Ministerie van Financiën

Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Postbus 20018

2500 EA Den Haag

Datum Uw brief Ons kenmerk (Kenmerk)

6 november WV 2002-425 2002

Onderwerp

MEP-procedure

Ik heb kennisgenomen van het besluit van de vaste commissie voor Economische Zaken tijdens de procedurevergadering d.d. 5 november 2002 waarin met betrekking tot het wetsvoorstel MEP wordt geconstateerd dat te weinig tijd zou bestaan voor het ordentelijk behandelen van genoemd wetsvoorstel en waarbij zij verzoekt om nog heden een fiscaal alternatief in een brief uiteen te zetten. Ik wil hierop als volgt reageren.

Tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen is van de zijde van het Kabinet begrip getoond voor de wens van de Kamer om tijdens de behandeling van het Belastingplan 2003 te kunnen beschikken over het wetsvoorstel MEP. Met het oog hierop is toegezegd dat U begin deze week een contourennotitie over de MEP zou ontvangen en uiterlijk 8 november over de tekst van het wetsvoorstel zelf zou kunnen beschikken. Inmiddels is door de Minister van Economische Zaken vrijdag jl. reeds de contourennotitie aan U aangeboden en is hedenmiddag het wetsvoorstel MEP aan de Koningin aangeboden en informeel aan U toegezonden. Daarmee is naar mijn mening de toezegging van de zijde van het Kabinet gestand gedaan. Het was dan mijn stellige hoop dat de behandeling van het wetsvoorstel MEP nog parallel zou kunnen verlopen met de behandeling van het Belastingplan. Ook het vervolg overleg met de sector op 8 november as. is in lijn hiermee gepland. Het besluit van genoemd procedurevergadering wijst echter in andere richting.

Met betrekking tot een verzoek om nog heden een fiscaal alternatief in een brief uit een te zetten wil ik het volgende opmerken. Ik hecht er daarbij aan te benadrukken dat een fiscaal alternatief waarvan tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen sprake is geweest niets anders kan zijn dan een minder wenselijk vangnet waarbij weliswaar de budgettaire doelstelling zou kunnen worden gehaald maar dat beleidsmatig minder aantrekkelijk zou zijn dan de MEP. In de MEP wordt immers in samenhang met de aanpassingen in de REB voorzien in maatwerk met betrekking tot de stimulering van de productie in Nederland van duurzame elektriciteit, WKK, AVI?s, en klimaatneutrale fossiele energiedragers. Bovendien zijn de zekerheden voor de sector waarin het MEP-voorstel voorziet, aanzienlijk groter dan een fiscale tussenoplossing zou kunnen bieden.

Ik begrijp de tijdsdruk waarvoor de Kamer bij de behandeling van het wetsvoorstel MEP wordt geplaatst. Dit zou echter ook gelden voor een eventueel fiscaal alternatief dat bovendien nadrukkelijk ?second best? zou zijn. Ik hoop derhalve dat U het besluit zou willen heroverwegen. Het spreekt van zelf dat het Kabinet alle medewerking zal verlenen om een ordentelijke en zorgvuldige behandeling ondanks het korte tijdsbestek mogelijk te maken. Daarover zouden heden nadere afspraken kunnen worden gemaakt.

Mede namens de minister van Economische Zaken wil ik uw Commissie derhalve verzoeken om het wetsvoorstel MEP deze week alsnog in behandeling te nemen. Alleen dan zou het perspectief op een tijdige (gericht op invoering per 1 januari 2003) en een onderling samenhangende besluitvorming met betrekking tot het Belastingplan 2003 en het wetsvoorstel MEP - zoals dat tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen bestond - gehandhaafd kunnen blijven.

De Staatssecretaris van Financiën,

Bijlage bij brief WV 2002-425

Onderwerp: MEP-procedure

Contouren fiscaal alternatief

Uitgangspunten

In de ontwikkeling van een eventueel fiscaal alternatief zullen dezelfde uitgangspunten moeten gelden als bij het wetsvoorstel MEP. Die uitgangspunten laten zich samenvatten in de volgende punten. Allereerst zullen de budgettaire kaders gerespecteerd moeten blijven. Het fiscaal alternatief vormt een integraal onderdeel van het Belastingplan 2003. Dit betekent dat het bedrag van 338 mln dat gemoeid is met duurzame energie binnen het milieupakket in tact blijft. Een volgend uitgangspunt is dat het lek naar het buitenland zal moeten worden beperkt. En ten slotte zal moeten worden ingezet op de continuering en intensivering van de stimulering van de productie van groene stroom in Nederland.

Daarnaast moeten ook de beperkingen van een fiscaal alternatief bezien worden. Een fiscaal regime kan geen verschil maken tussen in het binnenland of in het buitenland geproduceerde stroom. Europese regels staan hier onoverkomelijk in de weg. Dit maakt een fiscaal instrument vrijwel per definitie een generiek instrument en biedt niet de mogelijkheid te stimuleren op maat. Hierdoor blijft een bepaalde mate van overstimulering, met name van geïmporteerde groene stroom, maar ook onderstimulering in stand. Daarnaast kan fiscale stimulering geen meerjarige zekerheden bieden.

Fiscaal alternatief

Tegen deze achtergrond worden de volgende maatregelen voorgesteld.

De verhoging van de belastingvermindering van 34 ? per afnemer is bedoeld als compensatie voor de lastenverzwaring die het wetsvoorstel Milieukwaliteit van de Elektriciteitsproductie (MEP) met zich meebrengt. Als genoemd wetsvoorstel geen kracht van wet krijgt, hoeft deze verhoging niet te worden doorgevoerd. De faciliteiten voor AVI?s en kolencentrales (art 36 r en art 36 u) worden evenals in het huidige voorstel afgeschaft. In de producentenvergoedingen voor groene stroom (art 36o) wordt waterkracht geschrapt, omdat dit een aanzienlijk deel van de uitgave is terwijl het Nederlands potentieel nagenoeg nihil is. In de huidige situatie betekent dit dat deze middelen vrijwel in het geheel weglekken naar het buitenland. Met het schrappen van waterkracht zal echter rekening moeten worden gehouden met de mogelijkheid dat importeurs van duurzame elektriciteit in dat geval elektriciteit, opgewekt door biomassa zullen gaan importeren. De verwachting is dat dit substitutie-effect van biomassa voor waterkracht vrijwel volledig is. Om een beperking van de weglek van belastingmiddelen naar het buitenland daadwerkelijk te effectueren zal dus ook elektriciteit, opgewekt uit biomassa uit artikel 36 o volledig geschrapt moeten worden. Hiermee wordt tegelijkertijd een belangrijke binnenlandse opwekkingsbron getroffen.De regeling voor WKK installaties wordt met 20% beperkt. Voortzetting van een fiscale wijze van stimulering van WKK betekent dat de met de MEP voorziene verbetering van de marktcondities achterwege blijft. De regeling voor Klimaat neutrale fossiele energiedragers wordt geschrapt. Ten slotte zal het nihiltarief voor groene stroom minder worden verhoogd dan in het Belastingplan. Dit heeft overigens tot gevolg dat de beperking van de weglek naar het buitenland minder effectief zal zijn dan met de combinatie van Belastingplan en MEP Het tarief voor groene stroom tot een verbruik van 10 000 kWh wordt dan 1,2 cent per kWh.

Over het geheel genomen voorziet het fiscaal alternatief dus in een veel minder effectieve stimulering dan de MEP, Hierbij is vooral ook van belang dat de met de MEP de beoogde langjarige zekerheid voor investeerders in het fiscaal alternatief niet kan worden voorzien.

tabel 1: budgettaire effecten:

regeling besparing

Omzetten nihiltarief in 73 verlaagd tarief

Beperken 188 producentenvergoeding groen

Afschaffen regeling AVI 25

Afschaffen regeling 5 kolencentrales

WKK regeling 24

KNFE 23

totaal 338