Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Lijst van vragen - totaal

Kamerstuknummer : 28600XV
Vragen aan : Regering
Commissie : Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Nr Vraag Blz van
1 Kan worden aangegeven hoe het aantal uitkeringen in het kader van 0 respectievelijk de WAJONG en de WAO zich per jaar zal ontwikkelen tussen

Antwoord:
In de begroting is voor de Wajong uitgegaan van ongewijzigd beleid. Het volume stijgt in de periode 2002-2006 met ongeveer 3.000 personen per jaar. Bij de WAO wordt in 2002 gerekend met een groei van 13.000 personen of 9.000 herleide uitkeringsjaren. Deze groei is kleiner dan in de periode 1999- 2001. De afvlakkende groei is onder meer toe te schrijven aan de in 2002 in werking getreden Wet Verbetering Poortwachter. Voor 2003 wordt, op basis van de huidige trends, een verdere afvlakking van de groei verwacht tot 9.000 personen of 5.000 herleide uitkeringsjaren. Vanaf 2004 is nieuw beleid, zoals voorgenomen in het Strategisch Akkoord, ingecalculeerd in de aantallen die de basis vormen voor de meerjarenramingen. Bij ongewijzigd beleid zou het groeitempo van 2003 in grote lijnen doorgetrokken kunnen worden, zij het dat een lichte groeiversnelling te verwachten zou zijn. Dit laatste heeft twee oorzaken. Enerzijds zal bij een constante instroom op een lager niveau na enige tijd ook de uitstroom naar een lager niveau toe gaan. Anderzijds zal de komende jaren vergrijzing leiden tot toename van het arbeidsongeschiktheidsrisico.


2 De verwachte toename in 2003 van pensioenpremies voor bedrijven is 1,25 0 % en bij de overheid 1,75 %. Waardoor wordt de sterkere toename bij de overheid verklaard?

Antwoord:
De voornaamste reden voor de sterkere toename van de pensioenpremie bij de overheid is de grotere mate van vergrijzing van het deelnemersbestand van het ABP, waardoor het aantal actieve premiebetalers relatief klein is ten opzichte van het aantal slapers en gepensioneerden en het financiële draagvlak daarmee geringer.

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 1/95




3 Is na de periode van overrendementen tot 2000 nu nog een rekenrente van 4 0 % bij de pensioenfondsen verantwoord, terwijl de verzekeraars sinds 2001 met een rekenrente van 3% moeten werken?

Antwoord:
Naar het oordeel van de toezichthouder, de PVK, is dat het geval. Een pensioenfonds dat een voorwaardelijke indexatie kent, mag een rekenrente hanteren van maximaal 4%. In de praktijk zijn er fondsen die een lagere rekenrente hanteren. Voor meer dan 98% van de ingegane pensioenen is de indexatie voorwaardelijk.


4 Is de regering bereid een integraal overzicht van alle huidige en toekomstig 0 te realiseren reïntegratietrajecten aan de Tweede Kamer te zenden?

Antwoord:
SZW rapporteert regelmatig aan zowel de Kamer als aan de Europese Raad over gerealiseerde reïntegratietrajecten. Voor WW-ers en bijstands- gerechtigden gebeurt dat bijvoorbeeld in de Financiële Verantwoording SZW en in de Monitoring Sluitende Aanpak in de bijlage van het Nationaal Actieplan Werkgelegenheid. Voor arbeidsgehandicapten gebeurt dat in de Rijksbegroting SZW (in de Begrotingstoelichting hoofdstuk 3) en in het evaluatierapport over de resultaten REA in 2000 dat binnenkort wordt aangeboden aan de Tweede Kamer. Bij de beantwoording van kamervraag 17 vindt u een totaaloverzicht over de gerealiseerde reïntegratietrajecten en de sluitendheid van de Sluitende Aanpak, voor de periode 1999 -2001.

Wat betreft de toekomstig te realiseren reïntegratietrajecten moet gewezen worden op het beleidsvoornemen om zowel voor gemeenten als voor UWV de regels te vereenvoudigen om daarmee de eigen verantwoordelijkheid en handelingsruimte te vergroten. In overleg met zowel gemeenten als UWV moet bepaald worden welke informatie over gerealiseerde reïntegratietrajecten in de toekomst gewenst blijft en op welke wijze hierin kan worden voorzien.


5 Is het waar dat de AOW-franchise kostwinners nog steeds bevoordeelt ten 0 opzichte van tweeverdieners en alleenstaanden? Welk bedrag is ermee gemoeid om de ongelijkheid op te heffen?

Antwoord:
Het te behalen pensioenresultaat, gedefinieerd als het gezamenlijk inkomen uit de eerste en de tweede pijler in relatie tot het laatstverdiende loon, verschilt voor kostwinners, tweeverdieners en alleenstaanden. Dit kan niet voorkomen worden door het verlagen van de franchise. Dat komt omdat de aanvullende pensioenen individueel zijn en voor iedere deelnemer gelijk

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 2/95



ongeacht de huishoudsituatie, terwijl bij de AOW wél rekening gehouden wordt met de huishoudsituatie. Zo is de AOW voor een alleenstaande hoger dan die van een gehuwde. Een franchiseverlaging kan het wel mogelijk maken dat meer mensen, zoals alleenstaanden en tweeverdieners, eerder het in een eindloonregeling beoogde pensioenresultaat halen, maar zal tegelijkertijd het pensioenresultaat voor kostwinners (op huishoudniveau, dus rekening houden met de AOW van de niet-werkende partner) verder verhogen naar een niveau dat boven het beoogde resultaat ligt. Voor het merendeel van de deelnemers is sprake van een gematigd niveau van de franchise. Uit de bijlage van de notitie Franchises in pensioenregelingen, die op 13 december 1999 aan de Tweede Kamer is toegezonden (Kamernummer 25 694), bleek dat de gemiddelde franchise van de 70 grootste pensioenfondsen toen al in de buurt van het minimumloon lag. Bij een dergelijk niveau, zo blijkt uit diezelfde notitie, kunnen alleenstaanden en tweeverdieners een afdoende pensioen opbouwen. In deze notitie heeft het kabinet overigens, onder erkenning van de verantwoordelijkheid van sociale partners voor het bepalen van de hoogte van de franchise, aangegeven het minimumloon een wenselijk niveau te vinden.
Voorts blijkt uit de in juni 2001 gepubliceerde evaluatie van het Convenant inzake arbeidspensioenen dat de franchise in de looptijd van het convenant (december 1997 tot 1 januari 2001) in structurele zin voor de 102 onderzochte fondsen gemiddeld met 1300 gulden is gedaald. Indien alleen rekening wordt gehouden met de 33 fondsen die de franchise structureel verlaagd hebben, bedraagt de gemiddelde daling zelfs circa 5200 gulden. In hoeverre bij de fondsen die geen structurele wijziging in hun franchise hebben aangebracht, sprake is van een relatief hoge of lage franchise kan op grond van deze gegevens niet vastgesteld worden. De convenantspartijen hebben in de evaluatie aangegeven het zinvol te achten hier een nader onderzoek naar uit te voeren. Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid start binnenkort met de uitvoering van dit onderzoek. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de gegevens die voor de evaluatie van het convenant zijn verzameld.
Aangezien de verschillen in pensioenresultaat niet kunnen worden opgeheven door aanpassing van de hoogte van de franchise, kan ook niet aangegeven worden welk bedrag gemoeid is met het opheffen van de verschillen.


6 Kan de regering inzicht verschaffen in het aantal 65+ers dat onvolledig AOW 0 en aanvullend ABP heeft? Hoe is de prognose daarvan voor de komende jaren? Welke kosten drukken er in dit verband op gemeenten?

Antwoord:

Het kabinet gaat er van uit dat deze vraag zich niet richt op 65+ers die naast een onvolledig AOW-pensioen een aanvullende uitkering uit hoofde van de ABPW ontvangen, maar op 65+ers die naast een onvolledig AOW-pensioen

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 3/95



een aanvullende uitkering uit hoofde van de ABW ontvangen. Twee maal eerder zijn over dit onderwerp schriftelijke vragen gesteld, namelijk op 4 februari 2002 (Aanhangsel Handelingen nr. 750, Vergaderjaar 2001-2002) en op 25 maart 2002 (aanhangsel Handelingen nr. 1053, Vergaderjaar 2001-2002). In dat kader heeft het kabinet onder meer geantwoord dat de Sociale Verzekeringsbank (SVB) alleen beschikt over gegevens van mogelijk rechthebbenden op aanvullende bijstand, maar niet over gegevens van feitelijk rechthebbenden. AOW-gerechtigden die een onvolledige AOW-uitkering ontvangen, zouden in potentie aanspraak kunnen maken op een aanvullende uitkering ingevolge de ABW. Een dergelijke aanspraak is echter mede afhankelijk van andere inkomsten van de rechthebbende zelf en/of van diens partner. Informatie daarover is niet aanwezig bij de SVB.


7 Waarom kiest de regering ervoor enkele onderdelen van het complex van 8 maatregelen betreffende de WAO (uitbreiding loondoor-betalingverplichting schrappen Pemba-premie voor kleine bedrijven) vooruitlopend op de rest aan het parlement ter goedkeuring voor te leggen? Wordt daarmee niet het risico gelopen dat de afzonderlijke voorstellen niet in de context van de voorgestane aanpak van de WAO zullen worden beoordeeld?

Antwoord:
Bij brief van 15 november jl. heb ik uw Kamer verzocht om de behandeling van het wetsvoorstel Verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte (28.629) tot nader order aan te houden. Met betrekking tot de afschaffing van de Pemba voor kleine bedrijven heeft het kabinet bij brief van 12 november jl. aangegeven dat de mogelijkheden onderzocht zullen worden om per
1-7-2003 en per 1-1-2004 eigenrisicodrager te kunnen worden.


8 Wordt eventueel wetgeving overwogen indien sociale partners er niet in 8 slagen om de bovenwettelijke uitkeringen in het tweede ziektejaar te beëindigen? Zo ja, waaraan wordt dan gedacht?

Antwoord:
Nee

9 Welke indicatoren en bijbehorende streefgetallen zullen als uitgangspunt 8 dienen in 2006 wanneer beoordeeld wordt of kan worden overgegaan tot algehele afschaffing van de Pembapremie en verhoging van het WAO- uitkeringsniveau?

Antwoord op vragen 9, 11, 13, 27, 30, 186 en 187: Aangezien de gedachtevorming over de invulling van het nieuwe stelsel van arbeidsongeschiktheid nog volop gaande is, is het niet goed mogelijk deze

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 4/95



vragen nu te beantwoorden. De gevraagde aantallen en effecten hangen immers nauw samen met de precieze vormgeving van de nieuwe regelingen, waarbij ook de onderlinge relaties tussen de diverse elementen van het nieuwe stelsel van groot belang zijn. Daarop bestaat thans nog onvoldoende zicht. Uiteraard zal het kabinet in de nadere uitwerking van het nieuwe stelsel aandacht schenken aan de diverse aspecten uit bovenvermelde vragen.


10 Geldt de introductie van het feitelijke arbeidsverleden als bepalende factor 8 voor de uitkeringsduur voor zowel volledig en duurzaam arbeidsongeschikten als voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten (35-80%)? Wordt hierdoor ook de duur van de loonaanvulling voor gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkzame werknemers beperkt?

Antwoord:
In het Strategisch Akkoord is aangegeven dat het feitelijk arbeidsverleden zal worden geïntroduceerd als een factor voor de duur van de loongerelateerde uitkering in de WAO.


11 Op welke wijze zal de introductie van het feitelijk arbeidsverleden als 8 bepalende factor voor de uitkeringsduur WAO samenlopen met de duur van de WW-uitkering voor gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers?

Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 9


12 Neemt het kabinet de door de SER-voorgestelde taakverdeling 8 publiek/privaat met betrekking tot de keuring WAO en de beoordeling loonaanvullingsregeling over?

Antwoord:
In het Strategisch Akkoord is aangegeven dat aan private uitvoering van de loonaanvuling twee voorwaarden worden gesteld: 1. De verzekeraar en de werkgever dienen geen financieel belang te hebben bij het zonder arbeid uitstromen naar de WW; 2. De private uitvoering dient zonder fricties met de uitvoering van de WAO mogelijk te zijn. Momenteel wordt bestudeerd of, en zo ja, hoe aan beide voorwaarden kan worden voldaan.


13 Kan bij elke submaatregel wat betreft aanpak WAO (b.v. adequate prikkels 9 voor werkgevers) aangegeven worden wat precies de concrete doelstelling daarvan is?

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 5/95



Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 9


14 Hoe groot zijn de ombuigingen per jaar in de periode 2003-2006 met 10 betrekking tot respectievelijk de gesubsidieerde arbeid, de reïntegratiebudgetten van gemeenten en UWV en de bijstandslasten van gemeenten?

Antwoord:
In het Strategisch Akkoord zijn de volgende besparingen op genoemde terreinen opgenomen (zie ook bladzijde 24 e.v. van de Sociale Nota 2003): 2003 2004 2005 2006 decentralisatie financiering bijstand 150 200 250 vrij besteedbaar reintegratiebudget 650 750 850 850


15 Welke maatregelen worden genomen om reeds in 2003 het aantal regels 10 sterk te verminderen voor gemeenten als het gaat om werk en inkomen?

Antwoord:

* Dereguleringsplan:
Met de VNG is in juni 2002 een dereguleringsplan vastgesteld, waarin 19 dereguleringsonderwerpen staan opgenomen. Een belangrijk deel daarvan zal meegenomen worden in de voorgenomen vereenvoudiging van de Abw. Reeds in 2002 zullen de volgende dereguleringsonderwerpen gerealiseerd worden

- tijdstip uitbetaling vakantiegeld

- de 19-uurs eis in de Wiw

- de 1-jaartermijn in de Wiw
Eind dit jaar of begin volgend jaar zullen concrete voorstellen geformuleerd worden over:

- Proactieve dienstverlening

- Bewaartermijn dossiers

- Fraude-aanpak en bewijslast


* Intrekking regeling
De Regeling noodzakelijke scholing zal per 1 januari 2003 worden ingetrokken.

* Opschoning circulaires
Momenteel is een opschoningactie gaande van de circulaires aan gemeente op het terrein van werk en inkomen. Het voorlopig resultaat daarvan is dat

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 6/95




2/3 van de ongeveer 125 circulaires kan worden ingetrokken. In de loop van december 2002 zullen gemeenten hierover worden geïnformeerd


* Aanbestedingsvoorschriften reïntegratieactiviteiten De aanbestedingsvoorschriften reïntegratieactiviteiten zijn versoepeld. Gemeenten mogen met onmiddellijke ingang 20% van het netto beschikbare reïntegratie-budget (d.w.z. na aftrek van SVWW-gelden en gelden ingezet als co-financiering bij Equalprojecten) besteden zonder aanbestedingsprocedure. In de circulaire van 4 september 2002 zijn gemeenten hierover geïnformeerd.


* Artikel 70 Abw
De toepassing van artikel 70 Abw is vereenvoudigd (alleen bij opgelegde verplichtingen gericht op reïntegratie dient de bijlage door de cliënt en gemeente voor gezien te worden ondertekend). Gemeenten zijn hierover geïnformeerd met de circulaire van 30 oktober 2002


* In- en doorstroombanen
Voorgenomen is de bepalingen uit het Besluit in- en doorstroombanen, die een belemmering vormen voor de inzet van in- en doorstroombanen als reïntegratie-instrument en bepalingen die onderhandelingsruimte van gemeenten met werkgevers beperken, weg te nemen.


16 Welke gevolgen zullen de voorgenomen besparingen van * 850 mln. op de 10 reïntegratiebudgetten naar verwachting hebben voor de reïntegratiemogelijkheden van arbeidsgehandicapten? Met welk percentage zal het aantal reïntegratietrajecten voor deze doelgroep minimaal afnemen? Is bewust gekozen voor de vorming van een ongedifferentieerd reïntegratiebudget, zodat een uitsplitsing naar doelgroepen vooralsnog niet mogelijk is?

Antwoord:
De voorgenomen besparingen van * 650 mln. in 2003 (oplopend tot * 850 mln. in 2006) op het reïntegratiebudget komen voor 80% ten laste van het gemeentelijk domein en voor 20% ten laste van het UWV. De bezuiniging in het UWV-domein wordt voornamelijk ingevuld door een efficiëntere inkoop van reïntegratietrajecten en een efficiëntere inzet van reïntegratiesubsidies voor zowel de WW- als de WAO-doelgroep. De efficiëntere inkoop en inzet van reïntegratie-trajecten en subsidies kan worden bewerkstelligd door de keuze voor een ongedifferentieerd reïntegratiebudget. De inzet van een ongedifferentieerd reïntegratiebudget biedt opdrachtgevers namelijk de mogelijkheid voortaan zelf te bepalen welk middel zij inzetten om mensen aan de slag te helpen. Mensen worden het meest geholpen indien de reïntegratie-instrumenten die voor hen worden ingezet aansluiten bij hun

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 7/95



behoeften (maatwerk). Dat kan bijvoorbeeld scholing, een loonkosten- subsidie, bemiddeling of een gesubsidieerde baan zijn. Het is nog moeilijk in te schatten hoe het aantal reïntegratietrajecten zich zal ontwikkelen. De keuze voor de vorming van een ongedifferentieerd, vrij te besteden reïntegratiebudget impliceert niet dat een uitsplitsing naar doelgroepen niet mogelijk is. Het UWV is immers verantwoordelijk voor de reïntegratie van WW'ers en WAO'ers. Aangezien laatstgenoemde groep substantieel groter is, zullen ook meer middelen voor deze groep worden ingezet. Ongedifferentieerd heeft in dit geval dus geen betrekking op de doelgroepen maar betekent dat er geen schotten tussen instrumenten bestaan.


17 Kan een integraal overzicht worden gegeven van alle reïntegratietrajecten 10 die sinds 1998 zijn gerealiseerd op het terrein van voorzieningen (ABW), volksverzekeringen en werknemersverzekeringen? In welke mate is per doelgroep sprake van een sluitende aanpak?

Antwoord:
Binnenkort informeer ik u in een brief over de resultaten en akties m.b.t. de sluitende aanpak. Vooruitlopend daarop vindt u onderstaand een totaal- overzicht over de gerealiseerde reïntegratietrajecten en de sluitendheid van de Sluitende Aanpak, voor de periode 1999 -2001. Deze data zijn reeds in het Nationaal Actieplan Werkgelegenheid van het betreffende jaar gepresenteerd. De cijfers komen uit kwantitatieve onderzoeken die in het kader van de Sluitende Aanpak in de verschillende jaren zijn uitgezet. In deze onderzoeken is geen onderscheid gemaakt tussen Abw-gerechtigden en WW-gerechtigden. Vanaf 2002 is dit onderscheid wel te maken. In het Sluitende Aanpak onderzoek m.b.t. 2002 (oplevering voorjaar 2003) is het onderscheid naar uitkeringstype opgenomen bij het bepalen van het aanbod van trajecten en de sluitendheid van de aanpak. Totaaloverzicht reïntegratietrajecten
2001 2000 1999 Aantal reïntegratietrajecten 83.700 117.000 64.370 Idem, inclusief WIW-/ID-plaatsingen 167.500 200.200 134.560 Sluitendheid jongeren ( 23 jaar) 85% 86% 84%


18 Welke mogelijkheden blijven er voor de centrale overheid nog over voor het 10 voeren van arbeidsmarktbeleid, bijvoorbeeld doelgroepenbeleid wanneer de vrij besteedbare budgetten worden ingevoerd?

Antwoord:
Door het creëren van één ongedifferentieerd en vrij besteedbaar reïntegratiebudget kan optimaal maatwerk geleverd worden door gemeenten. Gemeenten kunnen alle denkbare instrumenten inzetten, ook voor doelgroepen, om ervoor te zorgen dat een uitkeringsgerechtigde uitstroomt

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 8/95



naar de arbeidsmarkt of dat de afstand tot de arbeidsmarkt vermindert. Het wetsvoorstel Abw/FWI is dusdanig vorm gegeven dat er voor alle actoren (uitkeringsgerechtigden, gemeenten en Rijk) optimaal belang is bij uitstroom uit de uitkering en bij een zo kort mogelijk verblijf in de uitkering. Over de hoofdlijnen van dit wetsvoorstel is uw Kamer onlangs schriftelijk geïnformeerd.
Invoering van vrij besteedbare budgetten impliceert niet dat arbeidsmarktbeleid en doelgroepenbeleid niet meer tot de mogelijkheden van de centrale overheid behoren. De vrij besteedbare budgetten betreffen de reïntegratiemiddelen, maar verhinderen niet dat door de overheid in de voorwaardenscheppende en kaderstellende sfeer arbeidsmarktbeleid wordt gevoerd. Generieke maatregelen stimuleren de arbeidsmarkt over de hele linie, dus ook de arbeidsmarktsituatie van bepaalde doelgroepen. Voorbeelden van generieke maatregelen zijn kinderopvangfaciliteiten, ouderschaps- en zorgverlof en levensloopregeling. Ook convenanten voor herintredende vrouwen en maatregelen ter bevordering van de participatie van ouderen (sollicitatieplicht, pensioenstelsel) zijn en blijven een aangelegenheid van de centrale overheid. Ook langs de fiscale weg kan de werkgelegenheid (waaronder die van doelgroepen) worden bevorderd. In dit kader is vooral de arbeidskorting (vermindering van armoedeval) van belang.


19 Op welke wijze wil het kabinet bij de introductie van het vrij besteedbaar 10 reïntegratiebudget eventuele afroming van het cliëntenbestand tegengaan?

Antwoord:
Op 16 oktober jl. heeft u een brief ontvangen waarin u bent geïnformeerd over de hoofdlijnen van de nieuwe wet. In deze brief staat aangegeven dat de cliënt in de wet een individuele aanspraak op begeleiding in het perspectief van participatie krijgt. Gemeenten moeten hierbij ondersteuning bieden. Inmiddels hebt u de brief over de Bijstandswet controversieel verklaard.


20 Waarop is de verwachting gebaseerd dat de nieuwe systematiek van het 10 reïntegratiebudget in combinatie met de maximale budgettering bovendien tot een besparing van de bijstandslasten van * 250 mln leidt?

Antwoord:
Door de volledige budgettering van de bijstand krijgen gemeenten een grotere financiële verantwoordelijkheid om uitkeringsgerechtigden zo snel mogelijk toe te leiden naar de arbeidsmarkt. Gemeenten worden daartoe ondermeer gefaciliteerd door middel van een ongedifferentieerd, flexibel en vrij besteedbaar reïntegratiebudget. Zij zijn daardoor niet meer gebonden aan een beperkt instrumentarium, maar worden in staat gesteld om maatwerk te leveren op het gebied van reïntegratie. Daarnaast wordt het huidige stelsel van boeten en maatregelen omgezet in bevoegdheden voor

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 9/95



het gemeentebestuur om de uitkering tijdelijk te verlagen, onder andere bij onvoldoende medewerking aan reïntegratie.
Door het toenemende financiële belang voor gemeenten is de verwachting dat zij meer gebruik zullen maken van zowel het reïntegratie- als het sanctieinstrument, om zo het bijstandsvolume en de bijstandsuitgaven te verminderen. Door de vereenvoudiging van de regelgeving is de verwachting dat zij dit ook op een effectievere en efficiëntere manier kunnen doen. Op grond van deze veranderingen in het gedrag van gemeenten wordt een structurele besparing op de bijstandslasten verwacht van * 250 mln.


21 Kan de introductie van het vrij besteedbaar reïntegratiebudget in samenhang 10 met de maximale budgettering leiden tot een ongewenste rechtsongelijkheid tussen burgers van verschillend presterende gemeenten? Zo ja, welke mogelijkheden zijn er dan voor de centrale overheid om dat tegen te gaan?

Antwoord:
Met inachtneming van de huidige regels kunnen, binnen de door de wet gestelde grenzen, verschillen in de uitvoering en gemeentelijke prestaties voorkomen. In de nieuwe situatie krijgen gemeenten, vanwege één ongedifferentieerd, flexibel en vrij besteedbare reïntegratiebudget, een maximale vrijheid om de op arbeidsinschakeling gerichte voorzieningen af te stemmen op de lokale omstandigheden en eigen inzichten. Hierdoor kunnen in de prestaties van gemeenten gerechtvaardigde verschillen optreden. (Zie ook het antwoord op vraag 19)


22 Wat is de stand van zaken met VNG/gemeenten over de herziening van het 14 Fonds Werk en Inkomen/reïntegratiebudgetten en de ombuiging gesubsidieerde arbeid?

Antwoord:
In mijn brief d.d. 16 oktober 2002 heb ik u geïnformeerd over de hoofdlijnen van een nieuwe wet inzake het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling en verlening van bijstand door gemeenten. Feitelijk betekent dit onder meer een nieuwe invulling van het bestaande FWI: 100% budgettering van de bijstandsuitkeringslasten (het inkomensdeel) en het realiseren van een vrij besteedbaar reïntegratiebudget (het werkdeel). Over dit wetsontwerp voer ik overleg met de VNG en gemeenten. Over de vormgeving van de ombuigingen op het terrein van gesubsidieerde arbeid vindt ook overleg plaats met de VNG. Doel daarvan is de nadelige effecten van de ombuigingen te minimaliseren.


23 Wat is in de ogen van het kabinet de gewenste omvang van de opname van 16 onbetaald verlof in het kader van de levensloopregeling in de periode tot 2006 en op de middellange termijn?

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 10/95



Antwoord:
Het Kabinet heeft in de Sociale Nota aangegeven dat het er naar streeft het verschil tussen de door werknemers gewenste en de feitelijke opname van onbetaald verlof in 2006 met een kwart te hebben verminderd. Hierbij is aangetekend dat de precieze vormgeving van deze indicatieve doelstelling nader zal worden bezien in het licht van de vraag hoe meting van effecten vorm kan krijgen. Het Sociaal en Cultureel Planbureau verricht in opdracht van het Ministerie van SZW een uitgebreid empirisch onderzoek naar aard en omvang van de discrepantie tussen gewenste en feitelijke opname van onbetaald verlof. De onderzoeksresultaten zullen in het najaar van 2003 bekend worden. Deze zullen tot een nadere specificatie van streefwaarden voor de levensloopregeling moeten leiden.


24 Op welke wijze zal naar verwachting van het kabinet de introductie van de 16 levensloopregeling bijdragen aan de arbeidsparticipatie van vrouwen? Kan een uitsplitsing naar inkomensgroepen worden gegeven?
25 Welke gevolgen zal de introductie van de levensloopregeling naar 16 verwachting hebben voor de arbeids- en zorgparticipatie van mannen? Kan ook hier een uitsplitsing naar inkomensgroepen worden gegeven?

Antwoord vraag 24 en 25:
Met de levensloopregeling worden de mogelijkheden verruimd om onbetaald verlof te nemen wanneer in bepaalde periodes van het leven meer tijd nodig is voor andere activiteiten naast het werk (zoals zorg, educatie, ontspanning en bezinning).
Naar verwachting zal deze regeling, evenals andere faciliteiten om arbeid en zorg te combineren, de arbeidsdeelname van vrouwen kunnen bevorderen: zorgtaken hoeven minder een reden te zijn om de arbeidsmarkt geheel te verlaten en herintrede op de arbeidsmarkt zal door de drempelverlagende effecten van het geheel aan ondersteunende arbeid-en-zorgfaciliteiten kunnen toenemen. De arbeidsdeelname in personen (m/v) kan daardoor toenemen. Daar staat tegenover dat gebruik van verlof een verminderde arbeidsdeelname in uren tijdens de verlofperiodes impliceert. Het effect van blijvende arbeidsparticipatie over het hele arbeidzame leven zal evenwel naar verwachting groter zijn en daarmee zal ook het saldo van de genoemde effecten naar verwachting positief zijn.
Voorts zullen extra mogelijkheden voor het financieren van verlof mogelijk meer mannen ertoe kunnen bewegen om onbetaald verlof te nemen en zo hun deelname aan de zorg te vergroten.
De precieze omvang van de verwachte effecten kan evenwel pas geschat worden als er (meer) gegevens beschikbaar komen over het gebruik van verlof. Empirische gegevens daarover zijn schaars en bieden te weinig houvast voor een meer precieze raming van de effecten op de arbeidsparticipatie en de zorgparticipatie. Het SCP-onderzoek naar belangstelling voor en gebruik van arbeid-en-zorgregelingen dat eind 2003

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 11/95



zal worden afgerond, zal daarover meer informatie kunnen bieden.


26 Kan worden aangegeven wat het effect is van de verhoging van de 18 arbeidskorting in 2003 met euro 119 voor werknemers met een inkomen vanaf het wettelijk minimumloon op de armoedeval voor deze werknemers?

Antwoord:
In tabel 4.1. in bijlage 4 van de Sociale Nota zijn voor enkele groepen cijfers over de omvang van de armoedeval opgenomen. De daar getoonde verbetering van de armoedeval is voor * 84 euro te danken aan de genoemde verhoging van de arbeidskorting. Als gevolg van een nota van wijziging op het belastingplan is de verhoging van de arbeidskorting maximaal * 84 in plaats van * 119.

27 Wat is het effect van het instellen van het feitelijk arbeidsverleden als 18 criterium voor de duur van de loongerelateerde uitkering en het beperken van de vervolguitkering tot één jaar op het beroep op de WW-uitkering?

Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 9


28 Wat is concreet het effect van het bijdragen van werkgevers in de WW- 18 kosten voor burgers ouder dan 57 jaar op de arbeidsparticipatie van deze groep?

Antwoord:
Door het wetsvoorstel werkgeversbijdrage WW-lasten oudere werknemers heeft het ontslag van een oudere werknemer financiële consequenties voor de werkgever indien deze werknemer de WW instroomt. Werkgevers worden hierdoor gestimuleerd oudere werknemers in dienst te houden, waardoor meer oudere werknemers zullen blijven werken. Verwacht wordt dat de instroomkans in de WW van de werknemer die ouder is dan 57,5 zal afnemen tot het niveau van werknemers van 55-57,5 jaar. Dit zal resulteren in minder uitkeringen voor oudere werknemers.


29 Wat zijn precies de concrete doelstellingen van de maatregelen op het 18 gebied van de bestrijding van (zwarte) fraude die in de fraudenota SZW staan?

Antwoord:
In de begroting is verwezen naar de nota van de Minister van Justitie (17 050, nr. 234), waarin een aantal maatregelen op het SZW-terrein zijn opgenomen. Deze maatregelen worden verbreed en verdiept in het SZW-

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 12/95



handhavingsprogramma 2003-2006, dat binnenkort aan de Tweede Kamer wordt aangeboden. Algemeen doel op het gebied van de bestrijding van (zwarte) fraude is een betere naleving van verplichtingen (preventief effect) en een hogere pakkans voor fraude, resulterend in extra opbrengsten in de sfeer van besparingen op uitkeringen, extra premie-inkomsten, terugvorderingen, naheffingen en boetes. Hieronder een overzicht van de belangrijkste, in de begroting genoemde maatregelen.


* Doel van een landelijk dekkend netwerk van interventieteams is een meer efficiënte en effectieve aanpak van sociale zekerheids- en fiscale fraude en illegale arbeid door centrale aansturing van multidisciplinaire teams. De huidige teams, zoals de Regionale interdisciplinaire fraudeteams (Rif's) en het Westland Interventieteam (WIT) worden hierin ondergebracht. Daarbij wordt de controlecapaciteit bij AI en UWV uitgebreid, opdat zij in interventieteams structureel ca. 3.500 controles verrichten. Dit moet resulteren in een bruto opbrengst van * 12,4 mln per jaar in 2006.

* Doel van de uitbreiding van fysieke controles bij uitkeringsgerechtigden door UWV is het verhogen van de fysieke pakkans. Het gaat hier om 4.500 extra fysieke controles in 2003, oplopend tot 45.000 in 2006. In 2005 wordt het traject tussentijds geëvalueerd. Dit moet resulteren in een bruto opbrengst van * 9,5 mln per jaar in 2006.
* Met de stimulering van de uitbreiding van gemeentelijke controle- en opsporingscapaciteit ondersteunt SZW gemeenten bij de deelname aan interventieteams en bij de verhoging van de fysieke pakkans door middel van extra fysieke controles. Dit moet resulteren in een bruto opbrengst van * 9,5 mln per jaar in 2006.

* Met stimulering van `hoogwaardig handhaven' ondersteunt SZW gemeenten bij toepassing van deze recent ontwikkelde methodiek. Daarin staan vier aandachtsgebieden centraal staan, te weten vroegtijdig informeren, vroegtijdige detectie, controle op maat en daadwerkelijk sanctioneren. Voor 2003 is in de SZW-begroting het doel gesteld dat minstens de helft van de gemeenten deze methodiek toepast. Dit moet uiteindelijk leiden tot een bruto opbrengst van * 25 mln per jaar in 2006.
* Met introductie van het bestuurlijke boete-instrumentarium in de Wet Arbeid Vreemdelingen (Wav) worden lik-op-stuk-beleid en hoge boetes tegen illegale arbeid mogelijk. Het streven is om 90% via bestuurlijke boete af te doen. In het jaar van invoering worden 400 en de jaren daarna 800 bestuurlijke boetes verwacht.

* Door aanpassing en stroomlijning van informatiesystemen (waardoor enerzijds een integrale aanpak van gegevensuitwisseling en anderzijds betere beleidsinformatie wordt verkregen) is snelle signalering van fraude mogelijk. Hiermee moet in 2006 een bruto opbrengst van * 7,5 mln. per jaar worden gerealiseerd.


30 Welke gevolgen zullen de invoering van het feitelijk arbeidsverleden als 18 criterium voor de duur van de loongerelateerde uitkering in de WW en beperking van de vervolguitkering tot één jaar naar verwachting hebben voor

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 13/95



de aantallen uitkeringsgerechtigden? Kan een uitsplitsing naar 'uitstroom naar werk' en 'uitstroom naar andere regelingen'(ABW etc.) worden gegeven?

Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 9


31 Worden met de verrekening van de 'gouden handdrukken' ook gelden en 18 aanvullingsregelingen in het kader van 'sociaal plannen' bedoeld? Zo ja, welke effecten worden hiervan verwacht?

Antwoord
De reikwijdte van de voorgenomen maatregel is op dit moment nog niet bepaald. Hiervoor is onder meer van belang te weten welke uitvoeringstechnische consequenties uit de maatregel voortvloeien, alsmede op welke wijze deze het best kan worden gehandhaafd. Ik heb het UWV verzocht vóór 30 november a.s. zijn oordeel te geven over de uitvoeringstechnische consequenties van anticumulatie van aanvullingen op de WW-uitkering. De reactie van het UWV zal worden betrokken bij de voorbereidingen van het wetsvoorstel.


32 Hoe zullen de afschaffing van de SPAK en VLW naar verwachting uitwerken 18 voor de arbeidsmarktparticipatie van laagopgeleide jongeren, laagopgeleiden in het algemeen, ouderen en allochtonen?

Antwoord:
Tot en met 31 december 2002 kunnen werkgevers bij aanname van langdurig werklozen VLW aanvragen. Vervolgens kunnen zij nog vier jaar van de VLW profiteren. Alleen voor langdurig werklozen die na 1 januari 2003 worden aangenomen kan geen VLW meer worden aangevraagd. De SPAK voor jongeren wordt in één keer volledig afgeschaft en voor volwassenen wordt de SPAK afgebouwd in vier ongeveer gelijke stappen. Het is aannemelijk dat de afschaffing van de Jongeren-SPAK weinig invloed zal hebben op de participatiegraad van jongeren.. Ten eerste omdat de subsidie voor jongeren zeer beperkt was, zodat afschaffing ervan tot een zeer bescheiden loonkostenstijging leidt. Voorts speelt mee dat een groot deel van de jongeren waarvoor SPAK wordt aangevraagd, bestaat uit scholieren en studenten; groepen waarvoor de Jongeren-SPAK niet is bedoeld. Bovendien verdienen jongeren momenteel veel meer dan het wettelijk minimumjeugdloon. Dit suggereert dat de jongeren-SPAK niet effectief en nodig is.
Het kabinet heeft gekozen voor een geleidelijke afschaffing van de SPAK voor volwassenen in ruil voor een jaarlijkse verhoging van de arbeidskorting.

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 14/95



Het CPB heeft de werkgelegenheidseffecten berekend van afschaffing van de SPAK. Volgens het CPB zal de werkgelegenheid voor laaggeschoolden daardoor op zichzelf bezien dalen. Hier tegenover evenwel staat een verhoging van de arbeidskorting die tot een toename van de arbeidsparticipatie en werkgelegenheid leidt. Op langere termijn (2006) resulteert dit pakket maatregelen per saldo in een lichte toename van de totale arbeidsparticipatie.


33 Kan voor elk beleidsonderdeel worden aangegeven welke administratieve 19 lastendrukvermindering wordt bereikt in 2003, en welke budgettaire effecten dat zal hebben?

34 Kan voor elk beleidsonderdeel worden aangegeven welke regelgeving zal 19 worden afgeschaft of gewijzigd teneinde de lastenverlichting te verwezenlijken?

Antwoord vraag 33 en 34:
Met het oog op de vermindering van de administratieve lastendruk voor het bedrijfsleven wordt in de jaren 2002 en 2003 binnen SZW een departementaal project uitgevoerd dat tot doel heeft de administratieve lasten als gevolg van de bestaande regelgeving met 25% te verminderen.Tevens is een procedure ontwikkeld voor het systematisch toetsen van de effecten van nieuwe regelgeving.
Voor de doorlichting van de bestaande regelgeving worden vier clusters van regelgeving onderscheiden: de sociale verzekeringen, arbeidsomstandigheden, arbeidsverhoudingen (inclusief pensioenen) en arbeidsmarkt. Voor de twee eerstgenoemde terreinen, die het merendeel van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven opleveren, is inmiddels een model ontwikkeld voor de berekening van de administratieve lasten en worden ook concrete voorstellen voor lastenvermindering uitgewerkt. Voor de andere terreinen zal het model voor de jaarwisseling gereed zijn. Het uitwerken van voorstellen op die terreinen wordt in 2003 ter hand genomen. Op het terrein van de sociale verzekeringen zijn inmiddels het wetsvoorstel administratieve lastenverlichting en vereenvoudiging in sociale verzekeringswetten (WALVIS) en de complementaire wetgeving op het terrein van Financiën ingediend. Deze zullen naar verwachting leiden tot een vermindering van de administratieve lasten tot een bedrag van * 186 miljoen. De in het strategisch akkoord aangekondigde uitbesteding van de premie- inning van UWV naar Belastingdienst heeft een verlaging van de administratieve lasten tot gevolg van naar schatting nog eens * 80 miljoen. Op het terrein van de arbeidsomstandigheden zijn de belangrijkste voorstellen die moeten leiden tot een vermindering van de administratieve lastendruk: het schrappen van de verplichting tot werkoverleg in de Arbeidsomstandighedenwet (* 104 miljoen), vereenvoudiging van de naleving van de verplichtingen in verband met de risico-inventarisatie en ­ evaluatie (* 52 miljoen), verbetering van de kennisinfrastructuur op arboterrein ( * 35 ­ 70 miljoen) en het bieden van eenvoudiger ICT-

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 15/95



mogelijkheden voor het doen van meldingen en aanvragen (* 28 miljoen). In verband met de noodzakelijke regelgeving en te ontwikkelen applicaties zal het overgrote deel van de voornemens op SV- en arboterrein overigens pas in de jaren 2004 en later daadwerkelijk effect sorteren. Het kabinet is voornemens nog voor de behandeling van de SZW-begroting 2003 ook het "Actieplan vereenvoudiging SZW-regelgeving" aan het parlement aan te bieden. Een deel van de daarin aangekondigde voorstellen zal in aanvulling op de al genoemde eveneens (positief) effect hebben op de administratieve lasten, niet alleen van het bedrijfsleven maar ook van bur- gers, uitvoeringsinstanties en andere overheden. Deze effecten worden in een later stadium in kaart gebracht.


35 Hoe zijn de woonlandbeginselsystematieken in Duitsland en België 19 vormgegeven? Zijn deze systematieken integraal in Nederland toe te passen? Geldt de 10%-norm ook voor landen/gebieden met een aantoonbaar hoger prijsniveau dan Nederland?

Antwoord:

België
In de Belgische wetgeving is bepaald dat kinderbijslag alleen betaald wordt voor kinderen die in België worden opgevoed. Alleen naar de landen waarmee België een verdrag heeft gesloten is uitbetaling van kinderbijslag voor kinderen die buiten België worden opgevoegd mogelijk (Marokko, Tunesië, Turkije, Algerije, en de voormalige Joegoslavische Republieken). In de verdragen met deze landen is bepaald dat betaling van kinderbijslag voor kinderen die in het land van herkomst van de migrant worden opgevoed, alleen wordt toegekend voor periodes van effectieve tewerkstelling van de migrant en daarmee gelijkgestelde periodes. Het recht eindigt in elk geval bij vertrek van de migrant uit België. De verdragen bepalen voorts dat de kinderbijslag onvoorwaardelijk wordt toegekend tot de leeftijd van 14 jaar en tot 25 jaar wanneer het kind verder studeert overeenkomstig de voorwaarden gesteld bij de Belgische wetgeving. Het aantal kinderen per gezin voor wie kinderbijslag in het buitenland wordt betaald, is beperkt tot vier. Bij de totstandkoming van deze verdragen werden basisbedragen voor de kinderbijslag opgenomen. De hoogte van deze basisbedragen werd gebaseerd op de werkelijke kosten die nodig zouden zijn om een kind in het betreffende land op te voeden. Deze bedragen worden jaarlijks geïndexeerd. De voor 2002 geldende bedragen per kind in bijvoorbeeld Marokko zijn per maand als volgt:

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 16/95



Kind in België Kind in Marokko
1ste kind * 72,61 * 21,88
2de kind * 134,35 * 23,25
3de kind * 200,59 * 24,62
4de kind * 200,59 * 25,99 Voor elk volgend kind * 200,59 * -

Duitsland
In Duitsland kent men twee soorten Kindergeld met bijbehorende systematiek afhankelijk van het feit of de ouders al dan niet volledig belastingplichtig zijn. Indien de ouders volledig belastingplichtig zijn (wat meestal het geval is) en de kinderen wonen buiten de EU/EER-landen, dan ontvangt men alleen Kindergeld als:

* De kinderen tijdelijk in het buitenland verblijven;
* De kinderen in het buitenland studeren;
* De ouders werkzaam zijn in de openbare Duitse dienst. Indien deze uitzonderingen niet aan de orde zijn en deze kinderen wonen buiten EU/EER landen, dan ontvangen de ouders geen Kindergeld. In plaats daarvan kunnen zij belastingvrijstellingen krijgen afhankelijk van het land waar het kind woont. De hoogte van deze vrijstelling is afhankelijk van de hoogte van het gemiddelde loon dat men in het betreffende land verdient. Indien de kinderen echter wonen in één van de landen waarmee Duitsland een verdrag inzake sociale zekerheid heeft afgesloten, dan ontvangt men daarvoor een vast maandelijks bedrag aan Kindergeld. Duitsland heeft verdragen afgesloten met voormalig Joegoslavië, Turkije, Marokko en Tunesië. Slechts naar deze landen is export mogelijk. In de verdragen worden afspraken gemaakt over de hoogte van het te betalen Kindergeld. Voor de meeste verdragslanden gelden de volgende bedragen Kindergeld per kind per maand:
Kind in Duitsland Kind in verdragsland
1ste kind * 102,26 * 5,11
2de kind * 102,26 * 12,78
3de kind * 153,39 * 30,69
4de kind * 178,95 * 30,69 voor elk volgend kind * 178,95 * 35,79

Toepassing van de Belgische dan wel Duitse systematiek in Nederland Tot 1 januari 2000 heeft Nederland zonder voorwaarden en geldelijke beperkingen kinderbijslag geëxporteerd. Na de invoering van de Wet beperking export uitkeringen (BEU) is ook in de Nederlandse wetgeving bepaald dat er geen recht op kinderbijslag bestaat als het kind niet in Nederland woont, tenzij het kind woont in een land waarmee een verdrag is afgesloten op grond waarvan recht op kinderbijslag kan bestaan. Voor het recht op Nederlandse kinderbijslag naar een ander land geldt nu net zoals in

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 17/95



België en Duitsland de eis dat er een verdrag is afgesloten. Een integrale toepassing van de Belgische dan wel de Duitse woonlandsystematiek in Nederland is echter, binnen het huidige wettelijke kader en de bstaande verdragen, problematisch. Aan de Belgische en Duitse woonlandsystematiek liggen andere uitgangspunten ten grondslag. In België en Duitsland is er voor gekozen om kinderbijslag buiten de EU/EER slechts naar een beperkt aantal landen en voor een veel lager bedrag te exporteren. In de Nederlandse systematiek is er voor gekozen om kinderbijslag onverminderd te exporteren naar die landen waarmee handhavingsafspraken kunnen worden gemaakt. De wijze waarop de kinderbijslag in de verdragen wordt geregeld is dan ook geheel verschillend. 10%-norm
De 10%-norm wordt geabstraheerd van het feitelijke prijsniveau. De norm geldt dan ook voor landen met een hoger prijsniveau dan in Nederland.


36 Is voor de premieheffing van de sociale verzekeringen door de 19 belastingdienst wijziging van het wetsvoorstel WALVIS nodig?

Antwoord
De samenwerking tussen het UWV en de Belastingdienst is een vervolgstap die mogelijk wordt door het wetsvoorstel Walvis. Walvis is in die zin een noodzakelijke voorwaarde om tot een doelmatige overheveling van werkzaamheden te komen.
De nieuwe taakverdeling in het verlengde van het WALVIS-traject tussen UWV en Belastingdienst vergt nadere besluitvorming over de vormgeving en (financiële) gevolgen. Daarnaast zal aanpassing van wetgeving (onder meer in verband met de overdracht van wettelijke bevoegdheden) nodig zijn; een separaat wetsvoorstel is in voorbereiding. In dat kader zal de verdere uitwerking van de (lagere) regelgeving inzake de polisadministratie en de premieafdracht op nominatieve aangifte (pana) haar beslag krijgen. Het wetsvoorstel Walvis zelf behoeft hiervoor geen wijziging te ondergaan.


37 Welke doelen zijn gediend bij een eventuele afschaffing van de WAZ? 19
Antwoord
Op dit moment wordt onderzocht welke beleidsopties er open staan met betrekking tot de publieke arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen. Dit onderzoek richt zich op de vraag of de WAZ nog voldoet aan de verwachtingen die men eertijds van die verzekering had, of aan een dergelijke verzekering in de huidige tijd nog behoefte bestaat en welke ­ mogelijk goedkopere ­ alternatieven voor handen zijn.

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 18/95




38 Bestaat inzicht in de wijze waarop gemeenten invulling geven aan het 20 categoriaal bijstandsbeleid? Kan de Kamer worden geïnformeerd over de vormgeving van de bijzondere bijstand per gemeente? Op welke wijze wil het kabinet voorkomen dat de beoogde afschaffing van categoriale bijstand leidt tot koopkrachtverlies van de huidige rechthebbenden?

Antwoord:
Binnenkort ontvangt u de Monitor Gemeentelijk Armoedebeleid 1999-2000 (MGA). Daaraan zijn de volgende gegevens ontleend met betrekking tot de wijze waarop gemeenten invulling geven aan het categoriaal bijstandsbeleid.

Tabel 1. Categoriale bijzondere bijstand: omvang en aandeel in bijzondere bijstand, 1997-2000
categoriale bijzondere bijstand 1997* 1998 1999 2000 bruto uitgaven bijzondere bijstand (* mln)** 220,2 230,3 210,1 207,5 waarvan categoriale BB (* mln) 6,8 17,4 17,6 19,3 aandeel categoriale BB in totale BB 3,1 % 7,6 % 8,4 % 9,3 % (% uitgaven)
aandeel gemeenten met categoriale BB (% in 28 % 42 % 48 % 52 % respons)

*) De uitgaven in 1997 hebben betrekking op een half jaar, i.v.m. de invoering van categoriale bijzondere bijstand per 1 juli 1997.
**) Bruto-uitgaven zonder aftrek van terugontvangsten en aflossingen.
Tabel 2. Uitsplitsing bruto-uitgaven categoriale bijzondere bijstand, 1997-2000 (%)
categorieën 1997 1998 1999 2000 Totale bruto-uitgaven (* mln) 6,8 17,4 17,6 19,3 Onderverdeling is gebaseerd op deel van de bruto-uitgaven 79 % 80 % 57 % 50 % (%)
Woonlasten 2 3 Duurzame gebruiksgoederen 49 70 33 45 Collectieve aanvullende ziektekostenverzekering 3 8 Armoedebestrijding dak- en thuislozen 0 0 Armoedebestrijding ouderen 3 4 Indirecte schoolkosten volwassenen 2 2 Indirecte schoolkosten kinderen 23 9 5 7 Gezinnen met kinderen 3 3 Kosten ziekte/handicap 2 2 3 4 Eindejaarsuitkering 9 1 38 6 Energiebesparing 0 0 Overig 17 16 6 19 Totaal 100 100 100 100

Naast categoriale verstrekkingen in het kader van de bijzondere bijstand doen de gemeenten categoriale verstrekkingen in het kader van het gemeentelijk minimabeleid. Hierover bevat de MGA de volgende gegevens.

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 19/95



Tabel 3. Uitsplitsing bruto-uitgaven niet als bijzondere bijstand verstrekte categoriale uitkeringen, 1999-2000 (%)
categorieën 1999 2000 Totale bruto-uitgaven (* mln) 28,3 43,7 Onderverdeling is gebaseerd op deel van de bruto-uitgaven (%) 77 % 79 % Woonlasten 20 11 Duurzame gebruiksgoederen 7 8 Collectieve aanvullende ziektekostenverzekering 4 4 Armoedebestrijding dak- en thuislozen 31 21 Armoedebestrijding ouderen 2 1 Indirecte schoolkosten volwassenen 0 0 Indirecte schoolkosten kinderen 4 3 Gezinnen met kinderen 3 1 Kosten ziekte/handicap 0 0 Eindejaarsuitkering 8 7 Energiebesparing 0 0 Overig 21 44 Totaal 100 100 Aangezien de bijzondere bijstand een regeling is die beleidsmatig en financieel gedecentraliseerd is naar de gemeenten, zijn geen gegevens beschikbaar over de vormgeving van de bijzondere bijstand per gemeente. Op voorhand staat in algemene zin niet vast dat de afschaffing van de categoriale bijzondere bijstand leidt tot koopkrachtverlies van de huidige rechthebbenden; De gemeente heeft de mogelijkheid om individuele bijzondere bijstand te verstrekken. Daarnaast bestaat het voornemen aanvullende ondersteuning te verlenen aan langdurige minima zonder perspectief op de arbeidsmarkt.

39 Het huwelijksvermogensrecht is primair een verantwoordelijkheid van het 23 ministerie van Justitie. Welke verantwoordelijkheid heeft het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hierin, mede gelet op het feit dat de hervorming van alimentatie in de begroting van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt genoemd? Op welke wijze zal de hervorming van de vaststelling en de inning van alimentatie precies gestalte krijgen?

Antwoord:
Het huwelijksvermogensrecht in de zin van de regels betreffende het huwelijkgoederenregime valt inderdaad onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van Justitie en niet van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het alimentatierecht betreft de regels inzake onderhoudsverplichtingen en valt eveneens primair onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van Justitie. In de Meerjarennota Emancipatiebeleid (2000) is een onderzoek aangekondigd naar de praktijk van met name de kinderalimentatie, vanuit de gedachte dat een goed geregelde kinderalimentatie een belangrijke basis biedt voor het bereiken of handhaven van economische zelfstandigheid van alleenstaande ouders (veelal vrouwen). De gedachtenwisseling hierover in de Tweede Kamer en de resultaten van het genoemde onderzoek hebben in dat kader geleid tot het instellen van een interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) op het

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 20/95



terrein van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Op 12 juni 2002 heeft het vorige Kabinet het eindrapport van het interdepartementale beleidsonderzoek alimentatiebeleid (SZW) aan de Kamer aangeboden. Inmiddels zijn in het Strategisch Akkoord de besparingen op de bijstand die uit de aanbevelingen van het IBO-rapport voortvloeien meegenomen in de taakstellende ombuigingen. Dit wordt nogmaals in de tekst van de begroting voor 2003 van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid benadrukt. Dit kabinet heeft zichzelf namelijk tot taak gesteld de vaststelling en inning van kinderalimentatie te hervormen. Uit het IBO-onderzoek blijkt namelijk dat het bestaande kinderalimentatiestelsel vaak resulteert in onevenredige financiële lasten voor de verzorgende ouder (meestal vrouw) na een echtscheiding of beëindiging van een relatie. Doordat alleenstaande ouders geen kinderalimentatie vragen of ontvangen, doen zij vaker een beroep op bijstand dan noodzakelijk zou zijn bij een meer gelijke verdeling van de lasten na een scheiding. Momenteel hebben circa 100.000 alleenstaande ouders een, in de meeste gevallen volledige, Abw-uitkering.
Een andere regeling van de kinderalimentatie kan een verandering bewerkstelligen. De IBO-werkgroep heeft een aantal voorstellen gedaan voor een andere wijze van (forfaitaire) vaststelling van kinderalimentatie en een andere wijze van inning van kinderalimentatie via een intermediair indien de alimentatieplichtige ouder zijn betalingsverplichting niet nakomt Aan de hand van het IBO-rapport wordt op dit moment - zoals aangekondigd in het Strategisch Akkoord ­ bezien op welke wijze invulling kan worden gegeven aan een ander kinderalimentatiestelsel, dat -rekening houdend met het belang van het kind- kan leiden tot zowel een vergroting van de financiële zelfstandigheid van alleenstaande ouders als een besparing op de collectieve uitgaven. Naar verwachting volgt in de eerste helft van 2003 een wetsvoorstel van het ministerie van Justitie terzake, waarin de adviezen van betrokken instanties in het veld worden meegewogen in de uiteindelijke vormgeving hiervan.


40 Het beoogde maatschappelijke effect van het bevorderen van de werking van 29 de arbeidsmarkt en de dienstverlening naar werkzoekenden en werkgevers is een optimale participatiegraad van de beroepsbevolking. Wat is in de ogen van het kabinet een optimale participatiegraad?

Antwoord
Van een optimale participatie is sprake indien 1) het aantal uren dat werknemers moeten werken aansluit bij het aantal uren dat zij willen werken, 2) mensen die een baan zoeken deze ook vinden en 3) dat de betaalde inactiviteit (ofwel uitkeringsafhankelijkheid) zoveel mogelijk wordt teruggedrongen. Bij een optimale participatiegraad resteert met gemeenschapsgelden betaalde inactiviteit (uitkeringsafhankelijkheid) dan alleen nog voor mensen die niet in staat zijn zichzelf te onderhouden.

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 21/95




41 Wat is de concrete stand van zaken met betrekking tot de snelheid en de 29 zorgvuldigheid met betrekking tot de dossieroverdracht van het CWI richting UWV en gemeenten?

Antwoord:
Per locatie verschilt de samenwerking tussen CWI en gemeenten, en daarmee de snelheid en zorgvuldigheid van de dossieroverdracht, nog aanzienlijk. Prestaties van vestigingen van CWI lopen uiteen, maar ook de houding van gemeenten om knelpunten op te lossen, wisselt per gemeente. De prestaties verbeteren bij een actieve houding van gemeenten, onderling vertrouwen en veranderbereidheid. CWI en UWV resp. gemeenten werken aan gezamenlijke kwaliteitsmetingen om de snelheid en de zorgvuldigheid te verbeteren.
Bij de aanpak wordt onderscheid gemaakt voor de korte en de lange termijn. De aanpak voor de korte termijn richt zich op het vaststellen of de overdracht conform de afgesproken indicatoren wordt uitgevoerd. Voor de lange termijn is het streven om een gezamenlijk meetinstrument te ontwikkelen. Voor de kwaliteitsmeting Abw-intake is inmiddels een pilot kwaliteitsmeting afgerond. Op basis hiervan is het overdrachtsformulier aangepast. Vestigingen van CWI zijn verplicht het formulier te gebruiken en maken afspraken met hun lokale ketenpartners.
Voor de kwaliteitsmeting uitkeringsintake WW zijn de indicatoren vastgesteld. Het overdrachtsformulier moet nog worden aangepast. Op dit moment valideren CWI en UWV gezamenlijk de gegevens.


42 Kan precies worden aangegeven wanneer een effectief beroep kan worden 30 gedaan op het CWI, inclusief CWI-intake?

Antwoord:
Alle klanten die zich op een CWI melden voor werk en/of inkomen kunnen en moeten een beroep doen op de reguliere dienstverlening van CWI. CWI bepaalt aan de hand van een te maken profielschets welk dienstverleningspakket voor een betreffende klant van toepassing is. Op hoofdlijnen onderkent het CWI vier klantgroepen:


* Werklozen en met werkloosheid bedreigden met een sollicitatieplicht; Deze groep krijgt een werkintake en een uitkeringsintake. Verder krijgen deze klanten, passend bij hun afstand op de arbeidsmarkt, bemiddeling of een reïntegratieadvies aangeboden. Tot slot staat voor deze klanten de beursvloer open, alwaar zij zelfstandig informatie en advies kunnen krijgen of kunnen zoeken naar werk via werk.nl.
* Werklozen en met werkloosheid bedreigden zonder (volledige) sollicitatieplicht;
Deze klanten krijgen, voor zover zij een beroep doen op hun vrijstellingsgronden, dienstverlening gericht op het verkrijgen van

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 22/95



inkomen. Indien zij geen beroep doen op hun vrijstellingsgronden, krijgen zij de dienstverlening passend bij klantgroep 1.
* Niet-uitkeringsgerechtigden;
Deze doelgroep komt voor werk en doet geen beroep op inkomen. De dienstverlening aan deze groep bestaat uit een werkintake en, passend bij de afstand op de arbeidsmarkt, bemiddeling of een reïntegratieadvies. Daarnaast staat voor deze klanten de beursvloer open, alwaar zij zelfstandig informatie en advies kunnen krijgen of kunnen zoeken naar werk via werk.nl.

* Baanveranderaars;
Deze doelgroep kan gebruik maken van de zelfservice-instrumenten op de beursvloer (werk.nl) van CWI om een nieuwe baan te zoeken en of informatie en advies te verkrijgen.
Uiteraard wordt de dienstverlening beëindigd zodra de klant (nieuw) werk vindt.


43 Wanneer zal het Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen op volle 30 sterkte operationeel zijn en met welke doelstellingen en concrete streefcijfers wordt er in 2003 gewerkt?

47 Operationele doelstelling 4, bij beleidsartikel 1 is geen concrete doelstelling, 33 maar meer een beschrijving van de missie van de organisatie BKWI. Kan worden aangegeven waarom gekozen is voor een dergelijke formulering van deze doelstelling, en niet één waarbij de concrete effecten van hetgeen het BKWI doet centraal staat? Waarom is er bij deze operationele doelstelling geen tabel gepresenteerd waarin het concrete streven voor 2002 en 2003 van doelstelling 4 geformuleerd staat?
48 Wat is de reden dat operationele doelstelling 4 niet uitgewerkt is in 33 indicatoren en streefcijfers? Wanneer is nadere uitwerking in indicatoren en streefcijfers wel mogelijk, c.q. wanneer gaat dit plaatsvinden?

Antwoord 43, 47 en 48:
Het BKWI is op sterkte en operationeel. Het bureau kent een omvang van 25 medewerkers, waarvan een vast percentage externe inhuur betreft (dit bevordert de flexibiliteit). Evenals voor de drie SUWI-ZBO's is het stelsel van verantwoording een groeimodel. Voor het BKWI zijn reeds enkele relevante indicatoren in de Rijksbegroting opgenomen, zoals de adviezen voor wijziging van afspraken en standaards, het aantal verzonden berichten en data (w.o. inkijkacties) en incidenten en informatievragen af te handelen door de helpdesk. De indicatoren voor BKWI zijn gerelateerd aan de doelstellingen van het bureau, en zijn dus gebaseerd op de primaire taken van het bureau op het vlak van beheer en ondersteuning van de Suwi- organisaties bij ontwikkeling, beheer en gebruik van het Suwinet en de daaraan gerelateerde standaards. Het jaarplan BKWI 2003 voorziet in dat jaar een groei naar ca. 22.000 gebruikers van Suwinet-Inkijk, die in totaal ruim 3 miljoen bevragingen plegen. Er worden ca. 3000 incidenten voorzien die door de help-desk afgehandeld moeten worden. Het doel is om voor het

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 23/95



BKWI de prestatie-indicatoren en daarbij behorende streefcijfers verder uit te werken. Verder staat voor 2003 de projectmatige doorontwikkeling van de gegevensuitwisseling tussen de ketenpartners op de agenda, waarvan de Vierde Voortgangsrapportage SUWI d.d. 20 september 2002 een beeld schetst.


44 Waarom zijn de operationele doelstellingen onder beleidsartikel 1 (in het 30 algemeen genomen) niet uitgewerkt in indicatoren en streefcijfers? Wanneer is nadere uitwerking in indicatoren en streefcijfers wel mogelijk c.q. wanneer gaat dit plaatsvinden?

Antwoord
De Wet SUWI heeft ingrijpende veranderingen aangebracht in de uitvoering van de sociale zekerheid en het toezicht op die uitvoering. Het helder vormgeven van de sturing van de uitvoeringsorganisaties, aan de hand van operationele doelstellingen, is onderdeel daarvan. Voor het komende jaar is een eerste aanzet gegeven in de verantwoordingsmodellen en controleprotocollen SUWI voor de drie zbo's CWI, UWV en Svb. Deze zijn in september aan de Kamer aangeboden.
Het stelsel van verantwoording is een groeimodel, dat is opgesteld in samenwerking met de betrokken zbo's, de Inspectie Werk en Inkomen en het Ministerie van Financiën. Voor allen is helder waarop sturing en controle van de uitvoering gaat plaatsvinden. Daarmee is een grote stap vooruit gezet. Met CWI ontwikkelt het Ministerie van SZW operationele doelstellingen en indicatoren die iets over het bereiken van die doelstellingen kunnen aangeven. Voor de operationele doelstellingen een tot en met drie zijn prestatie-indicatoren ontwikkeld. Een en ander zal zich in de praktijk verder ontwikkelen.
De operationele doelstellingen worden nader uitgewerkt en gekwantificeerd in het jaarplan CWI 2003. Het doel is om ook voor het BKWI in de begroting 2004 met prestatie-indicatoren te werken.


45 Is het de bedoeling dat voor 2003 de operationele doelstellingen betreffende 30 beleidsartikel 1 Basisdienstverlening werk en inkomen (CWI) worden gekwantificeerd? Zo nee, waarom niet?

Antwoord
Ja, de operationele doelstellingen worden nader uitgewerkt en gekwantificeerd in het jaarplan CWI 2003. In dit jaarplan zijn de hoofddoelstellingen uitgewerkt in indicatoren en worden normpercentages en quotes benoemd. Een voorbeeld van een indicator is de preventiequote: het percentage van de personen die zich bij CWI melden voor een uitkering en die niet worden overgedragen aan de ketenpartner aangezien ze daarvoor reeds aan het werk komen en dus geen uitkering nodig hebben. De preventiequote speelt een belangrijke rol bij de invulling van de

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 24/95



poortwachtersrol.


46 Waarom zegt het criterium dat geformuleerd is bij operationele doelstelling 3, 33 beleidsartikel 1 niets over de kwaliteit van de informatie die overgedragen wordt van CWI aan UWV en gemeenten?

Antwoord:
CWI en UWV resp. gemeenten hebben afspraken gemaakt over de kwaliteitseisen met betrekking tot het overdrachtsdossier. De kwaliteit van de overdrachtsdossiers wordt in hoge mate bepaald door de tijdigheid, volledigheid, juistheid en consistentie van de uitkeringsintake. Het is aan de ketenpartners om, binnen de wettelijke kaders, hierover gerichte afspraken te maken. Het Ministerie van SZW ziet erop toe dat deze afspraken worden gemaakt.
Daarnaast spelen kwaliteitseisen ten aanzien van het reïntegratieadvies. Ook hiervoor worden kwaliteitscriteria ontwikkeld en zal gezamenlijke kwaliteitsmeting plaatsvinden. In de Service Niveau Overeenkomsten (SNO's) kunnen aanvullende afspraken worden gemaakt over de kwaliteit van gegevensuitwisseling op lokaal niveau.


47 Operationele doelstelling 4, bij beleidsartikel 1 is geen concrete doelstelling, 33 maar meer een beschrijving van de missie van de organisatie BKWI. Kan worden aangegeven waarom gekozen is voor een dergelijke formulering van deze doelstelling, en niet één waarbij de concrete effecten van hetgeen het BKWI doet centraal staat? Waarom is er bij deze operationele doelstelling geen tabel gepresenteerd waarin het concrete streven voor 2002 en 2003 van doelstelling 4 geformuleerd staat?

Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 43.


48 Wat is de reden dat operationele doelstelling 4 niet uitgewerkt is in 33 indicatoren en streefcijfers? Wanneer is nadere uitwerking in indicatoren en streefcijfers wel mogelijk, c.q. wanneer gaat dit plaatsvinden?

Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 43.


49 Welke gevolgen zullen de bezuinigingen op de CWI hebben voor de 34 dienstverlening aan werkzoekenden, werkgevers, UWV en gemeenten met name gezien in het licht van de toenemende aantallen werklozen die een

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 25/95



beroep zullen doen op de CWI?

Antwoord:
Met CWI zijn meerjarenafspraken gemaakt (tot en met 2005). In deze afspraken is in de budgetten voor CWI ceteris paribus een dalende lijn zichtbaar, die bereikt kan worden door middel van een grotere efficiency van CWI in de uitvoering van zijn taken. Bij de jaarlijkse vaststelling van het budget worden de gevolgen van volume-effecten betrokken. Hierdoor zal de geplande daling van het budget, ondanks veranderingen in het aantal werklozen, geen gevolgen hebben voor de dienstverlening van CWI aan werkzoekenden, werkgevers, UWV en gemeenten.


50 Komt er een vrij besteedbaar en flexibel Fonds Werk en Inkomen (inclusief 37 reïntegratiebudget) of alleen een flexibel en vrij besteedbaar reïntegratiebudget? Is het mogelijk om al eerder dan in januari 2004 een flexibel en vrij besteedbaar reïntegratiebudget, dan wel FWI voor gemeenten in te voeren (bijvoorbeeld per 1 juli 2003)?

Antwoord:
De nieuwe invulling van het FWI omvat enerzijds een 100% budgettering van de bijstandsuitkeringslasten (inkomensdeel) en een vrij besteedbaar reïntegratiebudget (werkdeel).
Het inkomensdeel is niet geoormerkt; de middelen mogen ook worden ingezet voor andere doelen dan het financieren van de bijstandsuitkeringslasten.
Het werkdeel betreft geoormerkte middelen in de betekenis dat de wet de bestedingsrichting voorschrijft. Het is aan gemeenten om te bepalen op welke wijze ze invulling geven aan de besteding van het werkdeel. Een overschot op het werkdeel vloeit terug naar het Rijk. Wetswijziging is noodzakelijk om een flexibel en vrij besteedbaar reïntegratiebudget tot stand te brengen. Wetswijziging vóór 1 januari 2004 is op grond van de in acht te nemen procedures en termijnen die daarbij gelden niet mogelijk. De huidige wetgeving (Wet inschakeling werkzoekenden) blijft tot die tijd in stand. Deze wet kent enige deelbudgetten met `schotten' ertussen, waarbij alleen het vaste budget voor dienstbetrekkingen een schuif heeft naar het scholings- en activeringsbudget. Pas bij de invoering van de nieuwe wet wordt verdergaande flexibilisering mogelijk. Zie ook het antwoord op vraag 64.
Op grond van het Besluit I/D-banen is per 1 januari 2003 al wel deregulering mogelijk, waardoor een flexibeler inzet van middelen bereikt kan worden. Op grond van wijziging van het besluit kunnen de middelen in 2003 ook voor andere reïntegratiedoeleinden dan banen worden ingezet, vervalt het detacheringverbod en vervalt de begrenzing van het aanvangssalaris.

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 26/95




51 Welke geldstromen komen nog meer in aanmerking om in de toekomst 37 ondergebracht te worden onder het flexibel reïntegratiebudget gemeenten? Kunnen de inburgeringsgelden of een deel ervan voor nieuwkomers aan dit budget worden toegevoegd?

Antwoord:
Het reïntegratiebudget per 1-1-2004 omvat de middelen van de Wet inschakeling werkzoekenden (i.c. Scholings- en Activeringsbudget, middelen WIW-dienstbetrekkingen en middelen WIW-werkervaringsplaatsen) en de Instroom-Doorstroom regeling.


52 Wordt onder duurzame plaatsing bij beleidsartikel 2 uitsluitend uitstroom naar 37 werk bedoeld? Welke indicatoren en streefcijfers hanteert het kabinet voor duurzame plaatsing van langdurige werklozen?

Antwoord:
Onder duurzame plaatsing bij beleidsartikel 2 wordt uitsluitend uitstroom naar werk bedoeld.
Iemand is duurzaam uitgestroomd uit de uitkering, als deze persoon binnen 6 maanden na plaatsing niet (opnieuw) als werkzoekende wordt ingeschreven. Ten aanzien van duurzame plaatsing zijn de volgende streefcijfers in de begroting 2003 geformuleerd voor de nieuwe instroom (nieuw ingeschreven werklozen met een traject):

* 2002: > 55% (was in 2001: 55%)

* 2003: > 60%.
Er is nog geen onderscheid te maken tussen de gemeenten en UWV ten aanzien van de mate van duurzaamheid. In februari 2003 bieden kwantitatieve data wel de mogelijkheid om dit onderscheid te maken. Vooralsnog zijn er geen streefcijfers opgenomen voor de duurzame plaatsing van langdurig werklozen (zittend bestand). Het gaat hier vaak om fase 4- cliënten met een grote afstand tot de arbeidsmarkt (ontheffingen, arbeidsgehandicapten, complexe problematiek). Het zwaartepunt ligt hier bij het door middel van een bestandsanalyse goed in beeld krijgen van het zittend bestand en op basis daarvan doen van een passend aanbod (in het kader van de Agenda voor de Toekomst is met de G26 afgesproken dat zij in 2003 aan het ministerie van SZW verslag doen van deze bestandsanalyse). Voor deze groep zullen vaak meerdere stappen nodig zijn vooraleer arbeid in zicht komt. Vanzelfsprekend geldt ook voor deze groep dat het uiteindelijke doel ­ uitstroom naar werk ­ voorop blijft staan. Overigens zal vanaf mei 2003 meer inzicht ontstaan in de doorstroom in trajecten van deze groep, waarmee de afstand van de langdurig werkloze ten opzichte van de arbeidsmarkt verkleind wordt.

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 27/95




53 Kan voor 2003 worden aangegeven welk aandeel werkende en werklozen 37 zonder startkwalificatie moeten hebben in de beroepsbevolking van 25 - 64 jaar om van een succes te kunnen spreken? Hoe lag dit aandeel in 2000 en 2001?
60 Welke daling van het aandeel werkenden en werklozen zonder 41 startkwalificatie (MBO-2 niveau) in de beroepsbevolking van 25-64 jaar wordt voor 2003 nagestreefd?

Antwoord vraag 53 en 60
In 2000 bedraagt het aandeel werkenden en werklozen zonder startkwalificatie in de beroepsbevolking van 25-64 jaar 27,3%. In 2001 ligt dit aandeel op 27,5%. Dit betekent dat er ruim 1,7 miljoen mensen van 25-64 jaar geen startkwalificatie heeft. Het overgrote deel daarvan is werkzaam. De overheid zet diverse instrumenten in om het aantal mensen zonder startkwalificatie terug te brengen. Dit betreft onder meer de fiscale faciliteit voor scholing van voormalig werkloze werknemers van 23 jaar en ouder tot startkwalificatieniveau. Daarbij is het streven voor 2003 om een bereik onder de doelgroep te halen van15.000 personen. Aangezien voorkomen beter is dan genezen zet het kabinet ook in op beleid gericht op voortijdig schoolverlaten (zie 56).
Het kabinet onderkent de noodzaak van een gerichte aanpak met heldere streefcijfers. De RWI is gevraagd om in aanvulling op het kabinetsbeleid, voorstellen te ontwikkelen voor streefcijfers voor scholing tot startkwalificatieniveau. Daarbij is aandacht gevraagd voor streefcijfers per categorie werknemers en werklozen zonder startkwalificatie, het in te zetten instrumentarium en de meetbaarheid. Ook wordt rekening gehouden met het feit dat niet voor iedereen een startkwalificatie haalbaar zal zijn. Het kabinet zal mede naar aanleiding van de voorstellen van de RWI bepalen welke prioriteiten in de aanpak en welke streefcijfers aangebracht kunnen worden. De SER wijst in het advies "Het nieuwe leren "op het belang van het terugdringen van het aantal mensen zonder startkwalificatie.


54 Kan voor 2003 worden aangegeven welke participatiegraad etnische 37 minderheden moeten hebben om van een succes te spreken? Hoe lag dit aandeel in 2001?

Antwoord:
Arbeidsparticipatie etnische minderheden in 2001 is 51%. De netto arbeidsparticipatie etnische minderheden moet op basis van de geformuleerde doelstelling (toename met 0,75% per jaar) in 2003 toegenomen zijn tot 52,5 %.


55 Kan voor 2003 worden aangegeven welke participatiegraad jongeren tot 23 37 jaar moeten hebben om van een succes te spreken? Hoe lag dit aandeel in 2001?

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 28/95



Antwoord
De ambitie is niet om jongeren die onderwijs volgen te laten participeren op de arbeidsmarkt. Wel gaat het om verminderen van de werkloosheid onder jongeren tot 23 jaar. Deze werkloosheid bedraagt in 2001 8%. Dit terwijl het het algemene werkloosheidscijfer in 2001 op 3% ligt. In 2003 moet het percentage op 7% uitkomen.
De werkloosheid onder jongeren bedraagt momenteel 8%. Dit is hoog in vergelijking met de totale werkloosheid (circa 3%). Echter de werkloosheid onder jongeren komt van een hoog niveau. In 1996 was deze nog 14%. In onderstaande tabel is de werkloosheid onder jongeren naar opleidingsniveau weergegeven. Daaruit blijkt dat deze vooral geconcentreerd is onder de laagst opgeleiden.

Voor laag opgeleide jongeren is sprake van een banentekort. Twee belangrijke factoren die hieraan ten grondslag liggen zijn:

Tabel 1 Werkloosheid jongeren naar opleidingsniveau

1990 1993 1996 2001 Basis 26% 29% 31% 15% Mavo 17% 14% 16% 11% VBO 8% 11% 10% 6% HAVO/VWO 20% 17% 16% 11% MBO 5% 9% 9% 4% HBO . . . . WO . . . . Totaal 12% 13% 14% 8%


* Concurrentie: Jongeren zijn vooral werkzaam in de horeca en handel (winkels). Laag opgeleide jongeren ondervinden veel concurrentie van jongeren die op zoek zijn naar een bijbaantje en van studenten (vooral in de horeca) die willen bijverdienen.
* CAO-loonschalen: als gevolg van de krapte op de arbeidsmarkt zijn de jeugdlonen gestegen. Hierdoor liggen de laagste CAO-jeugdlonen ruim boven het minimumloonniveau voor jongeren


56 Kan voor 2003 worden aangegeven welk percentage voortijdige 37 schoolverlaters een startkwalificatie tijdens de arbeid moeten hebben gehaald om van een succes te spreken? Hoe lag dit aandeel in 2001?

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 29/95



Antwoord
Dit is een nieuwe doelstelling. Betrouwbare cijfers zijn nog onvoldoende voorhanden. Begin 2003 wordt ­ in samenwerking met andere bij dit onderwerp betrokken departementen ­ een plan van aanpak opgesteld. Het verkrijgen van betrouwbare cijfers maakt daar deel van uit. Voorlopige cijfers laten zien er in 2001 zo'n 47.059 geregistreerde voortijdige schoolverlaters waren. Daarvan zijn er 22.368 herplaatst: 15.197 in het regulier onderwijs en 4.733 begeleid naar (een combinatie van onderwijs en) werk.


57 Kan voor 2003 worden aangegeven welke participatiegraad voor ouderen 37 (55-64 jaar) wordt nagestreefd om van een succes te spreken? Hoe verhoudt de participatiegraad van ouderen uit de begroting 2003 zich tot de in de brief aan de Kamer (21 501-18, nr. 171) waarin aangegeven wordt dat deze participatiegraad 37,9% resp. 39,3% zou zijn?

Antwoord
Het kabinet streeft naar een jaarlijkse toename van de participatiegraad van ouderen (55-64 jaar) van ¾ procentpunt per jaar vanaf 2001 tot 50% in 2030.
Aangezien de arbeidsparticipatie 34,4 % was in 2001, zou deze 35,9 % moeten zijn in 2003.
In de brief (TK 2001-2002, 21 501-18, nr. 171) wordt verwezen naar door Eurostat gehanteerde cijfers. Deze cijfers wijken af van de Nederlandse statistieken omdat bij de Nederlandse statistieken alleen banen van 12 uur of meer worden meegeteld (bij Eurostat worden alle banen meegeteld).


58 Wat is de verklaring van de daling van het aantal dienstbetrekkingen op 39 grond van de WIW, zoals weergegeven in tabel 2.3? Waarom zijn er voor wat betreft 2002 geen streefcijfers geformuleerd en zijn er geen ervaringscijfers beschikbaar wat betreft de WIW en voor 2001 en 2003 wel?

Antwoord:
In de begroting van 2002 was nog geen streefcijfer geformuleerd. In het kader van de verbeterslag VBTB is dit voor 2003 wel gebeurd. Het weergegeven cijfer voor 2001 betreft de daadwerkelijke realisatie over 2001 op basis van de statistiek van Research voor Beleid. Het realisatiecijfer 2002 kan pas medio 2003 worden vastgesteld. Uit voorlopige cijfers blijkt dat de uitstroom in de eerste helft van 2002 hoger ligt dan de uitstroom in de eerste helft van 2001.

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 30/95




59 Gemeenten en het UWV kunnen voor de sluitende aanpak cofinanciering 41 krijgen via ESF-middelen. Hoeveel projecten in het kader van de sluitende aanpak vinden op dit moment via cofinanciering met ESF-gelden plaats? Hoeveel aanvragen zijn er dit jaar binnen gekomen voor cofinanciering van de sluitende aanpak met ESF-gelden? Hoe verhoudt dit aantal zich met de aanvragen van de afgelopen jaren?

Antwoord:
Het ESF kan bijdragen aan de sluitende aanpak via de prioritaire doelstelling
1: De sluitende aanpak voor werkzoekenden. Hieronder vindt u de totaalcijfers voor de gehele periode vanaf openstellen van de regeling (25 juni 2001) tot en met de peildatum 30/09/02.

Binnengekomen aanvragen 69 (waarvan 40 in 2002) Ingetrokken aanvragen 08
Saldo aanvragen werkelijk 61
Afgewezen beschikt 15
Saldo 46
Toegewezen beschikt 29
In behandeling 17

Het totaal subsidiebedrag op de toegewezen aanvragen is * 57.072.504,50 en betreft aanvragen van gemeenten. Er zijn geen aanvragen van het UWV omdat deze tot op heden geen `aanvraagstatus' heeft binnen de ESF- subsidieregeling. In december 2002 zal dat laatste wel het geval zijn. In het kwantitatief onderzoek Sluitende Aanpak 2002 wordt bij het aanbod van trajecten waar mogelijk onderscheid gemaakt in financieringsbron. Hierbij wordt expliciet gevraagd naar ESF-financiering. De resultaten m.b.t. ESF zijn eind februari bekend en zullen u t.z.t worden aangeboden.


60 Welke daling van het aandeel werkenden en werklozen zonder 41 startkwalificatie (MBO-2 niveau) in de beroepsbevolking van 25-64 jaar wordt voor 2003 nagestreefd?

Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 53.


61 Zal de vraag naar arbeid bij de te onderscheiden doelgroepen door de 42 voorgestelde bezuinigingen op de arbeidsmarktmaatregelen als SPAK, VLW, ID-banen en WIW-banen, toe- of afnemen, en om wat voor aantallen gaat het?

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 31/95



Antwoord:
Bij vraag 32 is aangegeven dat de geleidelijke afbouw van de SPAK, de bevriezing van de VLW en de verhoging van de arbeidskorting op termijn (2006) een licht positief werkgelegenheidseffect zullen opleveren. Met de vermindering van ID - en WIW-banen zijn, geïsoleerd bezien, circa 20.000 arbeidsjaren gemoeid. Dit behoeft niet te betekenen dat de werkgelegenheid met dit aantal daalt. Het gaat er om hoe de vermindering wordt gerealiseerd. Wanneer de vermindering wordt gerealiseerd via uitstroom naar regulier werk kan niet gesproken worden over verlies van werkgelegenheid.


62 Kan de operationele doelstelling 4: Het vergroten van de netto- 42 arbeidsparticipatie van doelgroepen voor 2003 nader worden geconcretiseerd per doelgroep?

Antwoord
In aanvulling op het algemene beleid ­ waar onder de sluitende aanpak - worden per doelgroep verschillende instrumenten ingezet die een bijdrage leveren aan de geformuleerde doelstellingen:

* Etnische minderheden: Raamconvenant Grote Ondernemingen, Wet SAMEN, Stimulering Allochtone Groepen, plan van aanpak hoger opgeleide vluchtelingen, Implementatie beleidsvoornemens Commissie Arbeidsdeelname van Vrouwen uit Etnische Minderheidsgroepen.
* Jongeren zonder startkwalificaties: Plan van aanpak voor deze nieuwe doelstelling wordt begin 2003 opgesteld.
* Ouderen: Arbeidskorting, omzetting VUT-regelingen in pre- en flexpensioenregelingen. Herinvoering sollicitatieplicht uitkeringsgerechtigde vanaf 57,5 jaar, Wetsvoorstel Werkgeversbijdrage Oudere Werknemers (WWOW), Taskforce Ouderen en Arbeid.
* Herintredende vrouwen: Convenanten en regionale wervingscampagnes

63 Waarop is de veronderstelling gebaseerd dat een daling van het budget voor 45 de WIW-dienstbetrekkingen en werkervaringsplaatsen met * 155918 mln. leidt tot een volumedaling van slechts 4150 dienstbetrekkingen en 800 werkervaringsplaatsen?

Antwoord:
De WIW-dienstbetrekkingen worden op twee manieren gefinancierd. Gemeenten kunnen per baan een basisbedrag declareren. Daarnaast ontvangen zij jaarlijks een vast budget voor aanvullende kosten. Dit vast budget hebben gemeenten tot op heden niet volledig benut. Overschotten mogen gemeenten toevoegen aan het scholings- en activeringsbudget van het volgende jaar.
De bezuiniging wordt vormgegeven door te bezuinigen op de basisbedragen die gemeenten kunnen declareren. Dat betekent dat zij een groter deel van de dienstbetrekking uit het vast budget moeten bijdragen. Aan de hand van

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 32/95



de normbedragen die daarvoor gelden is berekend dat er macro 26.850 dienstbetrekkingen gerealiseerd kunnen worden (gemiddeld over heel 2003). Voor de werkervaringsplaatsen kunnen gemeenten uitsluitend basisbedragen declareren. Door het verlaagde subsidiebedrag wordt verwacht dat gemeenten dit instrument in mindere mate zullen inzetten. De bezuiniging wordt gerealiseerd doordat gemeenten per dienstbetrekking en werkervaringsplaats minder kunnen declareren en daarnaast het aantal dienstbetrekkingen en werkervaringsplaatsen terugloopt.


64 Kunnen gemeenten reeds in 2003 flexibeler omgaan met de inzet van WIW- 46 dienstbetrekkingen en werkervaringsplaatsen, gezien de verlaging van het basisbedrag dat gemeenten kunnen declareren voor een dienstbetrekking?

Antwoord:
Gemeenten kunnen in 2003 nog niet flexibeler omgaan met de inzet van WIW-dienstbetrekkingen en WIW-werkervaringsplaatsen. Wel wordt de verlaging van het basisbedrag voor de WIW-dienstbetrekking gecompenseerd door een evenredige verhoging van het normbedrag dat zij kunnen onttrekken uit het vaste budget voor WIW-dienstbetrekkingen. Het bedrag per dienstbetrekking blijft daardoor gelijk, maar gemeenten kunnen minder dienstbetrekkingen realiseren. Indien gemeenten aan de inlenende werkgevers een hogere inleenvergoeding voor de werknemers op WIW- dienstbetrekkingen vragen, houden zij op de vergoeding van het rijk over. Deze overschotten kunnen gemeenten wel flexibel inzetten voor zowel extra WIW-dienstbetrekkingen als voor scholing en activering. Gemeenten kunnen geen middelen uit het scholings- en activeringsbudget inzetten voor dienstbetrekkingen of werkervaringsplaatsen. Op wetsniveau zijn er als het ware schotten geplaatst tussen de drie onderdelen van de WIW. Pas bij de invoering van de nieuwe wet, die de Abw en WIW gaat vervangen, wordt verdergaande flexibilisering mogelijk.


65 In de WBK wordt aangegeven dat het kabinet er vanuit gaat dat 90%van de 47 werkgevers uiteindelijk zal gaan mee betalen in de kosten voor kinderopvang. Dit betekent dat het kabinet er vanuit gaat dat 10% van de werkgevers dit uiteindelijk niet zal doen. Dit ontbrekende bedrag in de financiering zal door de overheid gecompenseerd moeten worden. Waar staat dit bedrag ingeboekt op de begroting?

Antwoord:
In de SZW-begroting zijn in het beleidsartikel 11 (bevorderen van mogelijkheden om arbeid en zorg te combineren) de begrotingsbedragen opgenomen die gemoeid zijn met het beleidsterrein kinderopvang. In paragraaf 11.3 van dit beleidsartikel zijn de budgettaire gevolgen van beleid opgenomen, waarbij de bedragen vanaf 2004 de met de Wbk gemoeide financiën weergeven (de invoering van de Wbk is voorzien per 2004). Het

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 33/95



bedrag zal nog worden aangevuld, onder meer met een overboeking vanuit het Gemeentefonds. Volgens de laatste inzichten zal dit circa * 130 miljoen bedragen (septembercirculaire Gemeentefonds 2002). De exacte verwerking hiervan zal in de begroting 2004 worden opgenomen. Het beschikbare bedrag is vastgesteld aan de hand van de ramingen zoals zij op het moment van besluitvorming in de Ministerraad over het wetsvoorstel voor de Wbk beschikbaar waren. Daarbij is in de ramingen een bijdrage van 100% van de werkgevers verondersteld.


66 Waarom ontbreekt de mate van budgetflexibiliteit voor de regeling 49 'doelgroepen' voor de jaren 2004 tot en met 2007?

Antwoord:
In het kader van doelgroepenbeleid worden over het algemeen kortlopende projecten (1 jaar) gefinancierd waardoor geen inschatting gegeven kan worden van de budgetflexibiliteit in de jaren 2004 tot en met 2007.


67 Zijn er al resultaten van de monitor van werklozen met een WW- uitkering? 49 Zo ja, wat zijn deze resultaten?

Antwoord:
Het UWV beheert de Reïntegratiemonitor WW. In 2001 zijn er volgens deze monitor 24.811 personen met een WW-uitkering aangemeld voor een traject (stand ulitmo 2001). Ruim de helft hiervan (12.954) had betrekking op trajecten in het kader van de sluitende aanpak. Iets meer dan de helft van personen die voor een traject is aangemeld (12.813) was een vrouw. Verdeeld naar fase was het beeld als volgt:
Fase Aantal Fase 2: 18.636 (75%) Fase3: 3.894 (16%) Fase 4: 559 (2%) Fase nader te bepalen: 855 (4%) Fase onbekend: 827 (3%)

In totaal zijn er in 2001 23.510 trajecten gestart en zijn er 17.992 trajecten voor WW-ers beëindigd (inclusief trajecten die zijn gestart vóór 2001). Van de beëindigde trajecten zijn er 8.368 beëindigd met werkhervatting (47%) en 7.813 zonder werkhervatting (43%). Van 1.811 beëindigde trajecten (10%) zijn nog geen gegevens bekend over werkhervatting of niet.


68 Waarom worden voor het SPAK en de VLW geen specifieke doelstellingen 51 geformuleerd?

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 34/95



Antwoord:
Zowel voor de SPAK als de VLW zijn er doelstellingen. De SPAK is in het leven geroepen voor behoud van laag betaalde werkgelegenheid. Laag betaald staat hierbij voor maximaal 115% van het wettelijk minimumloon. De doelstelling van de VLW is vermindering van de langdurige werkloosheid. Kwantitatieve invulling van deze doelstellingen is achterwege gebleven. Kwantificering is ook buitengewoon moeilijk. Op laagbetaalde arbeid en langdurige werkloosheid zijn allerlei factoren van invloed, zoals het wettelijk minimumloon, de gemiddelde contractloon-ontwikkeling en het arbeidsmarktbeleid (zoals gesubsidieerde arbeid). Hierdoor is het niet mogelijk de effecten van de SPAK en VLW te destilleren. Dit is ook de reden waarom er geen eenduidigheid is over de werkgelegenheidseffecten van de SPAK en VLW.


69 Kan een overzicht worden verstrekt van de uitstroompercentages bij de I/D- 51 banen in de periode 1998 - 2001, dit tegen de achtergrond van de door het ministerie veronderstelde 15% uitstroom in 2002? 76 Kan een overzicht worden verstrekt van de uitstroompercentages bij de I/D- 52 banen in de periode 1998-2001, dit tegen de achtergrond van de door het ministerie veronderstelde 15% uitstroom in 2002? 77 Hoe reëel is de verwachte (natuurlijke) uitstroom van 15% uit ID-banen in het 52 licht van de uitstroom van de afgelopen jaren?

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 35/95



Antwoord vraag 69, 76 en 77
Sinds de aanvang van de ID-regeling leveren de gemeenten gegevens aan over de uitstroom uit ID -banen. Op basis van die gegevens wordt onderstaand overzicht verkregen over de uitstroom uit de ID -regeling.

Uitstroom I/D-banen Jaar Totaal 1997 21% 1998 17% 1999 18% 2000 18% 2001 14%

Het uitstroompercentage heeft tot 2001 gevarieerd tussen 21 en 17 procent. In 2001 is dit percentage gedaald tot 14. Een duidelijke oorzaak hiervoor is niet aan te wijzen.

Op 4 september jl. heeft staatssecretaris Rutte uw Kamer aangeboden de verzamelcirculaire aan de colleges van B&W van de Nederlandse gemeenten, die aanwijzingen bevatte over de wijze waarop gemeenten de taakstelling ten aanzien van het terugbrengen van het aantal ID -banen kunnen realiseren. In deze circulaire heb ik gemeenten geadviseerd daarbij een jaarlijkse uitstroom van 15 procent als uitgangspunt te hanteren. De uitstroom die feitelijk benodigd is om de ombuiging op ID -banen eind 2003 te realiseren, ligt echter aanzienlijk lager. Zoals ik ook in de genoemde circulaire heb aangegeven is daarvoor een gemiddelde, jaarlijkse uitstroom van 1 op de 10 personen vanaf begin september 2002 voldoende. De verwachting is dat sinds het verschijnen van de circulaire, gemeenten extra inspanningen hebben verricht om deze doorstroming te bewerkstelligen.


70 Op welk aandeel I/D-banen komt het ministerie in 2003 uit, gegeven het in de 51 begroting genoemde aantal van 48.000 Instroombanen, ca. 1900 Doorstroombanen, en de in de circulaire van het ministerie aan de gemeenten (28 000 XV, nr. 54) genoemde 45.500 banen? Antwoord
De in de begroting genoemde aantallen ID-banen hebben betrekking op het gemiddeld bezette volume in 2003 (afgerond 49.500). De in de circulaire genoemde stand van 45.500 banen betreft de ultimo stand 2003. Op basis van de verwachte eindstand 2002 van 53.500 banen komt daarmee het verwachte gemiddelde volume in 2003 op 49.500 banen.

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 36/95




71 Hoeveel langdurige werklozen, gespecificeerd naar leeftijd, zijn in de periode 51 1998 - 2001 via de SPAK en VLW aan een baan geholpen? Hoeveel langdurige werklozen verwacht het kabinet in 2003 via de SPAK en VLW aan een baan te helpen?
Antwoord
Het aantal langdurig werklozen is gedaald van 287 duizend in 1998 naar 146 duizend in 2001. Deze daling ad 141 duizend personen is echter niet alleen toe te schrijven aan genoemde arbeidsmarktinstrumenten. De VLW komt voor 60% terecht bij gesubsidieerd werk. Naast gesubsidieerde banen (WSW en WIW) heeft ook de gunstige economische ontwikkeling aan genoemde ontwikkeling bijgedragen. Niet is aan te geven hoeveel langdurig werklozen in 2003 via de SPAK en VLW aan een baan geholpen zullen worden (zie antwoord op vraag 68).


72 Kan een overzicht worden verstrekt van de mensen die nu I/D-banen 51 hebben, uitgesplitst naar geslacht, etnische achtergrond, leeftijd en opleidingsniveau?
Antwoord
In onderstaande tabel staat de verdeling van het aantal I/D-banen ultimo 2001 en medio 2002 naar geslacht, leeftijd en opleidingsniveau. Deze gegevens zijn afkomstig uit de ID-monitor 2001 en ID -monitor 1e helft 2002. Door wettelijke beperkingen is het niet mogelijk om op dit moment een overzicht te geven van de bezetting van I/D-banen naar etnische achtergrond.
Ultimo 2001 medio 2002 Geslacht % % Man 45,6 46,3 Vrouw 54,4 53,7 Leeftijd
25 jaar en jonger 2,2 2,5 26 tot en met 35 jaar 24,4 23,6 36 tot en met 45 jaar 37,3 36,9 46 tot en met 55 jaar 29,4 29,9 56 jaar en ouder 6,6 7,1 Opleidingsniveau
Geen basisopleiding 5,3 5,8 Basisniveau 20,0 20,3 Vbo/lbo/mavo 51,7 50,6 Mbo/havo/vwo 16,8 16,9 Hbo 5,3 5,3 Wo 1,0 1,0 Standcijfer
Personen 47.260 49.681 Fte 48.054 50.375

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 37/95




73 Kan een overzicht worden verstrekt van de huidige aantallen I/D- banen 51 uitgesplitst naar sectoren?

Antwoord:
In onderstaande tabel staat de verdeling van het aantal I/D-banen naar sector. Deze gegevens zijn afkomstig uit de ID -monitor 2001 en ID-monitor
1e helft 2002.




Ultimo 2001 Medio 2002 Sector % % Openbare veiligheid 17,5 18,1 Beheer openbare ruimte 9,6 10,4 Beheer publieke monumenten 1,0 1,0 Kinderopvang 7,0 7,2 Onderwijs 17,1 19,3 Sport 3,9 3,4 Overige niet-zorg 11,2 11,2 Ziekenhuizen 1,8 1,5 Geestelijke gezondheidszorg 1,5 1,4 Verpleeg- /verzorgingshuizen 8,5 9,3 Thuiszorg 1,6 0,9 Gehandicaptenzorg 2,7 2,3 Maatschappelijke opvang 3,6 3,5 Jeugdhulpverlening 0,3 0,3 Overig zorgsector 12,7 10,0 Standcijfer
Personen 47.260 49.681 Fte 48.054 50.375


74 Zijn er aanvullende afspraken gemaakt tussen rijk en gemeenten ten aanzien 52 van de ombuiging op de ID -banen? Zo ja, welke afspraken zijn er gemaakt met het oog op de uitvoering van de motie Bruls c.s. d.d. 10 september
2002? Zijn of worden er afspraken gemaakt door rijk en gemeenten om een daadwerkelijke doorstroming naar reguliere arbeid op gang te brengen? Zijn of worden er afspraken gemaakt om gesubsidieerde banen om te zetten in reguliere banen? Wat zijn de praktische gevolgen van de vacaturestop die door de staatssecretaris bij brief van 4 september jl. is aangekondigd bij de gemeenten?

Antwoord
Het kabinet verwacht dat een consequentie van het advies aan gemeenten in de circulaire van 4 september jl. zal zijn dat zij onbezette banen niet meer (her)bezetten totdat zij het beoogde maximum-niveau in 2003 bereikt

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 38/95



hebben. Hiermee kunnen zij gedwongen ontslag in 2003 voorkomen. Het kabinet streeft ernaar om met flankerend beleid in 2003 voor gemeenten en werkgevers beweging te krijgen in het zittende bestand gesubsidieerde arbeid. Meer doorstroom uit gesubsidieerde arbeid is ook in het belang van huidige werknemers in gesubsidieerde banen en schept bovendien ruimte voor nieuwe instroom van bijstandsgerechtigden die deze banen als opstap naar een ongesubsidieerde baan nodig hebben.
Voorts heeft het kabinet het voornemen om de regelgeving ID-banen in 2003 waar mogelijk te vereenvoudigen en het accent op uitstroom naar ongesubsidieerde banen te verleggen.
Verder is het kabinet intensief in gesprek met gemeenten en sectoren en binnen het kabinet over maatwerkoplossingen gericht op uitstroom enerzijds en op behoud van nuttig werk anderzijds.


75 Wat zijn de meest recente gegevens van de monitor ID-banen? 52

Antwoord
De jaarrapportage 2001 van de ID-monitor wordt binnenkort aan de Tweede Kamer aangeboden. Momenteel wordt de laatste hand gelegd aan de halfjaarrapportage januari ­ juni 2002. Deze laatste rapportage laat zien dat er medio 2002 50.375 ID -banen zijn gerealiseerd


76 Kan een overzicht worden verstrekt van de uitstroompercentages bij de I/D- 52 banen in de periode 1998-2001, dit tegen de achtergrond van de door het ministerie veronderstelde 15% uitstroom in 2003?

Antwoord:
Zie antwoord vraag 69,

77 Hoe reëel is de verwachte (natuurlijke) uitstroom van 15% uit ID-banen in het 52 licht van de uitstroom van de afgelopen jaren?

Antwoord:
Zie antwoord vraag 69,


78 Welke beleidsinitiatieven worden ondernomen ten behoeve van de 53 doelstelling om mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt via betaalde arbeid te laten participeren?

Antwoord:
Mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt worden het meest geholpen indien de reïntegratie-instrumenten die voor hen worden ingezet aansluiten

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 39/95



bij hun behoeften (maatwerk). De beslissing van het kabinet te komen tot een vrij te besteden reïntegratiebudget biedt hiertoe de mogelijkheid. Gemeenten en UWV kunnen straks zelf bepalen welk middel zij inzetten om mensen aan de slag te helpen. Dat kan bijvoorbeeld scholing, een loonkostensubsidie, bemiddeling of een gesubsidieerde baan zijn.
Ook de beslissing van het kabinet de bijstand voor 100% te budgetteren, zal aan de reïntegratie van werklozen bijdragen. Gemeenten krijgen hierdoor namelijk financieel belang bij het zoveel mogelijk mensen aan het werk helpen. Gemeenten die er door een actief beleid in slagen het aantal bijstandsgerechtigden te verminderen, kunnen in het nieuwe systeem dus geld besparen. Het is zodoende aannemelijk dat zij zich nog meer zullen inspannen om werklozen naar de arbeidsmarkt te geleiden. Daarnaast zet het kabinet in op stimulering van het arbeidsaanbod, via verhoging van de arbeidskorting. Een groter aanbod van arbeidskrachten drukt de loonontwikkeling en komt zodoende de werkgelegenheid ten goede.


79 Wat is de verklaring van de verschillen tussen de aantallen genoemde ID- 54 banen in de begroting en de circulaire van de staatssecretaris aan de gemeenten d.d. 4 september 2002? Wat betekent dat voor de realisatie van de ombuigingstaakstellingen en in hoeverre is er een verplichting op grond van het Strategisch Akkoord om de ombuigingen op de gesubsidieerde arbeid reeds eind 2003 te realiseren?

Antwoord:
De in de begroting genoemde aantallen ID-banen hebben betrekking op het gemiddeld bezette volume in 2003 (afgerond 49.500). De in de circulaire genoemde stand van 45.500 banen betreft de ultimo stand 2003. Op basis van de verwachte eindstand 2002 van 53.500 banen komt daarmee het verwachte gemiddelde volume in 2003 op 49.500 banen. Op basis van de afspraken in het Strategisch Akkoord is het kabinet verplicht tot een ombuiging op de reïntegratiemiddelen van 650 mln in 2003. Het Strategisch akkoord spreekt niet van een verplichting om de ombuiging alleen op de gesubsidieerde arbeid te laten neerkomen. De ombuiging van een deel van de 650 mln, is gevonden in een ombuiging van 250 mln op ID - banen en 177 mln op WIW-banen.
Binnen de gezette financiële kaders is het vrij besteedbaar reïntegratiebudget, dat nu bestaat uit het Scholings- en activeringsbudget WIW, zoveel mogelijk intact gelaten. Dit past binnen de beleidsfilosofie van het Strategisch akkoord, dat gemeenten een zo groot mogelijke bestedingsvrijheid van de reïntegratiemiddelen krijgen, waarbij gesubsidieerde arbeid als sluitstuk dient. Ondanks de ombuiging op de gesubsidieerde banen zal er in 2003 nog steeds sprake kunnen zijn van een gemiddelde bezetting van 49.500 ID -banen en bijna 27.000 WIW banen.


80 Kan worden aangegeven wat moet worden verstaan onder uitgaven voor 54



BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 40/95



'subsidies en overige beleidsuitgaven'?

Antwoord:
Deze categorie uitgaven wordt gebruikt voor de raming van subsidies die samenhangen met de beleidsdoelstelling. Overige beleidsuitgaven is een verzamelnaam voor kleinere uitgaven die wel gerelateerd zijn aan de doelstelling, maar niet direct onder de andere noemers van de programmauitgaven passen. Overigens is onder deze categorie voor 2003 en verder niets geraamd.

81 Waarom staat de RSP-regeling te boek als inflexibel, terwijl de mate van 55 flexibiliteit tussen 2002 en 2007 varieert tussen 75% en 95%?

Antwoord:
Het budget van de RSP is grotendeels inflexibel. Er is geen beperking gesteld aan het aantal arbeidsovereenkomsten dat een werkgever in het kader van de regeling sluit. In de loop van 2003 zal een beslissing moet worden genomen over de toekomst van de regeling. Omdat de regeling een wijziging kan ondergaan is in de begroting 2003 verondersteld dat de budgetflexibiliteit in de latere jaren toeneemt. Het genoemde percentage in
2007 is overigens een zetfout; dit moet 75% zijn.


82 Welke conclusie(s) verbindt het kabinet aan de vaststelling dat 'uit de 56 uitstroomgegevens over 2001 blijkt dat de uitstroom naar ongesubsidieerd werk toeneemt naarmate men langer op een instroombaan werkt'?

Antwoord:
Het is een feit dat de uitstroom naar ongesubsidieerd werk inderdaad toeneemt, naarmate men langer in een ID -baan zit. De gemiddelde duur van een ID-baan van diegenen die zijn uitgestroomd bedraagt ca. 2,5 jaar. Hieruit kan nog geen conclusie getrokken worden over de wenselijke gemiddelde verblijfsduur om tot uitstroomresultaten te leiden. Het gemiddelde van 2,5 jaar is immers een gegeven van de afgelopen jaren waarbij de ID-banen niet zozeer gezien werden als tijdelijke opstapbaan naar een ongesubsidieerde arbeidsplaats inzetten, maar als permanente werkgelegenheid.


83 Op grond van welke argumenten verwacht het kabinet dat meer langdurig 58 werklozen betaald werk zullen aanvaarden/vinden, als in plaats van SPAK en VLW wordt gekozen voor een verhoging van de arbeidskorting? Kan met andere woorden worden onderbouwd waarom werkgevers onverminderd, of zelfs in toenemende mate, aandacht zullen schenken aan de werkgelegenheid van laagbetaalden en langdurig werklozen, als directe financiële prikkels voor werkgevers worden afgeschaft?

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 41/95



Antwoord:
Om de effectiviteit van het reïntegratiebeleid te verbeteren acht het kabinet een omslag nodig van het te eenzijdig vraaggerichte arbeidsmarktbeleid van eind jaren negentig naar meer aanbodgericht beleid. Het bieden van meer maatwerk en een doelmatiger inzet van middelen staat daarbij centraal. Een belangrijke aanbodgeoriënteerde beleidsmaatregel is de arbeidskorting die werken financieel aantrekkelijker maakt. Vanwege de (jaarlijkse verhoging van de) arbeidskorting, mag worden verwacht dat meer langdurig werklozen betaald werk zullen aanvaarden.
Voor wat betreft de werkgevers, geldt het volgende. Afschaffing van de SPAK en VLW betekent niet, dat gemeenten en UWV geen loonkostensubsidies meer kunnen inzetten. Om werklozen aan de slag te helpen kunnen gemeenten en loonkostensubsidies inzetten indien zij dit wenselijk achten. Ook is het mogelijk dat gemeenten een deel van de lonen betalen voor mensen die in een duaal traject worden geplaatst. Deze duale trajecten zijn voor de werkgever goedkoop (alleen de loonkosten op de dagen dat gewerkt wordt) en leiden ertoe dat de deelnemers werkervaring opdoen, zodat zij niet langer zijn aangewezen op laag geschoold werk.


84 Waarom is de uiteindelijke uitstroom naar werk geen operationele 59 doelstelling onder beleidsartikel 4 'aangepast werken'?

Antwoord:
In beleidsartikel 4 "Aangepast werken" zijn twee operationele doelstellingen opgenomen. Doelstelling 2 luidt:
"Het bevorderen van arbeidsparticipatie van SW-werknemers in een zo regulier mogelijke arbeidsomgeving". Hiermee wordt aangegeven dat -indien mogelijk- werken in een reguliere arbeidsomgeving de voorkeur heeft boven werken binnen de Wet sociale werkvoorziening.


85 Is het juist te veronderstellen dat er geen wachtlijst meer zal zijn op het 59 moment dat 100% van de benodigde plaatsen gerealiseerd is? Zo ja, welke gevolgen zou dit moeten hebben voor het streefcijfer voor de wachttijd? Is het mogelijk het streefcijfer te halen terwijl er, zoals verwacht, nog 4500 mensen op de wachtlijst staan eind 2002?

92 Is het juist te veronderstellen dat er geen (omvangrijke) wachtlijst meer zal 61 zijn op het moment dat 100% van de benodigde plaatsen gerealiseerd is? Zo ja, welke gevolgen zou dit moeten hebben voor het streefcijfer voor de wachttijd? Is het mogelijk het streefcijfer te halen terwijl er, zoals verwacht, nog 4500 mensen op de wachtlijst staan eind 2002?

Antwoord vraag 85 en 92:
Wanneer er meer Wsw-indicaties worden afgegeven dan er plaatsen beschikbaar zijn op grond van de taakstelling, zal er bij het 100% realiseren

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 42/95



van de taakstelling nog sprake zijn van een wachtlijst. Volledige realisatie zou wel leiden tot verdere verkleining van de wachtlijst. De lengte van de wachtlijst wordt echter ook door andere factoren bepaald. Allereerst doordat het verdeelmodel van de taakstelling over gemeenten zich met vertraging aanpast aan de feitelijke verdeling van de wachtlijst over gemeenten. Deze vertraagde werking van het verdeelmodel is in het systeem ingebouwd om calculerend gedrag (wachtlijst hoog houden om een hogere taakstelling te krijgen) te voorkomen. Ten tweede omdat er altijd sprake zal zijn van enige frictie tussen aanmelding voor de wachtlijst en plaatsing op een WSW arbeidsplaats.
Om tot een verlaging van de wachttijd te komen heb ik in Bestuurlijk Overleg met de VNG op 2 september jl. een aantal uitgangspunten afgesproken:
* een uitnodiging voor een intake-gesprek volgt binnen 1 maand na indicatiebesluit;

* de wachtduur mag niet langer dan een jaar bedragen met een inspanningsverplichting voor gemeenten om een Wsw-geïndiceerde zo snel mogelijk te plaatsen op een Wsw-arbeidsplaats;
* herindicatie volgt als na 1 jaar geen plaatsing gerealiseerd is. Hierover heb ik u recent geïnformeerd in mijn standpunt over het onderzoek "langwachtenden in de WSW".
Concluderend acht ik het mogelijk het streefcijfer voor de wachttijd van minder dan een jaar te halen. Met de VNG zal ik de uitgangspunten om de wachtduur te verkorten in concrete maatregelen uitwerken.


86 Hoe realistisch is het streefcijfer voor uitstroom naar werk van 25% gezien de 59 meest recente resultaten uit het verleden?

90 Welke concrete maatregelen worden overwogen om het aandeel begeleid 61 werken van SW-werknemers te vergroten?

91 Hoe reëel is de verwachting dat gemeenten er vanaf 2003 in zullen slagen 61 tenminste 25% van de nieuwe plaatsingen vanaf de wachtlijst in de Wsw te realiseren in de vorm van begeleid werken, in het licht van de magere resultaten van de afgelopen jaren? Waaraan zijn die magere resultaten toe te schrijven?
Antwoord vraag 86, 90 en 91:
In tabel 4.4 op pagina 61 van de Rijksbegroting SZW 2003 wordt met "aandeel dat uitstroomt via begeleid werken" het aandeel van plaatsingen in begeleid werken als onderdeel van het totaal aantal sw-plaatsingen bedoeld en niet het percentage uitstroom naar werk. Het streefcijfer van 25% heeft betrekking op het aantal sw-plaatsingen in begeleid werken. Dat is een instrument om WSW geïndiceerden via een arbeidscontract met een reguliere werkgever onder aangepaste omstandigheden te laten werken. Ik heb op 2 september jl. met de VNG de intentie afgesproken om gezamenlijk aanvullende maatregelen te ontwikkelen die de realisatie van het streefcijfer van 25% dichterbij moeten brengen. Daarbij denk ik ondermeer aan de optie om sw-bedrijven toe te staan begeleid werken uit te voeren, mits in het kader van openbare aanbesteding door gemeenten, conform de SUWI wetgeving.

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 43/95




87 Hebben de bezuinigingen op VLW en SPAK nog gevolgen voor de 59 loonkosten voor WSW-bedrijven en daarmee voor de aantallen beschikbare WSW-plaatsen?


96 Wat zijn de concrete consequenties van de bezuinigingen van 16,5 mln. euro 63 op de WSW?

Antwoord vraag 87 en 96:
Sinds enige jaren loopt de realisatie van WSW-arbeidsplaatsen achter bij de taakstelling. Dit heeft tot nu toe geen consequenties gehad voor de hoogte van de taakstelling. Voor 2003 is besloten de taakstelling Wsw te verlagen met 1500 standaardeenheden, conform de omvang van de te verwachten onderrealisatie in 2003. Deze verlaging levert een totale besparing van *
34,5 mln op. Met dit bedrag kan in 2003 zowel compensatie voor het verlies van SPAK/VLW geboden worden als een kleine bijdrage van * 16,5 mln aan de ombuigingstaakstelling uit het Strategisch Akkoord worden ingeboekt. De afbouw van SPAK/VLW heeft in 2003 geen gevolgen voor de loonkosten voor SW-bedrijven en daarmee voor de aantallen te realiseren WSW plaatsen, omdat deze plaatsen toch niet gerealiseerd zouden zijn.


88 Hoeveel extra plaatsingen in de WSW hadden ultimo 2002 plaats moeten 60 vinden en welk deel zal niet gerealiseerd worden? Wat is de reden daarvoor? Worden er aanvullende maatregelen genomen om die realisatie alsnog te laten plaatsvinden en zo ja welke? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:
Voor 2002 was een extra taakstelling van 1159 arbeidsplaatsen (in standaardeenheden) opgenomen. Deze extra plaatsen zijn via het financieel verdeelmodel over gemeenten verdeeld en in de reguliere taakstellingen opgenomen, en zijn als zodanig niet in de taakstellingen per gemeente te onderscheiden.
De realisatie van gemeenten is de afgelopen jaren van jaar op jaar is gestegen maar kent een vertraging ten opzichte van de groeiende taakstelling. De achterstand beloopt in 2002 ongeveer 2.300 standaardeenheden. Als gevolg van de vertraagde realisatie van de afgelopen jaren, die in 2003 nog niet ingelopen zal zijn, is in de begroting
2003 de taakstelling met 1500 standaardeenheden verlaagd. De verwachting is dat de taakstelling eind 2004 alsnog gerealiseerd zal zijn, zodat er op dit moment geen aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 44/95




89 Het kabinet streeft ernaar dat 100% van de WSW-geïndiceerden aan een 60 baan wordt geholpen. Is een eventuele overschrijding van het budget aanvaardbaar voor het kabinet? Zo nee, welke stappen onderneemt het kabinet als blijkt dat bij deze doelstelling het budget overschreden moet worden?

Antwoord:
Het kabinet streeft naar 100% realisatie van het taakgestelde aantal arbeidsplaatsen overeenkomstig de beschikbare middelen voor het jaar. Het macrobudget WSW bepaalt de omvang van de taakstelling. Bij 100 % realisatie van de taakstelling zou het budget volledig benut zijn, maar dit is nog niet het geval. Gemeenten die kiezen voor realisatie van meer dan 100% van de taakstelling moeten dat uit eigen middelen bekostigen.


90 Welke concrete maatregelen worden overwogen om het aandeel begeleid 61 werken van SW-werknemers te vergroten?

Antwoord:
Zie antwoord vraag 86


91 Hoe reëel is de verwachting dat gemeenten er vanaf 2003 in zullen slagen 61 tenminste 25% van de nieuwe plaatsingen vanaf de wachtlijst in de Wsw te realiseren in de vorm van begeleid werken, in het licht van de magere resultaten van de afgelopen jaren? Waaraan zijn die magere resultaten toe te schrijven?

Antwoord:
Zie antwoord vraag 86


92 Is het juist te veronderstellen dat er geen (omvangrijke) wachtlijst meer zal 61 zijn op het moment dat 100% van de benodigde plaatsen gerealiseerd is? Zo ja, welke gevolgen zou dit moeten hebben voor het streefcijfer voor de wachttijd? Is het mogelijk het streefcijfer te halen terwijl er, zoals verwacht, nog 4500 mensen op de wachtlijst staan eind 2002?

Antwoord:
Zie antwoord vraag 85.


93 Wat betekent de bestemming 'ander schap' in de tabel inzake uitstroom 62 WSW?

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 45/95



Antwoord:
De term `schap' staat voor de bestuurlijke constructie dat gemeenten een gemeenschappelijke regeling aangaan voor de aansturing van de uitvoering van de WSW. Wanneer een WSW werknemer door verhuizing of door een gemeentelijke herindeling inwoner van een ander schap wordt, kunnen de werknemer en de betrokken schappen ervoor kiezen om het dienstverband door het oude schap te laten overdragen aan het nieuwe. De bestemming uitstroom bij het oude schap is dan `ander schap'.


94 Naar welke 'andere voorzieningen' stroomt een deel van het WSW- bestand 62 uit?

Antwoord:
Het deel van het WSW-bestand dat uitstroomt naar een `andere voorziening' stroomt met name uit naar de Dagvoorziening Ouderen.


95 Wat moet verstaan worden onder de bestemming 'overig' in de tabel inzake 62 uitstroom WSW? Naar welke bestemmingen stromen deze WSW-ers uit?

Antwoord:
Onder de bestemming `overig' vallen onder meer ontslag omdat men niet langer behoort tot de doelgroep, vrijwillig ontslag en overlijden. Vanaf 2003 zal een aparte categorie `overlijden' worden onderscheiden.


96 Wat zijn de concrete consequenties van de bezuinigingen van 16,5 mln. euro 63 op de WSW?

Antwoord:
Zie het antwoord bij vraag 87.


97 Kan voor de periode 1998-2001 een overzicht worden verstrekt van de 67 uitgaven gemeentelijke inkomensondersteuning, uitgesplitst naar de verschillende vormen van ondersteuning alsmede het gebruik dat van deze regelingen wordt gemaakt?

99 Kan voor de periode 1998 - 2001 een overzicht worden verstrekt van de 67 uitgaven gemeentelijke inkomensondersteuning, uitgesplitst naar de verschillende vormen van ondersteuning alsmede het gebruik dat van deze regelingen wordt gemaakt?

Antwoord vraag 97 en 99

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 46/95



De gegevens over de uitgaven gemeentelijke inkomensondersteuning 2001 komen naar verwachting medio 2003 beschikbaar. Voor de periode 1998-2000 zijn aan de Monitor Gemeentelijk Armoedebeleid de volgende gegevens ontleend.

Tabel Uitgaven gemeentelijk armoedebeleid van alle Nederlandse gemeenten in miljoenen euro's, 1998-2000 (bron: Monitor Gemeentelijk Armoedebeleid
1999-2000)
Onderdelen armoedebeleid 1998 1999 2000 Bijzondere bijstand* 208,7 182,9 182,1 Categoriale verstrekkingen 28,3 43,7 Kwijtschelding 77,5 93,7 107,6 Schuldhulpverlening 26,7 28,7 35,8 Maatschappelijke participatie 24,4 24,7 28,6 Overig 16,9 6,4 7,0

Totaal 354,2 364,7 404,8
* inclusief categoriale bijzondere bijstand Er zijn op dit geaggregeerde niveau geen uitgesplitste gegevens (aantallen huishoudens) naar de mate dat gebruik wordt gemaakt van deze regelingen. Voor detailinformatie wordt verwezen naar de Monitor Gemeentelijk Armoedebeleid 1999-2000 die naar verwachting in november '02 aan de Kamer wordt aangeboden.


98 Welke indicatoren hanteert het kabinet, daar waar het gaat om rijksbeleid bij 67 het op adequaat niveau houden van de inkomenspositie van minima?
111 Wanneer en wanneer niet is volgens het kabinet sprake van een adequaat 68 niveau van de inkomenspositie van minima in 2003? Welke indicatoren hanteert het kabinet bij de beoordeling daarvan?

Antwoord vraag 98 en 111
Relevant voor de inkomenspositie van minima is de hoogte van het sociaal minimum zoals dat op 1 januari en 1 juli wordt vastgesteld. Op deze momenten wordt het sociaal minimum in dezelfde mate verhoogd als het netto minimumloon, zoals dat wordt vastgesteld op grond van de Wet koppeling met afwijkingsmogelijkheid (WKA) en de aanpassing van de belasting- en premietarieven. Door de koppeling volgt het sociaal minimum de algemene loonontwikkeling, waardoor dit welvaartsvast is. Bij de vaststelling van de belasting- en premietarieven wordt gekeken naar de

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 47/95



gevolgen voor de koopkracht van de sociale minima. De inkomenspositie van minima wordt daarbij beoordeeld in het licht van een te bereiken evenwichtig inkomensbeeld. In bijlage 4 van de Sociale Nota 2003 is uiteengezet hoe een en ander voor 2003 uitpakt.
Het kabinet is van mening dat bij toepassing van het bovenstaande in 2003 een evenwichtig koopkrachtbeeld ontstaat.


99 Kan voor de periode 1998 - 2001 een overzicht worden verstrekt van de 67 uitgaven gemeentelijke inkomensondersteuning, uitgesplitst naar de verschillende vormen van ondersteuning alsmede het gebruik dat van deze regelingen wordt gemaakt?

Antwoord:
Zie vraag 97


100 Hoeveel trajecten in het kader van de Agenda voor de Toekomst worden 67 voorzien voor het jaar 2003? Hoeveel trajecten zijn tot op heden gerealiseerd?

Antwoord:
Over de gehele looptijd van de Agenda voor de Toekomst zijn afspraken gemaakt over de realisatie van bijna 300.000 trajecten met een uitstroomrealisatie van 40% tot en met 2006. Voor het jaar 2003 zijn er thans afspraken over de realisatie van ruim 90.000 trajecten. In de eerste voortgangsrapportage Agenda voor de Toekomst, die op 16 oktober 2002 aan de Tweede Kamer is aangeboden, is aangegeven dat 90% (meer dan 11.000 trajecten) van de prestatieafspraken in 2001 zijn gerealiseerd. Het beeld per juli 2002 is zeer divers. Bovendien bleek een deel van de gemeenten nog niet in staat om de cijfers per juli 2002 te presenteren. De gerealiseerde trajecten 2002 zullen worden opgenomen in de tweede voortgangsrapportage Agenda voor de Toekomst, die in het najaar 2003 aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden.


101 Is er reeds een uitstroompercentage bekend van bijstandsgerechtigden die in 67 het kader van de Agenda voor de Toekomst een traject hebben gevolgd? Zo nee, wanneer kan de Kamer deze tegemoet zien?

Antwoord:
Op 16 oktober 2002 is de eerste voortgangsrapportage Agenda voor de Toekomst aan de Tweede Kamer aangeboden. Op jl. 30 oktober is deze

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 48/95



rapportage ook met de Kamer besproken. De rapportage geeft inzicht in de realisatie van de afspraken over 2001.
In 2001 zijn nog geen afspraken over uitstroom over trajecten gemaakt, omdat een traject om een (vaak langdurig werkloze) bijstandsgerechtigde te activeren nu eenmaal tijd in beslag neemt. Evenals bij de trajecten is de tussenstand voor het jaar 2002 per juli nog zeer divers. In de tweede voortgangsrapportage Agenda voor de Toekomst zullen de definitieve uitstroomcijfers 2002 worden opgenomen.


102 Kan een overzicht worden verstrekt voor de periode 1996 - 2001 van het 67 aantal bijstandsgerechtigden dat uitgestroomd is naar werk?

Antwoord:
In de publicaties over de bijstandskenmerkenstatistiek wordt de uitstroom door het CBS niet nader gespecificeerd. Onderstaande cijfers betreffen dus de totale uitstroom uit de Abw. Deze (afgeronde) cijfers zijn voor de Abw- gerechtigden jonger dan 65 jaar in de gevraagde jaren:
1996 Vanwege invoering van de nAbw zijn door het CBS geen stroomcijfers berekend

1997 208.000

1998 175.000

1999 141.000

2000 132.000

2001 109.000



103 Kan de gemiddelde uitstroomkans (naar werk) van bijstandsgerechtigden 67 worden gepresenteerd voor de periode 1996-2001?

Antwoord:
Onderstaande werkhervattingkansen zijn afgeleid van de meest recente data van het Inkomens Panel Onderzoek (IPO). Voor de beantwoording van deze vraag is de werkhervattingkans gedefinieerd als: uitstroom naar werk in jaar t / (bijstandsvolume ultimo van het jaar t-1 + instroom in de bijstand in jaar t). Dit geeft het volgende beeld over de werkhervattingkansen van de Abw-, Ioaz en Ioaw-gerechtigden jonger dan 65 jaar.
1996 15,0%

1997 13,8%

1998 14,8%

1999 13,0%

2000 nog geen definitief cijfer beschikbaar
2001 nog niet beschikbaar
Bij deze cijfers moet worden bedacht dat een groot deel van de bijstandsgerechtigden categoriaal of om individuele redenen is ontheven van de arbeidsverplichtingen. Het gaat volgens een door de IWI uitgevoerd onderzoek "Gemeentelijk ontheffingenbeleid" om 51% van de

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 49/95



bijstandsgerechtigden die volledig ontheven is en 15% gedeeltelijk ontheven. Het genoemde rapport is aan u toegezonden op 28 oktober 2002 bij brief van B&GA/GAB/2002/77872. (SoZa-02-730) Andere redenen voor uitstroom, anders dan uitstroom naar betaald werk, zijn niet in deze cijfers meegenomen.


104 Kan voor de periode 1998 - 2001 het aantal reïntegratietrajecten voor 67 bijstandsgerechtigden worden gepresenteerd?

Antwoord:
Voor genoemde periode zijn geen cijfers beschikbaar over het aantal reïntegratietrajecten voor bijstandsgerechtigden. Cijfers over het aantal reïntegratietrajecten voor bijstandsgerechtigden voor 2002 kunnen worden afgeleid uit kwantitatieve gegevens over de Sluitende Aanpak die in mei
2003 beschikbaar komen en uit de monitor Scholing en Activering die vanaf volgend jaar gegevens zal opleveren over de grote gemeenten. (Zie ook het antwoord op vraag 100).


105 Kan voor de periode 1998 - 2001 het aantal bijstandsgerechtigden worden 67 weergegeven die niet zijn uitgestroomd naar werk en niet voor een reïntegratietraject in aanmerking kwamen?

Antwoord:
Het ministerie heeft momenteel vooral zicht op de achtergrond/kenmerken van bijstandsgerechtigden die wel aan een reïntegratietraject deelnemen. Over het aantal bijstandsgerechtigden dat niet is uitgestroomd naar werk en niet voor een reïntegratietraject in aanmerking komt bestaat geen direct inzicht.
Vanaf 1 januari 1998 is de sluitende aanpak gefaseerd ingevoerd. Instromers waarvan wordt verwacht dat zij binnen één jaar weer uitstromen (fase 1) komen niet in aanmerking voor een aanbod ­ zoals een reïntegratietraject - in het kader van deze sluitende aanpak.
Uit cijfers van het Inkomens Panel Onderzoek kan worden afgeleid hoeveel uitkeringsgerechtigden binnen één jaar na instroom weer uitstromen en wat hun inkomensbron na uitstroom is.
Volgens cijfers uit het Inkomens Panel Onderzoek zijn in 1998 76.000 personen uit de bijstand (Abw, Ioaw, Ioaz) gestroomd die maximaal een jaar in de uitkering hebben gezeten. Van deze 76.000 stroomde 36.000 personen niet uit naar werk.
Voor 1999 geldt een uitstroom van 57.000 personen waarvan 26.000 niet naar werk.

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 50/95



Het is niet aan te geven of alle van bovenstaande 26.000 niet naar werk uitgestroomde personen niet in aanmerking kwamen voor een traject omdat zij naar verwachting binnen een jaar (naar werk) zouden uitstromen, met andere woorden of zij in fase 1 waren ingedeeld. Het gepresenteerde aantal moet dan ook als een benadering worden beschouwd. Voor 2000 en 2001 zijn nog geen (definitieve) cijfers beschikbaar. Opgemerkt dient te worden dat werk niet de enige reden van uitstroom is (zoals ook uit bovenstaande cijfers blijkt). In het bijzonder wijzigingen in de gezinssituatie waardoor het recht op bijstand vervalt, nemen een aanzienlijk deel van de totale uitstroom voor hun rekening.


106 Welke concrete stappen worden ondernomen om de armoedeval voor 68 huishoudens op te lossen? Kan een nulmeting worden aangegeven en de aantallen armoedevalsituaties die in 2003 concreet worden opgelost?

Antwoord
Om werk meer lonend te maken is in het Strategisch Akkoord * 1 mld. vrijgemaakt voor een stapsgewijze verhoging van de arbeidskorting. In 2003 neemt deze met maximaal * 85 toe vanaf WML-niveau. Diverse andere maatregelen, onder andere in de huursubsidie, OZB en de vormgeving van het gemeentelijke inkomensondersteuningsbeleid, zijn aangekondigd, maar zullen hun beslag pas krijgen in latere jaren. Uit onderstaande tabel, ontleend aan de eerder dit jaar aan de Tweede Kamer toegestuurde SZW-notitie `Scenario's Armoedevalbestrijding', blijkt dat een groot aantal huishoudens potentieel te maken kan krijgen met de armoedeval. Dit probleem speelt niet alleen voor mensen die (nog) niet werken of een laagbetaalde baan hebben. Ook mensen die om welke reden dan ook in een uitkeringssituatie terecht komen ondervinden als gevolg van de armoedeval amper een inkomensachteruitgang, waardoor de prikkel om weer aan het werk te gaan gering is. De tabel geeft geen volledig uitsluitsel over de populatie voor wie de armoedeval relevant is. Daar is nader onderzoek voor nodig. De tabel zal jaarlijks worden geactualiseerd. Tabel 5: Aantal huishoudens 65- met een netto inkomen tussen sociaal minimum en 145% WML, raming 2002 (x1000)
Inkomen als % van het WML tot 105% 105% - 120% 120%-130% 130% -145% Totaal Werkzaam 134 67 52 102 355 wv. zelfstandig

72 12 8 11 103 wv. werknemer

62 55 44 91 252 Niet werkzaam 431 146 63 100 740 wv. bijstand of werkloos

270 26 12 16 324 wv. arbeidsongeschikt

105 80 40 45 257 wv. overig niet-actief

56 40 24 39 159 Restgroep

41 19 7 13 80

Totaal 606 232 122 215 1175

Niet werkzaam onderverdeeld naar:
Eenpersoonshuishoudens

219 53 18 34 324 Eenoudergezinnen

91 21 5 10 127



BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 51/95



(Echt)paren met kinderen

44 24 10 12 90 (Echt)paren zonder kinderen 77 48 28 46 199

Totaal 431 146 63 100 740 Bron: Ministerie van SZW


107 Waarop is de doelstelling gebaseerd dat in 2006 een uitstroompercentage 68 van 40% moet zijn gerealiseerd van de trajecten die de komende jaren worden ingezet tot reïntegratie vanuit de ABW? Kan dit percentage worden onderbouwd op basis van gegevens van afgelopen jaren? Is dit percentage niet aan de lage kant, gelet op het feit dat in de meeste gemeenten in 2003 sprake is of moet zijn van een sluitende aanpak van nieuwe werklozen?

Antwoord
Het uitstroompercentage van 40 procent is met gemeenten afgesproken in het kader van de Agenda voor de Toekomst. Zonder extra inspanning zou eind 2006 naar verwachting ongeveer 30 procent uitgestroomd zijn naar werk. Dit percentage is gebaseerd op ervaringscijfers van de afgelopen jaren. Van gemeenten wordt dus een extra resultaat verwacht door de inzet van middelen voor een extra impuls aan activering en uitstroom, mede door (verdere) invoering en toepassing van klantmanagement; gemeenten moeten ongeveer 1/3 meer uitstroom genereren dan zonder de extra impuls van de Agenda voor de Toekomst. Bij de bepaling van het uitstroompercentage van
40 is er bovendien rekening mee gehouden dat een belangrijk deel van de afgesproken trajecten in het kader van de Agenda voor de Toekomst zich zal richten op het zittende bestand van vaak langdurig werklozen. Onder deze groep zitten veel fase 4 cliënten, veel bijstandsgerechtigden met een formele ontheffing en veel arbeidsgehandicapten. In dit verband is van belang te onderkennen dat trajecten als bijvoorbeeld sociale activerings-trajecten weliswaar veelal niet direct naar werk zullen leiden, maar wel een eerste noodzakelijke stap in die richting kunnen betekenen. Overigens wijs ik er volledigheidshalve op dat de sluitende aanpak voor nieuwe werklozen ­ die wat betreft de gemeenten zijn neerslag heeft gekregen binnen de kaders van de Agenda voor de Toekomst - betrekking heeft op het doen van een aanbod ter verbetering van de mogelijkheden op de arbeidsmarkt.


108 Om de armoedeval aan te pakken wordt in het Strategisch Akkoord onder 68 andere de arbeidskorting verhoogd. Hoe doelmatig is het verhogen van de arbeidskorting van bijna 8 miljoen werkenden voor 0,4 miljoen bijstandsgerechtigden die met de armoedeval te maken hebben?

Antwoord:
De armoedeval is niet alleen een belemmering voor personen in de bijstand. Ook personen in de WW en WAO, alsmede herintreders als ook werkenden

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 52/95



met een laagbetaalde baan kunnen te maken krijgen met de armoedeval als (aanvaarding van) betaald werk ertoe leidt dat het netto besteedbaar huishoudinkomen niet of nauwelijks toeneemt. Verhoging van de arbeidskorting maakt betaald werk voor al deze groepen financieel aantrekkelijker.


109 Hoeveel geld is er in de begroting 2001, 2002 en volgende jaren beschikbaar 68 voor de uitvoering van de motie 'Lang-Laag' (27400 XV nr.29)? Wat gebeurt er met het geld nu het demissionaire kabinet afziet van een wetsvoorstel?

Antwoord:
Voor 2003 is een bedrag van * 38 miljoen beschikbaar. Dit bedrag zal, conform de motie Van Beek (28600, nr. 56) worden ingezet voor het arbeidsmarktbeleid binnen de begroting van SZW, in concreto voor een subsidieregeling voor stimulering van het regulier maken van ID-banen voor werkgevers (zie brief d.d. 12 november 2002, kenmerk AV/CAM/2002/86454, van Minister SZW aan Voorzitter Tweede Kamer). De middelen die vanaf 2004 op de begroting staan zullen worden aangewend voor de aanvullende inkomensondersteuning van langdurige minima zonder arbeidsmarktperspectief zoals die is opgenomen in het Strategisch Akkoord.


110 Hoe zal 'zonder arbeidsmarktperspectief' worden geoperationaliseerd? 68

Antwoord:
Zoals de Kamer eerder is gemeld zal de inkomensondersteuning voor langdurige minima zonder arbeidsmarktperspectief onderdeel gaan vormen van de voorgenomen herziening van de Abw. In dit kader zal de Kamer nader geïnformeerd worden over de wijze waarop het ontbreken van arbeidsmarktperspectief zal worden geoperationaliseerd.


111 Wanneer en wanneer niet is volgens het kabinet sprake van een adequaat 68 niveau van de inkomenspositie van minima in 2003? Welke indicatoren hanteert het kabinet bij de beoordeling daarvan?

Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 98.

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 53/95




112 Is het kabinet bereid de doelstelling om een extra impuls te geven aan 69 activering van de uitstroom van bijstandsgerechtigden te kwantificeren?

Antwoord
In het kader van de Agenda voor de Toekomst zijn kwantitatieve prestatieafspraken met gemeenten gemaakt die leiden tot een extra impuls aan activering en uitstroom van bijstandsgerechtigden. Over de gehele looptijd van de Agenda zijn er afspraken over de realisatie van bijna 300.000 trajecten met een uitstroomrealisatie van 40% tot en met 2006. Zie ook het antwoord op vraag 107.


113 Zijn de streefdoelen in het NAP 2001, variërend van een vermindering van 70 het aantal bijstandsgerechtigden tot een afname van het aantal zwerfjongeren in Nederland, gekwantificeerd?

Antwoord
De streefdoelen in het Nationaal Actieplan ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting van juni 2001zijn overheidsbreed geformuleerd en betreffen verschillende beleidsterreinen, waarvoor diverse departmenten verantwoordelijkheid dragen.
Beoogd is waar mogelijk een kwantitatieve invulling te geven aan de streefdoelen. Dit is vanuit het rijk echter niet op elk terrein mogelijk, vooral waar sprake is van gedecentraliseerd beleid.


114 Wat is de actuele stand van zaken rond certificering van minnelijke 70 schuldhulpverlening? Hoe komt het dat het zo lang moet duren voordat op dat punt echte resultaten worden geboekt? Hoeveel prioriteit geeft het kabinet hieraan, mede gelet op de alarmerende berichten over toename van schulden bij particulieren, in het bijzonder jongeren?

Antwoord
Een verkenning naar certificering van de schuldhulpverlening is reeds aangekondigd in het kabinetsstandpunt dat begin 2002 naar aanleiding van de evaluatie van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) aan de Kamer is aangeboden. Het Rijk zet zich in om deze verkenning met behulp van de belangrijkste partijen in de sector - NVVK, DIVOSA, MO-groep en VNG uit te voeren.
Aandacht van het kabinet voor de aanpak van de schuldenproblematiek is er zeker. De Kamer zal hierover op korte termijn worden geïnformeerd. De inzet van gemeenten om de kwaliteit van de minnelijke schuldhulpverlening te verbeteren en daarbij van elkaar te leren, is overigens groot, juist vanwege

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 54/95



signalen dat de problematiek toeneemt. Het Rijk zal gemeenten bij de schuldhulpverlening blijven faciliteren met behulp van projectsubsidies, kwaliteitsinstrumenten en benchmarking


115 Hoeveel huishoudens met problematische schulden zullen er naar 70 verwachting in 2005 nog zijn als het streven in tabel 5.2 (operationele doelstelling 2) wordt gerealiseerd? Acht het kabinet het acceptabel dat over drie jaar nog zoveel huishoudens met problematische schulden worstelen?

Antwoord
Niet exact is aan te geven hoeveel huishoudens met problematische schulden er in 2005 zullen zijn. Een goed inzicht in de omvang van de schuldenproblematiek bij huishoudens met een laag inkomen is lastig te verkrijgen, aangezien er een taboe heerst op het hebben van grote schulden. Bovendien is de omvang van de problematiek geen statisch gegeven en kunnen door allerlei factoren, zoals een neergaande economische conjunctuur, nieuwe schuldensituaties ontstaan. Het laatste onderzoek naar de omvang van de schuldenproblematiek dateert uit 1998 en gaf aan dat zich toen 500.000 huishouden in een risicovolle schuldensituatie bevonden; 230.000 van deze huishoudens hadden een extra risicovolle schuldensituatie. Gelet op de actualiteit is een hernieuwde meting die kan fungeren als nulmeting noodzakelijk. SZW heeft het CBS opdracht gegeven voor een nulmeting. De mogelijke uitkomsten van dit onderzoek naar de omvang van huishoudens met problematische schulden, zullen medio 2003 bekend zijn.


116 Kan, mede gezien het door de IWI geconstateerde 71 onrechtmatigheidspercentage van 3,7% in 2001 (1% is toegestaan) voor de Toeslagenwet, worden aangegeven welk onrechtmatigheidspercentage wordt nagestreefd in 2003?

Antwoord
Het UWV heeft in het meerjarenbedrijfsplan 2002-2005 aangegeven dat een gedeelte van de efficiency-besparing zal worden ingezet voor de verbetering van de kwaliteit van de uitvoering. In het verlengde hiervan is in de zogeheten meibrief aan het UWV gevraagd om in het Jaarplan 2003 verbetermaatregelen aan te geven en uit te werken welke normen tot doel worden gesteld, welke instrumenten daartoe worden ingezet en hoe zich dat verhoudt tot de beschikbare gelden.

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 55/95




117 Kan het kabinet meer concreet aangeven wat verstaan wordt onder uitgaven 72 voor 'subsidies en overige beleidsuitgaven'?

Antwoord
Deze categorie wordt gebruikt voor de raming van subsidies die samenhangen met de beleidsdoelstelling. Overige beleidsuitgaven is een noemer voor kleinere uitgaven die wel gerelateerd zijn aan de doelstelling, maar niet direct onder de andere noemers van de programmauitgaven passen. Hieronder zijn subsidies geraamd voor armoedebeleid, stimuleringsproject allochtone jongeren, NIBUD en DIVOSA.


118 Waarom is de uitstroom naar gesubsidieerde arbeid geen operationele 76 doelstelling bij beleidsartikel 6?

Antwoord

De Wajong is een wettelijke voorziening op minimumniveau tegen het risico van langdurige arbeidsongeschiktheid voor jonggehandicapten. Voor het grootste deel van de Wajonggerechtigden is inpassing in reguliere arbeid geen optie.
Voor gesubsidieerde arbeid geldt veelal dat deze arbeid onvoldoende productief is voor werkgevers. De belastbaarheid in dan wel de vereisten voor deze arbeid zijn echter vaak vergelijkbaar met reguliere arbeid. Dit maakt dat deze arbeid voor de meeste Wajonggerechtigden geen reële optie is.
Wel zijn veel Wajonggerechtigden werkzaam in WSW-verband.


119 Op welke wijze en wanneer worden de operationele doelstellingen met 76 betrekking tot de Wajong (effectiviteit, rechtmatigheid) gekwantificeerd?

Antwoord
De Wet Suwi heeft ingrijpende veranderingen aangebracht in de uitvoering van de sociale zekerheid en het toezicht op die uitvoering. Voor het komende jaar is een eerste aanzet gegeven voor prestatieindicatoren via de verantwoordingsmodellen en controleprotocollen SUWI. Deze zijn in september aan de Kamer aangeboden (W&I/PCF/2002/67469). Het stelsel van verantwoording is een groeimodel. Voor het jaar daarna -2004- wordt een meer complete set prestatie- indicatoren door het UWV ontwikkeld, die wordt ingepast in de planning- en controlecyclus, zoals neergelegd in de wet SUWI .

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 56/95




120 Welke effectiviteits-, efficiency-, rechtmatigheids- en handhavingsindicatoren 76 hanteert de het kabinet met betrekking tot de Wajong?

Antwoord
In het kader van de effectiviteit en efficiency levert het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) jaarlijks gegevens aan over:
* het aantal Wajong-aanvragen;

* het aantal toegekende uitkeringen;
* het aantal lopende uitkeringen;

* het aantal beëindigde uitkeringen;
* de gemiddelde uitkeringshoogte;

* de tijdigheid van de beslissing op een aanvraag;
* de tijdigheid van de eerste betaaldag;
* de tijdigheid van bezwaarschriften;
* rechtmatigheid van de uitkering;

* aantal fraudeonderzoeken;

* percentage gegrond verklaarde bezwaar- en beroepschriften;
* afhandeltijd klachten.
De Inspectie Werk en Inkomen (IWI) rapporteert jaarlijks over de rechtmatigheid van (onder andere) de Wajonguitkeringen. Het gaat hierbij om:

* de vaststelling van het recht op Wajonguitkeringen;
* de vaststelling van de hoogte van de Wajonguitkeringen;
* de vaststelling van de duur van de Wajonguitkeringen. Het kabinet streeft naar het voorkomen en tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van Wajonguitkeringen. Het UWV levert daarvoor inspanningen op het gebied van preventie, controle, opsporing en afdoening. Het UWV rapporteert jaarlijks over de volgende handhavingsindicatoren:
* kennis Wet Boeten;

* het aantal loononderzoeken;

* het aantal waarnemingen ter plaatse;
* het aantal geconstateerde fraudes;
* het gemiddelde fraudebedrag;

* het aantal witte fraudes;

* het aantal zwarte fraudes;

* het percentage strafrechtelijke afdoening;
* het aantal waarschuwingen;

* het aantal boeten;

* het aantal maatregelen


121 Welke effectiviteits-, efficiency-, rechtmatigheids- en handhavingsindicatoren 81 hanteert het kabinet met betrekking tot de inkomensgarantie voor herkeurde arbeidsongeschikten?

Antwoord
In het kader van de begrotings-, controle- en verantwoordingscyclus van het UWV dient het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 57/95



jaarlijks gegevens aan te leveren over:

* het aantal BIA-aanvragen,

* het aantal toegekende uitkeringen,
* het aantal lopende uitkeringen en
* het aantal beëindigde uitkeringen,
* de gemiddelde uitkeringshoogte,

* de tijdigheid van de beslissing op een BIA-aanvraag,
* de tijdigheid van de eerste betaaldag van de BIA-uitkering. De Inspectie Werk en Inkomen (IWI) rapporteert jaarlijks over de rechtmatigheid van (onder andere) de BIA-uitkeringen. Het gaat hierbij om:
* de vaststelling van het recht op BIA-uitkeringen,
* de vaststelling van de hoogte van de BIA-uitkeringen, en
* de vaststelling van de duur van de BIA -uitkeringen. Het kabinet streeft naar het voorkomen en tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van BIA-uitkeringen. Het UWV levert daarvoor inspanningen op het gebied van preventie, controle, opsporing en afdoening. Het UWV registreert op dit moment geen afzonderlijke handhavingsgegevens over BIA, maar voegt deze gegevens samen met de handhavingsgegevens WW.


122 Zijn de resultaten van de evaluatie van de WIK al bekend? Zo ja, wat zijn kort 85 samengevat deze resultaten?

Antwoord:
De resultaten van de evaluatie van de WIK zijn bekend. Het evaluatierapport is bij brief van 1 november 2002 aangeboden aan de beide voorzitters van de Kamers der Staten-Generaal (SoZa-02-749, SZW kenmerk: B&GA/GAB/2002/74222).
Een belangrijke algemene conclusie is dat zowel de uitvoering als het kunstenaarsveld de WIK, daar waar het gaat om uitgangspunten en inhoud, positief beoordelen. De WIK blijkt vooral aankomende kunstenaars en gevestigde kunstenaars die een tijdelijke inkomensterugval hebben een goede mogelijkheid te bieden om te kunnen werken aan het (wederom) opbouwen van een renderende beroepspraktijk. Voor de kunstenaars die in
1999 rechtstreeks vanuit de Algemene bijstandswet in de WIK zijn ingestroomd, heeft de WIK in aanzienlijk minder gevallen kunnen beantwoorden aan de doelstellingen. Verder blijkt dat de WIK vrij algemeen zowel op inhoudelijk als op uitvoeringsniveau als een ingewikkelde en bureaucratische regeling wordt ervaren. Daarnaast signaleren de met de uitvoering van de WIK belaste centrumgemeenten dat er van de WIK zelf nog te weinig activerende impulsen uitgaan.
Voor meer inzicht in de evaluatieresultaten zij verwezen naar het evaluatierapport.


123 Is het kabinet van plan om de tweede operationele doelstelling bij 85 beleidsartikel 8 meetbaar te maken door die te koppelen aan een streefcijfer?

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 58/95



Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 125


124 Zijn indicatoren overwogen die directer samenhangen met gebruik/ niet- 85 gebruik van de regeling, zoals bijvoorbeeld het verhoudingscijfer tussen de omvang van de doelgroep en het aantal WIK-ontvangers, of het percentage WIK-ontvangers dat zich ook daadwerkelijk weet te vestigen als kunstenaar?

Antwoord:
De WIK kan als tijdelijke inkomensvoorziening een aantrekkelijke optie zijn, maar dit is afhankelijk van de individuele situatie en ambities van de betreffende kunstenaar. Doelstelling is dan ook niet dat een zo hoog mogelijk percentage van de doelgroep gebruik maakt van de WIK, maar dat iedere kunstenaar die tot de doelgroep behoort op de hoogte is van het bestaan en de mogelijkheden van de WIK, zodat hij voor zichzelf een weloverwogen keuze kan maken. Om die reden zijn indicatoren die samenhangen met gebruik/niet-gebruik van de regeling niet direct van belang, en is in de prestatieindicatoren de nadruk gelegd op het bewerkstelligen dat de doelgroep zoveel mogelijk op de hoogte is van het bestaan van de WIK. Voor het meten van het percentage WIK-ontvangers dat zich daadwerkelijk weet te vestigen, heeft de WIK nog een te korte geschiedenis. Een kunstenaar kan gedurende 4 jaar in een termijn van 10 jaar een beroep doen op de WIK. Voor deze systematiek is gekozen omdat het inkomen van een kunstenaar sterk kan fluctueren. Kunstenaars die op enig moment uitstromen, moeten wellicht na een kortere of langere periode weer een beroep doen op de WIK. Het feit dat men wederom een beroep doet op de WIK behoeft niet te betekenen dat men als kunstenaar is mislukt, maar kan liggen aan de omstandigheid dat men tijdelijk geen opdrachten heeft. Overigens laat de evaluatie van de WIK zien dat een substantieel deel van de kunstenaars die uitstromen geen beroep doet op de bijstand, maar in het eigen levensonderhoud kan voorzien (6% van de ondervraagde in oktober
2001 uitgestroomde kunstenaars had, op het moment van de enquête, inkomsten uit een bijstandsuitkering, 33% kwam rond van uitsluitend werk op het vakgebied, 10% van werk op het vakgebied in combinatie met daaraan gerelateerd werk, en de rest voornamelijk van werk buiten het vakgebied). Hieruit kan de voorzichtige conclusie worden getrokken dat de WIK kunstenaars de mogelijkheid biedt om zich daadwerkelijk als kunstenaar te vestigen. Bij een volgende evaluatie kunnen hierover hardere uitspraken worden gedaan.


125 Hoe kan de tweede operationele doelstelling meetbaar gemaakt worden en 85 wanneer kan deze voorzien worden van een streefcijfer?
123 Is het kabinet van plan om de tweede operationele doelstelling bij 85 beleidsartikel 8 meetbaar te maken door die te koppelen aan een streefcijfer?

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 59/95



Antwoord vraag 125 en 123
De tweede operationele doelstelling is dat alle sociale diensten en CWI's in voldoende mate op de hoogte zijn van de mogelijkheden die de WIK biedt voor de doelgroep, alsmede dat zij voorlichting verstrekken over deze mogelijkheden en dat zij kunstenaars uit de doelgroep die dat wensen in de gelegenheid stellen een WIK-uitkering aan te vragen. Deze tweede operationele doelstelling is van belang om de eerste operationele doelstelling te bereiken, namelijk dat iedere kunstenaar die tot de doelgroep van de WIK behoort van de mogelijkheden van de WIK op de hoogte is. De WIK kan als tijdelijke inkomensvoorziening een aantrekkelijke optie zijn, maar of dit zo is, is afhankelijk van de individuele situatie en ambities van de kunstenaar. Doel van de WIK is niet dat zoveel mogelijk kunstenaars een WIK-uitkering aanvragen. Doel is dat elke potentiële WIK- kunstenaar voldoende kennis heeft om voor zichzelf een weloverwogen keuze maken.
Of alle CWI's en sociale diensten in voldoende mate op de hoogte zijn van de WIK, zal middels toezicht door de Inspectie Werk en Inkomen (IWI) worden getoetst. Het uiteindelijke streefcijfer bedraagt 100%. Zoals al is opgemerkt in het desbetreffende begrotingsartikel is het onzeker of in 2003 al verantwoording ten aanzien van de tweede operationele doelstelling kan worden gegeven.


126 Is het in de toekomst wel mogelijk om handhavingsgegevens over de WIK te 85 leveren? Welke indicatoren zou het kabinet voorstellen om de handhavingsdoelstelling te operationaliseren?

Antwoord:
De WIK onderscheidt zich qua fraudegevoeligheid niet wezenlijk van de Algemene bijstandswet (Abw). Omdat de handhaving van de WIK dan ook vrijwel identiek is aan de handhaving van de Abw, wordt er voor wat betreft de handhaving van de WIK aangesloten bij de activiteiten die in dit kader door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden ontwikkeld voor de Abw. In de toekomst zijn de handhavingsgegevens beschikbaar via de vernieuwde fraudestatistiek Abw, Ioaw, Ioaz en WIK. De indicatoren voor de WIK kunnen hetzelfde zijn als voor de Abw.


127 Is nagegaan of, naast onbekendheid met de regeling, ook andere 86 belemmeringen (bureaucratie, toelatingscriteria) het gebruik van de WIK in de weg staan?

Antwoord:
Uit het evaluatieonderzoek van de WIK blijkt dat zowel de uitvoering als de kunstenaars de WIK een ingewikkelde regeling met een hoog bureaucratisch gehalte vinden. Zowel de WIK-kunstenaars als de centrumgemeenten gaven

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 60/95



in veel gevallen aan de procedures te omslachtig te vinden. Uit de evaluatie blijkt niet dat hierdoor belemmeringen zijn opgeworpen waardoor men geen beroep heeft gedaan op de WIK, maar het is aannemelijk dat dit in een enkel geval wellicht het geval is geweest. Naar aanleiding van de resultaten van de evaluatie wordt de WIK herzien. In dat verband wordt de WIK vereenvoudigd en worden de bureaucratische knelpunten zoveel als mogelijk weggenomen. Uit de evaluatie is niet gebleken dat de toelatingscriteria het gebruik van de WIK in de weg zouden staan. Ook andere zwaarwegende belemmeringen voor het gebruik van de WIK zijn niet gevonden.


128 Waarom worden er geen concrete doelstellingen geformuleerd omtrent de 90 handhavingsaspecten (operationele doelstelling 3) van beleidsartikel 9?

Antwoord
Er zijn nog geen prestatie-indicatoren voor de AKW vastgesteld. In het jaarplan van de SVb voor 2003 is opgenomen dat (in het kader van SUWI) in overleg tussen SZW en SVb kengetallen zullen worden vastgesteld met betrekking tot de ontwikkeling van de handhaving binnen de SVb. In de verantwoordingsrapportages zullen deze kengetallen met toelichting worden opgenomen. Vervolgens wordt deze aanpak vertaald naar concrete doelstellingen. Het is daarom de bedoeling dat in de begroting voor 2004 in dit beleidsartikel wel concrete doelstellingen worden opgenomen.


129 Kan een overzicht worden verstrekt van de groep waarvoor in niet EU/EER- 91 landen kinderbijslag wordt uitgekeerd, uitgesplitst naar land? Kan voor de verschillende landen daarnaast een overzicht worden gepresenteerd van de kosten van levensonderhoud?

Antwoord
Buiten de EU/EER wordt na 1 januari 2003, de datum waarop de overgangstermijn van de Wet beperking export uitkeringen is afgelopen, kinderbijslag geëxporteerd naar de in het schema vermelde landen. Per land is aangegeven voor hoeveel kinderen kinderbijslag wordt uitgekeerd.

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 61/95



Aantal kinderen*
Andorra 1
Argentinië 7
Aruba 114
Australië 104
Bolivia 24
Brazilië 48
Bulgarije 3
Canada 145
Costa Rica 23
Cyprus 3
Ecuador 14
Egypte 236
Estland 1
Filipijnen 116
FYROM (Macedonië) 18
Hongkong 20
Hongarije 28
Indonesië 229
Israël 25
Jordanië 22
Kaapverdië 534
Kroatië 57
Letland 2
Litouwen 3
Malta 3
Marokko 9629
Mexico 15
Monaco 2
Nederlandse Antillen 777
Nieuw-Zeeland 39
Panama 0
Paraguay 0
Polen 75
Roemenië 24
Slovenië 9
Slowakije 35
Suriname 356
Thailand 122
Tjechische Republiek 63
Tunesië 352
Turkije 3198
Uruguay 1
Verenigde Staten 1039
Zuid-Afrika 60
Zuid-Korea 9

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 62/95




* cijfers 2de kwartaal 2002

Kosten van levensonderhoud
"Kosten van levensonderhoud" is een subjectief begrip, dat per land op maatschappelijke en politieke gronden een uiteenlopende invulling en waardering krijgt. Er bestaat geen internationaal vergelijkbare definitie; evenmin vergelijkbare statistieken. Wel is een ruwe benadering mogelijk op grond van het begrip `koopkrachtpariteit', waarmee het bedrag wordt bedoeld dat in een ander land nodig is om hetzelfde aantal goederen te kopen als met
1 Euro in Nederland. Uitgaande van gegevens van de Wereldbank* kan een percentage worden berekend dat aangeeft hoeveel procent van het Nederlandse bedrag voor levensonderhoud nodig is om dezelfde goederen te kopen.
25 - 50 - 75 - 100% of meer " Hongkong, Israël, Verenigde Staten.

(gegevens niet voor Andorra, Aruba, Cyprus, Kaapverdië, Malta, Monaco, Nederlandse Antillen, Suriname, Zuid-Korea)

* Wereldbank, Purchasing Power Parity conversion rates (local currency units to international in US$ for the year 2000), World development indicators 2002, Relative prices and exchange rates, internet


130 Kunnen de voor- en nadelen van de invoering van een kindgebonden budget, 91 als inkomensafhankelijke kop op de kinderbijslag, en gefinancierd uit de middelen die momenteel worden uitgegeven aan subsidies en fiscale facilitering van kinderopvang, op een rijtje worden gezet?

Antwoord

In het kabinetsstandpunt over de structuur van de kinderbijslag van 16 mei
1991 zijn door het toenmalige kabinet de voor- en nadelen geschetst van het invoeren van een inkomensafhankelijke component in de kinderbijslag. Afweging van die voor- en nadelen waren voor het toenmalige kabinet reden om die maatregel af te wijzen. De belangrijkste destijds genoemde voor- en nadelen zijn nog steeds valide en luiden als volgt:

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 63/95



Voordelen:

- met een inkomensafhankelijke component in de kinderbijslag is een maatregel tot verbetering van de financiële positie van de lage inkomensgezinnen met kinderen doelmatiger uit te voeren dan een generieke verhoging van de kinderbijslag;

- een inkomensafhankelijke component leidt tot meer bestedingsgelijkheid tussen lage inkomenshuishoudens zonder kinderen en lage inkomenshuishoudens met kinderen.
Nadelen:

- er treedt een verhoging van de marginale druk op en als gevolg hiervan een verlenging van de armoedeklem voor gezinnen met kinderen;


131 Waarom daalt het incassoratio op handhavingsgebied SVB van 93% in 1998 94 naar 79% in 2001?

Antwoord
De genoemde ratio betreft de AKW. Bij de AOW en de ANW bedroegen de ratio's in 2001 97%. De schommeling in incassoratio's bij de AKW betreft een incidentele mutatie. In 2002 zal worden bezien of ook voor de AKW het normale niveau wordt gerealiseerd. Indien dit niet het geval is, dan zal bezien worden welke acties nodig zijn om dit niveau op peil te krijgen.


132 Kan voor de regelingen ouderschapsverlof, adoptieverlof en verlofsparen een 100 overzicht worden verstrekt van de mensen die er gebruik van maken, uitgesplitst naar leeftijd en geslacht?

Antwoord
Wat betreft ouderschapsverlof is er sprake van twee regelingen. In de Wet arbeid en zorg is voor werknemers het recht op onbetaald ouderschapsverlof opgenomen. Daarnaast is er een fiscale stimuleringsregeling ouderschapsverlof: een afdrachtkorting voor werkgevers die (een deel van het) loon doorbetalen tijdens ouderschapsverlof. Wat betreft het gebruik van het recht op ouderschapsverlof gelden de volgende gebruikscijfers. In 2001 hebben op basis van gegevens van het CBS naar schatting 60.000 werknemers ouderschapsverlof opgenomen, waarvan circa 40.000 vrouwelijke werknemers en 20.000 mannelijke werknemers. Daarmee maakte 41% van de rechthebbende vrouwen en 12% van de rechthebbende mannen gebruik van ouderschapsverlof. De CBS-data geven geen uitsplitsing naar leeftijd. Echter, uit de eerder verschenen evaluatie van de Wet op het ouderschapsverlof (M. Grootscholte e.a., Research voor Beleid, april 2000) blijkt dat circa 28% van de verlofgangers
30 jaar of jonger is, 37% 31 tot 36 jaar oud is, 26% 36 tot en 41 jaar en de



BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 64/95



resterende 9% 41 jaar of ouder is. Mannelijke verlofgangers nemen gemiddeld op oudere leeftijd verlof op dan vrouwen. Dit verschil kan worden verklaard doordat in hetero-relaties de man gemiddeld ouder is dan zijn vrouwelijke partner.
Wat betreft het gebruik van de fiscale stimuleringsregeling kunnen de volgende cijfers worden gemeld. In 2001 is volgens de Belastingdienst door
4190 inhoudingsplichtigen (werkgevers) gebruik gemaakt van de afdrachtvermindering betaald ouderschapsverlof. Het betreft hier naar schatting circa 15.000 werknemers waarvoor het loon tijdens het ouderschapsverlof (gedeeltelijk) is doorbetaald. Het recht op een adoptie- en/of pleegzorgverlofuitkering bestaat sinds 1 december 2001 (onderdeel van de Wet arbeid en zorg). Er zijn op dit moment alleen realisatiegegevens bekend over de eerste helft van 2002. In de eerste helft van 2002 zijn 199 adoptieverlof- en pleegzorgverlofuitkeringen aan werknemers toegekend, waarvan 107 aan mannen en 92 aan vrouwen. Van de werknemers met een adoptie- en pleegzorgverlofuitkering viel 13% in de leeftijdscategorie 25 tot 35 jaar, 42% viel in de categorie 35 tot 45 jaar en
45% was 45 jaar of ouder.
Over het gebruik van de verlofspaarregeling zijn nog geen realisatiegegevens bekend. Deze regeling bestaat nog maar relatief kort: de wettelijke regeling bestaat sinds 1 januari 2001 en de nadere uitwerking daarvan in een uitvoeringsregeling heeft pas in de loop van 2001 plaatsgevonden. De Belastingdienst kan over het gebruik van deze regeling nog geen gegevens verstrekken. Het geraamde gebruik van de Verlofspaarregeling in 2001 bedraagt 8750 werknemers. Er is in de raming verder geen onderscheid gemaakt naar geslacht en leeftijd.


133 Blijft de Wet Arbeid en Zorg bestaan? Zo nee, hoe wordt dan het recht op 101 (onbetaald) zorgverlof, zoals zwangerschaps-, ouderschaps-, en kortdurend zorgverlof gegarandeerd en geregeld?

Antwoord
In het algemeen kan gesteld worden dat een levensloopregeling geen regeling zal zijn waarin recht op verlof wordt geregeld, maar een financieringsregeling waarmee het gemakkelijker wordt om periodes van onbetaald verlof te overbruggen. De Wet arbeid en zorg, waarin regelingen zijn gebundeld voor recht op verlof (waaronder zwangerschaps- en bevallingsverlof, ouderschapsverlof en kortdurend zorgverlof), blijft dan ook bestaan en het recht op deze verlofvormen gegarandeerd.


134 Wordt de spaarloonregeling afgeschaft bij de introductie van de 102 Basisregeling levensloop?

Antwoord:
Tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen van 29 en 30 oktober jl. is

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 65/95



er ook gesproken over de voorstellen en de gedachten van de diverse partijen inzake de werknemersspaarregelingen en de levensloopfaciliteit. Op verzoek van de Kamer is het kabinet hierover in overleg getreden met sociale partners. In de brieven van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 9 november jl (AV/CAM/2002/86018) en 12 november jl. (AV/CAM/2002/86454) is de Tweede Kamer geïnformeerd over de resultaten van dit verkennende overleg tussen kabinet en Stichting van de Arbeid.

In het belastingplan 2003 dat 14 november jl. door de Tweede Kamer is aangenomen zijn de resultaten van dit overleg opgenomen. De introductie van de levensloopregeling wordt uitgesteld, de daarmee samenhangende bestaande verlofregelingen worden m.u.v. de financiering van het langdurend zorgverlof gecontinueerd. De werknemerspaarregeling wordt per 1 januari
2003 beperkt: het maximaal te sparen bedrag aan spaarloon wordt verlaagd naar *470, de premiespaar- en winstdelingsregeling worden afgeschaft.


135 Is het waar dat het opgebouwde spaarbedrag door middel van de 102 basisregeling levensloop nog geen recht op betaald verlof geeft, omdat opname van verlof in overleg met de werkgever dient te geschieden? Zo ja, is er bij een geschil hierover in arbitrage voorzien?

Antwoord
Zoals eerder vermeld (vraag 133) was de levensloopregeling zoals dit kabinet deze voor ogen had een financieringsregeling die geen recht zou geven op verlof maar de mogelijkheid zou bieden tot financiering van verlof. Een nieuw kabinet kan andere keuzes maken. In de Wet arbeid en zorg is voor een aantal verlofdoelen een recht op verlof vastgelegd. In het geval dat de werknemer de levensloopregeling voor de financiering van deze vormen van verlof wil gebruiken, zal hij in principe van zijn recht op dit verlof gebruik kunnen maken. Voor het opnemen van andere vormen van verlof zal eerst overeenstemming met de werkgever verkregen moeten worden.


136 Is het waar dat een werknemer met een modaal inkomen 23 jaar moet 102 sparen (tegen maximaal jaarbedrag en zonder eerste inleg) om 1 jaar verlof op te kunnen nemen? Zo ja, betekent dit dat de regeling ongeschikt is om betaald verlof voor jonge ouders mogelijk te maken?


141 Is het waar dat het totaal gespaarde levensloopbedrag, en daarmee ook de 104 overheidskosten zijnde de 30% bonus, in 2007 groter zal zijn dan in 2004? Zo ja, Waarom zijn in tabel 11.9 de kosten van de levensloopspaarregeling gelijk voor 2004 tot en met 2007?

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 66/95



Antwoord vraag 136 en 141
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft ­ naar aanleiding van de motie Verhagen c.s. (Kamerstukken II, 2002-2003, 28 600, nr. 13) ­ de Tweede Kamer bij brief van 4 oktober jl. meegedeeld, dat het kabinet zich zal buigen over een nadere invulling van een levensloopregeling via de fiscaliteit waarbij ook de zelfstandige betekenis van de Verlofknip als uitwerking van een levensloopregeling zal worden bezien. Bij de Algemene Financiële Beschouwingen van 29 en 30 oktober jl. is geconstateerd dat de invoering van deze levensloopfaciliteit mede samenhangt met het afschaffen van de spaarloonregelingen. Het kabinet heeft op verzoek van de Kamer toegezegd zo spoedig mogelijk hierover in overleg te treden met sociale partners. Dit overleg is nog gaande. Het kabinet zal u binnenkort bij brief mede op basis van de uitkomsten van dit overleg zijn voornemens met betrekking tot de levensloopregeling bekendmaken. Voor zover nog relevant zullen dan ook bovenstaande vragen over specifieke kenmerken van de Verlofknip worden beantwoord.


137 Welke kwaliteitseisen gelden nu voor het aanbod van kinderopvang? 103 Wanneer wordt begonnen met het scheppen van adequate randvoorwaarden voor een toereikende kwaliteit van kinderopvang? (operationele doelstelling
4)


Antwoord
Randvoorwaarden voor een toereikende kwaliteit van kinderopvang zijn thans geregeld in het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang (1996). Dit besluit regelt de basiskwaliteitseisen voor kinderopvang (hele of halve dagopvang of buitenschoolse opvang) en voor gastouderopvang. Gemeenten kunnen in de gemeentelijke verordening strengere eisen stellen dan de basisnormen van het Tijdelijk besluit, bijvoorbeeld ten aanzien van de groepsgrootte, de leidster/kind-ratio en de accommodatie. Gemeenten kunnen ook nadere eisen stellen aan zaken die in het Tijdelijk besluit niet of alleen globaal zijn geregeld. De meeste gemeenten maken van deze mogelijkheden gebruik. Dit heeft tot gevolg dat er verschillen zijn in kwaliteitseisen per gemeente. Ook het toezicht, dat door de meeste gemeenten aan de GGD wordt toevertrouwd is niet uniform geregeld. De gefragmenteerde regelgeving op dit punt kan voor kinderopvanginstellingen een belangrijke belemmering vormen. In de Wet basisvoorziening kinderopvang, waarvoor het voorstel op dit moment in behandeling is bij de Tweede Kamer, zullen daarom uniforme landelijke eisen aan kwaliteit en toezicht worden gesteld. Gemeenten verliezen de mogelijkheid om daarbovenop nog allerlei extra eisen te stellen.


138 Hoe verhoudt het aantal plaatsen kinderopvang in 2002 (161.000) uit tabel 103
11.6 zich tot het totaal aantal kindplaatsen in 2002 uit tabel 11.7 (186.686)?





BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 67/95



Antwoord
Het aantal van 161.000 plaatsen (tabel 11.6) geeft het beoogde kinderopvangvolume per 31 december 2002 weer bij volledige realisatie van de oorspronkelijke doelstellingen van de Regeling uitbreiding kinderopvang en buitenschoolse opvang. Dit betreft een uitbreiding met 72.000 plaatsen in de periode 1998-2002 in aanvulling op de op dat moment reeds beschikbaar capaciteit van 89.000 plaatsen. Het aantal van 186.686 (tabel 11.7) is een weergave van de omvang van de capaciteit die eind 2002 op basis van de voortgang in de uitbreiding, verwacht kan worden. Een deel van deze uitbreiding komt zonder hulp van de subsidiegelden uit de Regeling uitbreiding kinderopvang en buitenschoolse tot stand. Het verschil tussen de beide getallen in de tabellen 11.6 en 11.7 geeft aan hoeveel plaatsen zonder hulp van subsidiegelden van het Rijk tot stand komen.


139 Uit tabel 11.7 blijkt dat in 2002 het aantal kinderopvangplaatsen met 32496 103 plaatsen is uitgebreid. Is dit juist? Waarom is de uitbreiding van 10.000 kinderopvangplaatsen voor 2003 (tabel 11.6) voldoende?

Antwoord
Uit tabel 11.7 kan inderdaad een uitbreiding in 2002 met circa 32.500 worden gelezen. Het gaat daarbij uitdrukkelijk om een voorspelling op basis van de uitbreidingsmonitor van het Netwerkbureau uitbreiding kinderopvang. Het betreft hier nog geen realisatiecijfers. De voorspelde uitbreiding betreft zowel uitbreiding op grond van de Regeling uitbreiding kinderopvang en buitenschoolse opvang, als autonome groei die zonder hulp van subsidiegelden tot stand komen.
Voor het jaar 2003 worden door verlenging van de regeling uitbreiding kinderopvang en buitenschoolse opvang middelen beschikbaar gesteld voor een extra uitbreiding met 10.000 plaatsen. Dit aantal is het resultaat van een afweging op grond van een aantal elementen:

* Een raming van de vraag, zoals weergegeven in de publicatie "De vraag naar kinderopvang" (SEO/SCP; april 2001);
* De feitelijke mogelijkheden van gemeenten en instellingen tot besluitvorming en uitbreiding binnen het tijdbestek van één jaar;
* De beschikbare budgettaire ruimte.
De subsidiegelden voor deze 10.000 extra plaatsen worden daarbij zo ingezet dat zij met name ten goede komen aan gemeenten waar de uitbreiding van het aantal plaatsen de laatste jaren relatief achter is gebleven. Daarnaast zal naar verwachting ook in 2003 buiten de subsidieregeling om een autonome groei van het aantal kinderopvangplaatsen kunnen worden waargenomen. Over de omvang daarvan zijn nu nog geen schattingen bekend.


140 Waarom gelden financiële stimuleringsmaatregelen slechts voor de formele 103



BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 68/95



kinderopvang? Wanneer wordt het mogelijk voor ouders om zelf te kunnen kiezen voor informele kinderopvang door middel van een fiscale combinatiekorting?

Antwoord
Het huidige fiscale stelsel kent reeds een combinatiekorting. Dit betreft een heffingskorting voor werkende ouders met jonge kinderen. Ouders kunnen deze faciliteit desgewenst benutten voor het gebruik van informele opvang. Het Strategisch Akkoord voorziet daarnaast in een nieuwe inkomensafhankelijke kinderkorting. Met ingang van 2005 is hiervoor in het Strategisch Akkoord een bedrag van * 0,5 mrd uitgetrokken. Naast deze regelingen met een generiek karakter, zijn er specifieke regelingen voor het gebruik van formele kinderopvang die aan kwaliteitsregels is gebonden. Het gebruik kunnen maken van kinderopvangvoorzieningen die van een zodanige kwaliteit zijn dat ouders met een gerust hart hun kinderen daaraan toevertrouwen is voor veel ouders een belangrijke voorwaarde om aan het arbeidsproces deel te kunnen nemen. De specifieke regelingen, die bij inwerkingtreding van de Wet basisvoorziening kinderopvang zullen worden vervangen door één subsidieregeling voor alle ouders, zijn erop gericht het gebruik van deze voorzieningen voor kinderopvang te faciliteren en financieel mogelijk te maken.


141 Is het waar dat het totaal gespaarde levensloopbedrag, en daarmee ook de 104 overheidskosten zijnde de 30% bonus, in 2007 groter zal zijn dan in 2004? Zo ja, Waarom zijn in tabel 11.9 de kosten van de levensloopspaarregeling gelijk voor 2004 tot en met 2007?

Antwoord:
Zie antwoord op vraag 136.


142 Is het kabinet nog altijd voornemens om voor 2003 een aparte Beleidsbrief 108 Emancipatie 2003 aan de Kamer aan te bieden? Zo ja, wanneer mag de Kamer die verwachten?

Antwoord:
De Beleidsbrief Emancipatie en Familiezaken 2003 is 15 november jl. aan de Kamer aangeboden.


143 Kan inzicht worden gegeven in de vraag welke middelen per operationele 108 beleidsdoelstelling ten aanzien van de coördinatie van het emancipatiebeleid, nl. gendermainstreaming en innovatief beleid, vernieuwingen en draagvlakverbreding, beschikbaar zijn voor 2002 tot en met 2007?

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 69/95



Antwoord:
Er kan geen nadere meerjarige uitsplitsing van de middelen op artikel 12 over de operationele doelstellingen worden aangegeven, aangezien deze middelen in voorkomende gevallen worden ingezet voor meer dan één specifieke doelstelling. Bijvoorbeeld: innovatief beleid leidt vaak tot mainstreaming.


144 Waar krijgen, naast vrouwen, de andere onderscheiden groepen een plaats 108 in het nieuwe beleid en eventueel in te ontwikkelen indicatoren en streefcijfers?

Antwoord:
In het emancipatiebeleid gaat het in de eerste plaats om het onderscheid naar sekse, zoals ook blijkt uit de algemene beleidsdoelstelling. De overige ordeningsprincipes die daar genoemd staan, zijn van belang voor de vorm die het sekse-onderscheid in een specifieke situatie aanneemt. Dit betekent dat bij de beleidsontwikkeling en uitvoering met die factoren rekening moet worden gehouden. De zinsnede in de doelstelling `ongeacht sekse, in wisselwerking met (..)' geeft aan dat een eendimensionale benadering van de categorie `vrouwen' en de categorie `mannen' het emancipatievraagstuk geen recht doet. Dit wil echter niet zeggen dat beleid moet worden gemaakt voor een optelsom van subgroepen met bijbehorende streefcijfers. Indicatoren voor emancipatie zijn onder andere ontwikkeld in het kader van de tweejaarlijkse Emancipatiemonitor, gemaakt door SCP en CBS. Daarin is de geconstateerde diversiteit zo veel mogelijk betrokken. De volgende monitor wordt nog dit najaar aan de Tweede Kamer aangeboden.


145 Waarom is ervoor gekozen operationele doelstellingen 1 en 2 niet verder uit 108 te werken in concrete beleidsprestaties/ indicatoren?

Antwoord:
Deze doelstellingen zijn moeilijk te vangen in kwantitatieve streefcijfers. Voor de begroting 2003 is gekozen voor weergaven van acties en projecten. Bij de verantwoording van de begroting worden de resultaten van deze acties en projecten weergegeven. Het streven is om voor de begroting 2004 relevante prestatie-indicatoren te ontwikkelen die passen bij het beleid van operationele doelstelling 1 en 2.


146 Waarom worden 'gelijke rechten, kansen, verantwoordelijkheden en 108 vrijheden' uitsluitend in streefwaarden op het gebied van arbeid uitgedrukt? Waarom is ook hier de doelgroepopvatting uitermate smal?

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 70/95



Antwoord:
De operationele doelstelling 4 betreft `het bevorderen van gelijke rechten, kansen, verantwoordelijkheden en vrijheden onder vrouwen en mannen'. Deze operationele doelstelling is voor de begroting 2003 weergegeven in prestatie-indicatoren op het terrein van arbeid én onbetaalde zorg. In verband met de meetbaarheid van de gegevens is voor deze prestatiegegevens gekozen. Op termijn zal operationele doelstelling 4 zoveel mogelijk worden uitgebreid met prestatiegegevens welke zijn gebaseerd op het Veiligheidsprogramma en op de pilots Vrouwen VeiligheidsIndex (VVI). De streefwaarden voor maatschappelijke en arbeidsparticipatie hebben betrekking op operationele doelstelling 3 `het stimuleren van een zelfstandig bestaan'.


147 Op welke wijze wordt uiteindelijk verantwoording afgelegd over de plannen 108 die alleen in de toelichting staan, en die geen vertaling kennen naar prestatie-indicatoren?

Antwoord:
In het departementaal Jaarverslag over 2003, dat op de derde woensdag in mei 2004 door de Minister van Financiën aan de Kamer zal worden aangeboden, wordt verantwoording afgelegd volgens de VBTB- uitgangspunten. Om tot uitdrukking te brengen dat de verantwoording voortaan het beleid als primaire invalshoek heeft, zal in het onderdeel beleidsverslag van het departementaal jaarverslag inzicht worden gegeven en verantwoording worden afgelegd over de beleidsvoornemens.


148 Welke prestatie-indicatoren worden geformuleerd voor de visitatiecommissie 109 om interdepartementaal te kunnen beoordelen in hoeverre emancipatiedoelstellingen inhoudelijk zichtbaar zijn gemaakt? Welke partijen zullen worden betrokken bij het formuleren van deze indicatoren?

Antwoord:
De visitatiecommissie wordt in het voorjaar van 2003 ingesteld. De prestatie- indicatoren worden voorafgaand aan het instellen van de visitatiecommissie geformuleerd na consultatie van betrokkenen bij vergelijkbare visitatieprocessen zoals de onderwijsinspectie, de Algemene Rekenkamer, de visitatiecommissie wetgeving en het CTSV. Ook de departementen worden betrokken bij de inrichting van het visitatieproces.


149 Wanneer wordt de kabinetsnota met een eerste aanzet voor een gender 109 budget analysis in Nederland aangeboden aan de Kamer?

Antwoord:

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 71/95



De nota gender budget analyse zal in 2003 worden aangeboden.


150 Hoe worden de genoemde doelstelling en uitgangspunten voor het te 110 herziene emancipatiesubsidiebeleid geoperationaliseerd? Op welke wijze en op welk moment zal het veld hierbij worden betrokken? Wanneer kan de Kamer een eerste operationalisering van de genoemde doelstellingen en uitgangspunten tegemoet zien?

Antwoord:
In het herziene emancipatiesubsidiebeleid zal subsidie sterker dan voorheen worden ingezet als instrument ten behoeve van het emancipatiebeleid. De operationalisering van doelstellingen zal op het niveau van het emancipatiebeleid zelf geschieden, en niet op het niveau van de instrumenten/middelen. Wel kan gesteld worden dat het instrument subsidies specifiek zal worden ingezet als middel om:
a) draagvlak te creëren voor het emancipatiebeleid (i.e. organisaties worden gestimuleerd onderdelen van het emancipatiebeleid uit te dragen en uit te voeren.);
b) vernieuwing te stimuleren (i.e. organisaties worden specifiek uitgenodigd nieuwe methodes te ontwikkelen en uit te proberen die een bijdrage kunnen leveren aan de uitvoering van het emancipatiebeleid); c) effectiviteit te bewerkstelligen (i.e. de overheid wil uiteindelijk op deze manier via de uitvoerende organisaties bijdragen aan maatschappelijke effecten op het gebied van emancipatie). Maatschappelijke organisaties in het emancipatieveld zijn en worden op verschillende momenten betrokken bij de herziening van het subsidiebeleid. In de Beleidsbrief Emancipatiebeleid 2002 zijn, in het hoofdstuk `Van ondersteuningsbeleid naar subsidiering van activiteiten' (Tweede Kamer, 28
009, nr 1), de uitgangspunten voor het nieuwe subsidiebeleid geformuleerd. Deze uitgangspunten zijn mede gebaseerd op de uitkomsten van de in het voorjaar 2001 georganiseerde `ronde-tafel-gesprekken' met maatschappelijke organisaties in het emancipatieveld. In 2002 is een professionaliseringstraject gestart waarin maatschappelijke organisaties mogelijkheden worden geboden hun capaciteiten te versterken opdat de in het beleidsartikel genoemde uitgangspunten geen onmogelijke drempel vormen. Tegelijkertijd vormen de uitkomsten van dit traject mede `input' voor het verder uitwerken van het nieuwe subsidiebeleid. Het tijdpad loopt (van najaar 2001) tot 2004. De uitwerking van het herziene subsidiebeleid zal in de Beleidsbrief Emancipatiebeleid 2004 aan de Kamer worden voorgelegd. Indien de herziening van het subsidiebeleid aanleiding is tot de formulering van een nieuwe subsidieregeling, dan zal deze per 1 januari 2004 van kracht worden.


151 Waarom wordt de derde operationele doelstelling - participatie - beperkt tot 110 laag-opgeleide vrouwen? Is het kabinet bereid inzicht te geven in de participatiecijfers van andere groepen, zoals vrouwen 50+ en vrouwen met

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 72/95



jonge kinderen, tegen de achtergrond van de betrokken participatiecijfers van mannen, daarbij niet alleen aandacht bestedend aan arbeidsparticipatie, maar ook maatschappelijke participatie?

Antwoord:
De derde operationele doelstelling wordt niet beperkt tot de groep van laagopgeleide vrouwen. Daarnaast staat, onder de noemer `doorbreken van het glazen plafond', de opwaartse doorstroming van vrouwen op de arbeidsmarkt centraal ­ d.w.z. het stimuleren van de loopbaankansen van vrouwen in het algemeen. Cijfers m.b.t. de maatschappelijke ­ en arbeidsparticipatie van vrouwen en mannen zijn opgenomen in de tweejaarlijkse Emancipatiemonitor. De volgende monitor wordt nog dit najaar aan de Tweede Kamer aangeboden. Achtergrondkenmerken als leeftijd, wel of geen kinderen e.d. worden daarbij zo veel mogelijk betrokken.


152 Wat zijn de eerste resultaten van het project "Glazen plafond" in termen van 111 het aandeel van vrouwen op hogere posities?

Antwoord:
De uitvoeringsfase van het project is gestart op 16 september j.l. Over de resultaten van het project zal twee maal worden gerapporteerd. Een maal tussentijds na afronding van het grootste deel van de pilots op bedrijfsniveau, in november 2003, en een tweede maal na afloop van het project in november 2004.


153 Wat moet worden verstaan onder `deelname van vrouwen aan het dagelijks 111 leven'?

Antwoord:
Hiermee wordt gedoeld op alle aspecten van het openbare en maatschappelijke leven.


154 Welke organisatorische en conceptuele inbedding krijgt het speerpunt 112 `realiseren van gelijke rechten voor vrouwen en meisjes in het publieke en private domein' in het recentelijk door de minister van Justitie aangeboden Veiligheidsprogramma?

Antwoord:
In de nota "Naar een veiliger samenleving" (Kamerstukken 28 600 VI, nr. 6) van de ministers van Justitie en BZK is opgenomen: ......"Geweld tegen personen en bedreigingen ondermijnen de veiligheid en veiligheidsgevoelens van mensen. Minder zichtbare vormen van geweld mogen niet over het hoofd worden gezien: het huiselijk en seksueel geweld. Juist bij deze vormen van geweld vallen veel slachtoffers zodat een doelgerichte aanpak ervan hier niet kan ontbreken.

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 73/95



In de periode 2003-2006 zal daarom uitvoering worden gegeven aan de voornemens die met betrekking tot de aanpak van huiselijk geweld zijn geformuleerd in de nota `Prive Geweld- Publieke Zaak'(april 2002). Die voornemens hebben onder meer betrekking op het bevorderen van samenwerking tussen politie, OM en hulpverleningsorganisaties en het ontwikkelen van nieuwe, effectievere methoden en strategieën om huiselijk geweld te bestrijden, bijvoorbeeld door uithuisplaatsing van plegers mogelijk te maken".
De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal in de nota "Een veilig land waar vrouwen willen wonen" het beleid gericht op het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en meisjes in kaart brengen.


155 Kan meer concreet aangegeven worden wat de uitgaven aan 'primair proces' 113 precies inhouden?

Antwoord:
De uitgaven `primair proces' leveren direct een bijdrage aan het totstandkomen van een (meerjarig) beleidsproject of -traject voortvloeiend uit een geformuleerde (operationele) beleidsdoelstelling, ten behoeve van projectmatige beleidsinnovatie, beleidsverkenning en implementatie op alle terreinen van het rijksbrede emancipatiebeleid.


156 Waarom wordt op alle onderdelen van de programma-uitgaven van 113 beleidsartikel 12 "Coördinatie emancipatiebeleid" bezuinigd?

Antwoord:
zie antwoord 158


157 Is - mede gelet op de meerjarenramingen - de conclusie juist dat de 113 Stimuleringsmaatregel Dagindeling na de eindrapportage in ieder geval niet zal worden gecontinueerd? Zo ja, op welke wijze zal de beoogde tweede operationele doelstelling dan nader worden ingevuld?

Antwoord:
De Stimuleringsmaatregel Dagindeling wordt -in de huidige vorm- op 1 april
2003 afgerond. Resultaten van de experimenten dagindeling worden op regionaal, lokaal en bedrijfsniveau overgedragen en waar mogelijk geïmplementeerd. De beoogde tweede operationele doelstelling zal als volgt ingevuld worden. Op landelijk niveau zijn de voorbereidingen gestart om de thema's levensloop, dagindeling en tijd te integreren. Naar aanleiding van de adviezen van de SER (levensloop), de resultaten van de experimenten dagindeling inclusief het advies van de Stuurgroep Dagindeling en de evaluatie van het SCP van de stimuleringsmaatregel kan vervolgbeleid worden ontwikkeld. Daarnaast zijn er t/m 2006 middelen beschikbaar voor

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 74/95



vernieuwende maatschappelijke initiatieven op het terrein van levensloop en dagindeling via het ESF-3 Programma "Local Social Capital"(2.5 miljoen Euro op jaarbasis). Ook het interactieve project "Mannen in de hoofdrol" in het kader van het Equal-programma draagt bij aan vernieuwing en draagvlakverbreding.


158 Kan het kabinet toelichten waarom het beschikbare bedrag voor subsidies 113 emancipatie-ondersteuning per 2005 een daling met ca. 8% te zien geeft?
156 Waarom wordt op alle onderdelen van de programma-uitgaven van 113 beleidsartikel 12 "Coördinatie emancipatiebeleid" bezuinigd?

Antwoord vraag 158 en 156:
Een nadere toelichting is te vinden in de verdiepingsbijlagen van de begrotingen van 2002 en 2003. Hieruit blijkt dat het beschikbare bedrag voor emancipatiesubsidies met ingang van 2002 structureel is verhoogd. De verlaging van 8% vanaf 2005 betreft in feite geen verlaging , maar is ontstaan door een extra verhoging in de voorgaande jaren (inclusief kasschuiven en herschikkingen).


159 Waarom is de monitor van de Emancipatietaakstellingen (die beschikbaar is) 115 niet (samengevat) opgenomen in de begroting, dit om operationele doelstelling 1 onder beleidsartikel 12 te ondersteunen?

Antwoord:
Aangezien de monitor van de Emancipatietaakstellingen reeds in totaliteit is verzonden naar de Kamer, zou een samenvatting in de begroting weinig meerwaarde hebben.


160 Welke concrete resultaten staan het kabinet voor ogen inzake de 116 arboconvenanten? Met welk percentage wordt de instroom in de WAO verminderd? Met welk percentage wordt de uitstroom uit de WAO vermeerderd in de richting van deze sectoren?
165 Worden in de convenanten ook concrete en meetbare afspraken gemaakt 116 over voorkoming instroom in de WAO en reïntegratie uit de WAO? Zo ja, kan per sector een totaaloverzicht worden verstrekt waarin deze afspraken zijn geconcretiseerd?

166 Worden in de convenanten ook concrete en meetbare afspraken gemaakt 120 over voorkoming instroom in de WAO en reïntegratie uit de WAO? Zo ja, kan per sector een totaaloverzicht worden verstrekt waarin deze afspraken zijn geconcretiseerd?

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 75/95



Antwoord vraag 160, 165 en 166
In de convenanten worden tussen de drie partijen kwantitatieve gemaakt over de doelen die men wil bereiken en over de termijnen waarin dat moet gebeuren. Dergelijke afspraken kunnen gaan over de reductie van de blootstelling aan bepaalde arbeidsrisico's, over de inzet van bepaalde maatregelen of over de beperking van verzuim en WAO-instroom. Omdat langdurig verzuim en instroom in de WAO samenhangen, worden afspraken over verzuimbestrijdigng en WAO in de praktijk veelal gecombineerd. Voorbeelden van convenantsdoelstellingen over reductie WAO-instroom zijn: `Reductie van de WAO-instroom op 31 december 2003 met 10 procent ten opzichte van 2000' (GGZ) of `De instroom in de WAO en de WAZ reduceren met tenminste 25%' (kappers). Dit type afspraken maakt het mogelijk om na te gaan of convenantsdoelstellingen worden behaald. In de bijlage bij het antwoord op de vragen 160, 165 en 166 is een overzicht gegeven van alle gemaakte afspraken inzake ziekteverzuim en WAO.

afspraken ter voorkoming Naam sector (semi) overheden instroom WAO

Onderwijs pilot Poortwachter reintegratie van 5000 langdurig zieken
1.Minimaal 50% van alle vanaf 1 augustus 2000 aanwezige en door de werkgever bij het Vervangingsfonds gemelde langdurig zieken (langer dan zes maanden) zullen binnen twee jaar geheel of gedeeltelijk worden gereïntegreerd bij de eigen of een Onderwijs PO/VO andere werkgever.
1. Reductie ziekteverzuim met 10% t.o.v. het verzuimpercentage in 2002 Onderwijs HOO uiterlijk op 1 december 2004.
2. Partijen stellen zich ten doel om voor 1 december 2004 tenminste 250 langdurig zieke werknemers (langer dan 13 weken ziek) geheel of gedeeltelijk te reïntegreren bij de eigen of andere werkgever.
3. Partijen stellen zich ten doel dat voor 1 december 2004 ten minste 500 langdurig zieke werknemers (langer dan 13 weken ziek) een reïntegratietraject krijgen aangeboden.
1. Reductie ziekteverzuim met 10% t.o.v. het verzuimpercentage in 2002 Onderwijs BVE op uiterlijk 1 december 2004.
2. Partijen stellen zich ten doel om voor 1 december 2004 tenminste 250 langdurig zieke werknemers (langer dan 13 weken ziek) geheel of gedeeltelijk te reïntegreren bij de eigen of andere werkgever.
3 .Partijen stellen zich ten doel dat voor 1 december 2004 ten minste 500 langdurig zieke werknemers (langer

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 76/95



dan 13 weken) een reïntegratietraject krijgen aangeboden (budget 1,36 mln. euro / 3 mln. gulden).
1. Reductie van het ziekteverzuim met
1%-punt, van 7,7% in 2000 naar 6,7% per ultimo 2003. Indicator is het voortschrijdende jaargemiddelde ziekteverzuim in de sector Rijk (door Rijksoverheid het CBS per kwartaal gerapporteerd).
2.Toename van het aantal arbeidsgehandicapten in het personeelsbestand van de rijksoverheid met tenminste 10% aan het einde van 2003.
3.WAO-risicopercentage in de periode
2000-2003 niet laten stijgen boven het WAO-risicopercentage in 2000, dat is
1,11%, en zo mogelijk te laten dalen. De partijen streven naar een reductie van het ziekteverzuim met minimaal
1%-punt. Uitgangspunt hierbij is de nulmeting "Personeel in perspectief" Gemeenten uit het kalenderjaar 2000. Reductie van het ziekteverzuimpercentage bij iedere afzonderlijke organisatie in drie jaar tijd met ten minste 10 procent van het ziekteverzuimpercentage zoals dat in
2000 voor elke afzonderlijke Politie organisatie gold.


161 Waarom ontbreken er streefcijfers omtrent arbeidsrisico's in tabel 13.2? 116
162 Welke concrete maatschappelijke effecten worden in 2003 verwacht van het 116 Arbeidsomstandighedenbeleid?

167 Welke concrete maatschappelijke effecten (bijvoorbeeld in termen van 120 bedrijfsongevallen) worden in 2003 verwacht van het Arbeidsomstandighedenbeleid?

Antwoord vraag 161, 162 en 167
De beoogde maatschappelijke effecten worden onder meer gekwantificeerd in termen van vermindering van het aandeel werknemers dat aan arbeidsrisico's bloot staat. Voor 2003 wordt een daling van het aandeel "blootgesteld aan werkdruk" nagestreefd naar het in tabel 13.2 genoemde percentage.Voor reductie van de overige risico's zijn geen streefcijfers voor
2003 opgenomen maar voor latere jaren. Per risico verschillen de maatregelen en de mogelijkheden om maatregelen te implementeren. Om die redenen zijn per arbeidsrisico de streefjaren voor reductie verschillend en is afgezien van streefcijfers voor tussenliggende jaren. In het kader van het programma aanscherping veiligheidsbeleid wordt een veiligheidscampagne gestart gericht op het vergroten van het veiligheidsbewustzijn bij werkgever en werknemer. Dit moet leiden zoals een reductie van arbeidsongevallen op termijn; in 2003 geldt hiervoor nog geen concreet cijfer.

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 77/95




162 Welke concrete maatschappelijke effecten worden in 2003 verwacht van het 116 Arbeidsomstandighedenbeleid?

Antwoord:
Zie het antwoord bij vraag 161


163 Welke concrete effecten worden verwacht van de accentverschuiving bij de 116 inspectiefrequentie van grote en kleinere bedrijven? Waarop is deze accentverschuiving gebaseerd?

Antwoord:
De accentverschuiving in de inspectiefrequenties (naar verhouding meer kleine bedrijven bezoeken dan voorheen) wordt ingegeven door de missie van de Arbeidsinspectie. Vanuit die missie dient de Arbeidsinspectie daar te inspecteren waar de kans dat misstanden op het gebied van Arbeidsomstandigheden voorkomen het grootst is. In vergelijking met grote bedrijven hebben kleinere bedrijven veelal minder middelen voorhanden om een gedegen Arbobeleid vorm te geven. De noodzakelijke kennis ontbreekt vaak bij deze ondernemingen, de structurele inschakeling van Arbo-diensten is beperkter en informatie bereikt kleine bedrijven in de regel moeilijker dan grote bedrijven. Daarnaast is het voor grote bedrijven gemakkelijker een infrastructuur voor Arbo-beleidsvoering op te bouwen dat voor kleine ondernemers. Het Arbo-risico is daardoor bij kleinere bedrijven veelal groter dan bij grotere bedrijven. Door verhoudingsgewijs meer dan in het verleden te gaan inspecteren bij kleinere bedrijven wil de Arbeidsinspectie enerzijds bijdragen aan het tegengaan van die risico's en anderzijds een completer beeld krijgen van de feitelijke situatie in die sector. Het beoogde effect van deze accentverschuiving is bovendien dat meer dan voorheen de inspectieactiviteiten van de Arbeidsinspectie een preventieve werking hebben in de richting van de kleine bedrijven.


164 Welke inspectiefrequentie wordt voor 2003 nagestreefd? 116 Antwoord:
De inspectiefrequenties zoals die in tabel 13.12 in de begroting 2003 zijn opgenomen zijn streeffrequenties die bepaald zijn op basis van enerzijds de in 2005 beschikbare inspectiecapaciteit voor de Arbeidsinspectie en anderzijds het aantal vestigingen van bedrijven volgens het bestand van de Kamers van Koophandel (gebruik is gemaakt van het KvK- vestigingenbestand van ultimo 2000). In 2003 zullen de streeffrequenties nog niet worden bereikt. Enerzijds omdat de beschikbare inspectiecapaciteit nog onder het te realiseren niveau van 2005 ligt. Anderzijds omdat het aantal vestigingen van bedrijven in Nederland in 2001 en 2002, met name in de Dienstverlening, sterk is gegroeid. Op dit moment is nog niet exact bepaald

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 78/95



hoe de inspectiefrequenties in 2003, verdeeld naar sectoren én naar grootteklasse van bedrijven, zullen liggen. Bij de uitwerking van de projecten wordt nader ingevuld hoe de verdeling naar risicogoep zal uitwerken, waarbij deze tabel als referentie wordt gehanteerd.


165 Worden in de convenanten ook concrete en meetbare afspraken gemaakt 116 over voorkoming instroom in de WAO en reïntegratie uit de WAO? Zo ja, kan per sector een totaaloverzicht worden verstrekt waarin deze afspraken zijn geconcretiseerd?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 160. Zie


166 Worden in de convenanten ook concrete en meetbare afspraken gemaakt 120 over voorkoming instroom in de WAO en reïntegratie uit de WAO? Zo ja, kan per sector een totaaloverzicht worden verstrekt waarin deze afspraken zijn geconcretiseerd?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 160.


167 Welke concrete maatschappelijke effecten (bijvoorbeeld in termen van 120 bedrijfsongevallen) worden in 2003 verwacht van het Arbeidsomstandighedenbeleid?

Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 161 en 162


168 Waarom is het streven erop gericht het accent van de inspecties in de 122 komende jaren te verschuiven naar de kleinere bedrijven? Welke concrete effecten worden verwacht van de accentverschuiving bij de inspectiefrequentie van grote naar de kleinere bedrijven? inspectiefrequentie wordt voor 2003 nagestreefd?

Antwoord:
Zie de antwoorden op de vragen 163 en 164.


169 Kan het kabinet meer concreet aangeven wat zij verstaat onder uitgaven 123 voor 'subsidies en overige beleidsuitgaven'?

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 79/95



Antwoord:
De uitgaven voor `subsidies en overige beleidsuitgaven' hangen overwegend samen met de operationele doelstellingen 1. tot en met 3., zoals die zijn verwoord op de bladzijden 117 tot en met 122 van de SZW-begroting 2003. Uitzondering hierop is het onderdeel `Arboconvenanten', zoals op bladzijde
120 is beschreven onder operationele doelstelling 3.; de uitgaven hiervoor zijn begroot in het subartikelonderdeel `convenanten arbeidsomstandigheden'.
Meer concreet gaat het om uitgaven voor projecten en maatregelen rond het:
* terugdringen van werkgerelateerde klachten van spieren, pezen, kapsels en zenuwen aan het bewegingsapparaat in met name nek, schouders, armen en rug (RSI);

* verminderen van werkdruk en zware lichamelijke belasting tijdens het werk;

* bevorderen van vroegtijdige reïntegratie, kwaliteitsbevordering arbodienstverlening en kennisinfrastructuur;
* het aanscherpen van het veiligheidsbeleid en activiteiten voor de implementatie van de Wet Verbetering Poortwachter en de Leidraad `Aanpak verzuim om psychische redenen' van de Commissie Donner 1. Het accent ligt sinds het strategisch akkoord op preventieprojecten in het kader van de beperking van instroom in de WAO. Zo zullen in 2003 onder meer projecten worden ondersteund voor de ontwikkeling van nieuwe arbovriendelijke technologieën, de intensivering van het beleid dat is gericht op het voorkomen dan wel verminderen van gezondheids- en veiligheidsrisico's bij het gebruik van gevaarlijke stoffen (niet alleen voor werkgevers/werknemers, maar ook voor omwonenden) en het verder uitbouwen en onderhouden van een kennisnetwerk voor arbeidsrelevante aandoeningen. Waar mogelijk wordt mede gebruik gemaakt van `goede praktijken' uit andere landen.


170 Welk streefcijfer hanteert het kabinet voor 2003, gegeven de door de IWI 127 geconstateerde relatief hoge onrechtmatigheidspercentages bij de TAS in
2001?


Antwoord
Het kabinet streeft naar 135 rechtmatige toekenningen, zoals in tabel 14.3 opgenomen. Ten tijde van de opstelling van dat cijfer heeft bedoelde constatering van de IWI meegewogen.


171 Hoeveel WAO'ers die kunnen en willen reïntegreren moeten in 2003 effectief 137 worden geplaatst?

Antwoord

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 80/95



Voor 2003 wordt uitgegaan van de inkoop van 52.000 trajecten voor arbeidsongeschikten. Van deze 52.000 trajecten is het te verwachten slagingspercentage (uitstroom naar werk) van de trajecten 35%. Dat komt neer op 18.200 duurzame plaatsingen (tenminste 6 maanden arbeid). In verband met de doorlooptijd van de trajecten is het definitieve plaatsingsresultaat van de in 2003 gestarte trajecten pas in 2006 bekend.


172 Kan exact worden aangegeven welke tijdelijke projecten er in en rond het 137 UWV zijn, met welk doel, welk beoogd resultaat op welke termijn en tegen welke kosten?

Antwoord vraag 172
In en rond het UWV lopen uiteraard vele tijdelijke projecten. Op het terrein van arbeidsgehandicapten en reïntegratie zijn er zes lopende projecten, waarmee een bedrag is gemoeid van circa * 3,5 mln. Vier daarvan zijn pilots gericht op reïntegratie van het zogenaamd zittend bestand. Daarnaast is er een pilot Reïntegratietelefoon, die ten doel heeft spontane melders snelle reïntegratiemogelijkheden te bieden en een pilot casemanagement reïntegratie.


173 In welke mate is er binnen het UWV sprake van "beloning" voor uitstroom en 137 preventie op instroom uit de WAO?

Antwoord
In de notitie `Incentives in de uitvoeringsstructuur werk en inkomen', die als bijlage bij de tussenrapportage in april aan de Tweede Kamer is toegezonden (kamerstukken 26 448, nr. 44), is naar voren gekomen dat met name de inzet van financiële incentives beperkingen kent. Van belang is vooral te benadrukken, dat de `beloning' van het UWV niet in de financiële sfeer gezocht moet worden. De door het UWV te bereiken doelstellingen vinden ondermeer hun neerslag in het jaarplan. In het kader van het Jaarplan 2003 worden concrete afspraken gemaakt over onder andere vermindering van de instroom WAO en ten minste te behalen plaatsingspercentages. Het UWV heeft een `bestuurlijke prikkel' om de afspraken na te komen. Dit geldt ook omdat bij onverhoopt niet realiseren daarvan, er rekening mee moet worden gehouden dat de minister gebruik maakt van zijn (bij)sturende bevoegdheden en instrumenten jegens het zbo. Het gaat erom dat het UWV een betrouwbare `partner' is in de uitvoering, die (het afgesproken) resultaat daadwerkelijk weet neer te zetten.


174 Onder welke condities is het mogelijk de taakstelling van de SIOD te 137 verdubbelen?

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 81/95



Antwoord:
Op dit moment heeft de SIOD circa 120 rechercheurs in dienst, waarvan er
40 per september 2002 zijn ingestroomd. Deze laatste 40 medewerkers van de recherche volgen momenteel een intensief opleidingsprogramma hetgeen inhoudt dat ze in de loop van 2003 volledig kunnen worden ingezet in de "productie". Met de huidige recherchecapaciteit en de in 2003 nog te werven rechercheurs zal naar verwachting het aantal op te pakken opsporingsonderzoeken in 2003 in totaal 65 bedragen. Naar verwachting zal het aantal opsporingsonderzoeken vanaf 2005 toenemen tot 100 per jaar.


175 Waarom zijn er bij beleidsartikel 17 geen concrete doelstellingen voor 2003 137 gepresenteerd?

Antwoord
In de begroting 2003, beleidsartikel 17, staat de afronding van het transformatieproces beschreven. Het gaat hier om het afronden van eerder ingezet beleid. Deze zijn verwoord in de in 17.2 opgenomen 5 operationele doelstellingen.


176 Op welke wijze en wanneer zullen de operationele doelstellingen betreffende 150 de werknemersverzekeringen, met name op de onderdelen rechtmatigheid en doelmatigheid, worden geconcretiseerd?

178 Hoe is doelmatigheid geoperationaliseerd als het gaat om het verstrekken 150 van WW-uitkeringen? Zijn hier al ervaringsgegevens over bekend? Zo ja, kunnen die aan de Kamer worden verstrekt?

179 Wat zijn de doelstellingen voor 2003 als het gaat om een rechtmatige en 150 doelmatige verstrekking van WW-uitkeringen? Welk onrechtmatigheidspercentage wordt nagestreefd bij de WW voor 2003?

Antwoord vraag 176, 178 en 179

De operationele doelstellingen geven de beleidsmaatregelen weer die worden getroffen voor de realisatie van de algemene beleidsdoelstellingen. De doeltreffendheid van de operationele doelstellingen wordt met prestatiegegevens toegelicht. Rechtmatigheid en doelmatigheid zijn als zodanig geen operationele doelstellingen van een beleidsinspanning. Het betreft hier criteria die thuishoren in de doelstellingen van een uitvoeringsorganisatie. Wat betreft de rechtmatigheid is deze doelstelling verwerkt in het jaarplan van het UWV. Rechtmatigheid wordt in dat verband geconcretiseerd als de rechtmatigheidscores voor de uitvoering van de wettelijke werknemersverzekeringen, zoals vastgesteld in het jaarverslag van de Inspectie Werk en Inkomen.
In het Jaarverslag wordt wel ingegaan op de rechtmatigheid van de uitvoering van het beleid, omdat dit een voorwaarde is voor het verkrijgen

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 82/95



van goedkeuring door de accountantsdienst.


177 Kan, mede naar aanleiding van de bevindingen van het IWI die voor 2001 150 een onrechtmatigheidspercentage voor de WW van 10,3% constateert een overzicht worden gepresenteerd van de rechtmatigheid waarmee de WW- uitkeringen in de periode 1996- 2001 zijn verstrekt?

Antwoord
De onrechtmatigheidscore WW over de jaren 1997 tot en met 2001 is als volgt:

2001: 10,3%

2000: 7,7%

1999: 4,3%

1998: 3,5%

1997: 3,5%

1996: 1,7%
Het percentage van 1996 en eerdere jaren is niet betrouwbaar. Dit is het gevolg van tekortkomingen in de methodiek en een toenmalige wijziging van de foutdefinitie. De jaarlijkse toename van de onrechtmatigheidscore is onder meer een gevolg van het feit dat tekortkomingen uit voorgaande jaren, zolang de uitkering voortduurt, van jaar tot jaar als fout worden meegewogen. De IWI heeft vanaf 2002 de foutdefinitie aangepast in die zin dat deze alleen nog de in het rapportagejaar gemaakte fouten weergeeft. Dit geeft een beter beeld van de prestaties van het UWV.


178 Hoe is doelmatigheid geoperationaliseerd als het gaat om het verstrekken 150 van WW-uitkeringen? Zijn hier al ervaringsgegevens over bekend? Zo ja, kunnen die aan de Kamer worden verstrekt?

Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 176


179 Wat zijn de doelstellingen voor 2003 als het gaat om een rechtmatige en 150 doelmatige verstrekking van WW-uitkeringen? Welk onrechtmatigheidspercentage wordt nagestreefd bij de WW voor 2003?

Antwoord:
Zie hiervoor het antwoord op vraag 176

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 83/95




180 Kan voor wat betreft de sollicitatieverplichting voor werknemers van 57,5 jaar 150 een overzicht worden verstrekt van de besparing aan uitkeringslasten WW, alsmede de extra uitvoeringskosten voor het UWV die het voorstel met zich meebrengt?

188 Kan voor wat betreft de sollicitatieverplichting voor werknemers van 57,5 jaar 151 (en ouder) een overzicht worden verstrekt van de besparingen aan uitkeringslasten WW (in mln. * en aantal uitkeringen) alsmede de extra uitvoeringskosten voor het UWV, die het voorstel met zich meebrengt?

Antwoord vraag 180 en 188
Tabel 1 laat de besparing op de WW-lasten zien van de herinvoering van de sollicitatieverplichting voor werknemers van 57,5 jaar, zoals deze is opgenomen in de begroting. In de besparing zijn de extra uitvoeringskosten van het voorstel reeds gesaldeerd.
Tabel 1: Ingeboekte besparing op WW-lasten (inclusief uitvoeringkosten) van herinvoering van de sollicitatieverplichting voor werknemers van 57,5 jaar, bedragen in miljoenen euro's

2003 2004 2005 2006 Besparing WW-lasten -58 -70 -97 -97 Overigens treden er naast de besparingen in de WW ook nog besparingen op in de bijstand en is het kabinet voornemens om gelijktijdig met de herinvoering van de sollicitatieplicht een werkgeversbijdrage in de WW-lasten van ontslagen oudere werknemers te introduceren (Wet werkgeversbijdrage WW-lasten oudere werknemers). Als totale opbrengst van dit pakket aan maatregelen (sollicitatieplicht en werkgeversbijdrage) is in de begroting voor WW en bijstand samen een bedrag ingeboekt van 80 miljoen euro in 2003,
100 miljoen euro in 2004 en 150 miljoen structureel vanaf 2005.


181 Waarom neemt het percentage werkhervatting bij reden beëindiging WW 150 voor 57,5 jaar en ouder niet toe in 2003, gegeven de voorgestelde maatregel om voor deze groep ook een sollicitatieverplichting te laten gelden?
192 Waarom neemt het percentage werkhervatting bij reden beëindiging WW 153 voor 57,5 jaar en ouder niet toe in 2003 gegeven de voorgestelde maatregel om voor deze groep ook een sollicitatieverplichting te laten gelden?

Antwoord vraag 181 en 192
Het huidige bestand WW-ers van 57,5 jaar en ouder bestaat voor een belangrijk deel uit mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt die reeds lange tijd geen sollicitatieplicht hebben. Indien op deze groep de sollicitatieplicht weer van toepassing zou worden, zou dit slechts een marginaal effect hebben. Het effect op de nieuwe instroom zal groter zijn, maar weegt in eerste instantie niet op tegen het huidige bestand met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Het effect zal duidelijker worden naarmate een groter deel van de groep vanaf instroom in de WW sollicitatieplicht heeft.

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 84/95




182 Met welke uitstroomcijfers voor de WW wordt rekening gehouden in 2003? 150

Antwoord:
De slechtere economische vooruitzichten vertalen zich voor 2003 in een oplopende werkloosheid en in een toenemend beroep op WW-uitkeringen. De instroom neemt naar verwachting toe van 290.000 in 2002 naar 450.000 nieuwe WW-uitkeringen in 2003. De uitstroom zal ook toenemen, maar minder snel dan de instroom. Geraamd is dat het aantal beëindigde WW- uitkeringen in 2002 uitkomt op 277.000 en in 2003 op 355.000. Naar verwachting stijgt het gemiddeld aantal WW-uitkeringen hierdoor van
195.000 in 2002 tot 290.000 in 2003.



183 Betekent een lagere realisatie dan gepland, zoals in de periode 1999 - 2001 150 zich heeft voorgedaan, dat er niet sprake is van een sluitende aanpak? Zo ja, hoeveel WW-gerechtigden vallen dan buiten de sluitende aanpak?
189 Betekent een lagere realisatie dan gepland, zoals zich in de periode 1999- 152
2001 heeft voorgedaan, dat er niet sprake is van een sluitende aanpak? Zo ja, hoeveel WW-gerechtigden vallen dan buiten de sluitende aanpak?

Antwoord vraag 183 en 189
Op dit moment wordt het experiment Sluitende Aanpak UWV geëvalueerd. De evaluatie wordt in maart 2003 aan de Staten Generaal aangeboden. Een van de onderzoeksvragen heeft betrekking op: de oorzaak van de discrepantie tussen raming van de trajecten en de gerealiseerde aantallen trajecten.
Vooruitlopend op deze evaluatie kan vooralsnog geen conclusie getrokken worden over het al dan niet sluitend zijn van het experiment.


184 Hoe gaat de "betere beoordeling van de mate waarin werknemers actief 150 meewerken aan hun ontslag" er concreet uitzien?
191 Hoe gaat de 'betere beoordeling van de mate waarin werknemers actief 152 meewerken aan hun ontslag' er concreet uitzien?

Antwoord 184 en 191

Bij de uitvoering van de WW heeft het UWV tot taak om na te gaan of de werknemer verwijtbaar werkloos is geworden. De werknemer is - onder meer
- verwijtbaar werkloos indien zijn dienstbetrekking is geëindigd, zonder dat aan de voortzetting daarvan zodanige bezwaren zijn verbonden, dat die voortzetting niet van hem kon worden gevergd. Hiervan kan sprake zijn als

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 85/95



de werknemer actief meewerkt aan zijn ontslag, terwijl aannemelijk is dat een adequaat verweer tegen dat ontslag zou leiden tot behoud van de dienstbetrekking.
Dit is bijvoorbeeld aan de orde als de werkgever bij een ontslag om bedrijfseconomische redenen in strijd met de ontslagcriteria heeft gehandeld. Het toenmalige Ctsv heeft in 2000 vastgesteld dat de uitvoering van de WW bij ontslagen om bedrijfseconomische redenen niet in overeenstemming was met het door het toenmalige Lisv vastgestelde beleid. Uit een steekproefonderzoek van WW-dossiers waarin een dergelijk ontslag aan de orde was, bleek dat de uitvoeringsinstellingen slechts zelden onderzoek uitvoerden naar de verwijtbaarheid van de werkloosheid. Het Lisv heeft naar aanleiding hiervan besloten de uitvoeringsinstructies opnieuw aan te scherpen. In maart 2001 is onder regie van het Lisv een publiciteitscampagne gevoerd in het kader waarvan werkgevers, vakbonden en andere belanghebbenden zijn geïnformeerd over het aangescherpte uitvoeringsbeleid.
De betere beoordeling houdt concreet in dat het UWV bij alle WW- aanvragen, waaraan een bedrijfseconomisch ontslag zonder toestemming van de CWI ten grondslag ligt, onderzoek doet naar de verwijtbaarheid van de werkloosheid.


185 Welke besparingen in uitkeringslasten WW kan worden verwacht van deze 150 betere beoordeling van de mate waarin werknemers actief meewerken aan hun ontslag? Welke uitvoeringskosten zijn hiermee gemoeid? Welke gevolgen heeft dit voor de bijstandslasten?

Antwoord
Op voorhand is niet goed te ramen in hoeveel gevallen een betere beoordeling door het UWV leidt tot een maatregel wegens verwijtbare werkloosheid, en daarmee tot lagere WW-lasten. In de begroting is daarom geen rekening gehouden met het effect van deze maatregel op de uitkeringslasten voor de WW.
De maatregel past in het beleid gericht op het voorkomen van onnodige instroom van (vooral) ouderen in de WW. De effecten hiervan kunnen niet los gezien worden van de voorgenomen invoering van een werkgeversbijdrage voor WW-gerechtigden van 57½ jaar en ouder en de herinvoering van de sollicitatieplicht voor deze categorie.


186 Welk effect wordt verwacht van het verlengen van de periode waarover het 151 arbeidsverleden wordt vastgesteld?

Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 9

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 86/95




187 Welk effect zal het beperken van de duur van de vervolguitkering WW 151 hebben voor de werkloosheid, werkgelegenheid en inkomenspositie van werklozen? Kan een eventueel te verwachten effect op uitstroom uit de WW uitgesplitst worden naar uitstroom naar werk en uitstroom naar andere regelingen?

Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 9


188 Kan voor wat betreft de sollicitatieverplichting voor werknemers van 57,5 jaar 151 (en ouder) een overzicht worden verstrekt van de besparingen aan uitkeringslasten WW (in mln. * en aantal uitkeringen) alsmede de extra uitvoeringskosten voor het UWV, die het voorstel met zich meebrengt?

Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 180.


189 Betekent een lagere realisatie dan gepland, zoals zich in de periode 1999- 152
2001 heeft voorgedaan, dat er niet sprake is van een sluitende aanpak? Zo ja, hoeveel WW-gerechtigden vallen dan buiten de sluitende aanpak?

Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 183


190 Welke indicatoren worden gehanteerd daar waar het gaat om het versterken 152 van de poortwachtersfunctie? Dan wel, welke indicatoren wil het kabinet gaan hanteren daar waar het gaat om het versterken van de poortwachtersfunctie?

Antwoord
Met het versterken van de poortwachterfunctie wordt beoogd onnodige instroom in de WW tegen te gaan. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat de WW bij reorganisaties als uittredingsroute wordt misbruikt. Dit is vooral aan de orde bij werknemers vanaf 57½ jaar. De realisatie van de operationele doelstelling kan worden afgemeten aan het aandeel van werknemers vanaf 57½ jaar in de WW-instroom. In dit prestatiegegeven komen eveneens de effecten van de voorgenomen invoering va een werkgeversbijdrage in de WW-lasten van oudere werknemers en de herinvoering van de sollicitatieplicht voor werknemers vanaf 57½ jaar tot

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 87/95



uitdrukking.


191 Hoe gaat de 'betere beoordeling van de mate waarin werknemers actief 152 meewerken aan hun ontslag' er concreet uitzien?

Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 184


192 Waarom neemt het percentage werkhervatting bij reden beëindiging WW 153 voor 57,5 jaar en ouder niet toe in 2003 gegeven de voorgestelde maatregel om voor deze groep ook een sollicitatieverplichting te laten gelden?

Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 181


193 Wat zijn de uitstroompercentages (naar werk) van WW-gerechtigden die 153 hebben deelgenomen aan trajecten in de periode 1999-2001? Met welk uitstroompercentage voor de WW wordt rekening gehouden in 2003?

Antwoord

Onderstaande tabel geeft het aantal WW-gerechtigden weer dat in de periode 1999-2001 een traject heeft beëindigd. Daarbij is aangegeven hoeveel van de beëindigde trajecten is beëindigd met een dienstbetrekking. Het aantal plaatsingen lag in 2001 hoger dan in de voorgaande jaren. Daarbij dient te worden aangetekend dat een groot deel van de in 2001 beëindigde trajecten zijn gestart in 1999 of 2000. Trajecten hebben immers in het algemeen een doorlooptijd van ruim een jaar. Bezien als plaatsingspercentage lag het resultaat in 2001 met 47% iets lager dan in
2000 (51%).


Periode Aantal beëindigde Aantal plaatsingen Plaatsingspercentages trajecten

1999 6.667 2.767 42%
2000 12.722 6.502 51%
2001 17.992 8.368 47%

Voor 2003 wordt rekening gehouden met een uitstroompercentage voor de WW van 40% van 27.000 ingekochte trajecten. Het slagingspercentage van
40% betreft een minimaal te behalen percentage op basis van het jaarplan
2003 van het UWV.






BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 88/95




194 Heeft het kabinet zicht op het aantal werknemers dat niet in staat is zich te 156 verzekeren voor het WAO-hiaat? Zo nee, vindt het kabinet dat de overheid geen enkele verantwoordelijkheid heeft ten opzichte van degenen die worden uitgesloten van die verzekering?

Antwoord:
Het kabinet heeft geen zicht op het aantal werknemers dat niet in staat is zich te verzekeren voor het WAO-hiaat, omdat dit niet geregistreerd wordt. Dit zal echter niet vaak voorkomen omdat de meeste WAO- hiaatverzekeringen via collectieve werkgeverscontracten lopen.


195 Kan, mede naar aanleiding van de bevindingen van het IWI die voor 2001 156 een onrechtmatigheidspercentage voor de ZW van 3.5% constateert een overzicht worden gepresenteerd van de rechtmatigheid waarmee de ZW- uitkeringen in de periode 1996 - 2001 zijn verstrekt? Welk onrechtmatigheidspercentage wordt nagestreefd voor 2003 voor de ZW?

Antwoord:

Voor het jaar 2003 is in het jaarplan van het UWV vermeld dat het rechtmatigheidspercentage voor de Ziektewet 97% bedraagt. Onderstaand wordt een overzicht gegeven van het onrechtmatigheidsperscentage ZW-uitkeringen in de periode 1997 tot 2001.
2001: 3,5%

2000: 3,4%

1999: 8,7%

1998: 4,8%

1997: 4,6%
Over het jaar 1996 is geen percentage vastgesteld omdat naar de mening van het CTSV de door de uvi's aangeleverde cijfers onvoldoende betrouwbaar waren.


196 Worden er met betrekking tot REA indicatoren en streefcijfers ontwikkeld? 165

Antwoord:
De doelstelling van de Wet REA is het bevorderen van de arbeidsdeelname van arbeidsongeschikten. Voor iedereen die daarvoor in aanmerking komt, is een traject gericht op toeleiding naar of aanbod van arbeid beschikbaar. Voor
2003 worden 52.000 trajecten voor arbeidsongeschikten ingekocht, die onder de verantwoordelijkheid van het UWV vallen. Van deze 52.000 trajecten is het te verwachten slagingspercentage (uitstroom naar werk) van de trajecten
35%. Dat komt neer op 18.200 duurzame plaatsingen (tenminste 6 maanden arbeid). In verband met de doorlooptijd van de trajecten is het definitieve

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 89/95



plaatsingsresultaat van de in 2003 gestarte trajecten pas in 2006 bekend.


197 Kan een overzicht worden gegeven van lopende juridische zaken met 171 betrekking tot de (uitvoering van de) ANW? Kan het kabinet aangeven hoe het precies staat met de uitvoering van de ANW, inclusief de mate waarin die leidt tot klachten van rechthebbenden?

Antwoord:

Uit gegevens van de SVB kan worden afgeleid, dat op dit moment 2153 juridische procedures in het kader van de Anw aanhangig zijn. Het betreft
1767 kwesties die thans in de bezwaarfase verkeren, 256 kwesties waarin beroep is aangetekend. In de overige kwesties is hoger beroep aangetekend of een voorlopige voorziening getroffen.
In één kwestie is hoger beroep aangetekend waarin de principiële vraag wordt gesteld of in nieuwe Anw-gevallen een rechtstreeks beroep op ILO- verdragen kan worden gedaan. Een andere principiële kwestie betreft de vraag of een "dertiende maand" moet worden toegerekend aan de maand waarin de uitbetaling plaatsvond of aan de maand waarin de aanspraak erop ontstond.
Voorts is bij het Europees Hof van de Rechten van de Mens de vraag aanhangig of het overgangsrecht van de Anw strijd oplevert met het Europees Verdrag van de rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden en of het onderscheid tussen inkomen uit arbeid en inkomen in verband met arbeid strijdig is met het gelijkheidsbeginsel. In het rapport van de Inspectie Werk en Inkomen (IWI) "De sociale verzekeringen in 2001"constateert IWI dat de uitvoering van de ANW niet aan de rechtmatigheidseis voldoet. De SVB geeft in de rapportage over het tweede kwartaal 2002 aan dat hard wordt gewerkt aan het verhogen van de kwaliteit van de productie. Er zijn afzonderlijke verbeteracties geformuleerd die thans worden uitgevoerd. Uit het jaarplan 2003 blijkt eveneens dat de SVB diverse maatregelen heeft getroffen om ook gedurende 2003 de kwaliteit van de productie te verbeteren. Over het tweede kwartaal 2002 is een geringe verbetering te constateren van de kwaliteit in het algemeen, alsmede van de rechtmatigheid en tijdigheid ANW. Belangrijk onderwerp in dit kader betreft de achterstanden in de werkvoorraad ANW. Tijdens een periodiek overleg met de SVB zijn de problemen met betrekking tot de achterstanden in de werkvoorraden besproken. SVB zal worden gevraagd een plan van aanpak te leveren op grond waarvan met de Minister afspraken worden gemaakt om te komen tot het zo spoedig mogelijk wegwerken van de achterstanden.
De uitvoering van de Anw heeft volgens gegevens van de SVB in 2001 tot
211 klachten van burgers geleid. In 2002 zijn tot nog toe (stand van zaken 1 juli 2002) 100 klachten geregistreerd. Ook zijn de problemen met betrekking tot de achterstanden in de werkvoorraden besproken. SZW zal deze problematiek samen met de SVB verder verkennen en bezien welke

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 90/95



aanvullende activiteiten worden opgestart.


198 Hoeveel wordt uitgegeven aan voorlichting ten aanzien van de ANW, en op 171 welke wijze vindt voorlichting plaats? Wordt daarbij ook gewezen op het nut van ANW-hiaatverzekeringen, en hoe wordt men op de hoogte gesteld van wijzigingen in de wet of de uitvoering?

Antwoord:

Bij gelegenheid van de invoering van de nieuwe Algemene nabestaandenwet (Anw) (juli 1996) is een massamediale campagne gevoerd om de nieuwe wet bekend te maken.
In deze campagne zijn de volgende middelen ingezet: Postbus 51- televisiespot en -radiospot, brochure en advertenties in landelijke dagbladen. De kosten voor deze campagne bedroegen ca. 0,8 miljoen gulden (ca.
363.600 euro).
In 1998 is massamediaal voorgelicht om te attenderen op versoepelingen in de Anw.
In deze campagne zijn de volgende middelen ingezet: brochure, advertentie in dagbladen, Postbus 51- radiospot, free publicity en internet. De kosten voor deze voorlichting waren ca. 0, 3 miljoen gulden (ca. 136.400 euro). Vervolgens is eind 2001, begin 2002 een massamediale campagne gevoerd om nogmaals voor te lichten over de (Anw) en over de veranderingen in de Pensioen- en spaarfondsenwet (Psw) waarin regels ten aanzien van aanvullende pensioenen zijn opgenomen. Hierbij is gebruik gemaakt van de volgende middelen: Postbus 51-televisiespot en - radiospot, brochure, advertenties in publieksbladen, free publicity en internet. In deze campagne vormde een parkietenpaar een belangrijk onderdeel van het campagnebeeld. (De campagne heeft een prijs, de Accent, ontvangen als waardering voor de creatieve en inhoudelijke kwaliteit van de voorlichtingscampagne. De Accent is een prijs van de Stichting Adverteerdersjury Nederland (SAN). De kosten voor deze voorlichtingscampagne bedroegen 1,25 miljoen gulden (ca.
568.000 euro)
In de gehele periode vanaf 1996 heeft SZW structureel voorlichtingsmateriaal over de Anw en de Anw-hiaatverzekeringen beschikbaar gesteld . Ook in de huidige basisvoorziening is op het internet hierover uitgebreide informatie te vinden. Tevens is er schriftelijk materiaal beschikbaar. SZW streeft ernaar door regelmatige publicaties en advertenties (zowel in bladen als op het internet) SZW als informatiebron brede bekendheid te geven. In deze attenderingsactiviteiten komen de Anw en de aanvullende bovenwettelijke regelingen op de Anw regelmatig voor. Voor massamediale campagnes geldt dat vooraf, tijdens en na de campagne wordt gemeten of de kennis over het onderwerp onder de doelgroepen is

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 91/95



toegenomen.
Op basis van de gevoerde campagne(s) (en natuurlijk ook door de voorlichting van de SVB en pensioenuitvoerders zelf) kan worden geconcludeerd dat de doelgroep over het algemeen redelijk tot goed op de hoogte (ca 60%) is van de Anw en de aanvullende regelingen op de Anw. SZW streeft ernaar dit percentage verder te verhogen door regelmatig te attenderen op de informatie over de Anw en de aanvullende regelingen, die SZW op internet beschikbaar heeft. Het gebruik van internet wordt regelmatig gemeten.


199 Hoe verhoudt het onrechtmatigheidspercentage bij het verstrekken van het 171 ANW zich met de onrechtmatigheidspercentages bij het verstrekken van andere uitkeringen door de SVB? Wat zijn de exacte cijfers?

Antwoord:

Onrechtmatigheidspercentages per wet (1 = 1 procent) Wet 2001
AOW 0,14
Anw 3,26
AKW 0,31
TOG 0,00
TAS 4,46

Uit de cijfers blijkt dat in de uitvoering van de ANW te veel fouten met financiële consequenties worden gemaakt. Zoals uit het antwoord op vraag
197 blijkt wordt hierover met de SVB intensief overleg opgestart.


200 Van hoeveel personen overleed de partner tengevolge van schuld door 171 derden? Aan hoeveel nabestaanden wordt geen of minder ANW uitgekeerd, terwijl wel in dit verband regres wordt ontvangen door de staat?

Antwoord
Het aantal gevallen van dood door schuld van derden ligt om en nabij de
100.
De SVB heeft in verband met regres een convenant gesloten met het Verbond van Verzekeraars waarbij op basis van de geprognosticeerde Anw- lasten als gevolg van schuld door derden een afkoopsom aan de SVB wordt betaald. De afkoopsom dekt 95% van de voorkomende gevallen in Nederland. Voor de overige 5 % wordt regres verkregen op basis van het individuele geval.

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 92/95




201 Hoeveel ANW-gerechtigden worden per jaar toegeleid naar werk, en hoe 171 wordt in dit verband invulling gegeven aan de reïntegratietaak van de SVB?

Antwoord:

Tot 1 januari 2002 was de SVB ervoor verantwoordelijk te bevorderen dat nabestaanden zich met behulp van de toenmalige Arbeidsvoorzieningsorganisatie zouden oriënteren op de arbeidsmarkt. Dit betrof een beperkte reïntegratietaak (de Anw bood ook geen instrumenten, voor nabestaanden geldt geen arbeidsverplichting), waaraan -zoals bleek uit het eindrapport van de evaluatie van de Anw- ook zeer beperkt uitvoering werd gegeven. Zoals in het kabinetsstandpunt van 29 juni 2001 naar aanleiding van de evaluatie van de Anw (Kamerstukken II, 2000/2001, 27400 XV, nr 61) reeds aangegeven, zijn er door de SVB en Arbvo op dit gebied weinig activiteiten ontplooid. Tot veel meer dan het versturen van een activeringsbrief (met verwijzing naar Arbvo) aan die Anw-gerechtigden die daarvoor in aanmerking kwamen, is het nooit gekomen. Een aanzienlijk deel van de Anw-gerechtigden bleek overigens al aan het werk te zijn, zodat in die gevallen oriëntatie ook niet meer nodig was.
Met de inwerkingtreding van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (SUWI) per 1 januari 2002 is de verantwoordelijkheid voor de reïntegratie van Anw-gerechtigden van de SVB overgegaan naar de gemeenten. Zoals ook is aangegeven in de vierde Voortgangsrapportage SUWI van 19 september 2002, aan de Tweede Kamer aangeboden bij brief van 20 september 2002 (Kamerstukken II, 26448, nr. 58), wordt in overleg met de SVB gezocht naar de juiste infrastructuur waarmee gegevens van de SVB over te reïntegreren Anw-gerechtigden bij de gemeenten terecht kunnen komen. In verband hiermee is daadwerkelijke reïntegratie van Anw- gerechtigden door gemeenten nog niet van de grond gekomen.


202 Kan, mede gezien het door de IWI voor 2001 geconstateerde 171 onrechtmatigheidspercentage van 3,26% voor de ANW een overzicht worden verstrekt van de onrechtmatigheidspercentages in de periode 1997 - 2001? Welke onrechtmatigheidspercentages worden nagestreefd voor 2003?

Antwoord:

De onrechtmatigheidspercentages voor de Anw van 1997 tot en met 2001 luiden als volgt:

1997 0,35

1998 1,17

1999 1,62

2000 2,65

2001 3,26


In het jaarplan SVB 2003 geeft de SVB aan dat voor de Anw het streven is

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 93/95



om in 2003 tussen de 2 en 3% uit te komen.


203 Waarom nemen de uitvoeringskosten inzake inkomensgarantie voor 171 nabestaanden per uitkeringsjaar na 2005 toe?

205 Klopt het dat ondanks dat het aantal ANW gerechtigden daalt de gemiddelde 174 uitvoeringskosten per ANW-gerechtigde stijgt? Wat zijn de exacte cijfers?

Antwoord vraag 203 en 205:
In de begroting is een overzicht gegeven van het aantal uitkeringsjaren en de uitvoeringskosten per uitkeringsjaar (tabel 3.4.2, blz. 174). In onderstaande tabel zijn deze kerngegevens herhaald.
Anw 2002 2003 2004 2005 2006 Volume uitkjr x 1000 130 125 122 118 115 Uitv.kst per uitkjr * 202 201 201 204 206 Uit de tabel blijkt dat de gemiddelde kosten toenemen en het aantal gerechtigden afneemt.
Het kosteneffect wordt veroorzaakt door de kostenopbouw. Een deel van de kosten van de Anw betreft vaste kosten, onafhankelijk van de omvang van het volume. Bij dalend volume nemen de vaste kosten niet af en zullen de gemiddelde kosten toenemen.


204 Hoe wordt nagegaan of de 100% bekendheid onder potentiële 171 rechthebbende ook daadwerkelijk wordt bereikt?

Antwoord:
Met de in het antwoord op vraag 198 omschreven voorlichtingsactiviteiten wordt -hoewel het kabinet inziet dat 100% bekendheid wel een zeer optimistisch streven is ­ een zo groot mogelijke bekendheid van de materie nagestreefd. Anders dan via gerichte metingen is niet na te gaan hoe groot de bekendheid onder de potentiële Anw-rechthebbenden is.


205 Klopt het dat ondanks dat het aantal ANW gerechtigden daalt de gemiddelde 174 uitvoeringskosten per ANW-gerechtigde stijgt? Wat zijn de exacte cijfers?

Antwoord vraag 205:
Zie het antwoord bij vraag 203.


206 Hoeveel personen onder de 18 jaar die niet meer naar school gaan en (nog) 174



BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 94/95



geen recht op bijstand of een arbeidsongeschiktheidsuitkering hebben zijn er?

Antwoord:
Personen onder de 18 jaar hebben in beginsel geen zelfstandig recht op bijstand. De Wajong kan vanaf het 17e jaar aangevraagd worden. WAO en Waz stellen geen ondergrens aan de leeftijd vanaf welke men aanspraak op deze regelingen kan maken. Wel dient men op het moment van ontstaan van de arbeidsongeschiktheid afhankelijk te zijn van inkomsten uit loondienst of uit zelfstandige arbeid.
In het jaar 2000 bedroeg de werkzame beroepsbevolking van 15 t/m 17 jaar
71 duizend personen (Bron: CBS, Enquête beroepsbevolking). Deze groep kan in geval van arbeidsongeschiktheid in beginsel aanspraak maken op een WAO of WAZ-uitkering. Vanaf het 17e jaar kunnen arbeidsongeschikte jongeren, zowel werkend als niet werkend, een Wajong-uitkering aanvragen. In 2000 bedroeg het aantal jongeren van 17 jaar gemiddeld 178 duizend. In hoeverre deze groep nog schoolgaand was is niet bekend.


207 Hoe wordt het hoge fraudebedrag (2001: 232 x 10994 * = 2550608 *) bij de 175 ANW verklaard? Hoe verhoudt zich het percentage fraudegevallen bij de ANW zich met fraude bij bijvoorbeeld de AOW en andere uitkeringen?

Antwoord:
Met de inwerkingtreding van de ANW in 1996 is de nabestaandenuitkering inkomens- en leefvormafhankelijk geworden. Hierdoor is de fraudegevoeligheid van de ANW toegenomen. Ten opzichte van de AOW en AKW is de ANW nu de meest fraudegevoelige regeling. Dit komt tot uiting in het gemiddelde fraudebedrag. Ook het relatieve aantal fraudegevallen is in de ANW veel hoger dan in de AOW en AKW.
In onderstaand schema zijn de absolute en de relatieve aantallen naast elkaar gezet:

Fraudegevallen ANW AKW AOW Aantal fraudegevallen 232 76 106 Per 10.000 uitk.jaren 17,2 0,4 0,5 Bron: SVB, handhavingsrapportage 2001; Minsisterie van SZW, Sociale Nota 2003

BeantwoordingKamervragen Begroting 2003 21 95/95