STICHTING JEUGDZORG ROTTERDAM

Visie Jeugdzorg Rotterdam

Onze visie op de feiten

REACTIE VAN DE STICHTING JEUGDZORG ROTTERDAM / ZUID-HOLLAND ZUID OP

HET RAPPORT VAN DE INSPECTIE
OVER DE UITVOERING VAN DE
ONDERTOEZICHTSTELLING IN DE ZAAK R.R.

De volgende reactie is op 22 november 2002 door de directeur van de Stichting Jeugdzorg Rotterdam aan de Inspectie gezonden.


- Rapport miskent dagelijkse praktijk
Het rapport wekt de indruk dat het tot stand gekomen is zonder kennis van zaken van de dagelijkse praktijk van jeugdzorg en de jeugdbescherming in het bijzonder en zonder echt onderzoek. Zo is beleid, zoals door ons genoemd, niet statisch, maar gaan we daar anticiperend en participerend mee om. Als u bijvoorbeeld stelt in uw rapportage dat de gezinsvoogdij-instelling het meisje in de familie plaatst omdat het niet mogelijk lijkt om gebruik te maken van reguliere voorzieningen, dan heeft dat juist te maken met anticiperend en participerend beleid. En niet, zoals volgens uw redenatie, het was de bedoeling om het meisje in een neutraal gezin te plaatsen en wat er ook gebeurt (bijvoorbeeld onderduiken van vader, commentaar in de media van 'deskundigen'), dat moet dan ook gevolgd worden. Neen, onze dagelijkse praktijk is vele malen complexer en weerbarstiger dan u suggereert. De relevante vraag die vervolgens gesteld moet worden, is of de gegeven toelichting c.q. de legitimatie van ons handelen toereikend is voor de aanpassing.


- Inspectie laat oordelen van rechters ten onrechte buiten beschouwing

De juridische context die zo verweven is met de uitvoering van de maatregel voor kinderbescherming is in het geheel niet in het onderzoek betrokken. Bij de beoordeling van mijn instelling heeft de inspectie geheel buiten beschouwing gelaten onze legitimatie met betrekking tot het te voeren of gevoerde beleid, dat onder andere tot uitdrukking is gekomen in de verzoekschriften met toelichtingen en pleitnotities bij de diverse procedures, inclusief appèlzaken aan de rechtbank of gerechtshof. Deze verzoekschriften vormen als het ware het geraamte van de zaak. Bij elke belangrijke wijziging of verandering is toestemming van de rechter nodig en kunnen de belanghebbenden hun visie bij de rechter voor het voetlicht brengen. Naast de zorgvuldigheid beoordeelt de rechter uiteraard of het voorgestelde beleid noodzakelijk is en in verhouding staat tot de genoemde risico's of bedreigingen voor de jeugdige, waarbij ook de belangen en opvattingen van de ouders meegewogen worden.

Noch de rechtbank te Dordrecht, noch het gerechtshof te Den Haag hebben de werkwijze van de Stichting Jeugdzorg als onzorgvuldig beoordeeld.

Dit in weerwil van het feit dat de advocaten van zowel de vader als de moeder ter zitting telkenmale het beleid en de werkwijze van mijn instelling kritisch aan de kaak hebben gesteld zodat de rechter daarover ook steeds diende te beslissen. Dit is zeker ook terug te vinden in het dossier, alwaar naast onze eigen processtukken ook de zeer uitgebreide en goed onderbouwde uitspraken (mede gebaseerd op onze stukken) van de rechtbank en het gerechtshof te vinden zijn. Hierbij is tevens vermeldenswaard dat het bijna steeds meervoudige kamers waren, bij zowel de rechtbank als het gerechtshof. Dit is zeker niet gebruikelijk bij de rechtbank waar meestal één kinderrechter de zittingen doet.


- Rapport van Inspectie is onevenwichtig
Er is door de inspectie niet op een evenwichtige wijze gekeken naar de belangen van alle betrokkenen bij dit onderzoek. Zo is de excessieve media-aandacht slechts beperkt meegenomen in de beoordeling van onze werkwijze. Ditzelfde geldt voor de betrokkenheid van belangenorganisaties en de nogal nadrukkelijke bemoeienis die met name prof. dr. Kohnstamm zich heeft gepermitteerd, daarbij gesteund door enige welbekende criticasters van de jeugdbescherming in het algemeen. Zo heeft Kohnstamm op enig moment de verantwoording op zich genomen voor het publiceren van beeld en videomateriaal van het meisje en deed hij uitgebreid kond van zijn opvattingen, dat de vader de beste opvoeder voor het meisje zou zijn. Hij deed deze uitspraken voornamelijk op basis van zijn gesprekken met de vader. Ook is op geen enkele manier melding gemaakt van de omstandigheden die hierdoor voor de medewerkers van mijn stichting ontstonden. Hetzelfde geldt voor de daarbij behorende bedreigingen en de dreigende bezetting door niet georganiseerde dwaze vaders. Naar mijn opvatting hebben deze omstandigheden een buitengemeen grote impact gehad en is de onzekerheid, die hierdoor bij mijn medewerkers is ontstaan, niet erkend.

Het continue ter discussie stellen van het handelen van een instelling en een aantal medewerkers in het bijzonder is schadelijk en brengt het functioneren van ons soort organisaties in het geding.

Bovendien is er ook geen aandacht geweest voor het effect van al deze zaken op alle andere cliënten van mijn instelling. Ook uw inspectie is bekend met een schrijven mijnerzijds aan het ministerie van Justitie waarin ik uitgebreid melding maak van al deze problemen.

Er is in het rapport vooral melding gemaakt van al hetgeen niet goed is gegaan, zonder dat is getracht om een overall-oordeel te geven over
- in het geval van mijn instelling - de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Daarbij zou zeker meer evenwicht zijn ontstaan, vooral als de legitimatie van ons handelen daarmee onderdeel van dit rapport was geworden. Bovendien ontbreekt in de gehele notitie eigenlijk een gestructureerde en ordentelijke opsomming van de feitelijke gebeurtenissen, waarmee ook de sequentie van een en ander adequaat voor het voetlicht komt.

De kritiek dat mijn instelling geen zicht heeft gehouden op de ontwikkeling van het meisje en dat de doelstelling van de maatregel niet is gerealiseerd, ergo dat in de ogen van de inspectie haar situatie verslechterd lijkt, valt niet te begrijpen na de door ons gegeven mondelinge toelichtingen, die deels terug te vinden zijn in onze eigen rapportages, maar zelfs ook terug te vinden zijn in de uitspraken van de gerechtelijke instanties.

Buitendien is het zeer de vraag of de inspectie in staat is om te beoordelen of de situatie van het meisje is verslechterd en of de door de inspectie genoemde criteria daarvoor maatgevend kunnen zijn.

Naast de extreme hoeveelheid procedures, de voortdurende bemoeienis van de media en de overigens zeer claimende houding van de vader, werden we geconfronteerd met veel gebeurtenissen, zodat de verslaglegging wellicht niet op alle punten even adequaat is geweest, zoals de tijdigheid van de hulpverleningsplannen.

Het is echter niet opportuun om dit specifiek in deze casus aan te rekenen, gezien de hiervoor genoemde omstandigheden, maar ook gezien het feit dat uit alle brede onderzoeken blijkt dat het tijdig gereed hebben van hulpverleningsplannen in de gehele jeugdzorg een punt van zorg en aandacht is.

Bovendien zou het ook nuttig zijn als uw inspectie zich in relatie tot alle rapportageverplichtingen en procedurele eisen ook eens uit zou spreken over waar zij nu onnodige bureaucratie terug gebracht willen zien, in plaats van vooral veel nadruk leggen op een strikte hantering van de regelgeving.


- Inspectie negeert tekort aan (therapeutische) pleeggezinnen
Er is geen erkenning van de inspectie in haar rapportage dat er een groot tekort is aan pleeggezinnen en dat dit tekort nog groter is in het geval van therapeutische pleeggezinnen. Dat dit de mogelijkheden tot het realiseren van een plaatsing in een therapeutisch pleeggezin ernstig heeft bemoeilijkt, behoort toch minimaal als context gesteld te worden. Nu lijkt het alsof dit gegeven in de onderhavige casus geen rol heeft gespeeld.


- Vader vindt zijn getraumatiseerde kind 'normaal'
De inspectie heeft in haar mondelinge toelichting aangegeven dat men zo verbaasd is, dat de ervaren werkelijkheden van alle betrokkenen zo ver uit elkaar liggen. Het gedwongen kader impliceert meestal al verschillende werkelijkheden en dat is in deze casus niet anders. Natuurlijk besteden wij in de uitvoering van ons werk veel aandacht aan die verschillende werkelijkheden door te trachten overeenstemming te bereiken over wat er nodig is voor de jeugdige, opdat de bedreiging (aanleiding tot de maatregel) opgeheven kan worden. Van meet af aan heeft in deze casus de vader bijvoorbeeld te kennen gegeven, dat hij vindt dat zijn dochter in zijn ogen normaal gedrag vertoont. Uit onderzoek blijkt dat het meisje ernstig getraumatiseerd is en vader vindt haar een normaal kind. Dan zijn gesprekken over wat er moet gebeuren niet eenvoudig. Anders gezegd: het kost heel veel om het gesprek gaande te houden. Dan liggen beleefde werkelijkheden inderdaad ver uit elkaar en dat is dan niet verbazingwekkend in mijn ogen.

Een andere opmerking die ik in dit kader wil maken is, dat wij als opvatting huldigen dat professionaliteit ook blijkt uit collegiale toetsing en consult, waarvoor we collega's danwel materiedeskundigen van buiten onze organisatie benaderen.

Uw kwalificatie van informeel overleg doet hier geen recht aan.


- Inspectie moet onafhankelijk en objectief zijn
Tot slot wil ik nog terugkomen op een thema waar ik mee begon, namelijk mijn opvatting dat de inspectie onafhankelijk en objectief behoort te zijn. In de mondelinge toelichting door de inspectie is de voorbereiding op de persconferentie aan de orde geweest, waarbij werd gemeld dat het toch zo goed zou zijn als we onze opvattingen gezamenlijk zó zouden kunnen bundelen, dat de politiek er daadwerkelijk interesse in zou krijgen om zaken op te pakken. Uiteraard heb ik toen onmiddellijk laten weten dat ik dat streven als zodanig niet verkeerd vind, maar dat ik er geen behoefte aan heb om dat over de rug van mijn instelling te laten plaatsvinden.

Anders gezegd: ik wens niet dat deze casus gebruikt (of is het dan misbruikt) wordt om politieke aandacht te genereren.

Als de inspectie de politieke belangstelling wil genereren legt ze haar onafhankelijkheid en objectiviteit naar mijn idee in de waagschaal.


- De uitvoering van de maatregel

Graag wil ik starten met een opsomming van alle juridische procedures die in deze casus gevoerd zijn, waarbij door ons steeds verweer is gevoerd.

Ik wil hier ook vermelden, dat alle procedures die tegen ons beleid zijn aangespannen, inclusief de kort gedingen en de appèlzaken bij het Gerechtshof, niet geleid hebben tot enige wijziging van het door ons gevoerde beleid.

Met andere woorden: zowel de Rechtbank als het Gerechtshof hebben steeds ons handelen als zorgvuldig beoordeeld.

Het is juist de taak van de rechter om te beoordelen of de gewenste beslissing (ingeval de gezinsvoogdij-instelling danwel de Raad voor de Kinderbescherming daarom verzoekt), danwel de bestreden beslissing (ingeval een van de belanghebbenden een beslissing of machtiging bestrijdt) noodzakelijk is en in verhouding staat tot de genoemde risico's of bedreigingen voor de jeugdige, waarbij ook de belangen en opvattingen van de ouders meegewogen worden.

Uit de beschikbare procesverbalen van deze zittingen wordt ook duidelijk dat de advocaten van zowel de vader als de moeder ter zitting telkenmale het beleid van mijn instelling kritisch aan de kaak hebben gesteld, zodat de rechter ook daarover diende te beslissen. Bovendien waren het steeds meervoudige kamers die over deze zaken hebben beslist, dit is zeker niet gebruikelijk bij de rechtbank, waar meestal 1 kinderrechter de zittingen doet.


- Overzicht van de gevoerde procedures:

1. Verzoek voorlopige ondertoezichtstelling 19 december 2001 (Officier van Justitie Zutphen).

2. Verzoek machtiging tot spoeduithuisplaatsing 19 december 2001 in een voorziening voor pleegzorg (Officier van Justitie Zutphen).
3. Verzoek machtiging spoeduithuisplaatsing 19 december 2001 bij haar niet met het gezag belaste vader (Officier van Justitie Zutphen).

4. Ouderverhoor naar aanleiding van de voorlopige ondertoezichtstelling en de spoedmachtigingen 2 januari 2002.
5. Hoger beroep beëindiging uithuisplaatsing alsmede beëindiging ondertoezichtstelling 3 februari 2002 (de vader)
6. Verzoek beëindiging uithuisplaatsing en voorlopige ondertoezichtstelling 5 februari 2002 (de vader).
7. Verzoek ondertoezichtstelling 22 februari 2002 (Raad voor de Kinderbescherming Dordrecht).

8. Verzoek machtiging tot uithuisplaatsing 22 februari 2002 (Raad voor de Kinderbescherming Dordrecht).

9. Hoger beroep uithuisplaatsing, datum onbekend, behandeld door het Gerechtshof op 20 maart 2002 (de vader).

10. Spoedappèl tegen uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling 26 april 2002 (de vader).

11. Kort geding uithuisplaatsing 1 mei 2002 (de vader).
12. Hoger beroep uithuisplaatsing 1 mei 2002 (de vader).
13. Verzoekschrift machtiging uithuisplaatsing 3 mei 2002 (Stichting Jeugdbescherming Dordrecht).

14. Spoedappèl tegen beschikking uithuisplaatsing 11 juni 2002 (de vader).

15. Verzoek machtiging uithuisplaatsing in een AWBZ-voorziening 26 juni 2002 (Stichting Jeugdbescherming Dordrecht).
16. Kort geding verbod behandeling RMPI 28 juni 2002 (de vader).
17. Verzoek wijziging verblijfplaats minderjarige 3 juli 2002 (de moeder).

18. Verzoek vervangende toestemming medische behandeling 3 juli 2002 (Stichting Jeugdbescherming Dordrecht).

19. Beroep tegen de beschikking gezinsvoogdij-instelling alsmede een verzoek tot wijziging van de verblijfplaats 4 juli 2002 (de moeder)

20. Hoger beroep uithuisplaatsing, datum onbekend, behandeld door het Gerechtshof op 14 augustus 2002 (de vader).
21. Verzoek tot wijziging van het gezag en de omgang, oktober 2002 (de vader).

Het zij nogmaals gesteld, in geen van de hierboven genoemde procedures is de door ons gevraagde beslissing geweigerd of is het beroep of appèl van de vader of de moeder gegrond verklaard.


- De feiten op een rijtje:


1. Het meisje is geboren buiten het huwelijk van de ouders. Zij is het jongere zusje van Rowena.


2. Het meisje is geboren voor het huwelijk van de ouders. Het meisje is door vader erkend en door het huwelijk gewettigd. Na echtscheiding is de moeder met het ouderlijk gezag belast. Er werd geen omgangsregeling vastgelegd, de vader zag de kinderen met grote regelmaat.


3. In april 2001 is de moeder gaan samenwonen met haar nieuwe vriend. Hierdoor nam het contact tussen vader en de kinderen af. In augustus 2001 is Rowena om het leven gebracht.


4. In verband met verdenking tegen de moeder en haar huidige partner met betrekking tot de dood van Rowena, zijn de moeder en haar partner sinds december 2001 gedetineerd, aanvankelijk in Spanje.


5. Omdat de moeder door detentie niet in staat was het ouderlijk gezag uit te oefenen, is het meisje op verzoek van de Officier van Justitie te Zutphen op 19 december 2001 door de kinderrechter te Dordrecht op diezelfde datum voorlopig onder toezicht gesteld. Tevens zijn twee spoedmachtigingen uithuisplaatsing verleend, beide voor de duur van 3 maanden. Het meisje is eerst bij haar vader geplaatst en op 11 januari 2002 in het netwerkpleeggezin van haar tante vaderszijde.


6. Bij beschikking van 13 maart 2002 is het meisje voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld. De Stichting is daarbij tot gezinsvoogdij-instelling benoemd. Tevens is er een machtiging uithuisplaatsing verleend tot uithuisplaatsing van het meisje in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van een jaar, te beginnen in het gezin van voornoemde tante, gevolgd door plaatsing in een therapeutisch pleeggezin.


7. Bij beschikking van 8 mei 2002 is een machtiging verleend tot spoeduithuisplaatsing van het meisje in een voorziening voor pleegzorg zijnde een crisispleeggezin (uit het netwerk van tante vaderszijde) met ingang van 8 mei 2002 voor de duur van 3 maanden. Het meisje is in een crisispleeggezin geplaatst.


8. Bij verzoekschrift van 24 juni 2002 heeft de stichting verzocht om verlening van een machtiging uithuisplaatsing van het meisje binnen een specifieke voorziening voor AWBZ voor de duur van de ondertoezichtstelling. Op 2 juli 2002 is dit verzoek ter terechtzitting met gesloten deuren door de meervoudige kamer behandeld. In verband met het horen van deskundigen van het RMPI (zijnde de specifieke AWBZ-voorziening voor kinder- en jeugdpsychiatrie) is de behandeling van voornoemd verzoekschrift aangehouden tot 4 juli 2002.


9. Vanaf 2 juli 2002 heeft het meisje feitelijk bij grootouders moederszijde gelogeerd, omdat tijdens de behandeling van het verzoekschrift op 2 juli 2002 bleek dat het verblijf in het crisispleeggezin niet langer kon voortduren.


10. Op 10 juli 2002 verleent de rechtbank Dordrecht machtiging uithuisplaatsing in een AWBZ-voorziening voor het meisje voor de duur van de ondertoezichtstelling.


11. Op 19 juli 2002 is het RMPI verzocht om nogmaals te bezien in hoeverre dagbehandeling danwel poliklinische behandeling tot de mogelijkheden zou kunnen behoren, nu de plaatsing op veel weerstand bij vader, moeder en overige familie stuitte. Op 23 juli 2002 liet het RMPI weten dat 2 psychiaters onafhankelijk van elkaar tot de conclusie waren gekomen dat het meisje alleen voor klinische behandeling in aanmerking komt.


12. Op 6 augustus 2002 is de opname van het meisje in het RMPI gerealiseerd. Er is door de stichting een omgangsregeling met de vader getroffen, die begeleide omgang van elke 14 dagen gedurende 2 uur inhoudt. Er zijn inmiddels belcontacten met de moeder gestart. Het meisje gaat elke 14 dagen in het weekend bij grootouders moederszijde logeren.


13. De plaatsing van het meisje in het RMPI heeft de nodige rust, structuur en veiligheid gecreëerd, waardoor de behandeling kon starten. Het verloop van de plaatsing is kortom gunstig, het gaat goed met het meisje. Invloeden van buitenaf hebben geen gunstige invloed op het behandelingsverloop.

Rotterdam, 22 november 2002

José Vermeer
Directeur Stichting Jeugdzorg Rotterdam / Zuid-Holland Zuid

10 dec 02 12:10