Ministerie van Buitenlandse Zaken

Aan de Voorzitter van de TweedeKamerderStaten-Generaal

Binnenhof4

Den Haag

Directie Sociale en Institutionele Ontwikkeling

Bezuidenhoutseweg 67

Postbus 20061

2500 EB Den Haag

Datum

11 november 2002

Behandeld

Brecht Paardekooper

Kenmerk

DSI/MY 536/02

Telefoon

070 3486032

Blad


1/7


Fax

070 3484883

Bijlage(n)


1


E-Mail

brecht.paardekooper@minbuza.nl

Betreft

Beantwoording vragen van het lid Terpstra over een kritisch rapport over het medefinancieringsprogramma

Zeer geachte voorzitter,

Graag bied ik u hierbij de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door het lid Terpstra over een kritisch rapport over het medefinancieringsprogramma. Deze vragen werden ingezonden op 25 oktober 2002, met kenmerk 2020302180.

De Staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking

A.M.A. van Ardenne-van der Hoeven

Antwoord van mevrouw van Ardenne-van der Hoeven, staatsecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking, op vragen van het lid Terpstra over een kritisch rapport over het medefinancieringsprogramma.

Vraag 1

Is de Stuurgroep Evaluatie Medefinancierings-programma onder leiding van prof. De Ruyter gereed met haar rapport over het medefinancierings-programma (MFP-breed)?

Antwoord

Het rapport is nog niet gereed. Zodra het gereed is zal ik het de Kamer, vergezeld van mijn commentaar, doen toekomen. Naar verwachting zal dit op 15 november aanstaande gebeuren.

Vraag 2

Wordt in dit rapport geconcludeerd dat aan de medefinancieringsorganisaties teveel speelruimte is gegeven bij het besteden van belastinggeld, dat daardoor kansen op een effectieve besteding van belastinggeld zijn gemist en dat de overheid haar rol als toezichthouder niet goed heeft kunnen spelen?

Vraag 3

Zet de Stuurgroep grote vraagtekens bij het grote aantal dossiers dat de vier traditionele medefinancieringsorganisaties beheren, waardoor de greep op en dus de effectiviteit van de afzonderlijke activiteiten in gevaar komt?

Antwoord 2 en 3

Aangezien het rapport van de Stuurgroep Evaluatie Medefinancieringsprogramma nog niet gereed is, is het mij niet mogelijk nu al op de conclusies van het rapport in te gaan.

Vraag 4

Stelde het Interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) van augustus 2000 reeds dat de ministeriële verantwoordelijkheid voor het MFP niet adequaat is ingevuld en dat (onder meer) vraagtekens kunnen worden gezet bij de doeltreffendheid en de doelmatigheid van het MFP omdat de medefinancieringsorganisaties zich op zoveel terreinen, landen, sectoren, thema's en doelgroepen (moeten) bewegen? Zo ja, wat is er sindsdien naar aanleiding van het IBO-rapport concreet verbeterd?

Antwoord

Het is juist dat het IBO-rapport stelde dat de ministeriële verantwoordelijkheid voor het MFP niet adequaat is ingevuld. Voor wat betreft de doeltreffendheid en doelmatigheid van het MFP concludeerde het IBO-rapport dat er onvoldoende inzicht verkregen kan worden, waarmee niet gezegd werd dat de werkwijze van de MFO's niet doeltreffend of ondoelmatig was. In tegendeel, het rapport erkent de professionele aanpak van de MFO's. Indertijd is aan de Kamer aangegeven dat aanbeveling 2 van het IBO-rapport slechts gedeeltelijk zou worden overgenomen (brief Buza00500, d.d. 25 september 2001). Het IBO-rapport beval toetsing aan van de activiteitenplannen van de MFO's aan de beleidsvoornemens van de minister, en dat raakt aan de autonomie van de MFO's. De Kamer is hiermee akkoord gegaan (Kamerstuk 27 433, nr 5).

Naar aanleiding van het IBO-rapport is verplichting om overal actief te zijn, vervallen. In het nieuwe beleidskader staat de verplichting dat de MFO's moeten werken op verschillende niveaus, met verschillende actoren in meerdere landen en continenten en in meerdere sectoren en thema's. Ook hiermee is de Kamer in het genoemde algemeen overleg van 26 september 2001 akkoord gegaan.

Mede naar aanleiding van het IBO-rapport zijn er concrete verbeteringen aangebracht in het systeem, te weten:

§ Het MFP een maal per vier jaar open te stellen voor organisaties die aan de toetredingscriteria voldoen;

§ Beoordeling vindt plaats door een onafhankelijke commissie;

§ De verdeling van de fondsen over de MFO's te bepalen aan de hand van de kwaliteit, waar doeltreffendheid en doelmatigheid onderdeel van uit maken, van de aanvragen;

§ Resultaatgerichtheid centraal te stellen door gebruik te maken van output en outcome indicatoren (die overigens deels nog ontwikkeld moeten worden voor complexe processen als maatschappijopbouw en beleidsbeïnvloeding); in het nieuwe beleidskader ligt veel nadruk op planning en verantwoording;

§ Eens in de vier jaar vindt een externe audit plaats;

§ Werkafspraken tussen ambassades en MFO's over complementariteit en rolverdeling op landenniveau, waar het gaat over de uitvoering van de sectorale benadering en de betrokkenheid van partners van MFO's bij PRS-processen;

§ Alle MFO's hebben processen in gang gezet om zich meer te specialiseren op bepaalde thema's en zich geografisch meer te concentreren; sommige MFO's zijn daar verder mee gevorderd dan andere.

Vraag 5

Stelt het Beleidskader MFP-breed (mei 2001) dat de medefinancieringsorganisaties die vorm mogen geven aan het MFP-breed, moeten werken via de drie interventiestrategieën, te weten directe armoedebestrijding, maatschappijopbouw en beleidsbeïnvloeding, moeten werken in meerdere landen/continenten en moeten werken in meerdere sectoren en thema's enz.?

Antwoord

Ja

Vraag 6

Herinnert u zich de inbreng van de VVD-fractie bij het Algemeen Overleg van 26 september 2002, waarbij werd aangegeven dat de ministeriële verantwoordelijkheid bij het voorgenomen MFP-breed onvoldoende tot zijn recht komt, dat de nieuwe toetredingscriteria de indruk wekken te zijn toegesneden op de huidige medefinancieringsorganisaties en dat de maatschappelijke ontwikkelingen in ontwikkelingslanden in toenemende mate vragen om specialisatie, taakverdeling en synergieën? Zo ja, onderkent u de overeenkomsten tussen de conclusies van de Stuurgroep Evaluatie Medefinancieringsprogramma en de opvattingen van de VVD-fractie?

Antwoord

Het verslag van het Algemeen Overleg van 26 september 2001 is in mijn bezit. De VVD inbreng is mij bekend. Op de conclusies van het Eindrapport van de Stuurgroep Evaluatie Medefinancieringsorganisaties kan ik, zoals gezegd, heden nog niet ingaan. Het eindrapport van de Stuurgroep gaat u, vergezeld van mijn beleidsreactie, binnenkort toe (zie antwoord 1).

Vraag 7

Is de goedkeuring van het MFP-breed vergezeld gegaan van een aanzienlijke verhoging van het budget voor het MFP tot circa 470 miljoen Euro in 2006? Deelt u de mening dat dit geld effectiever zou kunnen worden besteed en de ministeriële verantwoordelijkheid hierbij meer tot zijn recht zou kunnen komen?

Antwoord

Het budget is inderdaad verhoogd. Wat wordt toegewezen is niet een absoluut bedrag, maar een percentage van de ODA-middelen. Het percentage dat beschikbaar is voor het MFP is verhoogd van 10.4 % naar 11 %. De Kamer is daarmee akkoord gegaan bij de goedkeuring van het beleidskader. Jaarlijks zal in september aan de MFO's worden aangegeven wat de financiële ruimte voor het volgend jaar is, op basis van de CPB-MEV ramingen die ook voor de begroting worden gehanteerd.

Ik ben van mening dat er nu een goed evenwicht bestaat tussen de eigenheid en autonomie van de organisaties uit het maatschappelijk middenveld, waartoe de MFO's behoren, en de ministeriele verantwoordelijkheid. Ik heb geen aanwijzingen, laat staan harde bewijzen, dat dit geld effectiever zou kunnen worden besteed via een ander kanaal.

Vraag 8

Bent u bereid een concept te maken voor een ander MFP dat meer tegemoet komt aan de aanbevelingen van het IBO van 2000 en van de Stuurgroep Evaluatie Medefinancieringsprogramma van 2002 met het oog op een meer effectieve besteding en een beter ministerieel overzicht, opdat hierover onmiddelijk na het aantreden van een nieuw kabinet besluitvorming kan plaatsvinden? Bent u bovendien bereid en in staat om, op basis van de diverse kritische rapporten, het budget voor het MFP voor 2003 te bevriezen dan wel tijdelijk terug te brengen tot een kernbudget, in afwachting van nadere besluitvorming terzake?

Antwoord

Nee. Aan de aanbevelingen van het IBO-rapport is reeds in verregaande mate gevolg gegeven (zie brief Buza0050, dd 25 september 2001). Het rapport van de Stuurgroep heeft overigens betrekking op de periode vóór de vormgeving van het nieuwe beleidskader. De afgelopen jaren is op basis van het IBO-onderzoek en de notitie "civil society en structurele armoedebestrijding" veel gedaan om sturing op kwaliteit in gang te zetten. Ik zie dus geen enkele aanleiding om het beleidskader, nog voordat het van kracht is, alweer te wijzigen.

Vraag 9

Wilt u het rapport van de Stuurgroep Evaluatie Medefinancieringsprogramma op korte termijn en vergezeld van uw commentaar naar de Kamer sturen?

Antwoord

Zie het antwoord op vraag 1.

===