11 nov 2002
Nummer 142 11 november 2002
Kostbare Nederlandse verzamelingen van tekeningen raakten verspreid
Uitsluitend Nederlands
Geen merkjes
Geveild
Curriculum vitae
Noot voor de pers
De Nederlandse Republiek was in de achttiende eeuw een paradijs
voor liefhebbers van tekeningen. Er waren minstens 450 belangrijke
tekeningenverzamelingen. Ons land deed niet onder voor bijvoorbeeld
Frankrijk en Engeland, die traditioneel gelden als landen met de
meeste verzamelaars van tekeningen. Maar anders dan daar hebben de
Nederlanders hun collecties laten veilen, waardoor de tekeningen
over de hele wereld verspreid raakten. Dit concludeert Michiel
Plomp na onderzoek van een groot aantal veilingcatalogi uit de
achttiende eeuw. Plomp promoveert op 21 november 2002 aan de
Rijksuniversiteit Groningen.
In zijn proefschrift brengt de promovendus de geschiedenis van het
verzamelen van tekeningen in de Republiek in de achttiende eeuw op
systematische wijze in kaart. Niet eerder heeft iemand een
dergelijke omvangrijke klus geklaard - het beschrijven van een eeuw
lang verzamelen in een heel land. Er waren honderden verzamelaars
en de handel in tekeningen was in geen enkel ander Europees land zo
levendig. Naast kunstenaars en handelaars, die kleine, veelal
weinig samenhangende collecties aanlegden, waren er in alle
Nederlandse steden liefhebbers die tekeningen bijeenbrachten. Hun
collecties telden al snel 700 tot 1000 tekeningen, met uitschieters
van 7.000 en 15.000 stuks.
Uitsluitend Nederlands
Opvallend is dat de Nederlanders in de achttiende eeuw bijna geen
belangstelling toonden voor buitenlandse kunst. Terwijl er in deze
periode wél talloze (handels)contacten waren met Italië, Frankrijk
en Duitsland. Aanvankelijk is er nog een zekere interesse voor
Italiaanse kunst. Maar na 1740 richtten de liefhebbers zich bijna
uitsluitend op de Nederlandse tekenkunst. Deze keuze heeft te maken
met de tanende invloed van het classicisme, het opkomende
patriottisme en de daarmee samenhangende nostalgische bewondering
voor de kunst van de Gouden Eeuw. Men had vooral belangstelling
voor de 'karakteristiek' Nederlandse zeventiende-eeuwse kunst.
Hierdoor ontstond een hardnekkig foutief beeld van de Nederlandse
kunst als alleen een kunst van landschap, genre, stilleven en
portret.
Geen merkjes
Tot nu toe is er weinig aandacht besteed aan de
tekeningenverzamelingen in Nederland. Ze zijn bijna vergeten, mede
omdat verzamelaars hun tekeningen zelden voorzagen van een eigen
stempel of een andersoortige merktekens. 'Italiaanse, Engelse en
Franse verzamelaars hadden veelal wel hun eigen merkjes. Deze
herinneren er nu nog steeds aan hoe belangrijk de verzamelingen
waren,' aldus Plomp. 'Het is een kwestie van gebrekkige public
relations. De alom bekendste drie Nederlandse verzamelaars zijn
niet voor niets de drie met een makkelijk herkenbaar merk: Nicolaes
Flinck, Jan Pietersz. Zomer en Cornelis Ploos van Amstel. Hadden
echter bijvoorbeeld Samuel van Huls, Dirk Versteegh en Jacob de Vos
met hun duizenden bladen tellende collecties zulke
herkenningspunten gehad, dan zou de geschiedenis van het verzamelen
er wel eens heel anders uitgezien kunnen hebben.'
Geveild
De relatieve onbekendheid met de rijke Nederlandse traditie in het
verzamelen van tekeningen heeft nog een belangrijkere reden, zegt
Plomp. 'Er zijn hier nagenoeg geen oude tekeningenverzamelingen
intact overgebleven. In de ons omringende landen zijn bijna alle
grote prentenkabinetten voortgekomen uit oude vorstelijke
collecties. In de loop der eeuwen zijn daar bovendien vaak complete
privé-verzamelingen aan toegevoegd, door vererving, acquisitie of
machtsverschuivingen. Hoe anders ging dat in de Noordelijke
Nederlanden. Hier werd de verzameling meestal na de dood van de
verzamelaar geveild, om de erfenis te kunnen opdelen. Als gevolg
hiervan zijn er nog maar twee collecties uit de achttiende en
vroege negentiende eeuw over, en dan nog maar gedeeltelijk: van
Pieter Teyler van der Hulst (1702-1778) en Frans J.O. Boijmans
(1767-1847).'
Curriculum vitae
Michiel Plomp (Middelburg, 1958) voltooide in 1983 in Utrecht zijn
studie kunstgeschiedenis. Vervolgens kreeg hij een baan in Genua en
Florence, waar hij in dienst van het Nederlands Universitair
Instituut Nederlandse schilderijen inventariseerde in Italië. In
Bassano del Grappa organiseerde hij een tentoonstelling van
zestiende-eeuwse Nederlandse prenten: Hendrick Goltzius en
leerlingen. Vervolgens kwam hij in Haarlem terecht, in het Teylers
Museum, waar hij zes jaar werkte. Hij schreef verschillende
tentoonstellingcatalogi en was gastconservator in Den Haag
(Mauritshuis), Delft (Prinsenhof), Utrecht (Centraal Museum) en
Amsterdam (Rembrandthuis). Sinds 1999 is hij conservator in het
Metropolitan Museum of Art, New York. De titel van zijn
proefschrift luidt: 'Een voortreffelyke liefhebberye.' Het
verzamelen van tekeningen door voorname liefhebbers in de Republiek
en later het Koninkrijk der Nederlanden, 1732-1833. Promotor:
Prof.dr. H.Th. van Veen.
Noot voor de pers