Den Haag, 12 november 2002
OM seponeert zaak tegen LPF-kamerlid
Het Openbaar Ministerie te Den Haag heeft besloten de zaak tegen het
LPF-kamerlid over wie op 10 oktober 2002 door de voorzitter en de
griffier van de Tweede Kamer bij de politie een verklaring is
afgelegd, te seponeren.
Er is geen bewijs gevonden dat de stelling rechtvaardigt dat hij iets
beloofd of iets betaald zou hebben om een verkiesbare plaats op de
kandidatenlijst (en daarmee een zetel in de Tweede Kamer) te
verkrijgen.
Weliswaar heeft hij eerder aan de LPF aangeboden een geldbedrag te
betalen en heeft hij aangegeven zitting te willen nemen in de Tweede
Kamer, maar door het Kamerlid is niet de betaling van geld afhankelijk
gesteld van een verkiesbare plaats. Daadwerkelijke betaling heeft ook
niet plaatsgevonden. Er is dus ook geen sprake geweest van het plegen
van meineed bij het afleggen van de zuiveringseed.
Naar aanleiding van de verklaringen van de voorzitter en de griffier
van de Tweede Kamer op 10 oktober 2002 heeft de politie een onderzoek
ingesteld, onder leiding van een officier van justitie.
De vraag die centraal stond in dit onderzoek was of bewezen kan worden
dat het betreffende Kamerlid het betalen van een geldbedrag
afhankelijk heeft gesteld van zijn plaats op de LPF-kandidatenlijst.
Dit blijkt niet het geval.
Tijdens het onderzoek is een aantal (voorheen) bij de LPF betrokken
personen gehoord en zijn documenten (waaronder een verslag van een
gesprek tussen het betrokken Kamerlid en andere LPF-leden)
overhandigd.