De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van
uw kenmerk
ons kenmerk
DL. 2002/3971
datum
20-11-2002
onderwerp
Samenhang gewasbeschermingsbeleid en wetsvoorstel
TRC 2002/9708
bijlagen
Geachte Voorzitter,
In bovenvermelde brief heeft u gevraagd de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij te informeren over de samenhang tussen de in mijn brieven van 26 juli jl. (27858, nr. 34) en 29 oktober jl. (27858, nr. 36) aangekondigde aanpak voor een nieuw gewasbeschermingsbeleid en de door mij voorgestelde wijziging van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 (voorstel 28358). Mede namens de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, doe ik u bijgaand een uiteenzetting over die samenhang toekomen.
datum
20-11-2002
kenmerk
DL. 2002/3971
bijlage
In mijn brief van 26 juli jl. heb ik een beknopte analyse gegeven van
de situatie, waarin het gewasbeschermingsmiddelenbeleid mijns inziens
was beland. Ik heb daarbij vastgesteld, dat het besluit, dat de
Nederlandse regering indertijd heeft genomen om vooruit te lopen op de
EU-beoordeling van werkzame stoffen enerzijds en de vertraging, die
inmiddels bij die beoordeling is ontstaan anderzijds, er toe heeft
geleid dat Nederlandse telers niet langer konden beschikken over
essentiële gewasbeschermingsmiddelen, waarover telers in buurlanden
nog wel kunnen beschikken en dat als gevolg daarvan de
concurrentiepositie van de Nederlandse landbouw onder druk is komen
staan. Tegelijk heb ik vastgesteld dat de onvrede daarover bij telers
de bereidheid had ontnomen nog langer te investeren in maatregelen die
moeten leiden tot een meer duurzame gewasbeschermingspraktijk en welke
noodzakelijk zijn om de landbouw het door de regering gewenste
duurzame karakter te geven. Ernstig waren bovendien de signalen dat de
door telers ervaren onredelijkheid van het beleid steeds meer dreigde
af te doen aan de bereidheid bij hen de wettelijke regels na te leven.
In de voorstellen die ik heb gedaan om tot een oplossing te komen van
de geschetste problemen, kan een korte termijn en een (middel)lange
termijn worden onderscheiden.
De (middel)lange termijn maatregelen zijn gericht op duurzaamheid van
de gewasbescherming en hebben als doel te bereiken dat teelten
succesvol kunnen worden voltooid met zo min mogelijk ondersteuning
door gewasbeschermingsmiddelen.
Daartoe zal een evenwichtig pakket van maatregelen worden ontwikkeld.
Voor wat betreft de onderwerpen die hierbij aandacht krijgen verwijs
ik kortheidshalve naar mijn brief van 29 oktober jl.
De kortetermijnmaatregelen hebben als onderdeel van hiervoor bedoelde
bredere aanpak als doel knelpunten, die er op dit moment bij teelten
zijn, op te lossen. Daarvoor is nodig dat het middelenpakket waarover
telers thans kunnen beschikken wordt uitgebreid c.q. behouden.
Voorwaarde om dat te kunnen realiseren is dat de
Bestrijdingsmiddelenwet op een aantal onderdelen wordt gewijzigd.
Daartoe is een aantal concrete voorstellen gedaan (vereenvoudiging
uitbreidingstoelatingen, herprioritering).
Het meest recente voorstel dat ik in dit kader heb gedaan, is
neergelegd in de nota van wijziging van 11 september 2002 (28358, nr.
6). Dat voorstel is er op gericht een juridische basis te creëren om
knelpunten te kunnen oplossen die zijn ontstaan doordat middelen de
afgelopen jaren zijn vervallen als gevolg van de vervroegde
beoordeling van werkzame stoffen door Nederland. Zoals ook in de
toelichting bij de nota van wijziging aangegeven, wil ik hier graag
nog eens benadrukken dat de aanpak van knelpunten in dit kader mede
moeten worden beschouwd in het licht van de in mijn brief van 29
oktober jl. bedoelde afspraken die met maatschappelijke organisaties
kunnen worden gemaakt over inspanningen gericht op een duurzame
gewasbeschermingspraktijk. De bepaling over de inwerkingtreding van
het wetsvoorstel biedt de ruimte om daaraan gerichte uitvoering te
geven.
Genoemde trajecten wil ik graag zoveel mogelijk samen met betrokken
partijen uitwerken. Mijn brief van 29 oktober jl. had als doel aan te
geven dat belangrijke partijen als LTO Nederland en de Stichting
Natuur en Milieu, bereid zijn mede verantwoordelijkheid te nemen voor
het zoeken naar een uitweg uit de ontstane situatie en te onderzoeken
of overeenstemming kan worden bereikt over een samenhangend pakket aan
doelen, activiteiten en maatregelen. Voorts is in die brief inzicht
gegeven in een aantal specifieke aandachtspunten en is aangegeven dat
vóór 1 januari a.s. duidelijk moet zijn of deze aanpak resultaat kan
hebben.
Gelet op de mogelijkheden die het wetsvoorstel heeft om een aantal
knelpunten op te kunnen lossen en te komen tot een betere handhaving,
acht ik een spoedige behandeling van het wetsvoorstel van belang. Dit
laat, zoals gezegd, onverlet de afspraak dat inwerkingtreding van mijn
voorstel zal afhangen van de totstandkoming van een evenwichtig pakket
maatregelen gericht op duurzame gewasbescherming.
De minister van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij,
dr. C.P. Veerman
---