Ministerie van Justitie

Vuurwapens gezocht

Vuurwapengebruik, -bezit en -handel in Nederland 1998 - 2000

A.C. Spapens, M.Y. Bruinsma
Instituut voor sociaal-wetenschappelijk onderzoek en advies (IVA), Tilburg, 2002
Bestellingen: IVA Tilburg
Kenmerk: EWB/01.023

samenvatting

Veiligheid is één van de bepalende thema's in het publieke debat in Nederland. De kans slachtoffer te worden van een geweldsdelict bepaalt in hoge mate het (on)veiligheidsgevoel van de burger. Zeker wanneer een vuurwapen in het spel is nemen de traumatiserende effecten en ook de kans op fysiek letsel navenant toe. Bij politici en beleidsmatig verantwoordelijken bestaat de indruk dat het bezit en gebruik van handvuurwapens in de afgelopen jaren is toegenomen. Zeker is dit niet: vanaf 1998 tot 2000 konden geen landelijke cijfers meer worden gepresenteerd, omdat de cijfers in de meeste regiokorpsen daarvoor te onbetrouwbaar werden geacht. Vanaf 1 januari 2001 is het Vuurwapen DataSysteem (VDS) operationeel, waarin inbeslagnames en vuurwapenincidenten kunnen worden vastgelegd, maar helemaal opgelost is het registratieprobleem daarmee nog niet omdat nog niet alle politieregio's voor adequate aanlevering van gegevens zorgdragen.

Voor het ministerie van Justitie vormde dit informatiegebrek de aanleiding om onderzoek te laten uitvoeren naar de ontwikkeling in de aard en omvang van de vuurwapencriminaliteit in Nederland voor de periode 1998 2000. Dit onderzoek diende zowel het vuurwapengebruik, het -bezit alsook de binnenlandse handel in kaart te brengen. Voorts diende het onderzoek inzicht te geven in de vraag wie de gebruikers, bezitters en handelaars zijn. Het betreffende onderzoek is uitgevoerd door IVA Tilburg van oktober 2001 tot en met juni 2002.

Om de onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden is een veelheid van bronnen gebruikt. De belangrijkste daarvan was de basisregistratie van de 25 regiopolitiekorpsen en de Koninklijke Marechaussee. Vanuit die registratie is zo goed mogelijk nagegaan welke vuurwapenincidenten zich hebben voorgedaan en hoeveel en welke vuurwapens in beslag zijn genomen. Verder zijn de achtergronden van in totaal 534 vuurwapengebruikers en -bezitters in kaart gebracht. Deze informatie is aangevuld met informatie uit 22 interviews met gedetineerden die kennis dragen van de vuurwapenwereld. Voorts is gesproken met praktijkdeskundigen van de politie en andere relevante instanties, alsmede de legale vuurwapenhandel. Tot slot is relevante (openbare en niet-openbare) documentatie geraadpleegd.

Ontwikkeling van het aantal vuurwapenincidenten

Vuurwapencriminaliteit is door gebrek aan harde informatie een terrein waarop beeldvorming en emoties een belangrijke rol spelen. Het gevoel bestaat dat het vuurwapengebruik almaar toeneemt en bovendien ernstiger van karakter wordt. Een van de belangrijkste onderzoeksvragen is dan ook of het aantal vuurwapenincidenten is toegenomen in de onderzochte jaren en of de gewelddadigheid groter is geworden.
Om te beginnen dient te worden beseft dat bij lang niet alle incidenten waarbij sprake is van een vuurwapen daadwerkelijk een scherpschietend vuurwapen in het spel hoeft te zijn geweest. Voor een succesvolle bedreiging volstaat het evengoed om gebruik te maken van een plastic imitatiewapen of een gas- of alarmwapen. Het effect op het slachtoffer is in beide gevallen weinig verschillend, tenzij er daadwerkelijk is geschoten en letsel toegebracht.

Het aantal vuurwapenincidenten is in kaart gebracht door middel van een inventarisatie van de bij de politie gemelde incidenten waarbij met een vuurwapen is geschoten of gedreigd. Dit kon niet bij alle regio's op dezelfde wijze. In vijf regio's kon een volledig beeld worden verkregen van het aantal incidenten. In vijftien regio's en bij de Koninklijke Marechaussee (KMAR) kon uit het
Bedrijfsprocessensysteem (BPS) informatie worden verkregen omtrent 70 procent van het aantal vuurwapenincidenten. Dit percentage is aangevuld met een schatting. In één regio (Flevoland) is een vergelijkbare exercitie uitgevoerd middels raadpleging van het basisregistratiesysteem Xpol. In twee regio's is gebruik gemaakt van registratiegegevens uit het Herkenningsdienstsysteem (HKS). In één regio (Amsterdam-Amstelland) is deels gebruik gemaakt van HKSgegevens, maar zijn totalen met betrekking tot het vuurwapengebruik gebaseerd op informatie uit jaarverslagen van het regiokorps. Uit de resterende regio (Friesland) kon op geen van bovengenoemde manieren betrouwbare informatie worden verkregen.

De gegevens omtrent vuurwapengebruik zijn derhalve gebaseerd op vierentwintig van de vijfentwintig Nederlandse politieregio's en op de gegevens van de KMAR. Het aantal vuurwapenincidenten in Nederland is geschat op 4.881 voorvallen in 1998, 5.155 incidenten in 1999 en 4.617 gevallen in 2000. Het aantal vuurwapenincidenten stijgt in 1999 derhalve met zo'n vijf procent ten opzichte van het voorgaande jaar, maar in het jaar 2000 is landelijk gezien een daling met ruim tien procent zichtbaar. Het is niet duidelijk waar deze piek in het aantal vuurwapenincidenten in 1999 door veroorzaakt wordt. Ook kan op basis van waarnemingen in slechts een drietal jaren niet gesproken worden van een trend.
Naar afzonderlijke regio's beschouwd is het niettemin opmerkelijk dat het aantal vuurwapenincidenten in drie van de vier grootstedelijke regio's afneemt, namelijk in Amsterdam-Amstelland, Rotterdam-Rijnmond en Haaglanden. Daar staat tegenover dat in andere regio's sprake is van een (soms aanzienlijke) stijging, met name in de regio's Midden- en West-Brabant, Flevoland en Limburg-Noord, alsmede bij de Koninklijke Marechaussee (KMAR), of van een sterke piek in het aantal vuurwapenincidenten in 1999, zoals in Brabant-Noord en Gelderland-Midden.

Gemiddeld vonden in Nederland 30 vuurwapenincidenten per 100.000 inwoners plaats in het jaar 2000. Het aantal vuurwapenincidenten is verreweg het grootste in Amsterdam-Amstelland (72 incidenten per 100.000 inwoners). Ook Rotterdam-Rijnmond (42) en Brabant-Noord (40) scoren relatief hoog. De regio's Drenthe (14) en Zeeland (13) laten het geringste aantal vuurwapenincidenten per 100.000 inwoners zien.

De meest voorkomende delictcategorieën waarbij een vuurwapen wordt gebruikt zijn overval/straatroof (38%) en bedreiging (37%). Vuistvuurwapens worden het meest gebruikt. Geweren spelen nauwelijks een rol (2%). Ook het gebruik van zware wapens zoals automatische wapens of explosieven wordt weinig gemeld (1% - 2%). De politie slaagt er in iets meer dan de helft van de gevallen in een verdachte aan te houden. In ongeveer een kwart van de gevallen wordt ook het vuurwapen in beslag genomen. Deze cijfers verschillen nauwelijks in de onderzochte jaren.

Bij ongeveer een vijfde deel van de vuurwapenincidenten is daadwerkelijk geschoten. De zwaarte van het geweld verschilt weinig tussen de regio's en in de tijd, wanneer de aard van het incident (schieten of dreigen) in aanmerking wordt genomen. Wel kan worden geconcludeerd dat in de grootstedelijke regio's relatief meer wordt gedreigd met een vuurwapen. Dit hangt samen met het feit dat overvallen en straatroof in deze regio's een groter deel van het aantal vuurwapenincidenten uitmaken en dat verhoudingsgewijs veel overvallen en straatroven worden gepleegd met een imitatiewapen, waarmee niet kan worden geschoten.
In de regio Noord-Holland Noord is de kans dat daadwerkelijk wordt geschoten bij een delict het grootst (50%). In de regio's Rotterdam-Rijnmond en Amsterdam-Amstelland blijft het relatief vaker bij bedreiging (85%).

Het antwoord op de vraag of voor de Nederlandse burger de kans om bij een vuurwapendelict betrokken te raken is toegenomen moet gemiddeld genomen ontkennend worden beantwoord, althans voor zover het de jaren 1998 2000 betreft. Per regio zijn echter verschillende ontwikkelingen zichtbaar, namelijk zowel dalingen als stijgingen van het aantal incidenten. Het antwoord op de vraag of de zwaarte van het vuurwapengeweld is toegenomen luidt eveneens ontkennend. Het aantal incidenten waarbij daadwerkelijk wordt geschoten blijft in de onderzochte jaren vrijwel constant in vergelijking met het aantal bedreigingen met een vuurwapen. Daarmee is overigens niet gezegd dat andere vormen van gewelddadigheid rondom een vuurwapenincident (fysiek geweld, slaan met het vuurwapen, verbale bedreiging, et cetera.) stabiel zijn gebleven. Dit kon in het onderhavige onderzoek niet in kaart worden gebracht.

Inbeslagname van vuurwapens

Het aantal scherpschietende vuurwapens dat door de politie in beslag wordt genomen vertoont vanaf 1995 tot en met 1999 een stijgende lijn. In 1995 werden 992 scherpe vuurwapens aangetroffen en dat aantal stijgt tot 2.576 exemplaren in 1999. In het jaar 2000 is voor het eerst sprake van een daling naar 2.463 in beslag genomen vuurwapens. Het aantal in beslag genomen pistolen en revolvers blijft vrijwel constant. Het aantal aangetroffen automatische wapens (machinepistolen) stijgt onafgebroken van 1997 tot en met 2000.

Gemiddeld nam de politie in het jaar 2000 per 100.000 inwoners 16 scherpschietende vuurwapens in beslag. Uitschieters zijn de politieregio's Amsterdam-Amstelland (58 per 100.000 inwoners), Rotterdam-Rijnmond (34), Gooi en Vechtstreek (27), Zaanstreek-Waterland (26) en Limburg-Zuid (22). De verschillen tussen regio's worden enigszins genuanceerd door het feit dat de kwaliteit van de registratie sterk wisselt. De twee eerstgenoemde korpsen, alsmede Zaanstreek-Waterland, beschikken allen over een goede registratie van het aantal in beslag genomen scherpschietende vuurwapens. In sommige korpsen waar een zeer klein aantal vuurwapens wordt aangetroffen kan dit direct in verband worden gebracht met een matige kwaliteit van de registratie.

Niet-scherpschietende vuurwapens krijgen doorgaans minder aandacht dan scherpschietende vuurwapens. Dat is onterecht, aangezien dergelijke wapens niet of nauwelijks van echt te onderscheiden zijn en derhalve uitstekend geschikt zijn om mee te dreigen. Bovendien kunnen dergelijke vuurwapens relatief gemakkelijk worden verkregen. Zij maken in de praktijk dan ook een belangrijk deel uit van het totale aantal overtredingen van de 'vuurwapenartikelen' in de Wet Wapens en Munitie. In het jaar 2000 werden bijvoorbeeld 1.554 gas- en alarmwapens en 1.781 imitatiewapens in beslag genomen, tegenover 2.463 scherpschietende vuurwapens. Het aantal in beslag genomen gas- en alarmwapens vertoont een vergelijkbare ontwikkeling met de hoeveelheid scherpschietende vuurwapens die wordt aangetroffen. Het aantal door de politie geregistreerde imitatiewapens stijgt met name in 1999 scherp ten opzichte van 1998 maar neemt weer af in het jaar 2000.

De politie krijgt vuurwapens in het bezit omdat ze vrijwillig worden ingeleverd (18%), worden gevonden bij huiszoekingen of na controles (52%) en worden aangetroffen op heterdaad tijdens incidenten waarbij ze daadwerkelijk zijn gebruikt (30%). Vuurwapengebruik kan betekenen dat een schietincident of bedreiging van personen met het vuurwapen heeft plaatsgevonden. Het kan ook gaan om jongeren die op straat spelen met imitatiewapens of met 'balletjespistolen' en daarmee schieten op bijvoorbeeld bushokjes of verkeersborden.

Achtergronden van bezitters en gebruikers

Verdachten van vuurwapencriminaliteit zijn getypeerd aan de hand van risicofactoren enerzijds en criminele antecedenten anderzijds. De gemiddelde verdachte van een vuurwapendelict kan als volgt worden getypeerd.

95 procent van de aangehouden verdachten is man. De meeste verdachten zijn tussen de 20 en 30 jaar oud en de gemiddelde leeftijd is 24 jaar. Verdachten van vuurwapengerelateerde criminaliteit zijn ouder dan de gemiddelde geweldsplegers en hebben vaak al een criminele carrière gemaakt. 20 procent van de aangehouden verdachten kwam eerder in aanraking met de politie terzake vuurwapenbezit of -gebruik. 45 procent heeft antecedenten terzake andere geweldsdelicten. 11 procent heeft geen antecedenten. Het aantal first-offenders ligt bij vuurwapendelicten aanzienlijk lager dan bij andere vormen van geweldscriminaliteit.

Allochtonen zijn oververtegenwoordigd als het gaat om vuurwapendelicten. Dit geldt het meest voor verdachten van Antilliaanse afkomst (18x oververtegenwoordigd ten opzichte van het bevolkingsaandeel). Ook bewoners van woonwagenkampen zijn sterk oververtegenwoordigd als het gaat om vuurwapendelicten (15x).

De dagbesteding van de aangehouden verdachten wijkt sterk af van die van de gemiddelde burger. Slechts 27 procent van de aangehouden verdachten werkt of gaat naar school. 17 procent heeft een uitkering of is arbeidsongeschikt. 23 procent van de verdachten heeft criminaliteit als belangrijkste inkomstenbron. 8 procent heeft noch een uitkering, noch werk. Voorts is 21 procent verslaafd aan, of regelmatig gebruiker van harddrugs. 27 procent heeft een alcohol-, gok- of andere verslaving en 13 procent van de aangehouden verdachten beschikt niet over een vaste woon of verblijfplaats.

De voor een vuurwapendelict aangehouden verdachten zijn voor het overgrote deel actief in het criminele circuit. In 40 procent van de gevallen betreft het personen die actief zijn in de drugswereld. Voorts wordt 40 procent van de vuurwapengerelateerde delicten gepleegd door personen die actief zijn in de overvalwereld. Jonge, recent in Nederland geïmmigreerde mannen van Antilliaanse afkomst zijn verantwoordelijk voor 13 procent van de vuurwapengerelateerde delicten. Tot slot vloeit 15 procent van de vuurwapendelicten voort uit relatieproblematiek.
Deze groepen overlappen elkaar gedeeltelijk of zelfs in belangrijke mate. Zo is een kwart van de overvallers tevens verslaafd aan drugs en zijn de terzake vuurwapendelicten aangehouden recent geïmmigreerde jonge Antilliaanse mannen nagenoeg zonder uitzondering actief betrokken bij de handel in drugs, bij de prostitutie (als pooier) of bij overvalcriminaliteit. Wanneer bij relatieproblemen gebruik wordt gemaakt van een vuurwapen betreft het eveneens vaak personen (mannen) die bindingen hebben met het criminele circuit. Rekening houdend met deze overlap van de belangrijkste groepen van vuurwapenbezitters en -gebruikers omvatten deze vier hoofdcategorieën (drugscriminelen, overvallers, jonge Antilliaanse mannen, relatieproblemen) gezamenlijk zo'n 80 procent van de vuurwapengerelateerde delicten.

Vuurwapens in de drugswereld

In de drugswereld kan nader onderscheid worden gemaakt tussen verslaafden aan harddrugs, dealers die in direct contact staan met afnemers, personen die deel uitmaken van georganiseerde criminele groeperingen die zich bezighouden met de productie en -smokkel van (hard-)drugs en personen die zich bezighouden met het kweken van hennep en de verhandeling van softdrugs in coffeeshops.

De behoefte aan vuurwapens bij verslaafden vloeit in de eerste plaats voort uit de wens de eigen veiligheid te garanderen. Vaak is sprake van bedreiging door drugsleveranciers vanwege schulden van of oplichtingspraktijken door de verslaafden. Een klein deel van de verslaafden pleegt gewapende overvallen en gebruikt het vuurwapen voor dat doel.
Dealers in harddrugs die in direct contact staan met klanten hebben vooral behoefte aan een vuurwapen ter beveiliging tegen roof van hun drugsvoorraad door andere criminelen of verslaafden (rippen), of tegen lastige klanten. Bij deze groep worden zowel scherpschietende vuurwapens als gas-/alarm- en imitatiewapens aangetroffen. Bij georganiseerde criminele groeperingen die zich bezighouden met de productie en smokkel van (hard-)drugs is het vuurwapenbezit het wijdst verbreid, waaronder ook zwaardere wapens zoals machinepistolen. De rol van vuurwapens is hier in de eerste plaats afschrikking en beperking van de risico's van oplichting en wanbetaling door samenwerkingspartners.
Hennepkwekers lopen vooral het risico dat zij beroofd worden van hun oogst of van de financiële opbrengsten van de teelt. Zij verkeren doorgaans niet in de positie om een scherpschietend vuurwapen te kunnen aanschaffen. Het vuurwapenbezit beperkt zich in deze kringen vaak tot imitatiewapens en gas-/alarmwapens. Eigenaren van coffeeshops nemen een aparte positie in: zij lopen vooral risico op beroving en op intimidatie door concurrenten. Bij coffeeshopeigenaren worden doorgaans scherpschietende vuurwapens aangetroffen.

Vuurwapens in de wereld van overvallers

Binnen de wereld van de overvallers kan onderscheid worden gemaakt tussen personen die eenmalig een overval of straatroof plegen, al dan niet gepaard gaand met veel voorbereidingshandelingen en degenen die dit met regelmaat doen, eveneens al dan niet planmatig.

Overvallers (en straatrovers) die eenmalig en impulsief een dergelijk delict plegen zijn doorgaans jeugdig (16 20 jaar). In de meeste gevallen maken zij gebruik van een imitatiewapen of een gas- of alarmwapen. Wanneer jeugdige daders over een scherpschietend vuurwapen beschikken was het wapen vrijwel altijd al in huis (bijvoorbeeld in het bezit van vader of een criminele broer) en hebben zij het 'geleend zonder te vragen'. Het feit dat één van de jongeren in een groepje beschikt over een, al dan niet scherpschietend, vuurwapen vormt doorgaans de aanleiding om er een overval of straatroof mee te plegen. Een subcategorie van eenmalige overvallers zijn degenen die overgaan tot roof om andere problemen op te lossen, meestal schulden. Zij zijn doorgaans ouder (20+) en gaan meer planmatig te werk. Het vuurwapen wordt specifiek voor de gelegenheid aangeschaft. Er wordt zowel gebruik gemaakt van scherpschietende als niet-scherpschietende vuurwapens.

Jeugdige daders kunnen ook op regelmatige basis overvallen en straatroven gaan plegen, wanneer een eerste poging succesvol is geweest. Deze categorie verdachten is vergelijkbaar met jeugdige daders die voor de eerste keer een overval of straatroof plegen. Zij gaan zonder veel voorbereiding te werk.
Een tweede subgroep van verdachten die op regelmatige basis overvallen plegen zijn degenen die verslaafd zijn aan harddrugs en door middel van gewapende overvallen voorzien in de voor die verslaving benodigde financiën. Slechts een klein deel van de verslaafden kiest echter voor deze optie.
Tot slot kan een profiel worden onderscheiden van verdachten die planmatig en regelmatig overvallen plegen. Deze groep is gemiddeld ouder (25 35) en heeft reeds een criminele carrière gemaakt. Zij houden zich enerzijds bezig met overvallen op goed bewaakte objecten, zoals geldinstellingen of -transporten. Anderzijds vormen collega-criminelen een aantrekkelijk doelwit voor deze categorie overvallers, zeker wanneer ze over veel cash geld beschikken en niet de indruk wekken zich met (wapen-) geweld te zullen verdedigen. Bij deze min of meer professioneel opererende overvallers worden vrijwel altijd scherpschietende vuurwapens aangetroffen, waaronder ook zwaardere wapens (machinepistolen). Bij deze categorie verdachten is het risico gemiddeld het grootst dat de overval uitloopt op een schietincident waarbij doden of gewonden vallen.

Jonge, recent geïmmigreerde Antilliaanse mannen

Jonge, recent in Nederland geïmmigreerde mannen van Antilliaanse afkomst vormen in relatie tot vuurwapenbezit en -gebruik een aparte risicocategorie. Het gaat om een groep die laag is opgeleid, niet beschikt over werk en soms ook niet over een uitkering, die vaak zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland is (of in hoge mate mobiel tussen verschillende steden) en de Nederlandse taal slecht machtig is. Opmerkelijk is dat deze categorie verdachten relatief gemakkelijk aan scherpschietende vuurwapens kan komen. Dat geldt ook voor personen die nog maar zeer kort in Nederland verblijven. Daarbij moet echter wel worden aangetekend dat veel verdachten op de Antillen reeds een crimineel verleden hebben en vaak al minstens één gevangenisstraf hebben uitgezeten alvorens zij naar Nederland komen.

Het risico op betrokkenheid bij vuurwapenincidenten wordt in de eerste plaats bepaald door het feit dat degenen in deze categorie die als verdachte zijn aangehouden vrijwel allemaal actief zijn in drugswereld, de prostitutie en met het plegen van overvallen. In de tweede plaats leiden beledigingen in het openbaar vaak tot langdurige gewelddadige conflicten met wraak over en weer. Mogelijk speelt een 'eercultuur' hier een rol, maar waarschijnlijker is dat deze groep zodanig los staat van de Nederlandse (en Antilliaanse) gemeenschap dat het ontbreekt aan reguliere verbanden waarin conflicten op vreedzame wijze kunnen worden beslecht.

Vuurwapens en relatieproblematiek

Relatieproblemen vormen een belangrijke trigger voor vuurwapengebruik. Het wapen is in die gevallen doorgaans al voorhanden. Het komt minder vaak voor dat een vuurwapen specifiek naar aanleiding van relatieproblemen wordt aangeschaft. Dat laatste kan echter wel een rol spelen in familieruzies, zo blijkt uit het casusmateriaal.

Het daadwerkelijke gebruik van vuurwapens bij relatieproblemen hangt vaak samen met de aanwezigheid van andere risicofactoren en betrokkenheid van de verdachte bij andere criminele activiteiten. In deze gevallen is de kans ook relatief groot dat het vuurwapen bij een andere gelegenheid zou zijn gebruikt.
Het gebruik van vuurwapens bij relatieproblemen kan niet in verband gebracht worden met specifieke profielen van verdachten. De kenmerken van de betrokkenen lopen daarvoor teveel uiteen. Een belangrijke factor is dat het bij relatieproblemen ook vuurwapens kan betreffen die al jarenlang in het bezit van de betrokkene zijn, maar die nooit voor criminele doeleinden zijn gebruikt. Zo wordt bijvoorbeeld relatief vaker gebruik gemaakt van (jacht-) geweren, welke niet of nauwelijks een rol spelen in de drugs- of overvalwereld.

Schatting van het illegale vuurwapenbezit

De derde onderzoeksvraag betreft het maken van een schatting van de omvang van het illegale vuurwapenbezit in Nederland. Het illegale bezit van een handvuurwapen is een zogeheten 'slachtofferloos delict'. Dit betekent dat van de gebruikelijke methoden om de omvang van een vorm van criminaliteit in de samenleving vast te stellen, in casu aangiftecijfers en slachtofferenquêtes, geen gebruik kan worden gemaakt. In plaats daarvan moet worden teruggegrepen op hetgeen de wetsovertreders zelf aan informatie willen verschaffen omtrent het illegale vuurwapenbezit (zogenaamde self-report informatie) en op gegevens van de politie omtrent vuurwapenincidenten en inbeslagnames van vuurwapens.

In Nederland is naar de omvang van het illegale vuurwapenbezit voornamelijk onderzoek gedaan door onderzoekers van de universiteit van Utrecht. Zij maken in de eerste plaats een schatting van het illegale vuurwapenbezit op grond van selfreportgegevens uit de internationale slachtofferenquête. In de tweede plaats wordt een statistische methodiek toegepast op HKS-gegevens van de politie. Beide methodieken komen uit op een schatting van het illegale vuurwapenbezit in Nederland van 75.000 80.000 stuks. Bij beide schattingsmethoden kan echter een fundamentele kanttekening worden geplaatst, namelijk dat geen helder onderscheid wordt gemaakt tussen scherpschietende en niet-scherpschietende vuurwapens. Het bezit van gas- en alarmwapens en imitatiewapens wordt enerzijds uitgesloten van de schatting, maar anderzijds toch meegewogen in het gebruikte datamateriaal.

In het onderhavige onderzoek is enerzijds getracht het bezit van scherpschietende vuurwapens in kaart te brengen en anderzijds te bepalen wat de omvang van de totale vuurwapenmarkt is. Een schatting van het illegale bezit van scherpschietende vuurwapens is gemaakt op basis van het aantal door de politie in beslag genomen scherpschietende vuurwapens. Als uitgangspunt daarbij is genomen dat de politie gemiddeld 10 procent van het aantal illegale vuurwapens op enig moment in beslag neemt. Deze enigszins grove schatting kon in het onderhavige onderzoek op belangrijke punten nader worden verfijnd omdat gedetailleerde gegevens beschikbaar zijn gekomen over de omstandigheden waarop vuurwapens in handen komen van de politie en de wijze waarop de verdachten ermee omspringen. Wanneer deze gegevens worden meegewogen kan worden geschat dat in de jaren 1998 tot en met 2000 in Nederland jaarlijks ongeveer 20.000 25.000 illegale vuurwapens zijn verhandeld. Het gaat daarbij zowel om in partijen naar ons land gesmokkelde scherpschietende vuurwapens als om individueel geïmporteerde exemplaren.

Vervolgens dient te worden vastgesteld welk deel van deze vuurwapens op een bepaald ijkmoment, in dit geval eind 2000, in illegaal bezit zijn. Hiervoor is de omloopsnelheid van illegale vuurwapens als uitgangspunt genomen. Volgens verklaringen van aangehouden verdachten wordt 88 procent van de illegale vuurwapens vuurwapens binnen vijf jaar gebruikt.

Op grond hiervan kan de totale omvang van het illegale vuurwapenbezit in Nederland worden geschat op 85.000 tot 125.000 exemplaren. De marge wordt gehanteerd om rekening te houden met de uiteenlopende volledigheid waarmee in de regiopolitiekorpsen het aantal in beslag genomen vuurwapens wordt geregistreerd. Bovendien is nog een onbekend aantal vuurwapens voorhanden dat langer dan vijf jaar niet is gebruikt. Hiertegenover staat een eveneens onbekend aantal vuurwapens dat verloren is gegaan omdat het wapen defect is geraakt, of omdat de bezitter het wapen heeft laten verdwijnen. Vuurwapens zijn vooral in bezit van personen die actief zijn in de drugswereld (40%) en met overval of straatroof (40%). In het onderzoek is een poging gedaan de omvang van deze werelden in kaart te brengen om uitspraken te kunnen doen over de totale 'vuurwapenmarkt' in Nederland. Op grond van de beschikbare gegevens kan echter geen definitieve uitspraak worden gedaan over het aantal personen in Nederland dat actief is met de productie, smokkel en verhandeling van drugs en over het aantal overvallers en straatrovers en derhalve ook niet over de omvang van de totale Nederlandse vuurwapenmarkt.

Handel in vuurwapens

De vierde onderzoeksvraag is die naar de aard en de omvang van de illegale handel in vuurwapens in Nederland. Daarbij moet onderscheid worden gemaakt tussen scherpschietende vuurwapens, gas- en alarmwapens en imitatiewapens. Gas-/alarm- en imitatiewapens worden door de eindgebruikers direct gekocht in landen waar deze wapens vrij verkocht mogen worden. De eerste categorie wapens wordt doorgaans aangeschaft in Duitsland of België. Imitatiewapens worden vooral gekocht in de populaire vakantielanden als Spanje en Turkije. De binnenlandse handel blijft beperkt tot de doorverkoop van deze wapens.

Vuurwapenhandelaars houden zich alleen bezig met scherpschietende vuurwapens. 'Importeurs' verzorgen de smokkel van vuurwapens naar Nederland en zetten deze wapens ofwel direct af aan een vertrouwd netwerk in het criminele circuit, ofwel zij leveren de wapens door aan een klein netwerk van tussenhandelaren. De importeurs zijn, naast autochtone Nederlanders, met name Turken en voormalig Joegoslaven. De 'importeurs' bevinden zich op het criminele middenniveau. Zij kunnen dan niet worden beschouwd als spinnen in het web van grote criminele organisaties, maar onderhouden daarmee wel banden. Als tussenpersonen zijn vooral Surinamers, Marokkanen en voormalig Joegoslaven actief. De omvang van de smokkel van scherpschietende vuurwapens naar Nederland wordt geschat op 10.000 tot 20.000 exemplaren per jaar. De totale omvang van het aantal vuurwapens dat jaarlijks een nieuwe Nederlandse eigenaar krijgt is geschat op 20.000 25.000 vuurwapens.

Uit het onderzoek zijn geen aanwijzingen naar voren gekomen dat grote aantallen handvuurwapens voor langere perioden worden opgeslagen, alvorens te worden doorverkocht. De importeurs beschikken ofwel over een grotere partij (enkele honderden vuurwapens) die over een periode van meerdere maanden wordt verkocht, ofwel zij verzorgen de aanvoer van vuurwapens volgens het principe van 'just-in-time'. Met andere woorden: pas wanneer een afnemer is gevonden worden de vuurwapens uit een bronland naar Nederland gesmokkeld. Deze smokkel vindt vooral plaats vanuit relatief gemakkelijk door middel van wegtransport bereikbare landen. Voormalige Oostbloklanden (Kroatië, Tsjechië) en Portugal zijn op dit moment de belangrijkste bronlanden voor handvuurwapens.

Vuurwapens worden alleen geleverd aan personen die 'vertrouwd' zijn, hetgeen meestal betekent dat de handelaar de koper kent uit het criminele circuit. Wanneer de koper behoort tot het vertrouwensnetwerk is het tamelijk eenvoudig om (snel) aan een illegaal vuurwapen te komen. Daarbuiten is dit aanzienlijk moeilijker. Verklaringen omtrent de levering van illegale vuurwapens in louche horecagelegenheden of 'vanuit de kofferbak' kunnen als fictie worden beschouwd. De onderhandeling over de aankoop vindt bij voorkeur niet plaats in openbare gelegenheden waar allerlei personen kunnen meeluisteren. Dit geldt nog meer voor de levering. Die geschiedt doorgaans gewoon bij de koper of (tussen-)handelaar thuis om het risico van onwelgevallige pottenkijkers zoveel mogelijk uit te sluiten.
Volledige tekst in pdf

WODC- informatiedesk / e-mail: wodc-informatiedesk@minjus.nl Redacteur: Hans van Netburg

Laatst gewijzigd: 06-11-2002