Partij van de Arbeid

GESPROKEN WOORD GELDT!!!

Den Haag, 19 december 2002

Bijdrage van Peter van Heemst (PvdA) aan het plenaire debat over het rapport van de commissie Van den Haak


1. Het rapport van de Commissie Van den Haak doet op indringende wijze verslag van de gebeurtenissen die zijn voorafgegaan aan de dramatische moord op Pim Fortuyn. Wie het gaat lezen weet hoe het afloopt en dat maakt de bevindingen van de Commissie alleen maar beklemmender.

Na de moord op Pim F. is er veel veranderd in dit land. Ik licht er in de context van dit debat een ding uit: waar we vroeger veiligheid van politici als vanzelfsprekend zagen en onveiligheid als uitzondering, zijn we nu bezig om dat om te keren. In die zin zal het nooit meer worden zoals het was. We komen voor de indringende vraag te staan welke maatvoering we bij beveiliging willen gaan aanhouden. Van de briefing die de kamercommissie gisteren gekregen heeft is een voorbeeld van dhr Sietsma in mijn geheugen gegriefd in een land dat tot in zijn vezels van veiligheid is doordrenkt, slaagde een onverlaat er in premier Rabin te vermoorden.

We hebben grote waardering voor het rapport. Het maken van het rapport was bittere noodzaak. Want alleen op basis van een onafhankelijk feitenonderzoek naar de moord op Pim F. is een inhoudelijk oordeel te geven over het doen en laten van alle betrokkenen. Het heeft lang geduurd voor het rapport beschikbaar kwam, maar er ligt een bruibaar en doorwrocht werkstuk op tafel.

Nauwgezet beschrijft de Cie hoe het bestaande stelsel van persoonsbeveiliging in elkaar steekt, wat de feitelijke gang van zaken is geweest in de maanden voorafgaand aan de moord, welke verantwoordelijkheden in het geding zijn en welke conclusies zijn te trekken.

Wij hopen dat het rapport eraan bijdraagt dat de moord op Fortuyn een plek krijgt in het collectieve bewustzijn en we hopen dat de twijfels die over de loop de gebeurtenissen bestonden en bestaan door het rapport kunnen worden weggenomen.

Wij realiseren ons dat in een opzicht elke lezing van de gebeurtenissen voor en op 6 mei 2002 altijd onbevredigend zal blijven: wat op die rampzalige dag is gebeurd is nooit meer terug te draaien.


2. De PvdA fractie heeft er van harte aan meegewerkt om nog voor het kerstreces dit debat op hoofdlijnen te voeren. Het zou onverantwoord zijn om na de verkiezingen - dus met een Kamer in wederom gewijzigde samenstelling- over het rapport te gaan praten. Wel zal een vervolg debat nodig zijn met name om uitvoerig stil te staan bij de algemene aanbevelingen die de Cie doet om de organisatie van de persoonsbeveiliging en de inhoudelijke grondslag ervan grondig te hervormen. Als we die kant op gaan dan hebben we het - in de woorden van Donner en Remkes- in de kern over de vraag "in wat voor samenleving we willen leven".


3. De Commissie komt tot een aantal harde punten van kritiek en de PvdA neemt deze kritiek als basis voor het debat dat wij vandaag voeren. We kunnen niet anders en we willen niet anders. Alleen zo doen we recht aan het grondige werk dat de Cie heeft verricht. Het kabinet heeft in een brief die
dinsdagavond bij de Kamer binnenkwam een uitvoerige reactie op het rapport gegeven, waarbij de twee betrokken ministers op een aantal onderdelen van het rapport een wezenlijk ander geluid laten horen. Dit debat moet duidelijk maken of de stellingen die het kabinet in de brief heeft betrokken overeind blijven.


4. De Commissie maakt duidelijk dat alleen tot een goede beoordeling kan worden gekomen van het optreden van mensen, organisaties, diensten en autoriteiten als we beschikken over een aantal maatstaven die aangeven wat er van iedereen verwacht mag worden. Wij kunnen instemmen met de vier uitgangspunten die zijn geformuleerd voor het algemene stelsel van persoonsbeveiliging: persoonsbeveiliging is primair een verantwoordelijkheid van de individuele burger en de organisaties om hem of haar heen, in de tweede plaats kan de burger zich tot de overheid wenden als een doeltreffende bescherming tegen concrete mogelijke bedreigingen vraagt om de inzet van bevoegdheden waarover de overheid exclusief beschikt (NB het gaat in ons land dus niet om de inschatting van abstracte risico's in de derde plaats wordt bij voorrang de regionale politie ingeschakeld en tot slot zal de burger die de hulp van de overheid inroept er min of meer toe verplicht zijn met haar samen te werken.

Naast dit algemene stelsel bestaat er een bijzonder stelsel. Dat wordt trouwens periodiek herzien. De laatste keer is dat gebeurd in 1999 en naar aanleiding van de aanslag op de WTC torens in New York was een nieuwe aanpassing in voorbereiding genomen. De Cie doet ook dit stelsel uit de doeken en maakt daarbij duidelijk dat personen die eronder vallen niet automatisch recht hebben op persoonsbeveiliging en dat ook voor hen geldt dat er sprake moet zijn van concrete bedreigingen aan hun adres voordat zij voor beveiliging in aanmerking komen. Volgens de Cie is de concrete bedreiging in dit geval niet allen gerelateerd aan fysieke veiligheid, maar kan ook rekening worden gehouden met de ongewenste gevolgen van incidenten voor hun "functioneren in de Nederlandse democratische verhoudingen".

Bij de beoordeling van de bevindingen moeten we twee vragen uit elkaar trekken: hoe heeft het bestaande stelsel, inclusief de daaraan nu geconstateerde tekortkomingen, gefunctioneerd en wat is er binnen dat stelsel fout gegaan of vatbaar voor kritiek.

De Commissie constateert vier zwakke punten in het stelsel: gebrek aan duidelijke criteria, onduidelijke definities, de onbestemde verhouding tussen de ministers van BNZK en J aan de ene kant en de plaatselijke politieoverheden aan de andere kant en de niet-geregelde verhouding tussen de nationale diensten KLPD/AIVD aan de ene kant en de regionale korpsen aan de andere kant als het gaat om de uitwisseling van informatie.

Kunnen de bewindslieden in dit debat op elk van deze punten een reactie geven.


5.De Cie heeft systematisch de incidenten inbeeld gebracht die hebben plaatsgevonden van 20 augustus 2001 t/m 6 mei 2002. Daar zitten een aantal opmerkelijk punten in. (stortvloed aan dreigpost, het meest bizarre bericht, het leven het nooit op het spel gestaan, het telefoongesprek van dierenactivisten en de twee MEPIA-berichten).

De Cie concludeert dat zowel de genoemde incidenten zelf als de context waarbinnen zij zich afspeelden op zichzelf al voldoende reden waren om Fortuyn in de loop van februari-april 2002 te voorzien van een vorm van persoonsbeveiliging die op deze twee elementen zou zijn afgestemd. Later legt zij uit dat het dus gaat om een vorm van beveiliging die gericht is op het tegengaan van taarting en van opstootjes.

De Cie stelt dat de regeling van 1999 ruimte laat om naast het bestaan van een concrete bedreiging ook ander belangen, zoals morele integriteit, een rol te laten spelen bij de toewijzing van beveiliging.

In hun eerder genoemde reactie bestrijden de ministers deze uitleg. Wij vragen hen in dit debat punt voor punt duidelijk te maken waarom zij een andere mening zijn toegedaan. De argumenten in de brief zien er op het eerste gezicht overtuigend uit: binnen het bestaande systeem staan concrete bedreigingen centraal. Maar in het rapport van de Cie wordt - zie de citaten van Docters van Leeuwen- duidelijk gemaakt dat de BVD in bijzondere gevallen besloot de criteria ruimhartig wilde toepassen.


6. Dat deze beveiliging er niet is gekomen wijt de Cie aan twee kwesties: de weinig coöperatieve houding van F. zelf en de gebrekkige organisatie van de overheid inzake de beveiliging van personen.

Zij laat zien waar in haar ogen de schoen wringt.

Pim F. was - als het op beveiliging aan kwam- een vat vol tegenstrijdigheden. LN nam haar verantwoordelijkheid voor beveiliging serieus. De LPF deed niet veel en Leefbaar Rotterdam gooide er met de pet naar.

Politiekorpsen handelden zelf redelijk adequaat, maar de uitwisseling van informatie bleef achterwege. BVD was laks met het maken van een beddreigingsanalyse en ze maakte geen echte analyse doch volstond met een check op aanwezige informatie.

(Is deze tegenstelling schijn of werkelijkheid: wie de hele dag naar satellietfoto's zit kijken en op beeldschermen ziet hoe het weer zich van minuut tot minuut ontwikkeld kan vanzelfsprekend binnen een uur aangeven dat het rond middernacht gaat ijzelen boven de as Zaandan/Assen)

De minister van BZK was op twee fronten actief: hij bevorderde dat er een gesprek tot stand kwam tussen de politie Rotterdam (commissaris de Jong) en F., waarvan hij volgens de Cie pas na 1 ½ maand een terugkoppeling kreeg en hij zette twee keer de TEC/GED aan het werk om de veiligheidssituatie van F. grondig te laten bekijken. De Cie vindt dat hij te afwachtend is geweest bij de check op het resultaat van zijn interventies. En de Cie vindt dat de beweringen van de minister van BZK "dat er geen reden was om te spreken van concrete bedreigingen" (gedaan op persconferentie die op de avond van de moord is gehouden) niet correct zijn geweest.

Op bijna elk van deze punten geeft de brief van Remkes en Donner een weerwoord. We vragen de ministers hun argumenten in dit debat te herhalen en waar nodig nader te onderbouwen. Ik voeg daar twee punten aan toe: waarom wordt er - in mijn eigen woorden- zo gebeten gereageerd op de kritiek die de BVD in het rapport krijgt? Bij de briefing sprak ook de Cie bij monde van dhr. Fijnaut daarover haar verwondering uit. Hij maakte duidelijk dat het rapport niets pretendeert te zeggen over de BVD in het algemeen doch alleen gaat over de kwaliteit van deze twee concrete gevallen.

Blijft de minister bij de opmerkingen in de brief of neemt hij daarvan inmiddels afstand? Zijn reactie in de uitxzending van DHVD/NOVA heeft niet aan duidelijkheid bijgedragen. Heeft de BVD het werk binnen de bestaande regels wel of niet goed gedaan? Beoordelen de minister en de Cie het werk van de BVD met dezelfde maatstaf?

Daarnaast begrijp ik niet dat van de beschouwingen die de ministers schriftelijk hebben gegeven niets is terug te vinden in het rapport, zelfs niet in termen van "je kan er zus, maar ook zo tegen aan kijken".

Tot slot heeft de minister van J vlgs de Cie in de kwestie F. geen actieve rol gespeeld.


7. Het rapport is niet overal even duidelijk of overtuigend. Ik verwijs naar de opmerkingen in de conclusies over wat de minister van BZK en de minister van J wellicht hadden kunnen of moeten doen. Van de Cie had ik bij zo'n vitaal onderdeel een duidelijker kwalificatie verwacht.

Bij de briefing heb ik geprobeerd te achterhalen of waardoor het misverstand is ontstaan of in standgehouden waarvan de Cie zegt dat het uit de weg geruimd had kunnen worden als er rechtstreeks contact zou zijn geweest tussen de minister van BZK en Pim F.

De Cie is aan de ene kant stellig over de kwaliteit van de dreigingsanalyses, terwijl ze aan de andere kant het moet laten bij de opmerking dat ze "niet de indruk heeft gekregen" dat blz 354) bij het maken van die analyses de feitelijkheden werden betrokken waarvan de dienst weet had dan wel uit de media weet had kunnen hebben.