een geval waarin relatieproblemen leiden tot een vuurwapenincident, waarbij geen sprake is van specifieke risicofactoren.
Casus
Een man loopt schietend met een pistool door een park. De gealarmeerde politie- medewerkers blijven uitermate kalm, ondanks het feit dat de betrokkene zijn vuurwapen niet wil afgeven en ook in het bijzijn van de politie nog enkele schoten afvuurt. Hij mag zich gelukkig prijzen dat de betrokken politiemensen hun vuurwapens niet gebruiken. Uiteindelijk geeft hij na veel vijven en zessen en discussie het vuurwapen af. Het gaat volgens het proces-verbaal om een man die 'de weg kwijt is' na relatieproblemen met zijn vrouw. De man woont al 30 jaar in Nederland en is nooit eerder in aanraking geweest met de politie of justitie. Het vuurwapen heeft hij volgens zijn eigen verklaring reeds 12 jaar in bezit en ooit gekocht in Hongarije

128



9.5 Samenvatting hoofdstuk 9


* Relatieproblemen vormen een belangrijke 'trigger' voor het gebruik van een vuurwapen. Kenmerkend is dat het vuurwapen vaak om een andere reden reeds aanwezig is. Het komt naar verhouding minder vaak voor dat specifiek naar aanleiding van relatieproblemen een vuurwapen wordt aangeschaft.


* Het risico dat een vuurwapen daadwerkelijk gebruikt wordt wanneer sprake is van relatieproblematiek is het grootst wanneer bij de betrokke- nen sprake is van betrokkenheid bij criminele activiteiten. Bij deze categorie van verdachten is de kans ook groot dat het beschikbare vuur- wapen op enig moment ook in een ander kader dan de relatieproblemen zou zijn gebruikt.


* In de tweede plaats kan sprake zijn van het gebruik van het vuurwapen in relatieproblemen door personen waarbij niet direct sprake hoeft te zijn van andere criminele activiteiten, maar wel van andere risicofactoren. Met name alcoholproblemen of een gebrek aan zinvolle dagbesteding spelen daarbij een rol. Ook zijn de risico's groter in werelden waar men minder geneigd is een beroep te doen op de politie (of hulpverlening) in geval van problemen.


* Tot slot kan een categorie van verdachten met laag risico worden onder- scheiden. Deze groep kenmerkt zich door het feit dat het vuurwapen weliswaar om de één of andere reden aanwezig is in huis (bijvoorbeeld legaal bezit), maar dat de kans op (illegaal) gebruik wanneer zich de relatieproblemen niet hadden voorgedaan, beperkt kan worden geacht.

129



130



10
De omvang van het illegale
vuurwapenbezit in Nederland

10.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omvang van het illegale vuurwapenbezit in Nederland. Het bezit van een illegaal vuurwapen is in technische termen een 'slachtofferloos' delict. Louter het bezit van een vuurwapen levert geen straf- baar feit op waarvan een ander individu slachtoffer wordt, in psychische of fysieke zin. De kans dat iemand hiervan melding maakt bij de politie is dan ook navenant klein. Alleen de 'verdachte' zelf kan derhalve feitelijk inzicht bieden in de vraag of hij een handvuurwapen bezit, maar die zal daartoe meestal niet bereid zijn. Dit betekent ook dat men nooit de illusie kan koesteren dat dit probleem aan de hand van onderzoeksgegevens definitief kan worden over- wonnen. Langs verschillende wegen kunnen echter wel schattingen worden gemaakt van de omvang van het illegale vuurwapenbezit. Een tweetal methoden is daarvoor reeds in eerder Nederlands onderzoek gehanteerd. Ook in het onderhavige onderzoek is langs een tweetal invalshoeken gepoogd een schatting te maken van het illegale vuurwapenbezit. Eén daarvan is helaas gestrand op een gebrek aan voldoende betrouwbare gegevens.

In het vervolg van dit hoofdstuk wordt beschreven hoe op welke wijze deze schattingen van het illegale vuurwapenbezit zijn opgezet en tot welke resultaten deze hebben geleid. Het betreft achtereenvolgens methodieken die zijn geba- seerd op:

* de uitkomsten van de Internationale Slachtofferenquête (ISE).
131




* de uitkomsten van een schattingsmodel dat is gebaseerd op de methodiek van 'vangst-hervangst'.

* het aantal inbeslag genomen handvuurwapens in Nederland.
* de omvang van de 'werelden' waarbinnen vuurwapens worden aangetrof- fen en gebruikt.

10.2 Bevindingen uit eerder onderzoek

Omvangschattingen van het bezit van illegale vuurwapens in Nederland zijn in de afgelopen jaren om te beginnen gemaakt aan de hand van enquêtegegevens. In de internationale slachtofferenquête (International Crime Survey, ICS) is een vraag opgenomen of iemand in het huishouden over een vuurwapen beschikt. Dit onderzoek is in 1989 en 1996 gehouden in diverse landen, waarbij ook in Nederland 2.000 huishoudens zijn bevraagd door middel van een telefonisch interview. Nagevraagd is of in het huishouden een vuurwapen aanwezig is, waarbij in de vraagstelling is aangegeven dat het een handvuurwapen dient te betreffen (handgun, rifle of shotgun) en niet een luchtbuks (air gun)86. Uit dit onderzoek komt naar voren dat in 1989 2 procent van de bevraagde Nederlandse huishoudens een vuurwapen zegt te bezitten. Dit kan zowel een legaal als een illegaal vuurwapen betreffen, omdat dit onderscheid in de vraagstelling niet wordt gemaakt. Het vuurwapenbezit in Nederland is daarmee het laagst van alle onderzochte landen87. In 1996 is het onderzoek herhaald, waarbij de uitkomst is dat het vuurwapenbezit in Nederland 2,4 procent bedraagt88. Van der Heijden en van Gils (2001) berekenen op basis van deze percentages dat er in Nederland 146.065 huishoudens met minstens één legaal of illegaal vuurwapen zouden moeten zijn. Op grond van schattingen van het aantal legale sportschutters (70.000) zou dit betekenen dat omstreeks 75.000 vuurwapens daarvan daadwerkelijk illegaal zijn.
Deze schatting vormt een grove indicatie van het illegale vuurwapenbezit. Zowel inhoudelijke als methodologische bezwaren kunnen hiertegen naar voren worden gebracht. Het belangrijkste probleem is dat door de wijze van vraag-

86 Dijk J.M. van, P. Mayhew en M Killias, Experiences of Crime across the world, Key findings of the 1989 International Crime Survey, Kluwer Law and Taxation Publishers, Deventer, p. 169.
87 Naast Nederland zijn dit Duitsland (op dat moment alleen West-Duitsland, Zwitserland, België, Frankrijk, Spanje, Noorwegen, Finland, de Verenigde Staten, Canada, Australië en de verschil- lende landen van het Verenigd Koninkrijk (England & Wales, Scotland, Northern Ireland), Dijk J.M e.a.: 1989, p. 94.
88 Percentage vermeld door Van der Heijden P.G.M. en G. van Gils, Omvangsschattingen van vuurwapenbezit, Tijdschrift voor Criminologie, 2000/2, pp. 154 ­ 164, p. 156.

132



stelling het niet duidelijk is of door de geïnterviewden ook een goed onder- scheid wordt gemaakt tussen gas-, alarm- en scherpschietende vuurwapens. Er kan van overschatting sprake zijn wanneer de beide eerstgenoemde categorieën van vuurwapens worden meegeteld. Onderschatting van het werkelijke aantal vuurwapens is evengoed mogelijk. Zo is het maar de vraag of de geënquêteer- den een eerlijk antwoord hebben gegeven op de gestelde vraag, zeker wanneer het een illegaal vuurwapen betreft. Het belangrijkste bezwaar is echter dat door middel van de toegepaste methodiek (telefonische enquête) bepaalde bevol- kingsgroepen slecht worden bereikt, niet in de laatste plaats die in de werelden welke uit dit rapport naar voren komen als die waar primair sprake is van het bezit van illegale handvuurwapens. Met enige voorzichtigheid kan worden geconcludeerd dat een schatting op de bovenstaande wijze een indicatie geeft van het illegale vuurwapenbezit bij de gemiddelde bevolking en om die reden een ondergrens vormt van het feitelijke bezit. Anderzijds worden in deze schatting wel vuurwapens meegerekend die mogelijk al jarenlang ergens op zolder liggen, maar niet crimineel worden gebruikt.

Een tweede schattingsmethodiek is gebaseerd op een statistische methodiek van 'vangst en hervangst'. Deze methodiek is ontwikkeld in de biologie om de omvang van een populatie van dieren te schatten. In Nederland is deze methode toegepast door Van der Heijden en Van Gils (2001) om een schatting te maken van een aantal slachtofferloze delicten, waaronder het bezit van vuurwapens. Op basis van feitelijke waarnemingen, in dit geval aanhoudingen van verdach- ten die in het bezit zijn van een vuurwapen, wordt berekend hoe groot de kans is dat er sprake is van andere vuurwapenbezitters die niet zijn aangehouden. Op grond van gegevens uit het HKS, betreffende artikel 26.1 van de Wet Wapens en Munitie, over een periode van 1990 ­ 1993 wordt een schatting van het illegale vuurwapenbezit gemaakt door deze auteurs. Dit levert een schatting op van minimaal 80.000 vuurwapenbezitters voor de tijdsperiode van 1991 ­ 1993, met uitzondering van de regio Rotterdam-Rijnmond.
De methodiek van vangst en hervangst heeft als belangrijk voordeel dat vuur- wapens die niet feitelijk worden gebruikt niet in de schatting worden meegenomen. Weliswaar is er altijd een kans dat een vuurwapen dat uit de Tweede Wereldoorlog is overgebleven en al vijftig jaar op zolder ligt op enig moment crimineel wordt gebruikt, maar in relatie tot criminaliteit en veiligheid vormen deze wapens slechts een zeer klein risico. Er kleeft echter ook een aantal nadelen aan de methodiek. De belangrijkste is dat alle aanhoudingen op basis van artikel 26.1 van de Wet Wapens en Munitie worden meegenomen. Hieronder vallen zowel categorie II als categorie III vuurwapens, dus niet

133



alleen scherpschietende vuurwapens maar ook gas- en alarmwapens. Imitatie- wapens worden in theorie wel uitgesloten (deze vallen in categorie I). Echter bij veel vuurwapenincidenten die in de politieregistratie zijn opgenomen is het niet duidelijk of het om een scherpschietend, gas-/alarm- of imitatiewapen ging, omdat het wapen niet feitelijk is aangetroffen. Op die basis kan geen adequate schifting worden gemaakt naar type vuurwapen. Het bezit van scherpschietende vuurwapens wordt door middel van deze methodiek derhalve sterk overschat. In de tweede plaats maakt ook deze schatting geen onderscheid naar de achter- grondkenmerken van de aangehouden verdachten. Er wordt derhalve niet ver- disconteerd dat in bepaalde subculturen of binnen specifieke bevolkingsgroepen het vuurwapenbezit aanzienlijk groter is dan gemiddeld89.

10.3 Schattingen op basis van inbeslagnamegegevens

De derde invalshoek voor schattingen van het illegale vuurwapenbezit die kan worden gehanteerd is het aantal inbeslag genomen vuurwapens. De gegevens die verzameld zijn in het onderhavige onderzoek bieden daarvoor een goede basis, omdat zeer veel aandacht besteed is aan het verkrijgen van zo compleet en betrouwbaar mogelijke gegevens. Daarnaast is aanvullende informatie verkregen over de wijze waarop vuurwapenbezitters en -gebruikers omgaan met het vuurwapen, waardoor nadere verfijningen kunnen worden aangebracht.

De basis voor schattingen op grond van inbeslagnames is de zogenaamde '10 procentsregel', oftewel de aanname dat van elk vuurwapen dat voorhanden is in het illegale circuit op enig moment ongeveer tien procent weer door de politie in beslag wordt genomen. Door de Nederlandse politie is in de jaren tachtig in de eerste plaats onderzoek gedaan naar diefstallen van vuurwapens bij legale wapenhandelaren. In die gevallen waren de aantallen ontvreemde wapen bekend, alsmede merk, type en serienummer. Uit dat onderzoek kwam naar voren dat zo'n tien procent weer opdook na in beslag genomen te zijn door de politie. De regiopolitie Rotterdam-Rijnmond voerde dezelfde exercitie in de tweede plaats uit op een partij vuurwapens die tijdens opsporingsonderzoek was aangetroffen, waarbij eveneens bekend was hoeveel vuurwapens reeds illegaal waren doorverkocht. Het betreft daarbij de zaak Condor, welke door Spapens en Bruinsma (2002) in meer detail is beschreven. Ook uit dit onderzoek kwam naar voren dat de inbeslagnameratio zo'n tien procent betrof. Tot slot komt uit

89 Overigens zijn de samenstellers van deze methodiek zich hiervan bewust.

134



beschikbare literatuur naar voren dat de politie in onder andere Duitsland dezelfde aanname hanteert90.
Hoewel het voorgaande nog niet wil zeggen dat de schattingsmethodiek hiermee voldoende is gevalideerd, kan wel worden gesteld dat zij enigermate berust op informatie die uit feitelijke onderzoeken van de politie naar voren komt. Nadeel is uiteraard het beperkte aantal gevallen waarin bij de politie de volledige omvang van een partij illegale vuurwapens bekend is. Ook kunnen problemen als gebrekkige registratie of onvoldoende inzicht in vuurwapens uit de des- betreffende partijen die mogelijkerwijs in het buitenland in beslag zijn geno- men, roet in het eten gooien. Daartegenover staat dat aan de hand van andere gegevens die in het onderhavige onderzoek zijn verkregen de 10-procentsregel op enkele punten nader kan worden verfijnd.

Een eerste verfijning is dat rekening gehouden kan worden met het aantal vuurwapens dat als onderdeel van grotere partijen in beslag is genomen tijdens opsporingsonderzoek. Uit het uitgevoerde onderzoek is om te beginnen geble- ken dat in Nederland in de periode 1998 tot en met 2000 in totaal 7.170 scherpschietende vuurwapens in beslag zijn genomen door de politie. Ongeveer 500 vuurwapens zijn in die periode in grotere partijen in beslag genomen tijdens opsporingsonderzoek. Daarbij is de werkelijke omvang van de partij verhandelde vuurwapens bekend en is de 'tienprocentsregel' derhalve niet van toepassing.
Een tweede verfijning is dat rekening gehouden kan worden met vuurwapens die vrijwillig worden ingeleverd. Op basis van de informatie uit het onderzoek worden geschat dat ongeveer een vijfde deel van de door de politie geregi- streerde vuurwapens vrijwillig is ingeleverd. Tenminste de helft daarvan is niet crimineel gebruikt, maar overgebleven uit de Tweede Wereldoorlog of uit nalatenschap, in bewaring gegeven, et cetera (zie hoofdstuk 4). Ook bij deze vuurwapens gaat de tienprocentsregel waarschijnlijk niet op. Deze twee verfijningen in aanmerking nemend en rekening houdend met het feit dat de registratie van in beslag genomen vuurwapens onvolkomenheden kent (zie hoofdstuk 4) kan worden geschat dat tussen 1998 en 2000 ongeveer 60.000 ­ 75.000 vuurwapens in Nederland zijn verhandeld in het criminele circuit. Gemiddeld gaat het derhalve om een aantal van ruim 20.000 ­ 25.000 per jaar. De ondergrens wordt bepaald door het feitelijke aantal geregistreerde in beslag genomen vuurwapens. De bovengrens wordt bepaald door een schatting op

90 Sagramoso D., The proliferation of Illegal Small Arms and Light Weapons in and around the European Union, Centre for Defence Studies, Kings College, University of London, July 2001.

135



basis van de regio's die beschikken over een registratie die als uitstekend is gekwalificeerd.

Als derde stap dient te worden bepaald wat de omloopsnelheid van vuurwapens in het criminele circuit is. Uit de onderzoeksgegevens blijkt dat het grootste deel van de vuurwapens die voor crimineel gebruik zijn aangewend (88 procent), binnen vijf jaar na aanschaf is gebruikt ten behoeve van een crimineel feit. Op basis hiervan kan worden aangenomen dat de kans dat een vuurwapen daadwerkelijk wordt gebruikt na een periode van vijf jaar sterk afneemt. Op grond hiervan wordt aangenomen dat de bulk van de vuurwapens in het illegale bezit, waarbij een reële kans bestaat dat ze zullen worden gebruikt, de optelsom betreft van de handvuurwapens die in de laatste vijf jaar Nederland zijn binnen- gebracht, minus het aantal vuurwapens dat door de politie in beslag is genomen. Op basis van deze aanname kan worden geschat dat het aantal illegale vuurwapens in Nederland op dit moment tussen de 85.000 en 125.000 exemplaren bedraagt.

Aan deze schatting van de omvang van het vuurwapenbezit ontbreken twee elementen. Ten eerste is een onbekend aantal vuurwapens illegaal voorhanden dat langer dan vijf jaar niet gebruikt is. Naar dit aantal kan slechts worden gegist, aangezien inbeslagnamegegevens over een langere tijdsperiode dan vanaf 1993 niet voorhanden waren. Ten tweede worden vuurwapens die door criminele gebruikers zelf uit circulatie zijn genomen niet meegerekend. Te denken valt dan aan vuurwapens die men heeft laten 'verdwijnen' na een crimineel feit of vuurwapens die defect zijn geraakt. Hoe groot dit aandeel is valt niet te schatten.

10.4 Schattingen van de 'markt' voor illegale vuurwapens

Bij de voorgaande schattingen is uitgegaan van methoden die primair gebaseerd zijn op self report gegevens, danwel gevallen waarin een overtreding van de Wet Wapens en Munitie heeft plaatsgevonden, danwel de aantallen vuurwapens die in beslag genomen zijn door de politie. Een alternatieve benadering is een vraaggerichte aanpak, met andere woorden: na te gaan waar met name behoefte bestaat aan vuurwapens en vervolgens te schatten hoe groot de omvang van de 'markt' is. Deze methode levert derhalve geen inzicht op in de omvang van het illegale vuurwapenbezit, maar wel in de verspreiding van vuurwapens waarmee opsporingsinstanties en beleidsmakers rekening moeten houden.

136



Zoals in hoofdstuk 5 is beschreven kan een drietal 'werelden' primair worden aangeduid als hoog risicovol in relatie tot vuurwapenbezit en vuurwapen- gebruik. Deze werelden nemen omstreeks 80 procent van het aantal vuurwapen- gerelateerde delicten voor hun rekening, zo blijkt uit de onderzoeksgegevens. Daarnaast is sprake van (illegaal) vuurwapenbezit in bredere lagen van de bevolking, waarbij de risico's op daadwerkelijk gebruik van de vuurwapens aanzienlijk kleiner zijn. Voor opsporingsinstanties en beleidsmakers zijn uiter- aard vooral de vuurwapens interessant waarvan de kans relatief groot is dat er daadwerkelijk gebruik van wordt gemaakt. Een schatting van de hoeveelheid bezitters en gebruikers met een hoog risico kan dan ook aanknopingspunten bieden. Met dat vertrekpunt is dan ook een poging gedaan om de omvang van de verschillende werelden in kaart te brengen. Helaas dient op voorhand te worden vastgesteld dat deze inspanningen niet geleid hebben tot een afgeba- kende schatting. De profielen van de groepen waar de behoefte aan vuurwapens het grootst is konden weliswaar tamelijk gedetailleerd worden afgebakend. Het ontbreekt vooral aan goede cijfers over de omvang van deze groepen ('werelden') en de verschillende segmenten die daarbinnen kunnen worden onderscheiden. Enerzijds ontbreken registratiegegevens, anderzijds is empirisch onderzoek onvoldoende voorhanden. In het kader van het onderhavige onder- zoek zou het veel te ver voeren om behalve schattingen van de omvang van de illegale vuurwapenmarkt te vervaardigen, ook nog te proberen te bepalen hoeveel drugsdealers in Nederland actief zijn, hoeveel georganiseerde criminele groeperingen actief zijn, et cetera91. In het vervolg van deze paragraaf volgt een beknopte uiteenzetting van de bevindingen die zijn gedaan.

Drugswereld
Vuurwapens worden in bijna de helft van de gevallen aangetroffen bij verdach- ten die zich bewegen in de wereld van drugs. Dit betreft zowel gebruikers als handelaars, of personen waarop beide van toepassing is. Een specifieke cate- gorie die kan worden onderscheiden betreft de eigenaars van coffeeshops. Volgens informatie uit de Nationale Drugsmonitor bedraagt het geschatte aantal opiaatverslaafden in Nederland 25.000 ­ 29.000 personen. Schattingen omtrent cocaïnegebruik komen uit op 27.000 recente gebruikers. Het aantal cannabis- gebruikers wordt geschat op 323.000 personen92. Deze laatste categorie heeft weinig relevantie voor vuurwapenbezit. Die kan immers met name in verband

91 Het laatstgenoemde punt is overigens niet voor niets al een decennium lang onderwerp van controverse.
92 Nationale Drugsmonitor Jaarbericht 2000, p. 23. en p. 49.

137



worden gebracht met het gebruik van opiaten. Gebruikers van cocaïne die werden aangehouden in relatie tot vuurwapenbezit zijn doorgaans tevens actief in de drugshandel, -productie of smokkel.

Een schatting van het aantal actieve dealers in harddrugs komt uit op ongeveer 3000 - 5000. Deze schatting is gebaseerd op de constatering dat elke dealer van harddrugs zo'n 10 ­ 20 personen bedient, zoals uit Amerikaans onderzoek naar voren komt93. Dealers in partydrugs (met name XTC) worden hier niet mee- gerekend.
De handel in softdrugs speelt zich in Nederland grotendeels af in (gedoogde) coffeeshops94. Een schatting van het aantal verkooppunten bedraagt 840 offi- cieel gedoogde coffeeshops en daarnaast nog 1.450 illegale verkooppunten van softdrugs95.Het aantal coffeeshops, inclusief de illegale verkooppunten, bedraagt derhalve naar schatting 2.300.
De optelsom van het aantal dealers in harddrugs en het aantal coffeeshop- houders leidt tot een schatting van omstreeks 5000 - 10.000 personen, die actief zijn in deze branches.

Met de drugsdealers, oftewel degenen die daadwerkelijk in contact staan met de afnemers, is echter nog niet de hele drugswereld in beeld. Andere personen zijn betrokken bij de productie van bepaalde typen harddrugs (in Nederland synthetische drugs) en bij de logistiek van de smokkel van cocaïne en heroïne naar Nederland. Het aantal personen dat daarbij betrokken is kan slechts bij benadering worden geschat. Het aantal criminele groeperingen dat zich in Nederland bezighoudt met de productie en smokkel van drugs is al lange tijd onderwerp van schattingen en speculaties. Een bevredigende uitkomst heeft deze discussie helaas (nog) niet opgeleverd.

Een laatste invalshoek is uit te gaan van het aantal veroordelingen voor drugs- handel. Uit gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek blijkt dat het aantal eindbeslissingen in rechtbankstrafzaken per jaar omstreeks 4.850 bedraagt. Het aantal eindbeslissingen voor softdrugshandel loopt eind jaren

93 Tonry M. en J. Wilson eds, Drugs and Crime, The University of Chicago Press, Chicago and London, 1990. p. 171.
94 Er zijn overigens wel berichten dat ook de illegale straathandel weer de kop opsteekt, als gevolg van het strengere beleid ten aanzien van coffeeshops dat in veel gemeenten wordt gevoerd. Zie bijvoorbeeld de Volkskrant, 6 mei 2000, Markt overspoeld met 'baggerwiet'. 95 Ibid.

138



negentig sterk op en bedraagt in 1999 een aantal van 2.570 zaken96. Per jaar worden omstreeks 7.500 personen veroordeeld voor de handel in hard- en softdrugs, zo blijkt uit CBS-gegevens. Hoeveel personen niet zijn veroordeeld is echter niet te achterhalen. Volgens een krantenbericht zou het aantal perso- nen dat zich in Nederland actief bezighoudt met hennepkwekerij alleen al 100.000 personen bedragen.
De conclusie is dan ook gerechtvaardigd dat een schatting van het aantal personen dat actief is in de drugswereld, te beginnen bij degenen die in direct contact met de klant staande dealers en te eindigen met degenen die verant- woordelijk zijn voor de productie van de drugs of het binnensmokkelen ervan in Nederland, een studie op zich zou vergen. Op dit moment kan niet meer worden gezegd dan dat meerdere tienduizenden tot enkele honderdduizenden Nederlander op enigerlei wijze actief zijn in het drugscircuit. Vast staat echter dat zij in belangrijke mate de afzetmarkt voor handvuurwapens bepalen.

De wereld van de overvallers
De tweede belangrijke 'wereld' waar vuurwapens in gebruik zijn is die van de overvallers. Ongeveer veertig procent van de verdachten die in het bezit van een vuurwapen worden aangetroffen wordt aangehouden in relatie tot een overval of straatroof. Ongeveer de helft van de gebruikte vuurwapens is scherp- schietend. Ongeveer een kwart van de overvallers is drugsverslaafd. Informatie uit het Landelijk Overvallen Registratie Systeem (LORS) wijst uit dat in de vijf jaar tussen 1996 en 2000 in totaal 6.348 overvallen werden gepleegd waarbij tenminste één persoon een vuurwapen heeft gebruikt. In 1998 werd onderzoek verricht naar de achtergrond van overvallers waarbij 8.000 personen werden onderzocht die tussen januari 1988 en januari 1998 betrokken waren bij het plegen van een overval, waarbij al dan niet een vuurwapen werd gebruikt97. Uit de resultaten van dat onderzoek valt voorts af te leiden dat de eerste twee jaar bepalend zijn voor de vraag of de overvaller uitgroeit tot een 'professional'. Het delict straatroof wordt in de statistieken van het LORS niet bijgehouden. Uit het onderhavige onderzoek komt naar voren dat tussen 1998 en 2000 in totaal 3.779 overvallen werden gepleegd waarbij een vuurwapen is gebruikt.

96 Informatie via http://www.cbs.nl.. Er kan vanuit worden gegaan dat het overgrote deel van deze strafzaken overtredingen van de Opiumwet betreft die de handel in, productie van of smokkel van drugs betreft.
97 Klerks P., 8.000 overvallers op een rij, via http://minjust.nl/b_organ/overvalc.

139



Het maken van een schatting van het aantal overvallers en straatrovers dat op enig moment actief is, is een moeilijk probleem. Met name de wereld van overvallers is sterk in beweging. Jaarlijks wordt meer dan 80 procent van de overvallen gepleegd door debutanten, die voor een belangrijk deel geen gebruik (kunnen) maken van een scherpschietend vuurwapen98. Op basis van een beperkte analyse van informatie die beschikbaar is over overvallers, uitgevoerd in het kader van het onderhavige onderzoek blijkt dat ongeveer 50 procent van alle overvallen gepleegd wordt met een niet scherpschietend vuurwapen99. Voor straatroof ligt dit percentage nog aanzienlijk hoger. Het aandeel overvallers dat verslaafd is aan harddrugs bedraagt ongeveer 25 procent, zo kan worden afge- leid uit de resultaten van het onderhavige onderzoek. Daarnaast blijkt uit cijfers van de politieregio Rotterdam-Rijnmond dat Antilliaanse jongeren sterk over- vertegenwoordigd zijn als het gaat om overvalcriminaliteit en straatroof. Geconcludeerd kan derhalve worden dat er sprake is van nogal wat overlap met andere categorieën waarin sprake is van een hoog risico.

In vergelijking met de drugswereld is het aantal overvallers dat zich regelmatig schuldig maakt aan berovingen met behulp van vuurwapens waarschijnlijk aanzienlijk kleiner. Daarbij moet echter in aanmerking worden genomen dat sprake is van een aanzienlijk 'dark number'. Degenen die zich bezighouden met het beroven of rippen van collega-criminelen zullen immer niet gemakkelijk worden aangegeven bij de politie. Gezien de angst hiervoor, niet alleen in de drugswereld maar bij praktisch iedereen die zich begeeft in semi-legale of illegale activiteiten, valt te vermoeden dat het hierbij een substantieel probleem betreft. Hoewel het waarschijnlijk gaat om een groep van ten hoogste enkele duizenden 'predators' is de impact die zij uitoefenen op de behoefte aan vuur- wapens bij andere personen die actief zijn in het criminele circuit aanzienlijk.

Jonge recent geïmmigreerde Antilliaanse mannen
Recent in Nederland geïmmigreerde jonge mannen van Antilliaanse afkomst vormen in termen van vuurwapencriminaliteit een derde belangrijke risico- groep. De totale Antilliaanse bevolkingsgroep in Nederland omvat 117.000 personen. Slechts een beperkt deel van de totale bevolkingsgroep, namelijk de hierboven genoemde groep, is betrokken bij vuurwapendelicten. Omtrent de omvang van de recente immigratie van jonge mannen vanuit de Nederlandse Antillen in Nederland zijn geen gedetailleerde gegevens voorhanden. Op basis van cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek blijkt dat de totale

98 Ibid.

140



immigratie (mannen en vrouwen) vanuit de Nederlandse Antillen stijgende is van 7600 personen in 1998, naar 8800 mensen in 1999, naar 10.200 personen in 2000. Een onbekend deel van deze immigratie betreft jonge mannen die in Nederland binnen de gesignaleerde risicocategorie vallen. Een belangrijk probleem bij het schatten van de omvang van deze groep is dat zij waarschijnlijk grotendeels opgaat in andere risicogroepen. Jonge recent geïmmigreerde Antilliaanse mannen zijn in hoge mate betrokken bij de meest risicovolle activiteiten in de drugs- en prostitutiewereld (dealen van harddrugs en pooierswerk). Daarnaast maken zij zich bovengemiddeld schuldig aan overvalcriminaliteit en straatroof. Op basis van de gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek is het helaas onmogelijk om te bepalen in welke mate deze probleemgroep in de laatste jaren naar Nederland is gekomen en welk aantal personen met een vergelijkbare problematiek al langer in Nederland verblijft. Bij benadering kan worden gesteld dat de totale risicogroep enkele tienduizenden personen omvat.

Met deze drie groepen kan worden gesteld dat het grootste deel van de gevallen waarin een vuurwapen wordt aangetroffen, danwel gebruikt wordt gedekt. Tezamen zijn zij immers betrokken bij 80 procent van de vuurwapengerela- teerde delicten en dus beleidsmatig het meest van belang. Een 'natte vinger' schatting van deze markt komt uit op afzetmogelijkheden voor enkele honderd- duizenden vuurwapens. Hoeveel inwoners van Nederland daarnaast een vuur- wapen zouden willen bezitten wanneer die mogelijkheid legaal zou worden geboden is een vraag waarop wij het antwoord schuldig moeten blijven.

10.5 Samenvatting hoofdstuk 10

In dit hoofdstuk is vanuit een aantal invalshoeken de omvang van het illegale vuurwapenbezit in Nederland geschat. Deze methodieken hebben allen hun specifieke voor- en nadelen.

Allereerst is nagegaan welke uitkomsten eerder onderzoek naar de omvang van het illegale vuurwapenbezit in Nederland hebben opgeleverd. Een schatting op basis van uitkomsten van enquêtegegevens uit de Internationale Slachtoffer- enquête komt uit op een aantal van omstreeks 75.000 vuurwapens die in illegaal bezit zijn. Aan de hand van een statistische methode (vangst/hervangst) komen

99 Dit cijfer is gebaseerd op een analyse van registratiegegevens in vier politieregio's.

141



de onderzoekers Van der Heijden en Van Gils tot een schatting van 80.000 vuurwapens. Beide methoden hebben als nadeel dat zij geen (volledig) onder- scheid maken tussen scherpschietende vuurwapens enerzijds en niet-scherp- schietende vuurwapens anderzijds. Deze methodieken zouden dus beiden moe- ten leiden tot een aanzienlijke overschatting van het illegale vuurwapenbezit.

Een derde schattingsmethode is gebaseerd op het aantal inbeslag genomen vuurwapens. Het voordeel van het onderhavige onderzoek is dat enerzijds een zo zorgvuldig mogelijke gegevensverzameling heeft plaatsgevonden met betrek- king tot de inbeslagname. Anderzijds kon ook kwalitatieve informatie worden verzameld om schattingen te kunnen verfijnen, zoals de periode tussen aanschaf en gebruik van het vuurwapen en het aandeel van de vuurwapens dat in grotere partijen werd aangetroffen. Aan de hand van het ervaringsgegeven van de politie dat 10 procent van de illegale vuurwapens op enig moment weer in beslag genomen wordt kan op basis van het feitelijke aantal aangetroffen vuurwapens een inschatting worden gemaakt van de omvang van het illegale vuurwapenbezit. Deze schatting komt uit op 85.000 ­ 125.000 scherpschietende vuurwapens. Deze methodiek heeft als belangrijkste nadeel dat de uitstroom van het illegale bezit, oftewel vuurwapens die defect raken of door de gebruikers zelf worden vernietigd of op een andere manier buiten gebruik worden gesteld, niet goed kan worden meegenomen. Deze schatting kan derhalve eerder als een boven- dan als een ondergrens worden beschouwd.

In dit hoofdstuk is tevens een poging gedaan om in kaart te brengen hoe groot de vuurwapenmarkt feitelijk is. Uit het onderzoek zijn enkele saillante profielen naar voren gekomen van 'werelden' waarbinnen de kans op bezit van een vuur- wapen groot is. Helaas blijkt het op basis van beschikbare statistische infor- matie slechts bij benadering mogelijk om het aantal personen binnen deze werelden te schatten. Teveel gegevens ontbreken echter om tot zinvolle schat- tingen van de omvang van de vuurwapenmarkt te kunnen komen.

142



11
Handel in illegale vuurwapens
in Nederland

11.1 Inleiding

In hoofdstuk komt de vraag aan de orde wat de omvang is van de illegale handel in vuurwapens in Nederland. De vraag hoe de vuurwapens in Nederland terechtkomen is geen onderdeel van de onderzoeksopdracht. Voor een goed begrip van de wijze waarop de binnenlandse handel functioneert is het echter nodig om kort te schetsen hoe vuurwapens naar Nederland worden gesmokkeld. Daarnaast wordt ingegaan op de wijze waarop de vuurwapens worden verhan- deld en wie de handelaars zijn.

Bij de beantwoording van deze vragen dient onderscheid te worden gemaakt tussen drie categorieën vuurwapens, namelijk:
1. Imitatiewapens die geschikt zijn voor be- en afdreiging, bijvoorbeeld plastic speelgoedwapens, veerdrukwapens (balletjespistolen) en gasdruk- wapens.
2. Gas- en alarmwapens, eveneens geschikt voor be- en afdreiging, maar tevens geschikt voor het afschieten van knal- of gaspatronen. 3. Scherpschietende
vuurwapens.

Voorop staat dat in Nederland zelf geen vuurwapens geproduceerd worden die volgens de Wet Wapens en Munitie als illegaal gelden100. Voorts mogen vuur- wapens in Nederland niet worden verkocht tenzij men verlofhouder is, met

100 Afgezien van enkele opmerkelijke stukjes huisvlijt (soms scherpschietend) die door de politie in beslag worden genomen.

143



uitzondering van bepaalde typen alarmwapens. Het gaat hierbij om alarm- pistolen die geen loop hebben, welke soms worden aangeboden door postorder- bedrijven of in winkels verkrijgbaar zijn. Ook natuurgetrouwe kopieën van scherpschietende vuurwapens mochten tot en met 2001 als gasdruk- of alarm- wapen worden verkocht, zij het in afwijkende kleuren zoals rood of groen. Deze wapens werden in sommige gevallen door de eigenaar overgespoten met zwarte of grijze verf, om ze beter voor bedreiging geschikt te maken101. Inmiddels is de Wet Wapens en Munitie aangepast om ook de verkoop van dit type vuurwapens aan banden te leggen. Deze wijziging vloeide met name voort uit het feit dat ook producenten van scherpschietende vuurwapens zijn over- gegaan tot de verkoop van vuurwapens in afwijkende kleuren102.

11.2 'Import' van vuurwapens in Nederland

Het feit dat Nederland geen eigen vuurwapenproductie kent betekent dat het overgrote deel van de in Nederland illegaal gebruikte vuurwapens uit het buitenland afkomstig is. De wijze waarop deze wapens in ons land worden ingevoerd verschilt echter sterk per type vuurwapen. Imitatiewapens, gas- en alarmwapens en scherpschietende vuurwapens leggen verschillende trajecten af, die ook gevolgen hebben voor de wijze waarop deze wapens worden verhan- deld. In het volgende schema wordt dit geïllustreerd.

101 Overigens komt het in incidentele gevallen ook voor dat bedreiging zijn uitgevoerd met een vuurwapen in de kleur rood.
102 In sommige andere EU-landen, waaronder Duitsland, gelden deze restricties voor kleur overigens niet en kunnen dezelfde wapens worden gekocht in kleuren die gebruikelijk zijn voor scherpschietende vuurwapens.

144



Schema 11.1 Overzicht import en verkoop van vuurwapens, gas-, alarm- en imitatiewapens.

Georganiseerde smokkel van scherpe
vuurwapens uit een bronland

`Importeur'

Individuele import

Tussenpersonen Vakantielanden (imitatiewapens)

Diverse landen (scherpe wapens)

Afnemers Duitsland/België (gas- /alarmwapens)

Internet (gas-/alarmwapens en imitatiewapens) Doorverkoop/uitleen

Scherpschietende vuurwapens worden voor het grootste deel op georganiseerde wijze Nederland binnengesmokkeld, althans voor zover uit de verklaringen van aangehouden verdachten kan worden opgemaakt. In het vervolg van dit hoofd- stuk komen we daarop terug. Degenen die verantwoordelijk zijn voor de smokkel leveren de vuurwapens aan handelaren, die vervolgens rechtstreeks of via tussenpersonen zorgen voor de afzet aan de eindgebruikers. Daarnaast wordt een kleiner deel van de scherpe vuurwapens direct vanuit het buitenland geïmporteerd door de eindgebruikers. Dit betekent over het alge- meen dat wapens zelf naar Nederland worden gesmokkeld, bijvoorbeeld vanuit België of Spanje, waar ze zijn gekocht in het criminele circuit of gekregen. Dat laatste werd bijvoorbeeld genoemd door een verdachte van drugssmokkel: hij had het wapen van een Spaanse 'zakenrelatie' gekregen als souvenir. Vuurwapens komen incidenteel ook wel in goederenzendingen ons land

145



binnen103. Een voorbeeld hiervan is een geval waarin een persoon een container met bezittingen ontving van een in de Verenigde Staten overleden familielid, waarin zich ook enkele vuurwapens bleken te bevinden. Een ander voorbeeld betreft een man van Bosnische herkomst, die bij zijn vlucht naar West-Europa een vuurwapen mee was gegeven door een vriend, 'omdat je immers nooit kunt weten wat er gebeurt'. Hij had dit wapen altijd in zijn bezit gehouden, maar er overigens nooit gebruik van hoeven maken. Er was ook geen sprake van eerdere contacten met de Nederlandse politie. Het wapen werd aangetroffen toen het per ongeluk uit een meubelstuk viel tijdens een verhuizing.

Gas en ­alarmwapens en imitatiewapens worden in belangrijke mate door de 'eindgebruikers' zelf aangeschaft in een land waar deze typen wapens vrij mogen worden verkocht. Imitatiewapens worden voor het grootste deel door de gebruikers zelf gekocht in vakantielanden zoals Spanje en Turkije of besteld via het Internet in bijvoorbeeld Groot-Brittannië. Gas-/alarmwapens schaft men met name aan in Duitsland en België, waar dergelijke wapens vrij mogen worden verkocht104. Wanneer het begrip 'binnenlandse handel' wordt opgevat als een netwerk dat de afzet verzorgt van goederen die in partijen in Nederland zijn ingevoerd, is van een substantiële illegale binnenlandse handel in imitatie- wapens en gas-/alarmwapens in Nederland geen sprake. Niettemin worden soms grotere partijen imitatiewapens (30 stuks of meer) aangetroffen. Kermis- sen zijn daarbij de belangrijkste vindplaatsen. De regiopolitie Brabant Zuid- Oost nam in 1999 bijvoorbeeld in totaal 76 imitatiewapens in beslag op de kermis van Eindhoven, op een totaal van 132 geregistreerde imitatiewapens in dat jaar. Ook in andere regio's worden tijdens controles partijen in beslag genomen. 'De jeugd heeft het meteen door wanneer ergens goed lijkende imitatiewapens gewonnen kunnen worden. Ze zijn dan ook in een mum van tijd weg. Kermisexploitanten nemen bewust het risico vanwege de omzet, omdat ze weten hoe populair die dingen zijn. Als we ze controleren weten ze zogenaamd niet dat natuurgetrouwe modellen van vuurwapens in Nederland verboden zijn', aldus een politiefunctionaris.

Imitatiewapens vertegenwoordigen een lage waarde. Plastic imitatiewapens kunnen in Spanje bijvoorbeeld vanaf 10 ­ 25 worden gekocht. Deze wapens worden dan ook niet alleen aangetroffen bij personen die betrokken zijn bij criminele activiteiten, maar bijvoorbeeld ook bij jongeren in de leeftijd van 11

103 Het betreft hier alleen niet georganiseerde smokkel van vuurwapens. Uiteraard maken ook georganiseerde groeperingen gebruik van deze methode. 104 Zie Spapens A.C. en M.Y. Bruinsma: 2002.

146



tot omstreeks 17 jaar, die ze als aantrekkelijk speelgoed beschouwen. Vooral nadat men in de zomer is teruggekeerd van vakantie houdt de politie regelmatig jongeren aan die met zogenaamde balletjespistolen op straat spelen, op verkeersborden schieten, of ze aan vriendjes laten zien. Ook op scholen worden dergelijke pistolen regelmatig in beslag genomen, omdat er mee wordt gespeeld of omdat ze aan medeleerlingen worden getoond. Het komt echter ook voor dat medeleerlingen met dergelijke wapens worden bedreigd, zij het incidenteel. Imitatiewapens worden daarnaast regelmatig (onder elkaar), doorverkocht of weggegeven wanneer het wapen niet meer functioneert105. De 'handel' in dit type wapens is beperkt. Soms vraagt men vrienden of vriendinnen die naar Spanje op vakantie gaan om daar een imitatiewapen te kopen en mee te brengen.

Gas- en alarmwapens zijn in dit verband van een ander kaliber. Om te beginnen vormen deze wapens een tamelijk natuurgetrouwe benadering van een scherp- schietend vuurwapen. Ze zijn bijvoorbeeld van metaal gefabriceerd en zijn qua gewicht vergelijkbaar met een scherpschietend vuurwapen. Voorts bevatten deze wapens een patroonhouder en lijken de patronen (knal of gas) voor de leek behoorlijk veel op scherpe patronen. Deze wapens kunnen op dezelfde wijze worden doorgeladen als een scherpschietend vuurwapen. Door de fabrikanten worden deze wapens dan ook regelmatig aangeprezen als 'natuurgetrouwe kopieën'. Soms worden deze wapens gefabriceerd door firma's die zowel scherpschietende als gas-/alarmwapens maken, vaak ook om economische redenen106. De prijsstelling van deze wapens is dienovereenkomstig hoger. Het goedkoopste gas-/alarmwapen kost ongeveer 100. De prijzen kunnen oplopen tot 300.
Ofschoon het Nederlandse justitiële beleid in sommige gevallen aanzienlijk liberaler is dan in de overige Europese landen is het omgekeerde het geval als het om gas- en alarmwapens gaat. In Duitsland en België, alsmede in vele andere Europese landen, is dit type wapen vrij te koop voor personen van 18 jaar en ouder. De gas- en alarmwapens die in Nederland in beslag worden

105 De meeste pistolen die in deze categorie beslag genomen worden zijn zogenaamde veerdruk- wapens waarmee kleine plastic balletjes kunnen worden afgeschoten. Het mechanisme is doorgaans niet van al te beste kwaliteit en raakt vaak al gauw defect. 106 Sinds het einde van de koude oorlog is enerzijds de markt voor handvuurwapens aanzienlijk kleiner geworden. Anderzijds gaan ook minder wapens verloren omdat er minder 'kleine' oorlogen worden uitgevochten, waarmee de noodzaak tot vervangingsaankopen kleiner is dan voorheen. Veel fabrikanten van vuurwapens zijn daarom ook gas-/alarmwapens in hun aanbod op gaan nemen, die een veel groter commercieel bereik hebben omdat ze in veel landen vrij mogen worden verkocht.

147



genomen zijn dan ook vrijwel zonder uitzondering legaal gekocht in het buitenland. In de grensregio's gebeurt dit vrijwel altijd door de gebruiker zelf. In de regio's die verder van de landsgrens afliggen komt het ook wel voor dat gas- of alarmwapens door anderen zijn gehaald, in 'opdracht' van de gebrui- ker107. Gas-/alarmwapens kunnen overigens ook in Spanje op vakantie worden gekocht door jeugdigen, hoewel zij daarvoor dan een groter bedrag moeten uittrekken. Niettemin komen uit de politieregistratie gevallen naar voren van twaalfjarigen die met een alarmwapen van het Spaanse merk Valtro worden aangetroffen108. Die gevallen kunnen echter worden beschouwd als relatieve uitzonderingen, omdat ouders over het algemeen een plastic speelgoedpistool nog wel acceptabel vinden (en vaak niet weten dat dergelijke wapens in Nederland verboden zijn), maar doorgaans een wapen dat in vrijwel geen enkel opzicht van echt te onderscheiden is toch te ver vinden gaan.

De wijze waarop gas-, alarm- en imitatiewapens in Nederland worden inge- voerd valt op basis van de beschikbare informatie accuraat te beantwoorden. De hamvraag is natuurlijk echter hoe de binnenlandse handel in scherpschietende vuurwapens in Nederland kan worden getypeerd. Deze vraag kan op verschil- lende manieren worden benaderd. Allereerst kan worden beschouwd wat de aangehouden verdachten zelf verklaren over de wijze waarop zij aan het vuur- wapen zijn gekomen. Daartegenover kunnen de feiten uit opsporingsonderzoek worden gezet, in combinatie met de ervaring van politiemensen en de infor- matie uit interviews met gedetineerden.

11.3 Handel in vuurwapens: verklaringen van aangehouden verdach- ten

Verklaringen van aangehouden verdachten over de herkomst van het vuurwapen die tijdens politieverhoren worden afgelegd, worden door de politie meestal niet erg serieus genomen. De gangbare opvatting is dat de aangehouden verdachten daarover een onzinverhaal vertellen109. Op basis van de informatie die later in dit hoofdstuk gepresenteerd wordt hebben zij daarin waarschijnlijk niet geheel

107 Men moet zich daarvan overigens geen al te dramatische voorstellingen maken. Meestal wordt een kennis die toevallig een rijbewijs en auto heeft gevraagd te rijden, bijvoorbeeld omdat degene die het wapen wil kopen te jong is of zelf niet over een vervoermiddel beschikt. 108 Waarbij de ouders vaak nadrukkelijk schoortvoetend met de aankoop akkoord waren gegaan, onder voorwaarde dat hun zoon het wapen nooit mee naar buiten zou nemen. 109 Loof, Y: 1999, pp. 11-12.

148



ongelijk Over het algemeen besteden de verbalisanten in het verhoor van een verdachte die is aangehouden terzake een vuurwapendelict weinig aandacht aan de herkomst van het vuurwapen. Wanneer een verklaring enigszins in de buurt komt van iets wat de verbalisant plausibel voorkomt wordt daarmee al snel genoegen genomen. Het regent dan ook verklaringen waarin het vuurwapen is gekocht van iemand die volgens de gangbare inzichten heel wel betrokken zou kunnen zijn bij vuurwapenhandel, zoals een 'Zuid-Europees uitziend persoon, waarschijnlijk een Joego' of 'een Surinamer die altijd in de Bijlmer rondhangt, in de buurt van een voetbalstadion'. Kenmerkend voor de verklaringen is dat ze niet of nauwelijks controleerbare details bevatten.

Het voordeel van een onderzoek in alle Nederlandse politieregio's is echter dat een totaaloverzicht kan worden verkregen van de gebruikelijke verklaringen die verdachten afleggen omtrent de wijze waarop zij aan het vuurwapen zijn gekomen. Daarmee is nog niet gezegd dat deze verklaringen ook in alle opzich- ten 'waar' zouden zijn. Enerzijds zijn er aspecten waar de verdachte weinig risico loopt met het vertellen van de waarheid, bijvoorbeeld als het gaat om de aankoopsprijs of de periode dat hij het vuurwapen al in bezit had. Gegeven het genoegen waarmee in sommige verklaringen wordt gerept van de wijze waarop is afgepingeld op de vraagprijs en de aanzienlijke consistentie in de genoemde aankoopbedragen, mag worden aangenomen dat de prijzen die worden genoemd aardig waarheidsgetrouw zijn.
Anderzijds zijn er aspecten waar de verdachte waarschijnlijk een weinig plausi- bele verklaring zal afleggen, bijvoorbeeld op vragen over degene die hem het wapen heeft geleverd en waar dit is gebeurd. Deze informatie is niettemin opgenomen in het rapport omdat het niet alleen een goed beeld geeft van de verhalen die de leveranciers kennelijk meegeven aan de afnemers om te vertellen aan de politie in geval van aanhouding, maar ook van hetgeen de verbalisanten kennelijk als een acceptabel verhaal van een verdachte beschou- wen.

149



Tabel 11.2: Aankoopbedrag vuurwapen volgens verklaring verdachte (N = 204).
Bedrag Percentage
1200 3% Nvt, gekregen of geleend 10% Onbekend
22% Totaal
100%

In de tabel is weergegeven wat de aankoopbedragen zijn van scherpschietende vuurwapens. Het merendeel hiervan heeft betrekking op pistolen of revolvers. De tabel laat zien dat het meest genoemde aankoopbedrag tussen de 250 en 700 euro ligt. Het meest genoemde aankoopbedrag is 682 (oftewel 1.500 gulden). Geweren (kogel- of hagelgeweren) zijn naar verhouding goedkoper op de ille- gale markt. Deze vuurwapens worden over het algemeen verkocht voor bedra- gen rond de 227 euro (500 gulden). De verklaring hiervoor is waarschijnlijk dat deze wapens minder gemakkelijk te verbergen of mee te voeren zijn en vanuit die optiek niet erg geschikt om ergens ongezien mee naartoe te nemen. Deze wapens liggen derhalve zowel niet goed in de markt bij personen die een vuur- wapen voor hun eigen veiligheid nodig hebben en het bij zich willen dragen, als bij degenen die er een overval of straatroof willen plegen. Dergelijke wapens worden dan ook vooral aangetroffen in woningen of auto's. Het meest prijzig zijn machinepistolen, die vanaf 1900 (4200 gulden) worden aangetroffen.

Tabel 11.3: Periode dat het vuurwapen in bezit is volgens verklaring verdachte (N = 204).
Percentage 5 jaar 6% Onbekend
52% Totaal
100%

Het grootste deel van de in beslag genomen vuurwapens waarover de verdach- ten een verklaring afleggen, blijkt binnen een jaar na aankoop door de politie te zijn aangetroffen. Het komt relatief minder voor dat een vuurwapen direct

150



voorafgaand aan de inbeslagname (al dan niet in relatie tot crimineel gebruik van het wapen) is gekocht. Wel is 15 procent van de vuurwapens in beslag- genomen binnen drie maanden na aanschaf. Het komt minder vaak voor dat het wapen al langer dan vijf jaar in bezit is voordat het wordt gebruikt of aan- getroffen.

De volgende tabellen bieden een overzicht van de gemeente en de lokatie waar de aangehouden verdachte volgens zijn verklaring het vuurwapen heeft gekocht. Deze gegevens bieden slechts in beperkte mate inzicht in de werkelijke plaatsen waar de vuurwapens zijn verkregen, maar laten vooral zien met welke verkla- ring in de politieverhoren wordt volstaan.

Tabel 11.4 Gemeente waar het wapen is gekocht volgens verklaring verdachte (N = 204).
Percentage
Amsterdam
15% Antwerpen

5% Rotterdam

8% Utrecht

5% Den Haag 5% Andere gemeente in Nederland 25% Andere gemeente in België 9% Anders Buitenland 6% Nvt, gekregen of geleend 10% Onbekend
12% Totaal
100%

De tabel laat zien dat de grote steden, met inbegrip van Antwerpen, in 38 procent van de gevallen worden genoemd als de plaats waar het vuurwapen is gekocht. Amsterdam neemt daarbij de belangrijkste positie in. Tot slot kan worden geconstateerd dat 20 procent van de vuurwapens door de gebruiker zelf is aangeschaft in het buitenland. Of aan de gegevens in de tabel vergaande conclusies verbonden kunnen worden is overigens de vraag. Het lijkt er ook op dat steden als Amsterdam of Antwerpen vooral worden genoemd om een 'sociaal wenselijke' verklaring af te leggen aan de politie, oftewel een plaats te noemen die op voorhand niet ongeloofwaardig klinkt. Het noemen van een klein dorp op het platteland zal ongetwijfeld nadere vragen oproepen bij een verbalisant, terwijl een grote stad dat niet doet.

151



Tabel 11.5: Lokatie waar het wapen is gekocht volgens verklaring verdachte (N= 204).
Percentage Automarkt, vrije markt of beurs 8% Op straat 11% Horecagelegenheid
31% Feest
1% Woonwagenkamp
1% Legaal gekocht wapenhandel 4% Anders
3% Nvt. Gekregen of geleend 10% Onbekend
42% Totaal
100%

Het merendeel van de vuurwapens is gekocht in een horecagelegenheid, waarbij ook hier de mogelijkheid dat de verdachten daarover een onbetrouwbare verkla- ring afleggen niet ondenkbeeldig is. Uit opsporingsonderzoek blijkt dat horeca- gelegenheden vooral dienstdoen als plaatsen waar over de aanschaf en prijzen onderhandeld wordt, of waar simpelweg wordt afgesproken om elkaar te ont- moeten. Daarnaast wordt de verkoop op straat of op een auto- vrije of andere markt regelmatiger genoemd dan andere mogelijkheden. 4 procent van de aan- gehouden verdachten zegt het wapen te hebben gekocht bij een legale wapen- handelaar. Daarbij gaat het echter zonder uitzondering om wapenhandelaars die in het buitenland gevestigd zijn. Genoemd worden België en Tsjechië. Met name de lokaties die in de verklaringen worden genoemd kunnen over het algemeen als relatief onbetrouwbaar worden beschouwd. In de volgende para- graaf worden hier de feiten tegenover gezet zoals die uit opsporingsonderzoek naar voren komen.

11.4 Handel in vuurwapens: informatie uit opsporingsonderzoek

Op basis van informatie uit opsporingsonderzoek kan aan één beeld vrijwel direct een eind worden gemaakt, namelijk dat vuurwapens gemakkelijk ver- krijgbaar zouden zijn voor willekeurige personen die er een zouden willen aan- schaffen. Verhalen uit daderverklaringen dat vuurwapens zo maar op straat te koop aangeboden zouden worden, of dat zij na iemand (een zwerver, junk, taxichauffeur, portier, et cetera) te hebben aangesproken zonder poespas in contact werden gebracht met een wapenhandelaar die direct een vuurwapen kon leveren, kunnen gevoeglijk naar het rijk der fabelen worden verwezen.

152



Uit de beschikbare feiten, die worden gesteund door de kennis van praktijk- deskundigen en de interviews met gedetineerden, blijkt wel dat het voor perso- nen in bepaalde criminele kringen relatief eenvoudig is om aan vuurwapens te komen. Dit is echter alleen dan mogelijk wanneer de koper bekend is in het criminele circuit en door de wapenleverancier wordt vertrouwd. In de meeste gevallen worden de vuurwapens dan ook gewoon bij de handelaar thuis opge- haald. Waarom risico lopen in een openbare gelegenheid? Bovendien wil de afnemer uiteraard wel zeker weten dat de leverancier goede kwaliteit materiaal levert110. Bepaalde horecagelegenheden zijn wel populair als lokaties aar de handelaar of zijn tussenpersoon en de koper afspreken om elkaar te ontmoeten. Ofschoon dit over het algemeen lokaties zijn die een zekere populariteit in het milieu genieten zijn ze echter ook niet te beschouwen als 'hot-spots' van waar- uit op grote schaal wordt gehandeld en waar voorraden vuurwapens zouden liggen opgeslagen.

Bij de illegale handel in scherpschietende vuurwapens kan onderscheid gemaakt worden in drie 'schillen' tussen de vuurwapenhandelaar en zijn afnemers. Deze kunnen worden omschreven als de:

* 'Inner circle' van personen die in het criminele circuit actief zijn en bin- dingen onderhouden met de feitelijke importeur van de vuurwapens.
* 'Outer circle' van personen die in het criminele circuit actief zijn en bindingen onderhouden met degenen die als tussenpersonen optreden voor de importeur.

* De 'periferie' van personen die geen directe relaties onderhouden met het criminele circuit of personen in de 'outer circle'.

In het volgende schema is dit geïllustreerd.

110 Hoewel de regelmatige afnemer soms zoveel vertrouwen heeft in zijn leverancier dat hij er zonder meer vanuit gaat dat het goed zit, zo blijkt uit interviews met gedetineerden.

153



Schema 11.6: Verkrijgbaarheid van vuurwapens.

`Periferie': geen directe banden met het Vuurwapens criminele circuit moeilijk of niet
verkrijgbaar

`Inner circle'
Criminele circuit

Handelaar `Outer circle' Personen met vuurwapens criminele bindingen (bekenden)

Eenvoudige Vuurwapens verkrijgbaarheid verkrijgbaar via vuurwapens tussenpersoon

Voor de eerstgenoemde groep, in de 'inner circle' is het verkrijgen van een vuurwapen een eenvoudige zaak. Zij kunnen direct bij de importeur terecht, die hen kent en vertrouwt. Vervolgens is er een aantal tussenpersonen die vuur- wapens verkopen in opdracht van de importeur (en er uiteraard zelf ook een zekere winst aan overhouden). De afnemers zijn eveneens personen die actief zijn in het criminele circuit en bekend zijn in het 'milieu'. Voor degenen die zich in de periferie bevinden is het aanzienlijk moeilijker een vuurwapen te verkrijgen. Wanneer zij over bindingen beschikken met personen die op hun beurt de tussenpersonen kennen is de verkrijgbaarheid van een vuurwapen niet uit te sluiten. Naarmate men echter verder van het criminele milieu verwijderd raakt is het in de praktijk nagenoeg onmogelijk om een scherpschietend vuur- wapen te verkrijgen in het illegale circuit en is men aangewezen op de aankoop van een gas- of alarmwapen, danwel een imitatiepistool. Daarmee is niet gezegd dat iemand die niet actief is in het criminele circuit geen illegaal scherp- schietend vuurwapen zou kunnen verkrijgen. Daarvoor zal hij of zij echter wel meer moeite moeten doen en het vertrouwen moeten winnen van iemand die in

154



staat is contact te leggen met een tussenpersoon. 'Ook jij kunt gemakkelijk aan een vuurwapen komen, als je maar het goede verhaal vertelt', zo kregen de onderzoekers als advies mee van personen die het weten kunnen.

Wanneer alle beschikbare informatie met elkaar in verband wordt gebracht kan worden vastgesteld dat de import van vuurwapens met name in handen is van autochtone Nederlanders, Joegoslaven en Turkse groeperingen. Als tussen- personen treden vaak Marokkanen en Surinamers op. Uit informatie van de politie blijkt dat de vuurwapenhandel veelal wordt uitgevoerd door groepen met een lage organisatiegraad. Enerzijds worden grotere partijen (100 - 200 vuur- wapens) in delen naar ons land gesmokkeld om vervolgens te worden afgezet. De verkoop kan plaatsvinden door tussenpersonen die in het hele land gevestigd kunnen zijn. Anderzijds worden kleinere partijen 'op bestelling' geïmporteerd.

In het volgende schema is een voorbeeld weergegeven van de werking van een distributienetwerk, zoals dat in een onderzoek dat is verricht door de regio- politie Amsterdam-Amstelland naar voren is gekomen. Het betreft het onder- zoek Route66, dat in 1999 werd afgerond en betrekking had op vuurwapen- smokkel vanuit Slovenië naar Nederland. In totaal werden bij diverse zoekingen 89 vuurwapens in beslag genomen en 10 verdachten aangehouden.

155



Schema 11.7: Voorbeeld van een distributienetwerk.

Leverancier vuurwapens

Slovenië

`Importeur' vuurwapens Doorlevering 1 Amsterdam `kleinhandel'

Bewaarplaatsen vuurwapens Amsterdam in Amsterdam

Rotterdam Doorlevering 2 `kleinhandel' Directe levering aan criminele groeperingen Weert Groepering Amsterdam min. 10 vuurwapens

Eindgebruikers Eindgebruikers - inbraak
- autodiefstal min. 15 personen - geweld (liquidatie)

De vereenvoudigde weergave in het schema laat zien dat de centrale figuur in het netwerk, de 'importeur' vuurwapens verkrijgt vanuit het voormalige Joego- slavië. De importeur opereert vanuit Amsterdam waar de vuurwapens worden afgeleverd en opgeslagen in diverse bewaarplaatsen. De vuurwapenhandelaar levert in de eerste plaats direct wapens aan diverse criminele groeperingen. Deze zijn op zichzelf onderwerp van onderzoek door tenminste zes recherche- teams, in Amsterdam-Amstelland en andere politieregio's. Zij houden zich onder andere bezig met inbraak, autodiefstal en geweldscriminaliteit, waar- onder liquidaties. Deze groeperingen vormen een deel van de 'inner circle' van de vuurwapenhandelaar. In de tweede plaats bestaat die inner circle uit een aantal 'kleinhandelaren'. Twee daarvan zijn in Amsterdam zelf actief, twee anderen in Rotterdam en Weert. De Amsterdamse groepering is in het onder- zoek nader in kaart gebracht en bleek op haar beurt vuurwapens te leveren aan tenminste 15 personen. Deze eindgebruikers kunnen worden beschouwd als onderdeel van de 'outer circle' van de vuurwapenhandelaar.

156



De belangrijkste 'importeurs' bevinden zich op het criminele middenniveau. Zij kunnen dan niet worden beschouwd als spinnen in het web van grote criminele organisaties, maar onderhouden daarmee wel banden. Het beschreven voor- beeld is exemplarisch voor de opzet en werkwijze van importeurs die (relatief) zelfstandig een kleinschalig smokkel- en distributienetwerkje runnen. Een an- dere mogelijkheid is dat personen die zich vooral richten op andere criminele activiteiten (zoals drugshandel), de handel in vuurwapens 'erbij' doen. Dit gebeurt met name uit overwegingen van status. Buiten de meer gearriveerde vuurwapenhandelaren zijn ook kleinere importeurs actief, die bijvoorbeeld partijtjes van 5 à 10 vuurwapens smokkelen en zelf voor de afzet en distributie zorgen. Zij beschikken wel over contacten in een land waar vuurwapens kunnen worden verkregen, maar genieten nog niet het vertrouwen van de leveranciers dat zij in staat zijn grotere hoeveelheden zonder al te veel risico af te zetten. Zij kunnen overigens wel 'doorgroeien' tot grotere handelaars.

De logistiek van de handel in vuurwapens is relatief eenvoudig. De contacten met eventuele afnemers worden doorgaans gelegd door tussenpersonen. Zoals in het voorbeeld Route66 is het ook mogelijk dat de importeur zelf over een 'vriendenkring' beschikt die hij voldoende vertrouwt om er rechtstreeks aan te leveren. Het werken met tussenpersonen beperkt de risico's voor de importeur. Tussenpersonen maken gebruik van hun eigen netwerk om vuurwapens af te zetten. Zij hoeven ook niet in dezelfde stad te wonen als de importeur. Wanneer de tussenpersoon een potentiële koper gevonden heeft zorgt de importeur ervoor dat het vuurwapen uit zijn opslagplaats wordt gehaald. De koper krijgt alleen de tussenpersoon te zien. Deze is er ook voor verantwoor- delijk dat de klant betaalt.

11.5 De mogelijke rol van de legale Nederlandse wapenhandel

Een punt van aandacht dat in de discussie over illegale vuurwapens met regelmaat de kop opsteekt is de mogelijke betrokkenheid van de legale wapen- handel bij de verkoop van vuurwapens aan het criminele circuit. In deze paragraaf gaan we hierop beknopt in. Deze paragraaf beperkt zich nadrukkelijk tot mogelijke betrokkenheid van legale vuurwapenhandelaren in Nederland (erkenninghouders), bij de verkoop van wapens aan niet-verlofhouders. Aan de mogelijkheid dat legale wapenhandelaren betrokken zijn bij het zogenaamde 'zwartwassen' van vuurwapens om die naar een onbekende bestemming te laten

157



verdwijnen wordt in dit rapport geen aandacht besteed111. Naast de erkenning- houders dient ook aandacht te worden besteed aan de mogelijkheid dat crimi- nele elementen lid worden van een schietvereniging of in de gelegenheid worden gesteld op legale schietbanen te oefenen. Nederland telt volgens beschikbare gegevens 310 erkenninghouders en ongeveer 80.000 legale vuur- wapenbezitters112. Deze kunnen ieder voor zich meerdere vuurwapens in bezit hebben. Van deze erkenninghouders is slechts een veertigtal full-time actief. De anderen zijn voor hun broodwinning niet afhankelijk van de handel in vuur- wapens. Hetzelfde werd geconstateerd in onderzoek door de FIOD. Een inven- tarisatie van de legale Nederlandse wapenhandel levert vooral een beeld op van kleinschaligheid.

De verwevenheid tussen het legale en illegale circuit kan zich op verschillende manieren manifesteren, namelijk:

* de directe verkoop van vuurwapens door legale wapenhandelaren aan niet- verlofhouders;

* diefstal van vuurwapens bij erkenninghouders of verlofhouders;
* verkoop van munitie aan niet-verlofhouders;
* verkoop van toebehoren bij vuurwapens waarvoor geen vergunning nodig is aan personen die zich bezighouden met criminele activiteiten;
* beschikbaar stellen van faciliteiten aan criminele elementen door schiet- verenigingen.

De directe verkoop van vuurwapens door erkenninghouders aan het criminele circuit wordt door alle Nederlandse praktijkdeskundigen als nihil beschouwd. Erkenninghouders geven aan wel benaderd te worden met die vraag, maar dat het daarbij niet gaat om personen uit het criminele circuit. De gangbare opvat- ting is dat criminelen zich niet tot de legale handel hoeven te wenden omdat zij op andere manieren vrij eenvoudig aan een illegaal vuurwapen kunnen komen. Diefstal van vuurwapens bij erkenninghouders en verlofhouders komt voor. Volgens sommige praktijkdeskundigen zou het hierbij zelfs kunnen gaan om aanzienlijke aantallen vuurwapens. Het zicht daarop ontbreekt omdat er geen centrale registratie van wordt bijgehouden. Uit het onderhavige onderzoek komt naar voren dat het om gemiddeld enkele tientallen vuurwapens per jaar gaat. Daarnaast hebben zich in de afgelopen jaren echter ook enkele grootschalige

111 Een en ander komt wel aan de orde in Spapens A.C. en M.Y. Bruinsma, 2002. 112 Verduin P., Het illegaal maken van vuurwapens en munitie, afstudeerscriptie TU Twente, januari 1999.

158



inbraken bij erkenninghouders voorgedaan, waarvan vuurwapens naderhand in het criminele circuit zijn opgedoken.
De verkoop van munitie wordt iets nadrukkelijker door praktijkdeskundigen in verband gebracht met de legale vuurwapenhandel. Sommigen beschouwen het als opvallend dat in het criminele circuit met name de munitie schaars lijkt te zijn die niet tot de gangbare kalibers behoort welke in de sportschutterij worden gebruikt. Ook wordt het door praktijkdeskundigen van de politie vrij gemak- kelijk geacht om patronen in het zwarte circuit te laten verdwijnen. Anderzijds kunnen ook verlofhouders vrij gemakkelijk aanzienlijke hoeveelheden munitie verkrijgen. Wanneer een klein aantal van hen munitie doorlevert aan het illegale circuit kan daarmee reeds in een deel van de behoefte worden voorzien. Tot slot lijkt een deel van de munitie binnen Nederland zelf te worden geprodu- ceerd. In de regio Haaglanden werd in 1999 bij een huiszoeking bijvoorbeeld een groot aantal patronen, hulzen en kruit aangetroffen, kennelijk in relatie tot een illegaal munitiefabriekje.
De verkoop van legale toebehoren bij vuurwapens aan criminelen speelt volgens geïnterviewden wel een rol van betekenis. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om personen die op zoek zijn naar passende holsters of greepplaten. Voor de handelaar is het vaak meteen duidelijk dat het om personen uit het illegale circuit gaat, omdat zij doorgaans weinig kennis van zaken hebben over vuur- wapens. 'De illegale gebruiker beschouwt een vuurwapen enkel als een stuk gereedschap om te bereiken wat hij wil. Ze hebben verder geen enkele fascinatie voor vuurwapens', aldus een geïnterviewde legale wapenhandelaar. Niet-registratieplichtige voorwerpen zoals bijvoorbeeld holsters worden overi- gens, zij het enigszins schoorvoetend, gewoon verkocht aan klanten ook al heeft de handelaar twijfels over het gebruik dat de koper kennelijk wil maken van de betreffende goederen. Op grond van de vigerende wetgeving kan de verkoop niet geweigerd worden.
Tot slot is de rol van schietverenigingen een aandachtspunt als het gaat om de mogelijke verwevenheid tussen het legale en illegale circuit. Hier komt een enigszins dubbel beeld uit het onderzoek naar voren. Enerzijds wordt door betrokkenen bij de schietsport gesteld dat de sociale controle binnen vereni- gingen te groot is om ze aantrekkelijk te maken voor criminele elementen, aangenomen dat zij staat zijn een bewijs van goed gedrag te overleggen om überhaupt lid te kunnen worden. Anderzijds kunnen commerciële schietbanen wel een aantrekkelijke oefenplaats vormen voor illegale vuurwapenbezitters. Deze bieden wel de anonimiteit waaraan de illegale bezitter behoefte heeft en er is geen controle op waarmee uiteindelijk wordt geschoten. De politie beschikt over informatie dat op tenminste één commerciële schietbaan door de eigenaar

159



personen uit het criminele circuit in de gelegenheid werden gesteld om vuurwapens, waaronder automatische wapens, uit te proberen.

11.6 Omvang van de binnenlandse handel

Bij de schatting van de omvang van de binnenlandse handel in handvuurwapens dient onderscheid te worden gemaakt tussen scherpschietende vuurwapens, gas- /alarmwapens en imitatiewapens. De voorafgaande schets maakt inzichtelijk dat de beide laatstgenoemde categorieën van handvuurwapens door de 'eindgebrui- kers' over het algemeen direct worden gekocht in de landen waar dergelijke wapens vrij verkrijgbaar zijn, of via het Internet worden besteld. Wanneer van georganiseerde handel in imitatiewapens al sprake is, blijft deze beperkt tot (incidentele) gevallen waarin kermisexploitanten dergelijke wapens als te win- nen prijs aanbieden. De politie voert daarop echter regelmatig controles uit. Het blijft uiteraard altijd mogelijk dat anderen dan de eindgebruiker van het vuur- wapen dit ophalen (bijvoorbeeld in Duitsland) of dat vriendjes die op vakantie gaan naar bijvoorbeeld Spanje gevraagd wordt een imitatiewapen mee te brengen. Ook kunnen dergelijke vuurwapens aan elkaar worden doorverkocht.

De handel in handvuurwapens, voor zover die betrekking heeft op Nederland, blijft dus beperkt tot scherpschietende vuurwapens. Schattingen van de omvang van de handel hebben dan ook betrekking op deze categorie. 'Handel' moet daarbij in de eerste plaats worden onderscheiden van vuurwapens die op een andere wijze in illegaal bezit zijn gekomen. Het is uiteraard ook mogelijk dat de verdachten de vuurwapens in een ander land hebben gekocht, of dat zij het wapen hebben gekregen (bijvoorbeeld uit nalatenschap). Naar schatting 10 ­ 20 procent van de vuurwapens komt op deze wijze in het bezit van de betrokkenen, althans voor zover verklaringen van verdachten daaromtrent betrouwbaar kunnen worden geacht. Een ander deel van de vuurwapens komt daarnaast via diefstal in het bezit van de betrokkene. Een voorbeeld daarvan zijn vuurwapens van legale bezitters die bij inbraken worden ontvreemd. Op grond van de inventarisatie van registratiegegevens van de politie kan (voorzichtig) worden geschat dat jaarlijks een honderdtal vuurwapens op deze wijze in het criminele circuit verdwijnt. Incidenteel wordt ook ingebroken bij legale vuurwapen- handelaars.

De conclusie die hieruit kan worden getrokken is dat de meerderheid van de handvuurwapens die in Nederland illegaal worden verhandeld, door middel van

160



smokkel naar ons land is gekomen. Uit onderzoek dat is uitgevoerd naar de werkwijze van criminele groeperingen die zich met de smokkel bezighouden blijkt bovendien dat zij geen grote voorraden aanleggen. De vuurwapens wor- den in partijen van 100- 200 stuks aangekocht in een bronland en vervolgens in partijen naar Nederland gesmokkeld, danwel in kleine hoeveelheden (5 à 10 stuks) naar Nederland gehaald, op een wijze die doet denken aan 'just-in-time' levering. Deze constateringen zijn gedaan in een onderzoek naar de smokkel van handvuurwapens vanuit voormalige Oostbloklanden. Aangenomen moet worden dat de werkwijze van criminele groeperingen die zich bezighouden met de smokkel van vuurwapens vanuit andere landen vergelijkbaar is113. Om deze reden biedt een omvangschatting van de smokkel van handvuurwapens naar Nederland ook een redelijke benadering van de hoeveelheid handvuurwapens welke jaarlijks wordt verhandeld. Spapens en Bruinsma (2002) constateren aan de hand van inbeslagnamegegevens en de aard en werkwijze van dadergroepen dat tussen de 10.000 en 20.000 handvuurwapens per jaar op georganiseerde wijze naar Nederland gesmokkeld worden114. Deze schatting staat ongeveer gelijk aan de omvang van georganiseerde handel in handvuurwapens.

Daarnaast wordt een deel van de vuurwapens door de gebruikers zelf in het buitenland aangekocht en naar Nederland gebracht, of op een andere wijze verkregen, zoals hiervoor beschreven. Tot slot wordt een deel van de vuur- wapens in Nederland zelf weer doorverkocht. In hoofdstuk 10 is op basis van informatie over in beslag genomen vuurwapens geschat dat in totaal 20.000 tot 25.000 vuurwapens per jaar in handen komen van een 'nieuwe eigenaar' in Nederland. Dit aantal is inclusief vuurwapens die binnen Nederland worden doorverkocht, weggegeven of uitgeleend.

113 Onderzoek naar de smokkel van handvuurwapens naar Nederland vanuit andere dan voormalige Oostbloklanden was niet in de opdracht vervat. 114 In de eerste druk van het rapport 'Smokkel van handvuurwapens vanuit voormalige Oostblok- landen naar Nederland (mei 2002) is deze schatting bepaald op 9.000 ­ 18.000 exemplaren per jaar. Informatie die aanvullend kon worden verkregen heeft ertoe geleid dat deze schatting is bijgesteld naar 10.000 - 20.000 illegale vuurwapens per jaar. In herdrukken van het desbetref- fende rapport wordt het nieuwe cijfer vermeld.

161



11.7 Samenvatting hoofdstuk 11

De belangrijkste bevindingen van het hoofdstuk 'Handel in illegale vuurwapens in Nederland' zijn:


* Scherpschietende vuurwapens worden enerzijds georganiseerd naar Neder- land gesmokkeld en anderzijds door de gebruikers zelf vanuit het buiten- land naar Nederland gebracht. Gas- en alarmwapens worden vooral (legaal) door de gebruikers gekocht in Duitsland en België. Imitatiewapens worden legaal gekocht in vakantielanden als Spanje en Turkije of besteld via het Internet.


* De prijs van een scherpschietend vuistvuurwapen (pistool of revolver) bedraagt gemiddeld 682,- (1.500 gulden). Geweren zijn gemiddeld goedkoper ( 220). Automatische wapens zijn naar verhouding het meest prijzig (vanaf 1.900).


* Vuurwapens die door de politie in beslag worden genomen zijn doorgaans relatief kort in het bezit van de verdachte. 60 procent wordt binnen een jaar na aanschaf aangetroffen. Slechts 12 procent is langer dan vijf jaar in het bezit geweest van de verdachte.


* Over de gemeente of de lokatie waar het vuurwapen verkregen is worden doorgaans geen betrouwbare verklaringen afgelegd. Het meest genoemd zijn de grote steden (met name Amsterdam). De meest genoemde lokatie is een horecagelegenheid.


* Uit opsporingsonderzoek dat is uitgevoerd door de politie en uit inter- views met gedetineerden blijkt dat vuurwapens binnen het criminele cir- cuit vrijwel alleen worden geleverd aan bekenden. Vertrouwde afnemers in het criminele circuit ('inner circle') kunnen direct een beroep doen op 'importeurs' van vuurwapens. Anderen die bekend zijn in het criminele circuit ('outer circle') worden bediend via tussenpersonen of tussenhande- laren. Voor een persoon buiten het criminele circuit is het moeilijk om via in Nederland actieve illegale vuurwapenhandelaren een scherpschietend vuurwapen te verkrijgen.

162




* De levering van de vuurwapens vindt doorgaans plaats bij de handelaar of de afnemer thuis. Openbare gelegenheden worden in de praktijk gemeden, of fungeren hooguit als ontmoetingsplaats.


* De legale Nederlandse vuurwapenhandel speelt niet of nauwelijks een rol met betrekking tot de handel in illegale handvuurwapens. Wel maken personen in het criminele circuit gebruik van de legale vuurwapenhandel voor de aankoop van (niet-vergunningplichtige) accessoires, zoals bijvoor- beeld holsters.


* Voor betrokkenheid van de sportschutterij bij illegale activiteiten, bijvoor- beeld doordat criminele elementen lid zijn van een schietvereniging, zijn eveneens geen harde aanwijzingen gevonden. Wel is in tenminste één geval sprake geweest van een eigenaar van een commerciële schietbaan die criminele elementen de gelegenheid gaf te 'oefenen' met automatische wapens. Bij dezelfde schietbaan werden ook andere onregelmatigheden geconstateerd bij controles.


* De handel in handvuurwapens beperkt zich grotendeels tot scherpschie- tende vuurwapens. De georganiseerde handel in Nederland betreft vuur- wapens die door criminele groeperingen hier naartoe zijn gesmokkeld. Per jaar gaat het om 10.000 ­ 20.000 vuurwapens per jaar. Daarnaast worden vuurwapens door de gebruikers zelf naar ons land gebracht, of onderling doorverkocht. Het totale aantal illegale vuurwapens dat jaarlijks een nieuwe eigenaar krijgt wordt geschat op 20.000 ­ 25.000 stuks.


* Gas- en alarmwapens en imitatiewapens kunnen in verschillende landen legaal worden gekocht. Doorgaans kopen de gebruikers deze wapens zelf. De mate waarin dit gebeurt kan op basis van de beschikbare gegevens niet worden geschat.

163



164



12

Beantwoording van de onderzoeksvragen

12.1 Inleiding

In het onderzoek zijn twee typen onderzoeksvragen aan de orde gesteld met betrekking tot vuurwapencriminaliteit. In de eerste plaats is door het ministerie van justitie gevraagd om schattingen van de omvang van het illegale vuurwapengebruik, het ­bezit en de binnenlandse handel in Nederland. Ten tweede hadden de onderzoeksvragen betrekking op de typering van gebruikers, bezitters en handelaars in vuurwapens. Dit onderzoeksrapport valt daarmee in twee delen uiteen: een deel waarin cijfermatige informatie omtrent het gebruik van, het bezit en de handel in illegale handvuurwapens centraal staat, betreffende de jaren 1998 ­ 2000 en een deel waarin beschrijvingen van de achtergrond van vuurwapenbezitters, gebruikers, alsmede de werkwijze van illegale handelaars in vuurwapens centraal staan.

12.2 Schattingen van omvang illegaal vuurwapenbezit, -gebruik en
-handel

Schatting van het illegale vuurwapengebruik
Als basis voor een schatting van het illegale vuurwapengebruik is uitgegaan van de feitelijke, door de politie geregistreerde schietincidenten. Aangezien op lan- delijk niveau geen dekkende registratie van schietincidenten voorhanden is over de jaren 1998 ­ 2000, diende te worden teruggegrepen op de basisregistraties van de 25 regiokorpsen. Alleen de oorspronkelijk geregistreerde gegevens

165



bevatten nadere details over de aard van het schietincident en de aangehouden verdachten. De Nederlandse politie maakt gebruik van drie verschillende syste- men: BPS (19 regio's), Xpol (5 regio's) en Genesys (1 regio). Deze informatie- basis kent een wisselende mate van compleetheid:

* 5 regiokorpsen beschikken over een complete, afzonderlijke registratie van de schietincidenten in de regio. Deze wordt bijgehouden door mede- werkers van het Regionale Bureau Wapens en Munitie (of een vergelijk- bare afdeling)

* 16 van de overblijvende regiokorpsen maken gebruik van het systeem BPS. Dit systeem is relatief snel te raadplegen. Het belangrijkste probleem is dat vuurwapenincidenten over vele categorieën verspreid worden geregistreerd en derhalve niet compleet in kaart gebracht kunnen worden. In deze regio's kon 70 procent van het totale aantal incidenten worden achterhaald.

* De resterende vijf regiokorpsen hanteren het systeem Xpol. Dit systeem bleek te ontoegankelijk voor een inhoudelijke inventarisatie van schietinci- denten. In de betrokken regio's is teruggegrepen op HKS-gegevens. In principe bieden deze een goed overzicht van het aantal schietincidenten. Uitzondering hierop is de regio Amsterdam-Amstelland, waar incidenten waarbij geen verdachte is aangehouden niet in HKS worden vastgelegd.
* De politieregio Flevoland, welke eveneens Xpol hanteert, bleek helaas niet in staat HKS-gegevens aan te leveren. Op basis van Xpol is in deze regio alleen een totaaloverzicht gemaakt van het aantal vuurwapen- incidenten.

* Uit de regio Friesland kon op geen van bovenstaande manieren betrouwbare informatie worden verkregen.

Op basis van deze informatie kan het aantal schietincidenten met een redelijke mate van nauwkeurigheid worden geschat. Allereerst is een schatting gemaakt op basis van de ontbrekende gegevens. Een tweede schattingsmogelijkheid wordt geboden door de regio's die complete informatie hebben aangeleverd. Op grond kan het aantal schietincidenten in Nederland in de jaren 1998 ­ 2000 als volgt worden geschat. Het gaat hierbij zowel om incidenten waar gebruik is gemaakt van een scherpschietend vuurwapen, als om gevallen waarin het een gas-, alarm- of imitatiewapen betrof.

166



Tabel 12.1: Geschat aantal vuurwapenincidenten in Nederland, 1998 ­ 2000. Vuurwapenincidenten 1998 4.881
1999 5.155
2000 4.617

Op basis van de beschikbare informatie kan worden geschat dat in Nederland in 1998 in totaal 4.881 vuurwapenincidenten plaatsvonden. In 1999 is sprake van een stijging naar 5.155 incidenten. Dit aantal daalt in het jaar 2000 echter weer, namelijk naar 4.617 voorvallen.

Schatting van het illegale vuurwapenbezit
De tweede onderzoeksvraag betreft de omvang van het illegale vuurwapenbezit. Het gaat hier om een slachtofferloos delict. De politie heeft slechts zicht op een beperkt deel van het illegale vuurwapenbezit. Dit betekent dat schattingen van de omvang van de problematiek onderhevig zijn aan grote betrouwbaarheids- marges.
De belangrijkste feitelijke indicator voor illegaal vuurwapenbezit is het aantal in beslag genomen illegale vuurwapens. Helaas zijn over de jaren 1998 ­ 2000 geen landelijke gegevens beschikbaar over het aantal inbeslagnames. Derhalve diende eerst het aantal in beslag genomen illegale handvuurwapens zo goed mogelijk in kaart te worden gebracht door middel van eigen onderzoek. Registratiegegevens van de individuele regiokorpsen zijn opgevraagd en geana- lyseerd. Ook hier is het beeld dat een klein aantal korpsen (6 in 2000) beschikt over volledige en betrouwbare informatie. Bij de overige korpsen is sprake van een wisselende kwaliteit van de registratie van scherpschietende vuurwapens. In de meeste andere regio's is de kwaliteit van de registratie als redelijk te beschouwen, maar de volledigheid is daar afhankelijk van de discipline van de individuele verbalisanten. In sommige regio's is die als matig te kwalificeren. Al met al kan de vraag hoeveel handvuurwapens in beslag worden genomen echter met een redelijke mate van betrouwbaarheid worden beantwoord.

De omvang van het illegale vuurwapenbezit is in het onderhavige onderzoek op drie manieren in kaart gebracht. Allereerst zijn uitkomsten van eerder onder- zoek geïnventariseerd. Het gaat daarbij om omvangschattingen op basis van de Internationale Slachtofferenquête, waarin de vraag is gesteld of in een huis- houden een vuurwapen voorhanden is en om de 'vangst/hervangstmethode', een statistische methodiek welke de totale omvang van het bezit schat op basis van het aantal feitelijke waarnemingen van vuurwapenbezit. Deze methodiek is

167



afkomstig uit de biologie, waar zij wordt gehanteerd om de omvang van populaties van dieren te schatten. In de tweede plaats is op basis van het aantal inbeslag genomen illegale vuurwapens geschat hoe groot het aantal niet- aangetroffen vuurwapens is. Deze schatting is gebaseerd op het gegeven dat gemiddeld 10 procent van alle illegale handvuurwapens op enig moment weer in beslag genomen wordt door de politie. Ten derde is getracht de omvang van de totale 'markt' voor illegale handvuurwapens geschat. Dit is gebeurd door de aangehouden verdachten te typeren in risicocategorieën en de omvang daarvan (in aantallen personen) zo goed mogelijk na te gaan. Een voorzichtige schatting is dat de omvang van de potentiële Nederlandse markt voor vuurwapens enkele honderdduizenden exemplaren bedraagt. Deze schatting is echter voorshands nog aan zodanig veel onbekenden onderhevig dat geen zinvolle schatting mogelijk is.

Voor schattingen van vuurwapenbezit geldt dat de betrouwbaarheid niet kan worden afgemeten aan een feitelijk referentiekader. Wel is vergelijking moge- lijk van verschillende methoden. Schattingen op basis van de internationale slachtofferenquête uit 1996 komen uit op een aantal van 75.000 vuurwapens. Daarbij kan echter geen goed onderscheid worden gemaakt tussen scherpschie- tende vuurwapens en gas- en alarmwapens. Voorts is het maar de vraag of de gebruikte methodiek (een telefonisch interview) een betrouwbaar beeld op- levert. Een tweede methodiek is de zogenaamde vangst-/hervangstschatting. Het betreft daarbij een statistische methode die uitgaat van waarnemingen van vuurwapengebruik in HKS. Die schatting komt uit op 80.000 vuurwapens, gebaseerd op gegevens betreffende de jaren 1991 ­ 1993. Helaas is ook in dit geval geen onderscheid gemaakt tussen scherpschietende vuurwapens en gas- en alarmwapens.

In het onderhavige onderzoek is uitgegaan van inbeslagnamegegevens van de politie. Op basis hiervan wordt het aantal illegale handvuurwapens geschat op 85.000 ­ 125.000 exemplaren. Deze schatting betreft alleen scherpschietende vuurwapens en ligt derhalve substantieel (3 - 4 maal) hoger dan schattingen uit eerder onderzoek. Hoewel de 10-procentsregel wordt onderbouwd door onder- zoek van de politie, heeft deze schattingsmethodiek als eerste nadeel dat niet kan worden verdisconteerd hoeveel vuurwapens door de illegale bezitters zelf uit circulatie worden genomen (omdat men het wapen laat verdwijnen of omdat het defect is geraakt). Een tweede nadeel is dat het aantal vuurwapens dat wel in illegaal bezit is, maar jarenlang niet is gebruikt, moeilijk te schatten valt.

168



Schatting van de omvang van de illegale handel in vuurwapens De derde onderzoeksvraag betreft de omvang van de illegale handel in vuur- wapens. De hoeveelheid illegale vuurwapens welke jaarlijks verhandeld wordt kan evenals het feitelijke vuurwapenbezit slechts bij benadering worden geschat. De informatiebasis hiervoor is opnieuw het aantal vuurwapens dat jaarlijks in beslag genomen wordt, gecombineerd met gegevens over de werk- wijze van vuurwapenhandelaars. Schattingen van de omvang van de illegale handel zijn helaas niet voorhanden uit eerder onderzoek.

In een parallel onderzoek naar de smokkel van illegale handvuurwapens vanuit voormalige Oostbloklanden is geconstateerd dat de handelaars geen grote voor- raden opslaan115. Er is mogelijk wel sprake van kleine handelsvoorraden, omdat de koper doorgaans snel over een vuurwapen wil kunnen beschikken. 'Impor- teurs' voeren partijen vuurwapens in en zetten die vervolgens zo snel mogelijk af via een (klein) netwerk van tussenpersonen of kleinhandelaren. Een andere werkwijze is het smokkelen van kleine hoeveelheden (5 ­ 10) vuurwapens wanneer een afnemer is gevonden ('just-in-time'). Aangenomen wordt dat de werkwijze van criminele groeperingen die zich bezighouden met de smokkel van vuurwapens vanuit andere landen een vergelijkbare werkwijze hanteren. Door middel van georganiseerde smokkel komen jaarlijks naar schatting 10.000 ­ 20.000 vuurwapens ons land binnen116. Daarnaast wordt een deel van de vuurwapens door de gebruikers zelf naar Nederland gebracht, of worden reeds in Nederland aanwezige vuurwapens doorverkocht. Op basis van gegevens over de inbeslagname van handvuurwapens wordt het aantal illegale vuurwapens dat jaarlijks van eigenaar verwisselt geschat op 20.000 ­ 25.000 exemplaren.

Gas-/alarm- en imitatiewapens worden door de eindgebruikers direct gekocht in landen waar deze wapens vrij verkocht mogen worden. Het is niet mogelijk van deze illegale import een zinvolle schatting te maken. Gas- en alarmwapens worden doorgaans aangeschaft in Duitsland en België. Imitatiewapens kunnen worden verkregen in vakantielanden als Spanje en Turkije. De binnenlandse handel blijft beperkt tot de onderlinge doorverkoop van deze wapens.

115 Onderzoek naar de smokkel van handvuurwapens naar Nederland vanuit andere dan voormalige Oostbloklanden was niet in de opdracht vervat. 116 Spapens A.C. en M.Y. Bruinsma, 2002.

169



12.3 Typering van vuurwapenbezitters, -gebruikers en handelaars

Vuurwapenbezitters en ­gebruikers
Informatie over vuurwapenbezitters, -gebruikers en handelaars is in de eerste plaats verzameld door middel van het maken van korte profielschetsen op basis van afgelegde verklaringen tegenover de politie. In totaal zijn 534 korte schet- sen vervaardigd, op basis van steekproeven in elk van de 25 politieregio's. Op grond hiervan is onderscheid gemaakt tussen ­bezitters en gebruikers van vuur- wapens naar de aanwezigheid van een aantal specifieke risicofactoren en de zwaarte van de criminele antecedenten. Op basis hiervan is een indeling gemaakt in drie risicocategorieën van verdachten in relatie tot mogelijke recidive: hoog risico, verhoogd risico en laag risico. In de tweede plaats zijn individuele interviews afgenomen met 22 personen die gedetineerd zitten. Het gaat om personen die verdacht worden van een vuurwapengerelateerd delict, danwel actief zijn in één van de werelden waarin het gebruik of bezit van vuurwapens relatief vaak voorkomt (drugswereld, overvalwereld, et cetera).

Op grond van deze profielschetsen kan een redelijk betrouwbaar antwoord worden verschaft op de vraag naar de achtergrond van vuurwapenbezitters en ­ gebruikers. De belangrijkste restricties in dit verband zijn:
* De politie legt in de registratie relatief minder informatie vast over de achtergrond van verdachten van relatief lichte vuurwapendelicten. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan jongens van 14 ­ 17 jaar die op straat spelen met imitatiewapens. Deze groep is derhalve in de profiel- schetsen ondervertegenwoordigd.

* Er kan alleen informatie worden verzameld met betrekking tot aan- gehouden verdachten die tevens bereid zijn verklaringen af te leggen over hun leefsituatie. De mogelijkheid is aanwezig dat de kenmerken van niet- aangehouden verdachten hiervan afwijken.

* Uitgegaan is van de verklaringen van de aangehouden verdachten. Een controle op het waarheidsgehalte van deze verklaringen is slechts beperkt mogelijk. Slechts verklaringen van getuigen of andere betrokkenen bij de desbetreffende zaak kunnen hiervoor worden gebruikt en soms beschrij- vingen van eerdere voorvallen waarbij de verdachte is aangehouden.

De achtergrond van vuurwapenbezitters en -gebruikers wijkt sterk af van die van de gemiddelde burger. Met name het percentage verdachten dat een nor- male dagbesteding heeft (werk of school) is beperkt (27 procent). 23 procent heeft criminaliteit als belangrijkste inkomstenbron. Onder de verdachten is

170



sprake van relatief veel verslavingsproblematiek (drugs 21 procent, alcohol of andere verslaving 27 procent) en andere sociale problemen (13 procent heeft geen vaste woon- of verblijfplaats). Allochtonen zijn oververtegenwoordigd in relatie tot vuurwapendelicten. Dit geldt het sterkst voor personen van Antil- liaanse afkomst (18 maal oververtegenwoordigd ten opzichte van hun aandeel in de bevolking).
Ook ten opzichte van kenmerken van verdachten van andere typen gewelds- delicten zijn er verschillen. Verdachten van vuurwapencriminaliteit zijn gemid- deld vaker man, zijn gemiddeld ouder en minder vaak first-offender. De verdachten van vuurwapendelicten hebben in termen van antecedenten een zwaardere achtergrond dan verdachten van bijvoorbeeld straatgeweld in het algemeen.

De verdachten van vuurwapendelicten kunnen op basis van risicofactoren en antecedenten ingedeeld worden in drie categorieën: hoog risico (37 procent), verhoogd risico (41 procent) en laag risico (22 procent). Verdachten kunnen ook worden getypeerd in termen van de 'werelden' waaruit zij afkomstig zijn. 80 procent van de verdachten heeft bindingen met de drugs- wereld, de overvalwereld, is van Antilliaanse afkomst, of heeft te maken met relatieproblematiek. Aan de hand van deze typering is een nadere uitwerking gemaakt.

De belangrijkste factor in verband met vuurwapenbezit en -gebruik is betrok- kenheid bij de drugswereld. Personen waarbij het risico het hoogst is dat zij worden aangetroffen in het bezit van een vuurwapen zijn dealers in harddrugs die direct in contact met klanten staan, personen die actief zijn met de georgani- seerde productie harddrugs en de (grootschalige) smokkel van hard- en soft- drugs en verslaafden aan harddrugs die in hun behoefte voorzien door middel van overvallen, vormen in dit verband het grootste risico. Daarnaast is sprake van een verhoogd risico op vuurwapenbezit en -gebruik bij personen die zich bezighouden met hennepkwekerij en bij coffeeshophouders. Vuurwapens vervullen in de drugswereld primair een rol als hulpmiddel om de veiligheid te garanderen. Ongeveer 40 procent van alle vuurwapendelicten (bezit en gebruik) is op één of andere wijze gerelateerd aan de drugswereld.

Een tweede categorie personen waarbij een grote kans aanwezig is dat vuur- wapens in bezit zijn of worden aangetroffen zijn personen die actief zijn in de wereld van de overvalcriminaliteit. Ongeveer 40 procent van alle delicten waarbij een vuurwapen in het spel is heeft betrekking op overvallen. Een kwart

171



daarvan wordt gepleegd door drugsverslaafden en vertoont derhalve overlap met de voorgaande categorie. Onderscheid kan worden gemaakt tussen overvallers en straatrovers die op regelmatige basis, al dan niet planmatig, overvallen plegen en personen die ad-hoc of eenmalig een overval plegen, enerzijds vanwege de kick of het snelle geld, anderzijds bijvoorbeeld om uit schulden te komen.

Een derde categorie daders waar het risico op bezit en gebruik van vuurwapens groot is, wordt gevormd door jonge Antilliaanse mannen die recent in Neder- land zijn geïmmigreerd. Deze categorie personen kenmerkt zich door lage opleiding, slechte beheersing van de Nederlandse taal en betrokkenheid bij drugscriminaliteit en prostitutie. Voorts kenmerkt de cultuur van deze groep zich door een hoge mate van gewelddadigheid.

Tot slot is het gebruik en bezit van vuurwapens sterk gecorreleerd aan relatieproblematiek.

Vuurwapenhandelaars
De activiteiten van vuurwapenhandelaars beperken zich tot de handel in scherpschietende vuurwapens. De belangrijkste personen die betrokken zijn bij de handel zijn degenen die in staat zijn vuurwapens te importeren uit een bronland. Deze importeurs verhandelen de vuurwapens ofwel direct aan een personen in het criminele circuit die zij kennen en vertrouwen, ofwel aan een netwerk(je) van tussenpersonen of kleinhandelaren. De importeurs zijn met name autochtone Nederlanders, Turken en voormalig Joegoslaven. Als tussen- personen spelen met name allochtonen een rol. Uit het onderzoek blijkt dat Surinamers, Marokkanen en personen van Joegoslavische afkomst bij de kleinhandel betrokken zijn. In het laatste geval gaat het met name om personen die qua achtergrond vergelijkbaar zijn met andere (kleine) criminelen die in direct contact staan met afnemers, zoals bijvoorbeeld drugsdealers. De 'impor- teurs' bevinden zich enerzijds op het criminele middenniveau. Zij kunnen dan niet worden beschouwd als spinnen in het web van grote criminele organisaties, maar onderhouden daarmee wel banden. Uit de onderzoeksresultaten kan worden afgeleid dat zij in die gevallen een relatief zelfstandig een kleinschalig smokkel- en distributienetwerkje runnen. Een andere mogelijkheid is dat perso- nen die zich vooral richten op andere criminele activiteiten (zoals drugshandel), de handel in vuurwapens 'erbij' doen. Dit gebeurt met name uit overwegingen van status.

172



Summary

Violent crime is one of the key subjects of discussion in the Netherlands. An important part of this discours concerns the possession and use of firearms. In the opinion of the general public, the possession and use of firearms among criminal elements has increased during the recent past and so have the odds of becoming a victim of a crime involving a firearm. Question is whether these feelings are based upon a factual increase of the amount of offenses in which a firearm has been used. Hence the Dutch ministry of justice has commissioned a research to answer the following questions.:

* On how many occasions were illegal firearms used to commit crimes during the years 1998 ­ 2000?

* How many firearms are illegally possessed in the Netherlands?
* How many firearms are sold on the illegal market annually?
* What are the characteristics of perpetrators who use, possess and trade illegal firearms?

The information in this report is based on a number of sources. First the registration of the Dutch police was used to gather information about the number of confiscated illegal firearms and information about criminal acts in which firearms were used. Secondly, persons who are convicted in relation to the possession of illegal firearms were interviewed, and interviews were also held with officials from the Dutch police, the Dutch customs, Europol, Interpol as well as from other relevant institutions. Thirdly publications regarding illegal firearms (possession, use and trading) were analysed.

The use of illegal firearms in criminal acts
The first question to be answered by this research is to what amount firearms were used to commit criminal acts, during the years 1998 - 2000. General findings are that, in the Netherlands as a whole, an estimated number of 4.881

173



incidents involving a firearm took place in 1998. In 1999 an estimated number of 5.155 incidents took place and in 2000 the number of incidents is 4.617. Per 100.000 inhabitants, an average of 30 incidents involving a firearm took place in the year 2000. The police region Amsterdam-Amstelland registered the largest number of incidents (72/100.000).

The types of firearms most commonly used to commit criminal acts, are pistols and revolvers. Firearms are usually used to commit robbery (38% of all criminal acts registered). In about 80 percent of the cases the use of the firearm is limited to the threatening of the victim.

Possession of illegal firearms
In order to estimate the amount to which firearms are illegally possessed in the Netherlands, the seizure of illegal firearms by the Dutch police was used as a starting point. The number of illegal firearms seized by the Dutch police gradually increases from 992 in the year 1995 to 2.576 in the year 1999. However, in the year 2000 the number of seizures decreases to 2.463. An average of 16 firearms per 100.000 inhabitants were seized in the year 2000. Most illegal firearms were registered in the police-region Amsterdam- Amstelland (58) and Rotterdam-Rijnmond (34). However, the quality of the registration of seizures of illegal firearms by the Dutch police differs considerably between police-regions. The registration of seized firearms can be regarded upon as adequate in only 6 out of 25 police-regions. To make a reliable estimation of the extent of illegal used firearms, the amount seized by the police was used as index. Based on an analysis by the Dutch police it was assumed that about 10 percent of all firearms that are illegally possessed have been confiscated by the police. Based on this assumption, it is estimated that the total amount of weapons that are held in illegal possession in the Netherlands ranges from 85.000 to 125.000.

Trading of illegal firearms
Firearms can be distinguished into several types. Apart from actual firearms, illegal possession also concerns blank-firing weapons (or arms that can fire gas- cartridges), and non-firing imitations of actual firearms. Both blank-firing weapons and imitations cannot be used to fire bullets, but they are suitable for threatening. Possession of these types of firearms is not permitted in the Netherlands. However, blank-firing weapons can be legally bought in a number of European countries, for instance Germany and Belgium. Blank-firing weapons that were seized in the Netherlands were usually bought in the

174



countries mentioned. Imitations of firearms are generally bought during holidays, mainly in Spain and Turkey. Trading of illegal firearms is thus restricted to actual firearms. Based upon the number of firearms which are annually seized by the Dutch police, it is estimated that 20.000 ­ 25.000 illegal firearms are sold. This figure does not include blank-firing weapons and imitations of firearms.

Characteristics of perpetrators
Perpetrators who are found in possession of an illegal firearm, mostly are male (95%). The average age is 24 years. Of the persons apprehended, about 20 percent have been arrested before, regarding an offence involving a firearm. Ethnic minorities are disproportionately engaged in firearms offences. This considers especially those who were born in the Dutch West-Indies (mainly Curaçao). Most suspects who have been arrested with regard to firearms offences were involved in other criminal activities as well. 40 percent of the suspects were also involved in the production, trafficking or dealing of hard- or softdrugs. Another 40 percent of the persons apprehended were involved in predatory crime (e.g. robberies, rip-offs). 15 percent of the firearms offences are related to domestic problems.

175



176



Geraadpleegde literatuur

Angenent, H. (1997),
Criminaliteit van allochtone jongeren: feiten, oorzaken, achtergronden, Uitgeverij Intro b.v., Baarn.
Beke, B., H. Ferwerda, P. van der Laan en A. van Wijk (1998), De dunne draad tussen doorgaan en stoppen: allochtone jongeren en criminaliteit, Uitgeverij SVP, Utrecht.
Boer den M. en A.C. Spapens red. (2002),
Law enforcement and Judicial Co-operation with Regard to Organised Crime: A Comparison between European Border Regions, Katholieke Universiteit Brabant/IVA Tilburg.
Bovenkerk F. (2001),
Misdaadprofielen, Meulenhoff, Amsterdam.
Dijk J.M. van, P. Mayhew en M Killias (1989),
Experiences of Crime across the world, Key findings of the 1989 International Crime Survey, Kluwer Law and Taxation Publishers, Deventer.
Dijk T. van, S. Flight, E. Oppenhuis en B. Duesmann (1997), Huiselijk Geweld, Stafbureau Informatie, Voorlichting en Publiciteit, Ministerie van Justitie, Den Haag, 1997.
Fijnaut C.J.C.F., Bovenkerk F., G.J.N. Bruinsma en H.G. van de Bunt (1996),
Eindrapport georganiseerde criminaliteit in Nederland, Tweede Kamer, vergaderjaar 1995 ­ 1996, 24072, nr. 16.
Gemert, F. van (1998),
Ieder voor zich, kansen, cultuur en criminaliteit van Marokkaanse jongens, Het Spinhuis, Amsterdam.

177



Gruter P. (2001),
Je bent jong en je wilt wat, Regiopolitie Haaglanden, via http://www.minjust.nl/b_organ/npc/overvalc/. Heijden van der P. en G. van Gils (2000),
Omvangsschattingen van vuurwapenbezit, Tijdschrift voor Criminologie, 2000/2 pp. 154 ­ 164.
Huis van P. (2001),
Politie-overval op de overvallers,
via http://www.minjust.nl/b_organ/npc/overvalc/. Huls F., M.M. Schreuders, M.H. Ter Horst-van Breukelen en F.P. van Tulder red. (2001),
Criminaliteit en rechtshandhaving 2000, ontwikkelingen en samenhangen, Centraal Bureau voor de Statistiek en Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum, Den Haag.
Keus R. (2001),
Overvallen: feiten en cijfers, 2001, via http://www.minjust.nl/b_organ/ npc/overvalc/.
Khonraad S. (2000),
Woonwagenbewoners, burgers in de risicomaatschappij, Uitgeverij Jan van Arkel, Utrecht.
Kleemans E., E. van den Berg, H. van der Bunt, m.m.v. M. Brouwers, R. Kouwenberg en G. Paulides (1998),
Georganiseerde criminaliteit in Nederland, rapportage op basis van de WODC-monitor, Den Haag, Ministerie van Justitie, WODC. Klerks P. (1998),
8.000 overvallers op een rij, via http://minjust.nl/b_organ/overvalc. Korf D.J. en G.W. Bookelman e.a. (2001),
Diversiteit in criminaliteit; allochtone arrestanten in de Amsterdamse politiestatistiek, Tijdschrift voor Criminologie, 43e jrg. nr 3, pp 230 ­ 259.
Korps Landelijke Politiediensten, Divisie Centrale Recherche Informatie (1997),
De aard en omvang van vuurwapencriminaliteit in Nederland, periode 1991 ­ 1995, Zoetermeer.
Korps Landelijke Politiediensten, Divisie Centrale Recherche Informatie (1998),
De aard en omvang van vuurwapencriminaliteit in Nederland, periode 1996 ­ 1997, Zoetermeer.

178



Loeber R., W. Slot en J.A. Sergeant red.,
Ernstige en gewelddadige jeugddelinquentie, omvang, oorzaken en inter- venties, Bohn Stafleu van Loghum, Houten/Dieghem. Loof Y., M. Plantinga, F. Govers en M. Scholtes (1999), Strategisch onderzoek vuurwapencriminaliteit in de regio Amsterdam- Amstelland, Bureau Recherche Informatie, Amsterdam. Ploeg, J.D. van der (1998),
De complexe relatie tussen drank, drugs en geweld, in: E. Rood-Pijpers, Verharding van Jongerencriminaliteit?, Erasmus Universiteit, Rotterdam. Poorter de P. en F.J. Hoevers, (2000).
Overvallen in Nederland 2000, Korps Landelijke Politiediensten, dienst Nationale Recherche. Zoetermeer.
Port, M. ter (2001),
Geliquideerd, Meulenhoff, Amsterdam.
Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (december 1998), Cijfers omtrent geweld, Biopsychologische determinanten van antisociaal en crimineel gedrag, Den Haag.
Sagramoso D. (2001),
The proliferation of Illegal Small Arms and Light Weapons in and around the European Union, Centre for Defence Studies, Kings College, University of London.
San, M. van (1998),
Stelen en steken, Delinquent gedrag van Curaçaose jongens in Nederland, proefschrift Universiteit van Amsterdam.
San van M. van (2002),
p. 87, Mijn vader is ook geen engeltje, in: Justitiële Verkenningen, nr 1, pp. 79 ­ 89.
Spapens A.C., C.E. Hoogeveen en C.A.M. Pardoel (2001), De reactie van de politie op huiselijk geweld: stand van zaken, IVA Tilburg/WODC, Tilburg/Den Haag.
Spapens A.C., C.E. Hoogeveen en C.A.M. Pardoel (2001), Uitgegaan en ingesloten, Oorzaken van uitgaansgeweld in de politieregio Brabant Zuid-Oost, IVA Tilburg.
Spapens A.C. en M.Y. Bruinsma (2002),
Smokkel van handvuurwapens vanuit voormalige Oostbloklanden naar Nederland, IVA Tilburg.
Steun- en Informatiepunt Drugs en Veiligheid (2000), Verslag symposium (on)mogelijkheden experimenten achterdeur.

179



Terlouw G.J., W.J.M. de Haan en B.M.W.A Beke (2000), Geweld: gemeld en geteld, een analyse van aard en omvang van geweld op straat tussen onbekenden, WODC.
Tilburg, W. van en M. Grapendaal (2000),
Allochtone verdachten in 1998 op basis van het HKS, Dienst NRI, Rapport Landelijke Politiediensten 2000, Zoetermeer. Tonry M. en J. Wilson eds. (1990),
Drugs and Crime, The University of Chicago Press, Chicago and London. Verduin P.C. (1999),
Het illegaal maken van vuurwapens en munitie in de vuurwapenbranche. Afstudeerscriptie, Faculteit der Bestuurskunde, Universiteit Twente. Westerink M. (13 juli 2002),
Antillianen in Almere, Algemeen Politieblad, nr. 14, pp. 4-5.

180



Bijlagen

181



182



Bijlage 1

ONDERZOEKSVERANTWOORDING

1 Inleiding

In deze bijlage wordt de wijze van uitvoering van het onderzoek beschreven. De gevolgde werkwijze en de betrouwbaarheid van de verzamelde informatie komt daarbij aan de orde. Het onderzoek is uitgevoerd van oktober 2001 tot en met mei 2002. In het project zijn uiteenlopende onderzoeksvragen aan de orde gesteld, die voortvloeiden uit vragen die vanuit de Tweede Kamer aan de minister van justitie zijn gesteld. De vragen betroffen zowel het bezit, gebruik als de handel in handvuurwapens in Nederland. De aard en het niveau van deze vragen liep sterk uiteen en maakte de inzet van een scala van onderzoeks- methoden noodzakelijk.

De basisgedachte achter de voorgestelde onderzoeksopzet was om de proble- matiek van het bezit en het gebruik van handvuurwapens in Nederland zo volledig mogelijk in kaart te brengen. In Nederland zijn voor de jaren 1998 ­ 2000 op landelijk niveau geen gegevens verzameld en gepubliceerd over het aantal in beslag genomen vuurwapens of over het gebruik van vuurwapens (aantal incidenten waarbij vuurwapens zijn gebruikt). Een informatiebasis voor schattingen van het vuurwapenbezit of -gebruik ontbrak derhalve. Dit betekende dat op regionaal niveau in kaart moest worden gebracht hoeveel vuurwapens in de genoemde jaren in beslag waren genomen en hoeveel incidenten waarbij sprake was van een vuurwapen zich hadden voorgedaan. Gedurende bijna vijf maanden zijn registratiegegevens verzameld in 24 van de 25 politieregio's en bij de Koninklijke Marechaussee. Slechts in de regio Friesland lukte het uitein- delijk niet om de gevraagde gegevens boven tafel te krijgen. De reden is dat deze regio (volgens de ons verstrekte informatie) niet beschikt over de moge- lijkheid om regionaal op één punt gegevens in te zien betreffende alle zes districten. In het kader van het onderhavige onderzoek was het praktisch niet haalbaar om in elk afzonderlijk district informatie te verzamelen.

In het algemeen was de bereidheid tot medewerking van de bij de regiokorpsen voor vuurwapencriminaliteit verantwoordelijke politiemensen uitzonderlijk

183



groot. Onze dank gaat met name uit naar de regiopolitie Brabant Noord, welke ons de faciliteiten en ruimte heeft geboden om vanaf één plek gegevens te verzamelen met betrekking tot tien regiokorpsen. De overige politieregio's hebben op hun beurt de onderzoekers welwillend ontvangen en inzage geboden in de registratiegegevens en andere relevante informatie.

Ten behoeve van de beantwoording van de uiteenlopende onderzoeksvragen zijn diverse methoden van informatieverzameling toegepast, elk met hun mitsen en maren. In het vervolg van deze bijlage wordt per onderzoeksvraag beschreven welke methodieken van gegevensverzameling zijn toegepast. Voor elk van deze informatiebronnen geldt dat de onderzoekers door het ministerie van justitie (Parket Generaal) vooraf zijn geautoriseerd om de benodigde gegevens te kunnen raadplegen.

2 Verzameling van gegevens over vuurwapengebruik

De eerste vraag van het onderzoek is in welke mate het gebruik van hand- vuurwapens in de jaren 1998 ­ 2000 is toe- of afgenomen. Het aantal vuur- wapenincidenten wordt in Nederland landelijk niet systematisch bijgehouden. Ook het aantal regiokorpsen dat hiervan een sluitend overzicht bijhoudt is beperkt. Dit betekende dat alleen direct raadplegen van de basisregistratie de mogelijkheid biedt om inzicht te krijgen in vuurwapenincidenten, de betrok- kenen, de aard van het wapen (wanneer het is aangetroffen) en andere voor het onderzoek relevante gegevens. In de regio's Brabant-Noord, Zaanstreek-Water- land, Limburg-Noord (vanaf 1999) en Haaglanden (tot en met 2000) wordt een separate registratie van vuurwapenincidenten bijgehouden. In deze regio's konden derhalve voor de genoemde jaren complete gegevens omtrent incidenten waarbij sprake was van een vuurwapen worden verzameld.

Uit de basispolitieregistratie in de andere politieregio's valt het aantal inci- denten waarbij sprake was van een vuurwapen niet gemakkelijk terug te halen. De belangrijkste reden is dat verbalisanten (behandelende politiemensen) deze incidenten in allerlei categorieën onderbrengen. Een aantal registratiecatego- rieën verwijst direct naar het gebruik van een vuurwapen, zoals bijvoorbeeld 'geweld met letsel met vuurwapen' binnen het systeem BPS, of 'moord- doodslag' binnen het systeem Xpol. Deze categorieën zijn relatief eenvoudig raadpleegbaar. Onze inschatting op voorhand was dat, gezien de relatieve ernst van vuurwapendelicten, deze over het algemeen in de 'juiste' categorieën in de

184



basisregistratie zouden worden vastgelegd, met andere woorden in categorieën die verwijzen naar het gebruik van een vuurwapen. Helaas bleek al direct dat dit een foute veronderstelling was.
In de startfase van het onderzoek werd contact gelegd met de politieregio Brabant Noord. Deze regio beschikt over een Regionaal Bureau Wapens en Munitie, waar systematisch gegevens over vuurwapenincidenten worden verza- meld en vastgelegd in een aparte registratie. Deze regio beschikt dan ook als één van de weinige korpsen over een compleet en betrouwbaar beeld van het aantal schietincidenten. Een inventarisatie van deze gegevens beroofde de onderzoekers al snel van de illusie dat vuurwapenincidenten eenduidig in gemakkelijk traceerbare categorieën in de basisregistratie worden vastgelegd. Incidenten waarbij sprake was van een vuurwapen kwamen in meer dan vijftig categorieën voor (56 om precies te zijn). Het RBWM in de regio Brabant Noord is in staat de feitelijke gebeurtenissen te volgen door dagelijks alle dag- rapporten te scannen op een aantal vuurwapengerelateerde zoektermen. Een dergelijke procedure is echter technisch niet mogelijk voor langere tijdsperio- den dan één dag. Het automatiseringssysteem zou daardoor te zwaar worden belast. Bovendien dienen de gegevens die middels zo'n zoekslag worden verza- meld nog nader te worden geschoond, omdat de zoektermen vaak ook alleen verwijzen naar vermoedens van vuurwapengebruik of -bezit en niet naar feite- lijke zaken. Voor de onderzoekers was het niet haalbaar om meer dan vijftig categorieën in de basisregistratie na te lopen op vuurwapenincidenten. Sommige categorieën bevatten honderden incidenten per jaar of zelfs per maand, waarvan soms slechts in vijf of tien gevallen per jaar een vuurwapendelict betreft. Er dienden derhalve keuzes te worden gemaakt ten aanzien van de categorieën die wel en niet werden geïnventariseerd.

Daarmee zijn de problemen van gegevensverzameling echter nog niet opgelost. Een complicerende factor is namelijk dat binnen de Nederlandse politie verschillende systemen worden gehanteerd voor de basisregistratie. Het meest gangbare systeem is het Bedrijfsprocessensysteem (BPS) dat in 19 van de 25 politieregio's en bij de KMAR in gebruik is. Dit systeem is relatief snel en kent een 'bladerfunctie' zodat opeenvolgende verklaringen van verdachten of andere betrokkenen bij een incident tamelijk snel kunnen worden doorgelopen. De regio Haaglanden hanteert als enige het systeem Genesys. Echter, omdat deze regio tevens een registratie van vuurwapenincidenten in separate dossiers bijhield over de jaren 1998 ­ 2000, hoefde van dit systeem geen gebruik te worden gemaakt (in verband met bezuinigingen op capaciteit is aan deze papieren registratie inmiddels een eind gemaakt).

185



In de jaren 1998 ­ 2000 werd door vier van de vijf resterende regio's het systeem Xpol gebruikt. De regio Rotterdam-Rijnmond hanteerde in die periode een voorloper hiervan (Multipol), maar is inmiddels ook overgestapt op Xpol. In tegenstelling tot BPS kent Xpol een 'boomstructuur', in plaats van een bladerfunctie. Dit betekent dat voor elk inhoudelijk document eerst de hele 'boom' naar beneden dient te worden afgelopen en vervolgens, wanneer blijkt dat daarin geen relevante informatie staat, voor het volgende document eerst weer naar 'boven' moet worden teruggekeerd (en dan weer naar beneden afge- daald et cetera). Dit maakt het nagenoeg onmogelijk om in enig tempo infor- matie te raadplegen. Het systeem is bovendien traag en loopt regelmatig vast. Voor Multipol geldt hetzelfde, zij het dat dit systeem niet meer operationeel gebruikt wordt waardoor het iets sneller functioneert. Keerzijde is dat in de regio Rotterdam-Rijnmond bij de overstap op Xpol in 2001 veel gegevens uit Multipol niet zijn 'overgezet' in de raadpleegbare database. Wanneer politie- mensen op zoek zijn naar antecedenten van bij naam bekende verdachten kan informatie worden achterhaald. Wanneer op basis van delicttypen wordt gezocht is dit echter nagenoeg onmogelijk.

Op grond van deze bevindingen is gekozen voor informatieverzameling op drie manieren:

* complete registratiegegevens zijn verzameld in die regio's waar dat moge- lijk was op grond van een separate registratie van vuurwapenincidenten
* in regio's die gebruikmaken van BPS is een selectie gemaakt van incident- categorieën die nader zijn geïnventariseerd. Op basis van een vooraf uitge- voerde vergelijking in de politieregio Brabant-Noord is geschat dat op deze wijze 70 procent van de feitelijke vuurwapenincidenten te achter- halen valt.

* in vier regio's die gebruikmaken van Xpol (of Multipol in de jaren 1998 - 2000) is afgezien van raadpleging, maar gebruik gemaakt van gegevens uit HKS. Op basis van een zoekstring zijn alle vuurwapengerelateerde inci- denten achterhaald. Deze zijn vervolgens door ons ingevoerd in de com- puter. HKS heeft echter als nadeel dat slechts informatie over het type delict en de verdachte beschikbaar is. Details over het type wapen en andere informatie kan daaruit niet worden afgeleid.

In de regio Flevoland is nadat bleek dat andere methoden (zoekstrings in HKS) niet haalbaar waren, alsnog gebruik gemaakt van Xpol. Vanwege de beper- kingen van dat systeem is alleen het aantal vuurwapenincidenten in kaart

186



gebracht. De gekozen categorieën zijn vergelijkbaar met die van de BPS- regio's.
De regio Friesland bleek niet in staat de door ons gevraagde informatie aan te leveren vanwege het feit dat alleen districtsgewijs gegevens opvraagbaar zijn uit het registratiesysteem.
In totaal zijn derhalve gegevens beschikbaar met betrekking tot 24 van de 25 regiokorpsen en de KMAR.

De volgende 'vuurwapencategorieën' zijn in het onderzoek meegenomen, uitgaande van BPS:
241: overval, met en zonder wapen (totaal)
303: geweld zonder letsel met vuurwapen (totaal)
313: geweld met letsel met vuurwapen (totaal)
323: geweld dodelijk met vuurwapen (totaal)
342: bedreiging (steekproef van 3 maanden per jaar)

In Xpol (regio Flevoland) zijn meegenomen de categorieën overval, straatroof, diefstal met geweld, moord, doodslag (incl. pogingen) en bedreiging (steekproef van 3 maanden per jaar).

Als restrictie voor dit onderdeel geldt dat sprake dient te zijn geweest van feitelijk gebruik van het vuurwapen. Gevallen waarin het vuurwapen bij iemand thuis is aangetroffen of waarin het vuurwapen niet daadwerkelijk is gezien door de betrokkene zijn uitgesloten. Per geval is vastgelegd:
* het registratienummer BPS/Genesys (HKS registratiegegevens zijn niet vastgelegd);

* datum incident;

* delictomschrijving;

* wapen aangetroffen;

* wapentype (pistool, revolver, imitatiewapen, geweer, et cetera);
* verdachte bekend bij de politie;

* verklaringen verdachte beschikbaar (met het oog op vervaardigen van profielschetsen);

* registratiecategorie BPS/Genesys;

* wijze van gebruik wapen (dreigen, schieten);
* eventuele bijzonderheden van de zaak (met het oog op vervaardigen van profielschetsen);

187



3 Verzameling van gegevens over inbeslagnames

Wanneer een vuurwapen in beslag wordt genomen registreert de politie dit in principe in het basisregistratiesysteem dat in de desbetreffende regio wordt gehanteerd. De onderzoeker die in een later stadium dergelijke registratie- gegevens probeert terug te halen stuit op drie problemen. Ten eerste kunnen de benodigde gegevens om wat voor reden dan ook nooit zijn ingevoerd. Niet alle afdelingen maken gebruik van de basisregistratie om aangetroffen vuurwapens in te voeren. Met name vuurwapens die worden aangetroffen tijdens (groot- schaliger) rechercheonderzoek lopen kans nooit in de basisregistratie terecht te komen. Ten tweede is het mogelijk dat de informatie wel is vastgelegd, maar zodanig dat deze later niet of nauwelijks meer is terug te halen. Het aantreffen van een vuurwapen kan in diverse categorieën in de basisregistratie worden vastgelegd die rechtstreeks verwijzen naar het gebruik van een vuurwapen. Ook is het mogelijk het vuurwapen als 'aangetroffen goed' te registeren. In theorie vormt dit een vrij eenvoudige methode die het mogelijk maakt dat vuurwapens in relatie tot allerlei mogelijke delicten eenvoudig kunnen worden getraceerd. Helaas vergt het in het automatiseringssysteem enige extra handelingen om een vuurwapen als aangetroffen goed vast te leggen, waardoor het met regelmaat wordt 'vergeten'. Ten derde is het mogelijk dat informatie weliswaar toeganke- lijk is, maar desalniettemin onbruikbaar vanwege bij de invoer gemaakte fou- ten. Illegale vuurwapens worden door de smokkelaars of producenten met regelmaat voorzien van valse merkopschriften. Dit gebeurt zowel om het wapen aantrekkelijker te maken voor eventuele kopers, als om de feitelijke herkomst te verdoezelen. Wanneer het in beslag genomen vuurwapen wordt geregistreerd door een politiemedewerker die geen vuurwapenexpert is, blijkt dat deze over het algemeen niet in staat is dergelijke merkvervalsingen te herkennen. De werkelijke aard en herkomst van het inbeslag genomen vuurwapen wordt dan verkeerd vastgelegd. Dergelijke invoerfouten kunnen achteraf niet of nauwelijks worden gecorrigeerd. Alleen een expert die het wapen feitelijk in handen heeft gehad (een foto of beschrijving is onvoldoende) is in staat om de werkelijke herkomst te determineren.
Het vervaardigen van een gestandaardiseerde lijst van in beslag genomen vuurwapens naar aard en type vergt een grote hoeveelheid werk. De lijsten van aangetroffen goederen zijn een waar ratjetoe. Elke verbalisant kan zijn of haar eigen omschrijving invoeren van het soort 'goed' dat wordt aangetroffen. Wat voor de één een imitatiewapen is, is volgens de ander een pistool en in de ogen van een derde een vuurwapen. Allerlei categorieën van goederen die dienen derhalve afzonderlijk te worden nagelopen. Soms is aan de hand van het

188



ingevoerde merk en andere details duidelijk om wat voor type wapen het gaat. Soms valt daarover slechts uitsluitsel te verkrijgen door de oorspronkelijke mutatie erbij te nemen en na te lezen of het om een scherpschietend vuurwapen, een gas-/alarmwapen of een imitatiewapen handelde. Met name het merk Walther levert veel extra zoekwerk op, aangezien het hierbij om alle drie genoemde categorieën kan gaan. Een inbeslag genomen vuurwapen dat als Glock is geregistreerd kan zowel een imitatie- als scherpschietend wapen betreffen. In het laatste geval is het echter ook mogelijk dat het in werkelijkheid gaat om een HS2000 met valse merkopschriften.

Om tot een zo goed mogelijke lijst van in beslag genomen vuurwapens te komen zijn de volgende handelingen verricht:

* in politieregio's waarin een dekkende registratie wordt bijgehouden is uit- gegaan van de lijst die door de verantwoordelijke afdelingen konden wor- den geleverd. Dit betreft de regio's Rotterdam-Rijnmond, Brabant-Noord, Limburg-Noord (excl. 1998), Zuid-Holland-Zuid (excl. 1998, 1999), Haaglanden (excl. 2000) en Zaanstreek-Waterland.
* In de regio Amsterdam-Amstelland is uitgegaan van een overzicht dat door één van de medewerkers is bijgehouden voor de jaren 1998 ­ 1999. Voor het jaar 2000 is gebruik gemaakt van het overzicht van de vuur- wapens dat is aangeboden voor een drugfiretest. Daarnaast is in de regio Amsterdam-Amstelland nagegaan hoeveel vuurwapens door de recherche in beslag werden genomen in het kader van opsporingsonderzoek.
* In de regio's zonder RBWM of een vergelijkbare afdeling is gebruik gemaakt van uitdraaien van de lijsten van aangetroffen goederen. Deze zijn per regio opgevraagd. Vervolgens is gecategoriseerd om welke vuur- wapens het ging. Bij twijfelgevallen (niet duidelijk of het om een scherp- schietend vuurwapen ging, om een gas-/alarmwapen of imitatiewapen) is de oorspronkelijke mutatie geraadpleegd om na te gaan welk type vuur- wapen het betrof. Op basis hiervan was het helaas niet mogelijk om onderscheid te maken tussen vrijwillig ingeleverde (illegale) vuurwapens en wapens die gebruikt zijn voor een crimineel feit of die aangetroffen werden bij een huiszoeking of controle.
* De hoeveelheid vuurwapens die door ons op deze wijze werd geregi- streerd is ter verificatie voorgelegd aan de contactpersonen in de politie- regio's. Hieruit zijn nog enkele aanvullingen voortgevloeid die zijn verwerkt in de resultaten.

189



4 Verzameling van achtergrondinformatie over verdachten

Achtergrondinformatie over aangehouden verdachten in relatie tot vuurwapen- criminaliteit is verzameld door steekproefsgewijs in afzonderlijke politieregio's zaken te inventariseren waarin ten eerste een verdachte kon worden aange- houden en ten tweede gegevens waren vastgelegd over de achtergrond van de verdachte. Daarnaast zijn de antecedenten van de desbetreffende verdachte ingezien. Wanneer de aangehouden verdachte niet uit de politieregio afkomstig was waarin hij of zij werd aangehouden is zo mogelijk informatie nagezocht in de regio van herkomst. Gemiddeld zijn per regio 20 ­ 25 uitgebreidere gevalsbeschrijvingen gemaakt, oftewel omstreeks 10 procent van het aantal aangehouden verdachten over de jaren 1998 - 2000. Het criterium dat een verdachte moet zijn aangehouden en dat de gevalsbeschrijving voldoende details moet bevatten beperkt uiteraard de keuze. Per verdachte werden de aard van het delict, risicofactoren en antecedenten in kaart gebracht. De verzameling van de benodigde gegevens vergde een intensieve inspanning. Bij elk delict, zeker bij ernstige voorvallen, is sprake van meerdere, soms tientallen afzonderlijke documenten. Het betreft verklaringen van getuigen, slachtoffers en verdachten alsmede rapportages van bevindingen door verbalisanten en allerlei formele gebeurtenissen (PV van aanhouding, van ontslag, et cetera). Vrijwel nooit is sprake van één samenvattend, afsluitend document waarin de feiten beknopt zijn weergegeven. De aanwezigheid van een vuurwapen blijkt soms pas in de loop van de verklaringen die worden afgelegd. Wanneer meerdere verdachten zijn aangehouden blijkt soms pas na meerdere verhoren wie de feitelijke verdachte is geweest. Dit betekende dat per geval vele pagina's tekst moesten worden doorgenomen om te kunnen komen tot de benodigde beknopte gevalsbeschrijvingen.

Ten behoeve van een meer diepgaande analyse van de achtergrond van verdachten van vuurwapencriminaliteit zijn daarnaast interviews afgenomen bij 22 gedetineerden. Deze gesprekken dienden ter aanvulling van de profiel- schetsen die op basis van de registratiegegevens zijn gemaakt. Deze interviews zijn afgenomen in een penitentiaire inrichting in Nederland. Op voorhand is zoveel mogelijk geselecteerd op het criterium dat de betrokkene verdacht diende te zijn van een vuurwapengerelateerd delict. Tijdens de eerste interview- dag bleek echter dat enkele verdachten, die weliswaar niet 'zaten' voor het hanteren van een vuurwapen, er vaak wel in het bezit van waren (geweest) en evenzeer bereid en in staat waren inzicht te geven in de wijze van verhandeling. Soms bleken zij zelfs aanzienlijk meer open, juist omdat het vuurwapenbezit

190



geen rol speelde in hun zaak. Eén van de verdachten verklaarde zelfs betrokken te zijn geweest bij grootschalige transitohandel van vuurwapens, terwijl hij daarvan niet beschuldigd werd. Om deze reden is bij latere interviewronden het criterium 'vuurwapen' minder strikt gehanteerd.
De interviewronde in de penitentiaire inrichting is zorgvuldig voorbereid. Vooraf zijn afspraken gemaakt met directie en de penitentiaire inrichtings- werkers. De te benaderen interviewpartners zijn vooraf geselecteerd en gevraagd om toestemming te verlenen tot een gesprek. Daarbij is een kleine attentie (telefoonkaart) gegeven aan de geïnterviewden. De gesprekken waren over het algemeen uitgebreid en namen één tot anderhalf uur in beslag. Op de laatste interviewdag bleken enkele te interviewen personen verhinderd door ziekte of om andere redenen, waardoor het beoogde aantal van 25 gesprekken niet kon worden gerealiseerd. Vanwege de grote tijdsdruk die op het onderzoek rustte is besloten te volstaan met het gerealiseerde aantal interviews.

Tot slot is in vier politieregio's, naast de uitgebreidere profielschetsen, de achtergrond van incidenten voor een volledig jaar in beeld gebracht door middel van zeer korte schetsen van voorvallen. Dit is gedaan in de regio's Zaanstreek-Waterland, Twente, Utrecht en Brabant Zuid-Oost, telkens voor het jaar 2000. Als basis is de aangetroffen goederenlijst gehanteerd. Per aange- troffen vuurwapen (scherpschietend, gas-/alarm- of imitatiewapen) is vervol- gens de desbetreffende mutatie geraadpleegd. Dit leverde een lijst op van 890 gevallen, waarop uitspraken zijn gebaseerd omtrent de omstandigheden waarin de vuurwapens in beslag genomen werden.

5 Verzameling van gegevens over de binnenlandse handel

Informatie over de binnenlandse handel in handvuurwapens is verkregen door middel van uiteenlopende bronnen. Om te beginnen is ook hier de politie- registratie geraadpleegd. Het aantal zaken waarin sprake was van vuurwapen- handel is echter zeer beperkt gebleken. Het betreft daarbij alleen de 'klein- handelaren' of tussenpersonen. In de tweede plaats is informatie gebundeld die betrekking had op de wijze waarop een aangehouden verdachte aan het vuur- wapen verklaarde te zijn gekomen. Dit leverde gegevens op over 204 verdach- ten die werden aangehouden in het bezit van een scherpschietend vuurwapen en die een verklaring wilden afleggen (of waarvan die verklaring ook is vast- gelegd) over de wijze waarop het vuurwapen werd verkregen, op welke plaats, hoeveel er voor was betaald et cetera. Ofschoon de betrouwbaarheid van deze

191



gegevens in meer of mindere mate in twijfel kan worden getrokken, biedt dit niettemin een systematisch overzicht van het soort 'verklaringen' dat verdachten over het algemeen afleggen als het gaat om het bezit van het vuurwapen. In de derde plaats is gebruik gemaakt van informatie uit opsporingsonderzoek. In het kader van het onderzoek naar smokkel van handvuurwapens vanuit voor- malige Oostbloklanden konden diverse grotere opsporingsonderzoeken worden geïnventariseerd. Daarbij werd ook inzicht verkregen in de wijze van distributie en verdere verhandeling van de vuurwapens.
Tot slot is door middel van interviews met praktijkdeskundigen van de politie en van andere instanties informatie omtrent de aard en omvang van de handel (alsmede het bezit) verzameld die bij deze functionarissen voorhanden is, of zijn inzichten geverifieerd. In dit kader is ook gesproken met de legale vuur- wapenhandel in Nederland.

192



Bijlage 2

LIJST VAN INFORMANTEN

Met de volgende personen zijn in het kader van het onderzoek (telefonische) interviews afgenomen of gesprekken gevoerd met betrekking tot vuurwapen- gerelateerde criminaliteit en/of vuurwapenhandel.

FIOD/ECD
A. Denkers, hoofd Afdeling Analyse en Research
T. Konings, hoofd Afdeling Opsporingsinformatie

Centrale Dienst In ­en Uitvoer
W.R. Dikkens, beleidsmedewerker CDIU

Europol
P. Suikerland, coördinator Dutch Desk Europol

Interpol
L. Kersbergen, medewerker Directie Recherche, Bureau Sirene

KLPD/NRI
J. de Bruin, H. Ham en R. Kuijper, medewerkers Landelijk Bureau Wapens en Munitie

Binnenlandse Veiligheidsdienst
Mevr. Havinga, afdeling Interne en Externe Communicatie (contactpersoon namens BVD, vragen zijn intern uitgezet)

Ministerie van Justitie
M. Stupar, beleidsmedewerker Directie Bestuurszaken

Ministerie van Buitenlandse Zaken
S. Smit, beleidsmedewerker Afdeling DVB / WW

Koninklijke Marechaussee
H. Troost, hoofd recherchetechniek, Centrale Justitiële Dienst KMAR (Utrecht)

193



Regiopolitiekorpsen

Regiopolitie Groningen, W. de Haan, Z.G.C.

Regiopolitie Friesland, J. Jissink, dienst recherche

Regiopolitie Drenthe, M. van Zanten, divisie recherche

Regiopolitie IJsselland, H. Schoonderbeek, regionale recherche RBWM

Regiopolitie Twente, A.A. van Dijk, District Twente Zuid, DRUWA

Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, J. Bogard, Divisie Operationale Ondersteuning (JIC)

Regiopolitie Gelderland Midden, E.F.J. Elbers, RBWM.

Regiopolitie Gelderland-Zuid, J.J.G. Teunissen, Regionale Infodesk

Regiopolitie Utrecht, G. Bikker, RWBM/Divisie Recherche

Regiopolitie Noord-Holland-Noord, M. Kool, Infodesk, afdeling misdaad- analyse

Regiopolitie Zaanstreek-Waterland, P. Tjeertes, RBWM

Regiopolitie Kennemerland, P.G.J. Kloes, Regionaal Coördinator Vuurwapens

Regiopolitie Amsterdam-Amstelland
P.J.M. Gademan, Regionaal project coördinator Vuurwapens H. Bindt, Infodesk
H. Rijfkogel, Infodesk

Regiopolitie Gooi- en Vechtstreek, A. van de Land, RBWM

Regiopolitie Haaglanden
A.W.F. van de Wart, Projectleider Vuurwapencriminaliteit S. Schaap, Bureau Recherche Expertise
R. Ensing, Bureau Wapens en Terreur

Regiopolitie Hollands-Midden, H. Groen, Coördinator Wapen en Munitie

194



Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, G. de Vlieg, RBWM

Regiopolitie Zuid-Holland-Zuid, L. Bal, Regionale Recherche Dienst

Regiopolitie Zeeland, R. Snoep, Bureau Misdaadanalyse

Regiopolitie Midden en West Brabant, M. Blommerde, recherche coördinator

Regiopolitie Brabant Noord
B. Muilwijk, Dienst Centrale recherche, RBWM
Y. Libregts, Dienst Centrale recherche, RBWM
E. Diebels, Hoofd Districtsrecherche, District Boxtel

Regiopolitie Brabant Zuid-Oost, F. Hasselman

Regiopolitie Limburg-Noord, L.P. van der Hoff, Regionale Recherche, RBWM

Regiopolitie Limburg-Zuid, H. van de Wetering, Coördinator RBWM

Regiopolitie Flevoland, D. Drogt, Chef Regionale Recherchedienst

195



196



Bijlage 3

INBESLAGNAMEGEGEVENS PER REGIO

In deze bijlage wordt een overzicht gegeven van de wijze waarop in de verschillende regio's gegevens over in beslag genomen vuurwapens worden geregistreerd. Hiertoe is een korte vragenlijst verstuurd naar de contact- personen met betrekking tot vuurwapens in de verschillende regio's. Uit 19 van de 25 politieregio's werd een reactie ontvangen. De ontbrekende regio's zijn Drenthe, IJsselland, Twente, Noord- en Oost-Gelderland, Gooi- en Vechtstreek en Hollands Midden.

De registratie van aangetroffen vuurwapens vindt in 11 van de 19 regio's plaats door de verbalisant die het vuurwapen heeft aangetroffen, ongeacht diens expertise met betrekking tot vuurwapens. In 7 regio's gebeurt dit door een expert van het Regionaal Bureau Wapens en Munitie, danwel door een politie- functionaris die een opleiding terzake vuurwapen heeft gekregen. In één regio is bij de respondent onbekend op welke wijze aangetroffen vuurwapens worden geregistreerd. Slechts in twee regio's wordt hetgeen de verbalisant (zonder specifieke expertise) invoert in de registratie gecontroleerd door politiefunctio- narissen die wel over de benodigde expertise beschikken.

Op dit moment beschikken 11 politieregio's over een Regionaal Bureau Wapens en Munitie en is een dergelijk bureau in één regio in oprichting. In zeven regio's is geen RBWM. In 8 regio's wordt door de contactpersoon een toename gesignaleerd als het gaat om de aandacht voor vuurwapencriminaliteit. In 9 regio's is geen sprake van verschil in aandacht. In 2 regio's valt geen duidelijke beleidslijn te onderkennen.

Het Vuurwapendatasysteem VDS is operationeel geworden per 1-1-2001. Vanaf dat moment is het systeem ook in 14 van de 19 regio's die de toegestuurde vragenlijst hebben geretourneerd operationeel. Daarvan hadden 8 regio's het VDS reeds in 2000 operationeel. Bij één regio is de invoer beperkt tot alleen scherpschietende vuurwapens. Voorts heeft in twee andere regio's de invoering enige maanden tot meer dan een jaar vertraging opgelopen. De resterende drie regio's zijn echter niet van plan het systeem in te voeren. Het betreft de regio's

197



Noord-Holland Noord, Haaglanden en Flevoland. De regio Haaglanden beschikte overigens in de jaren 1998 - 2000 over een volledige registratie van zowel het aantal in beslag genomen vuurwapens als de aard en het aantal vuurwapenincidenten, maar deze registratie is per 2001 gestaakt.

Het aantal aangetroffen scherpe vuurwapens wordt compleet geregistreerd in 7 regio's. In de regio Zuid-Holland-Zuid is sprake van volledige registratie in het jaar 2000. De overige regio's geven aan dat de registratie van scherpschietende vuurwapens niet compleet is.

Imitatiewapens zijn door 5 regio's volledig in de registratie ingevoerd in de jaren 1998 - 2000. Daarnaast is in één regio sprake van volledige invoer met ingang van het jaar 2000 (Zuid-Holland Zuid). In de regio Limburg-Noord is de invoer volledig in 1998 en 1999, maar is de registratie vanaf 2000 niet meer volledig.

Op dit moment houden 8 regiokorpsen een overzicht bij van het aantal vuur- wapenincidenten dat zich voordoet in de regio. Daarnaast voeren 3 regio's selectief incidenten in VDS in. In één geval gaat het alleen om incidenten waarbij het vuurwapen (of ander technisch bewijsmateriaal) is aangetroffen. In een andere regio worden alleen ernstige voorvallen in VDS verwerkt. In 7 regio's worden vuurwapenincidenten niet centraal geregistreerd.

In het volgende schema is weergegeven welke aantallen vuurwapens van verschillende typen door de regiopolitiekorpsen zijn geregistreerd.

198



260 387 89 50 114 305 433 111 141 311 297 585 155 95 175 Totaal 1231 1403 1387 4921 Totaal 1275 1635 1901 6112 Totaal 1331 1554 1781 5798 199 5 3 7 0 3 0 3 5 Kmar 134 Kmar Kmar 111

hz 1 1 0 0 8 72 hz 9 7 8 2 4 1 3 hz 5 4 0 2 8 Z 51 15 7 10 14 46 99 Z 24 21 16 83 80 108 Z 32 12 22 49 84 198 139

eel 2 4 9 0 0 eel 6 4 0 2 eel 1 0 Z 25 32 72 Z 14 33 62 Z 11 15 23 45 96 a 4 3 3 3 a 2 0 a 5 1 aw 25 28 32 98 aw 36 14 3 10 34 30 126 aw 41 15 1 15 40 48 165 Z Z Z

tre 5 2 2 tre 6 1 1 tre 7 2 0 U 51 21 76 108 265 U 56 18 79 141 302 U 62 28 67 150 316

en 8 1 1 en 5 5 1 0 en 4 0 0 w 23 11 24 w 19 53 w 35 15 45 T 100 168 T 127 210 T 123 222 6 3 dam 68 32 11 800 dam 83 41 13 925 dam 76 61 24 19 925 R 270 176 237 R 240 226 319 R 232 235 278 4 5 2 0 3 1 0 3 7 3 1 ohn 16 31 28 86 ohn 20 12 28 44 ohn 15 16 34 79 N N 108 N 1 7 4 6 0 4 1 rmw 52 46 108 117 335 rmw 53 12 31 13 195 310 rmw 66 10 51 88 94 314 B B B

imz 58 12 50 4 1 57 imz 59 20 64 0 1 imz 43 19 79 2 0 L 105 287 L 170 104 418 L 134 144 421

imn 34 11 11 4 0 97 35 imn 32 9 27 0 0 74 21 imn 29 7 26 2 3 14 L 192 L 163 L 171 252 34 8 6 0 0 Kenn 131 Kenn Kenn ss 5 6 0 1 0 0 15 38 20 44 ss 18 38 4 5 6 1 0 0 4 42 44 37 75 ss 17 19 3 5 2 0 0 0 18 35 20 51 65 105 Ij Ij 107 173 Ij m m m 20 6 0 0 7 0 0 35 51 10 0 0 2 0 36 71 20 10 0 5 0 30 71 Hol 106 53 Hol 119 Hol 136 20 14 19 18 24 Haag 104 307 Haag 112 101 165 Haag 105 104

10 0 4 5 1 49 70 34 94 36 5 22 4 7 1 9 54 49 29 81 9 30 61 1 1 3 1 56 69 000. Gron Gron 171 431 Gron 197 377 m 2 6 37 5 16 49 151 3 57 11 t/98 z Gove z Gove z Gove 45 3 2 28 2 2 2 0 52 11 58 23 5 0 0 2 1 4 2 3 190 36 11 42 8 67 17 46 16 205 28 22 33 25 66 18 68 28 206 111 19 Gel Gel Gel n n n 26 10 22 1 3 53 62 21 30 1 3 83 22 20 0 0 34 61 Gel 177 Gel 262 408 Gel 138 regio, m 0 2 0 49 42 m 47 5 8 9 16 0 1 48 48 m 23 11 1 8 20 3 1 38 47 Gel Gel 165 Gel 143
---
r politie levo 25 22 10 11 68 126 levo 10 75 levo 16 4 7 8 0 0 1 0 6 2 2 0 0 1 0 8 31 0 0 0 0 Frie F 18 34 15 40 11 105 Frie F 19 22 33 17 40 24 101 Frie F 10 12 14 27 24 16 56 110 ens, pe ren ren 0 0 0 0 0 7 1 8 ren 1 0 3 1 0 4 8 17 D 3 0 0 0 0 0 3 6 D D 1 0 0 0 6 0 uurwap rzo 36 10 11 36 58 rzo 27 10 13 38 rzo 34 11 14 34 63 B 152 B 132 220 B 162

an v rno 35 16 31 2 0 60 97 rno 72 15 27 2 6 59 89 rno 35 9 20 33 3 44 B 241 B 270 B 104 248 e v s s s m 0 m 41 15 52 97 18 2 m 45 10 35 47 80 0 A 227 45 12 33 12 114 80 409 A 254 311 479 A 208 175 600

nd m nd m nd m slagnam ver nep. m ar ver nep. m ar ver nep. m ar ool eer al aal ool eer al aal ool eer al aal evol ew achi ehei nbeke as/ itatie evol ew achi ehei nbeke as/ itatie evol ew achi ehei nbeke as/ itatie Inbe 1998 Pist R G M G O G Im Tot 1999 Pist R G M G O G Im Tot 2000 Pist R G M G O G Im Tot



200