RUTGERS NISSO GROEP
Kwaliteit hulp na seksueel geweld soms bedroevend
Ondanks overheidsmaatregelen blijft kwaliteit van hulpverlening aan
slachtoffers van seksueel geweld voor verbetering vatbaar.
Zo blijkt uit een landelijk onderzoek van de Rutgers Nisso Groep naar
omvang, aard en kwaliteit van de hulpverlening aan slachtoffers van
seksueel geweld, uitgevoerd in opdracht van ZonMW. Dit onderzoek is
gehouden onder instellingsmanagers, cliënten en hulpverleners in de
eerste- en tweedelijns GGZ. Het is een vervolg op een eerdere
evaluatie van het stimuleringsbeleid van de overheid.
De Rutgers Nisso Groep presenteert de onderzoeksresultaten op
donderdag 28 november tijdens een studiedag in Utrecht, welke wordt
georganiseerd door Transact, het Landelijk Expertisecentrum Seksueel
Geweld en Seksespecifieke Hulpverlening.
In absolute aantallen ging het in 1999 naar schatting om tussen
137.000 en 217.000 personen. Hierbij zijn nog niet meegeteld die
cliënten die bij vrijgevestigde hulpverleners in behandeling zijn,
waar ook ca. 30% van de cliënten seksueel geweldsslachtoffer is.
Terwijl voor de intramurale GGZ al eerder was aangetoond dat zij een
groot deel van de cliëntenpopulatie vormden, blijkt dat nu eveneens
voor de ambulante hulpverlening het geval te zijn.
In werkelijkheid is deze groep vermoedelijk nog groter, omdat blijkt
dat 40% van de cliënten die eerder in behandeling zijn geweest toen
niet over het seksueel geweld heeft gesproken.
Driekwart van de cliënten met seksueel geweldservaringen wordt in de
grote regionale GGZ-instellingen behandeld. In de statistieken worden
zij echter onvoldoende teruggevonden omdat de problematiek niet
geregistreerd wordt. In de eerstelijns instellingen gebeurt dit over
het algemeen wel
Tweederde van de 2e lijns GGZ-instellingen biedt specifieke
hulpverlening gericht op slachtoffers van seksueel geweld. Ongeveer de
helft van de hulpverleners daarbinnen beschikt over specifieke
deskundigheid die nodig is om met deze mensen te kunnen werken. Van de
onderzochte PAAZ- afdelingen biedt maar een kwart specialistische
hulpverlening voor seksueel geweldslachtoffers en slechts 17% van de
hulpverleners blijkt deskundig op dit terrein.
De aandacht voor specifieke groepen slachtoffers van seksueel geweld,
zoals mannen, allochtone vrouwen, en verstandelijk gehandicapten,
blijkt overal bedroevend: in nog geen 8% van de instellingen is er een
beleid voor deze drie groepen. In vergelijking met 1996 is de
situatie voor hen drastisch achteruitgegaan. Het stimuleringsbeleid
van de overheid, dat met name ook gericht was op het ontwikkelen van
aanbod voor deze specifieke groepen seksueel geweldslachtoffers, heeft
op dit punt onvoldoende vruchten afgeworpen.
Slachtoffers van seksueel geweld hebben vaak last van zeer ernstige en
moeilijk behandelbare psychische problemen, zoals een posttraumatische
stressstoornis (PTSS) of dissociatieve klachten. De behandelingen die
de hulpverleners bieden zijn vooral in de 2e lijn vaak langdurig maar
leiden niet altijd tot een vermindering van klachten: een kwart van de
ondervraagde cliënten zegt dat de behandeling helemaal niet heeft
bijgedragen aan de verbetering van hun psychisch functioneren. Het
meest tevreden zijn slachtoffers die in de eerste lijn behandeld zijn.
Ruim de helft van de bevraagde cliënten heeft na de behandeling nog
last van ernstige PTSS-klachten . Ruim veertig procent meldde
dissociatieve klachten na afloop van de behandeling..
De effectiviteit van een behandeling blijkt voornamelijk af te hangen
van de kwaliteit van de relatie tussen hulpverlener en cliënt en een
rustig behandelverloop. Zowel de tevredenheid van cliënten als het
klachtenniveau na afloop van de behandeling hangt het sterkst samen
met deze twee factoren. Daarnaast blijken aandacht voor patronen in
man-vrouw-relaties en het ingaan op traumaverwante emoties, zoals
schaamte en schuldgevoelens, behulpzaam bij het verlagen van de
klachten. Het soort behandeling dat men krijgt heeft hier nauwelijks
invloed op.
Het openleggen van het trauma door in te gaan op herinneringen hangt
wel samen met een grotere tevredenheid bij de cliënt. Echter, enkel in
eerstelijns behandelingen zien we ook een lager klachtenniveau bij
cliënten die tijdens de behandeling veel met hun herinneringen zijn
bezig geweest. Cliënten van intramurale instellingen met wie
tijdens de behandeling meer over de herinneringen aan het seksuele
geweld is gepraat, hebben na afloop daarvan meer klachten
dan slachtoffers bij wie dit minder is gebeurd. Toch zijn ook deze
cliënten subjectief meer tevreden over de behandelresultaten als de
herinneringen explicieter aan de orde zijn geweest. Het zoeken is dus
naar de juiste manier om cliënten hierin tegemoet te komen.
Eerste- en tweedelijns hulpverleners die meer tevreden zijn met de
mogelijkheden tot deskundigheidsbevordering en met het beleid ter
preventie van psychische overbelasting, zeggen betere
behandelresultaten te behalen. Algemene aandacht voor de thematiek en
beleidsmatige ondersteuning van hulpverleners kan hieraan bijdragen.
Daartoe is het dan wel noodzakelijk dat op beleidsniveau erkend wordt
dat de hulpverlening aan s slachtoffers van seksueel geweld een
substantieel onderdeel is van de totale behandelcapaciteit in de
GGZ.
Contactpersonen:
Voor vragen over de inhoud van het onderzoek:
Rutgers Nisso Groep
Tel.: 030- 231 34 31
Vragen naar: mevr. Mechtild Höing of mevr. Ine Vanwesenbeeck
Voor vragen over organisatie van de studiedag:
Transact
Tel.: 030-2326500
Vragen naar: mevr. Angelique Ende (Buro Scholing)
www.transact.nl
Gelegenheid tot vragenstellen aan de onderzoekers door de pers op het
congres donderdag 28 november van 1300 tot 1330 uur. Locatie Beatrix
gebouw, Jaarbeurs Utrecht.
26 nov 02 17:50