Persbericht
Bijwerkingen vaccinaties Rijksvaccinatieprogramma 1997 - 2001
In de afgelopen vijf jaar hebben in Nederland meer dan tien miljoen
vaccinaties naar schatting twee miljoen kinderen beschermd tegen
ernstige kinderziekten, zoals kinderverlamming en mazelen. Het
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) registreert de
meldingen van mogelijke bijwerkingen, en beoordeelt of er een verband
is met de vaccinatie. Op zijn beurt controleert de Gezondheidsraad
weer de registratie en beoordeling van het RIVM. In het advies dat
vandaag wordt aangeboden aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport doet de Gezondheidsraad verslag van deze toetsing over
periode van 1997 tot en met 2001. De conclusie is dat er in die tijd
geen grote verschuivingen zijn opgetreden in de aard en ernst van de
gemelde bijwerkingen, en dat de baten van het Rijksvaccinatieprogramma
groot zijn.
In totaal werden 142 meldingen van eventuele bijwerkingen door de
Gezondheidsraad opnieuw beoordeeld. Honderdvijftien meldingen
betroffen ziekteverschijnselen en bij 27 meldingen ging het om
sterfgevallen.
In 90 van de 142 meldingen, waaronder 26 sterfgevallen, beoordeelt de
Gezondheidsraad het verband tussen vaccinatie en verschijnselen als
onwaarschijnlijk of niet bestaand, of beschikte de raad over
onvoldoende gegevens om tot een oordeel te komen.
In 52 meldingen is het voorstelbaar dat er een verband bestaat tussen
de vaccinaties en het ontstaan van meer of minder ernstige
ziekteverschijnselen. Eén van deze meldingen betreft een sterfgeval
van een kind met een ernstige aangeboren aandoening. De raad acht het
mogelijk dat bij dit kind niet de vaccinatie zelf, maar wel de
eventuele gevolgen daarvan, bijvoorbeeld koorts, hebben bijgedragen
aan het overlijden. Bij vier kinderen leidden de ziekteverschijnselen
tot ernstige neurologische restverschijnselen. Bij de overige
meldingen zijn geen aanwijzingen voor ernstige restverschijnselen
gevonden.
De raad realiseert zich dat deze gebeurtenissen tragisch en voor de
betrokkenen soms zeer ingrijpend en belastend zijn. De raad benadrukt
echter dat de baten van het Rijksvaccinatieprogramma groot zijn, omdat
op grote schaal ernstige ziekten en complicaties voorkomen worden.
Negen van de 27 sterfgevallen konden niet goed beoordeeld worden, omdat onvoldoende gegevens beschikbaar waren. De Gezondheidsraad benadrukt dan ook het belang van uitgebreid postmortaal onderzoek. De gegevens die wel beschikbaar waren wijzen overigens niet op een verband tussen het overlijden en voorafgaande vaccinatie.
Een aantal meldingen betreft kinderen met een ernstige aangeboren afwijking. Voor kinderen met dergelijke ernstige gezondheidsproblemen geldt dat vaccinatie zeker zinvol kan zijn, maar dat de risico's zorgvuldig gewogen moeten worden. Ook is adequate bewaking gewenst.
De Gezondheidsraad toetst niet alleen de geregistreerde meldingen,
maar beoordeelt ook de algehele kwaliteit van de monitoring van
bijwerkingen door het RIVM. Die is voldoende. De raad heeft alle
relevante meldingen van het RIVM ontvangen. Het systeem dat het RIVM
hanteert is echter kwetsbaar door het ontbreken van een adequaat
geautomatiseerd systeem voor gegevensverwerking en door
personeelswisselingen. De raad dringt er daarom sterk op aan dat de al
ingezette verbeteringen worden voortgezet.
Het advies is opgesteld door een commissie bestaande uit:
· dr ACB Peters, hoogleraar kinderneurologie; Universitair Medisch
Centrum, Utrecht, voorzitter · dr SG van Duinen, neuropatholoog; Leids
Universitair Medisch Centrum · dr EJP Lommen, kinderarts; Waalre · dr
RHB Meyboom, arts; Stichting Landelijke Registratie Evaluatie
Bijwerkingen, Den Bosch, the Uppsala monitoring centre, Uppsala,
Zweden · dr HJ Neijens, hoogleraar kindergeneeskunde; Erasmus MC,
Sophia Kinderziekenhuis, Rotterdam, vice-voorzitter · dr HC Rümke,
directeur klinisch onderzoek Vaxinostics, Vaccin Centrum van de
Erasmus Universiteit Rotterdam, adviseur tot 1 september 2000, lid
vanaf 1 april 2002 · dr GBA Stoelinga, emeritus hoogleraar
kindergeneeskunde; Katholieke Universiteit Nijmegen · dr HP Verbrugge,
jeugdarts; Santpoort · drs PE Vermeer-de Bondt, jeugdarts;
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven, adviseur ·
dr PME Wertheim-van Dillen, klinisch-viroloog; Academisch Medisch
Centrum, Amsterdam · dr K Groeneveld, Gezondheidsraad, Den Haag,
secretaris
Nadere inhoudelijke inlichtingen verstrekt dr K Groeneveld, tel. (070)
340 5688, e-mail k.groeneveld@gr.nl.
28 november 2002