Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Postbus 90801 Tweede Kamer der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA DEN HAAG Telefax (070) 333 40 33

Uw brief Ons kenmerk SV/A&L/02/88582

Onderwerp Datum beleidsmatige verkenning eigenrisicodragen 28 november 2002 kleine bedrijven per 1-1-2004 / 1-7-2003
In het Algemeen Overleg met de Vaste Commissie SZW van uw Kamer op 29 oktober jl. heb ik toegezegd een brief te zenden over beleidsmatige aspecten inzake het eenmalig openstellen van de mogelijkheid tot eigenrisicodragen voor kleine bedrijven per 1-1-2004, dan wel per 1-7-2003. Hierbij doe ik u de zojuist bedoelde brief toekomen. Het kabinet heeft ­ ook in het AO en in de naar aanleiding daarvan op 7 november jl. aan uw Kamer gezonden brief ­ aangegeven dat eigenrisicodragen en premiedifferentiatie gerelateerd zijn. In de ogen van het kabinet geldt als belangrijkste voorwaarde voor de openstelling van de mogelijkheid tot eigenrisicodragen dat sprake is van een situatie waarin premiedifferentiatie geldt. Een dergelijke situatie doet zich op 1-7-2003 niet voor. Anders ligt dat op 1-1-2004, ervan uitgaande dat ­ in lijn met het strategisch akkoord - per die datum premiedifferentiatie op het niveau van branches wordt geintroduceerd. Gelijktijdig met die introductie zou kleine bedrijven ­ eenmalig ­ de mogelijkheid van eigenrisicodragen geboden kunnen worden. Dit kan door deze mogelijkheid mee te nemen in het voor die introductie noodzakelijke wetgevingstraject. Door het eenmalig openstellen van de mogelijkheid tot eigenrisicodragen per 1-1-2004 kunnen kleine bedrijven op dat moment de afweging te maken welke vorm van premiedifferentiatie (branchegewijze premiedifferentiatie in de publieke WAO, dan wel eigenrisicodragen) het beste bijdraagt aan beheersing van het WAO-volume, in het eigen (financiële) belang van de kleine bedrijven. Openstelling per 1-7-2003 zou deze keuze feitelijk beperken tot een financiële vergelijking van het op dat moment door kleine bedrijven verschuldigde rekenpercentage en de lasten als eigenrisicodrager.
Eenmalige openstelling per 1-1-2004 leidt in de ogen van het kabinet niet tot een vliegwiel- effect, omdat geen zichzelf versterkend proces van telkens weer uittredende bedrijven op gang kan komen. Omdat structurele openstelling van de mogelijkheid tot eigenrisicodragen er wel toe zou leiden dat op sectorniveau een reëel gevaar zou ontstaan op het vliegwiel- effect, acht het kabinet dat geen haalbare optie.



2

Een relevante vraag bij de afweging is in hoeverre een eenmalige mogelijkheid tot eigenrisicodragen per 1-1-2004 afbreuk zou plegen aan de met premiedifferentiatie op brancheniveau beoogde solidariteit binnen de branche. Het antwoord op deze vraag is afhankelijk van een aantal factoren. Het effect van extra uittreding door laagrisicobedrijven op de branchepremie voor de achterblijvende bedrijven is afhankelijk van de omvang van de sector, de omvang van de uittredende en de achterblijvende bedrijven, de wijze waarop de branchegewijze premiedifferentiatie wordt vormgegeven (meer in het bijzonder de mate waarin branches hun eigen lasten betalen) en het WAO-risico van de betreffende sector. Het is niet zo dat de solidariteit binnen de branche per definitie onder grote druk komt te staan onder invloed van de extra mogelijkheid tot eigenrisicodragen per 1-1-2004. Wel is het zo dat uittreding van laagrisicobedrijven voor de achterblijvende bedrijven in een branche een hogere branchepremie zal betekenen. Dat is echter verdedigbaar, omdat de achterblijvers hoogrisicobedrijven zullen zijn.
Afrondend stelt het kabinet dat als datum waarop eenmalig de mogelijkheid tot eigenrisicodragen wordt geboden voor kleine bedrijven 1-1-2004 de voorkeur verdient boven 1-7-2003. Het kabinet is voornemens om ­ bij de introductie van branchegewijze premiedifferentiatie voor kleine bedrijven per 1-1-2004 ­ deze bedrijven per diezelfde datum de mogelijkheid te geven om eigenrisicodrager te kunnen worden. Hoogachtend,
de Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus)