Actueel
Conclusie tot afwijzing van het herzieningsverzoek in de zaak van
betrokkenheid bij de invoer van cocaïne in Nederland
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum actualiteit: 12-11-2002
Op 12 november 2002 heeft de advocaat-generaal bij de Hoge Raad
(Strafkamer) mr. Jörg een advies gegeven over de mogelijke herziening
van een veroordeling wegens betrokkenheid bij de invoer van cocaïne in
Nederland in 1997.
Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft op 30 juni 2000 wegens die
betrokkenheid een gevangenisstraf opgelegd van elf jaar en de
gevangenneming bevolen. Mr. A. Moszkowicz heeft daartegen beroep in
cassatie ingesteld. Dat beroep is bij arrest van de Hoge Raad van 23
oktober 2001 verworpen (zie rechtspraak.nl, LJN-nr. 'AD4727').
Op 14 maart 2002 heeft mr. A. Moszkowicz, advocaat te Amsterdam,
namens de veroordeelde bij de Hoge Raad een verzoek tot herziening van
de uitspraak van het hof ingediend. Het verzoek is o.a. gebaseerd op
de stelling dat de kroongetuige X, die in ruil voor strafvermindering
verklaringen heeft afgelegd over de betrokkenheid van de veroordeelde,
heeft gelogen. De raadsman heeft gesteld dat sinds de uitspraak van
het hof twee omstandigheden aan het licht zijn gekomen die herziening
rechtvaardigen, omdat zij zouden aantonen dat die kroongetuige heeft
gelogen.
De eerste is dat er tussen de kroongetuige en het openbaar ministerie
de afspraak zou hebben bestaan dat de kroongetuige de gelegenheid zou
krijgen te ontsnappen uit zijn gevangenschap. De tweede omstandigheid
is dat de niet door het hof gehoorde getuige Y verklaringen heeft
afgelegd die strijdig zouden zijn met die van de kroongetuige X. Ter
ondersteuning van de leugenachtigheid van X worden nog twee getuigen
opgevoerd.
In zijn conclusie, een onafhankelijk advies aan de Hoge Raad hoe te
oordelen over het herzieningsverzoek,komt mr. Jörg tot de slotsom dat
de aanvraag moet worden afgewezen. Hij is van mening dat de
herzieningsaanvraag geen bewijs bevat voor de stelling dat het
openbaar ministerie met de kroongetuige X in het geheim zou hebben
afgesproken dat hij in ruil voor het afleggen van belastende
verklaringen de gelegenheid zou krijgen te ontsnappen uit zijn
gevangenschap. Volgens de wet behoort een herzieningsaanvraag
vergezeld te gaan van een opgave van de bewijsmiddelen voor de
stelling. In zoverre wordt de aanvraag niet-ontvankelijk geacht.
Mr. Jörg heeft ambtshalve de gang van zaken rond de ontsnapping
onderzocht. Dit onderzoek heeft niet geleid tot enige aanwijzing van
het bestaan van een geheime afspraak.
Ten aanzien van de verklaringen van de getuige Y concludeert mr. Jörg
dat die verklaringen op het cruciale punt (de betrokkenheid bij het
cocaïnetransport) niets inhouden, dat die verklaringen overigens op
zichzelf niet overtuigend zijn omdat zij er op zijn gericht de rol van
Y zelf in het transport te bagatelliseren (diens strafzaak inzake
hetzelfde cocaïnetransport heeft onlangs in een veroordeling door de
rechtbank Rotterdam geresulteerd); en dat de mogelijke
leugenachtigheid van de kroongetuige als aandachtspunt de volle
belangstelling van het hof heeft gehad. Ook de verklaringen van de
twee andere getuigen kunnen niet gelden als steun voor de juistheid
van de verklaringen van Y omdat zij geen feiten bevatten maar
kwalificaties van X (fantast, leugenaar).
De herzieningsaanvraag bevat hier dus niets nieuws, zoals de wet eist.
In zoverre wordt de aanvraag niet gegrond geacht.
Wanneer de Hoge Raad uitspraak zal doen valt thans niet te zeggen.