Ministerie van Financiën

Voorzitter van de Tweede Kamer

der Staten-Generaal

Postbus 20018

2500 EA 'S-GRAVENHAGE

Datum Uw brief Ons kenmerk (Kenmerk)

19 december 10-09-2002, WDB 2002-00571 U 2002 Fin-02-374

Onderwerp

Brief van de Nationale Stichting Koophuur

In de bovengenoemde brief vraagt de vaste commissie voor Financiën mij om een reactie op de aangelegenheid die naar voren wordt gebracht in een brief van de Nationale Stichting Koophuur (hierna: de Stichting) te Culemborg d.d. 15 augustus 2002.

In het onderstaande zal ik mijn reactie geven op de brief van de Stichting en vervolgens nader ingaan op het eigenwoningregime van de Wet inkomstenbelasting 2001.

De afgelopen twee jaar heeft de Stichting verscheidene brieven gezonden aan mijn ambtsvoorganger en aan mij. Naar aanleiding hiervan heeft herhaaldelijk overleg plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van de Stichting en ambtenaren van financiën. Aanvankelijk betrof het verzoeken van de Stichting om het oorspronkelijke koophuur-concept ook onder de Wet inkomstenbelasting 2001 onder het eigenwoningregime te laten vallen. Op deze verzoeken is steeds afwijzend gereageerd omdat dit concept niet past binnen de letter en de geest van de huidige eigen woningregeling. Het oorspronkelijke concept van de Nationale Stichting Koophuur hield in dat werd gesteld dat de koper eigenaar zou worden van de binnenkant van zijn woning en een belang kreeg bij een deel van de waardeontwikkeling daarvan, vast te stellen volgens door de Stichting ontwikkelde rekenmethodes. Dit concept is niet verenigbaar met het eigenwoningregime onder de Wet inkomstenbelasting 2001.

In de loop van 2002 heeft de Stichting enkele voorstellen gedaan voor een aangepast concept, soms staande een vergadering met ambtenaren van Financiën. Eén van die voorstellen heeft, zoals de Stichting in haar brief aangeeft, geleid tot een discussie tussen ambtenaren van Financiën. Zelf zie ik dat als een teken van openheid en bereidheid om op een moeilijk terrein toch zo spoedig mogelijk antwoord te geven. Ik betreur het dat een en ander op de Stichting kennelijk negatief is overgekomen. Ik hecht eraan op te merken dat mijn - nog steeds bestaande - bereidheid tot overleg met de Nationale Stichting Koophuur niet betekent dat van de zijde van Financiën actief wordt nagedacht over alternatieve varianten. Het gaat hierbij immers steeds om varianten waarbij de grenzen van het eigenwoningbegrip worden opgezocht. De suggestie van de Stichting dat de verzoeken van de Stichting vast zouden lopen op ambtelijke bureaucratie wijs ik van de hand.

Ik wil in dit verband overigens benadrukken dat ik het van belang vind dat ook minder draagkrachtige kopers de mogelijkheid hebben om, eventueel gefaseerd, een eigen woning te verwerven. Daarvoor zijn echter genoeg instrumenten beschikbaar die wél passen binnen de Wet inkomstenbelasting 2001. Ik doel hierbij onder meer op het maatschappelijk gebonden eigendom (MGE ) en de Wet bevordering eigenwoningbezit. In deze zin heeft ook de vorige staatssecretaris van Volkshuisvesting, de heer Remkes, zich, mede namens mijn ambtsvoorganger, uitgelaten in een brief aan de vaste commissie voor volkshuisvesting van de Tweede Kamer .

Nu inmiddels bijna twee jaar ervaring is opgedaan met de nieuwe eigenwoningregeling is gebleken dat het wenselijk is duidelijk aan te geven waar de grens getrokken moet worden tussen eigenwoningbezit enerzijds en huur of huurequivalente concepten anderzijds. Dit om te voorkomen dat de aanscherpingen die met de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001 in het eigenwoningregime zijn aangebracht weer verwateren. Kernpunt is dat de bewoner een belang van ten minste 50% moet hebben bij de waardeontwikkeling van de woning. Het moet daarbij gaan om een belang dat voortvloeit uit het feitelijke (economische) eigendomsrecht op de woning en niet op een belang dat voortvloeit uit bijvoorbeeld contractuele afspraken of opties met betrekking tot een deel van de woning dat niet feitelijk in (economische) eigendom is. Het belang van de belastingplichtige bij de waardeontwikkeling van de woning is derhalve één van de elementen van het recht van eigendom op grond waarvan de woning hem ter beschikking staat. Ik heb het voornemen deze uitleg op korte termijn in een besluit neer te leggen.

De staatssecretaris van Financiën,

Steven R.A. van Eijck


---

Besluit van 9 november 2001, nr. CPP2001/2136 (VN 2001/62.1.6)

Brief van 20 december 2001, vrom001276