Ministerie van Algemene Zaken

Antwoorden op de vragen van de heer De Wit (SP), mede namens de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie d.d.. 31 oktober 2002, nr. 2020302540


1 Vraag:
Hebt u kennisgenomen van de opvatting van Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Bernhard over de vervolging van twee AH-medewerkers?

Antwoord:
Ja.


2-4 Vragen:
(2) Wat is uw opvatting over deze mening? Is het gepast dat de prins zich mengt in de thans gevoerde discussie over het optreden van bedoelde AH-medewerkers?

(3) Nu deze uitlatingen vallen onder uw ministeriële verantwoordelijkheid heeft Prins Bernhard u hierover tevoren geraadpleegd en zijn deze met uw instemming gedaan?

(4) Tot welke nadere stappen uwerzijds leidt deze handelwijze van Prins Bernhard?

Antwoord:
(2-4) Prins Bernhard heeft gesproken met de informatie die hij op dat moment uit de media had. Daarbij is duidelijk dat hij vanuit zijn hart heeft gesproken. Hij is daarbij binnen de ruimte gebleven die hij, gelet op zijn positie en plaats binnen het Koninklijk Huis, heeft. Hij hoefde daarover dan ook niet tevoren met mij te overleggen en hij heeft dat ook niet gedaan. Gelet op het hierboven gestelde ga ik niet in op de inhoud van hetgeen Prins Bernhard heeft gezegd.