---

Kamervragen en antwoorden
---

Antwoorden op vragen over milieujaarverslag 2001

19-12-2002

Ministerie van Defensie

Postbus 20701

2500 ES Den Haag

Telefoon (070) - 3 18 81 88

Fax (070) - 3 18 78 88

Aan

De Voorzitter van de Tweede Kamer

der Staten-Generaal

Plein 2

2511 CR Den Haag

Datum

Ons kenmerk

Onderwerp

19 decmber 2002

MG2002002632

Vragen over milieujaarverslag 2001 van het ministerie van Defensie (DEF-02-184)

Onder verwijzing naar de brief van de Vaste commissie voor Defensie van 29 oktober jl. bied ik u hierbij aan de antwoorden op de vragen over het milieujaarverslag 2001 van het ministerie van Defensie.

DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE,

Bijlage behorende bij de brief van de Staatssecretaris van Defensie, d.d. 19 december 2002

nr. MG2002002632

Antwoorden op vragen van de Vaste commissie over het milieujaarverslag 2001 van het ministerie van Defensie (DEF-02-184)

1. Waarom is het juist de Defensie Accountantsdienst die het milieubeleid van Defensie toetst en (eventueel) goedkeurt? In hoeverre beschikt deze dienst over de benodigde expertise om, met name, de aangeleverde kwantitatieve milieugegevens op hun merites te beoordelen? (blz. 6)

Antwoord:

De Defensie Accountantsdienst (DEFAC) neemt een wettelijk vastgelegde en onafhankelijke positie in binnen Defensie. Gegeven de gewenste functiescheiding tussen beleid en controle is de DEFAC op dit moment de meest geschikte instantie voor het geven van een onafhankelijke beoordeling van de mate van doelbereiking en de betrouwbaarheid van aangeleverde milieugegevens. Deze taak past volledig binnen het Kwaliteitsplan auditfunctie Rijksoverheid (transitieproces van departementale accountantsdiensten naar auditdiensten om o.a. periodiek onderzoek naar de bedrijfs- en beleidsvoering te verrichten)

Binnen de DEFAC is een kenniscentrum milieu aanwezig. Dit kenniscentrum bestaat uit twee milieu-auditors die naast algemene audit kennis en vaardigheden beschikken over specifieke kennis op het gebied van milieu (opleidingen milieu-accountancy en milieurecht).

2. Waarom komen de krijgsmachtdelen en het Defensie Interservice Commando (DICO) elk met hun eigen milieujaarverslagen en -rapportages? (blz. 9) Antwoord: In het kader van de uitvoering van het milieubeleid, en de controle daarop, zijn de krijgsmachtdelen, Centrale Organisatie en Defensie Interservice Commando verplicht tot een interne voortgangsrapportage. De krijgsmachtdelen, Centrale Organisatie en Defensie Interservice Commando hebben de beleidsvrijheid om deze stap van interne rapportage naar milieujaarverslag te maken. De stap van verplichte interne voortgangsrapportage naar een volwaardig verslag is voor de krijgsmachtdelen en DICO relatief klein, terwijl het uitbrengen van een eigen verslag door hen wordt gezien als een waardevol instrument voor de interne en eventueel externe communicatie over milieuzaken.

3. Waarom mogen, in het kader van de implementatie van milieuzorgsystemen, de krijgsmachtdelen zelf bepalen of ze kiezen voor certificering? (blz. 15) 4. Welke criteria hanteert de regering voor een centrale respectievelijk decentrale aanpak? Heeft de voorgenomen samenvoeging van staven van de krijgsmachtdelen invloed op een meer centrale dan wel decentrale aanpak? (blz. 16) 23 Waarom staat het de krijgsmachtdelen vrij om zelf te bepalen hoe zij de relatie tussen arbo en milieu regelen? Gaat dit in het nieuwe, meer gecentraliseerde beleid veranderen? (blz. 41) Antwoord: Bij het ministerie van Defensie vindt het opstellen en vaststellen van beleid centraal plaats. De uitvoering van het beleid is een decentrale verantwoordelijkheid van de krijgsmachtdelen en het Defensie Interservice Commando. Zij hebben tevens de beleidsvrijheid om aanvullend beleid op te stellen, mits dit niet in strijd is met het centraal vastgestelde beleid. De krijgsmachtdelen zijn, in deze systematiek van decentrale uitvoering van centraal vastgesteld beleid, verantwoordelijk voor de eigen bedrijfsvoering. De invloed van de eventuele samenvoeging van staven is op dit moment nog niet geheel duidelijk. Wel is meer centrale aansturing te verwachten. In de nieuwe, meer gecentraliseerde organisatie zal er wel steeds plaats (moeten) blijven voor decentrale verantwoordelijkheden voor de uitvoering van de vastgestelde taken. Het Defensiemilieubeleid schrijft certificeerbare milieuzorgsystemen voor, certificering is niet verplicht gesteld. De krijgsmachtdelen en het Defensie Interservice Commando kunnen aanvullend op het centrale beleid besluiten om de opgebouwde systemen te laten certificeren. Dit past binnen hun eigen verantwoordelijkheden. De verantwoordelijkheid voor de eigen bedrijfsvoering omvat ook de organisatie om de gestelde doelen te verwezenlijken. Daarbij hebben verschillende bevelhebbers ervoor gekozen om arbo- en milieufuncties organisatorisch aan elkaar te koppelen, vanwege de overlapping bij de dagelijkse werkzaamheden.

Bemoeilijken de taakstellingen die voortvloeien uit het strategisch akkoord (onder meer efficiency en volumekorting op het personeel) op enigerlei wijze het behalen van de milieudoelstellingen? Zo ja, in welk opzicht? (blz. 16) 24 In hoeverre vormen de aangekondigde bezuinigingen een belemmering voor het milieubeleid van de komende jaren? Indien ja, hoe zal hierin worden voorzien? (blz. 42) Antwoord: De milieudoelstellingen uit de Defensie Milieubeleidsnota 2000 blijven onverkort van kracht. Defensie blijft dan ook werken aan het realiseren van deze doelstellingen. In 2003 zal worden bezien op welke wijze de doelstellingen aanpassing behoeven, mede bezien in het licht van de bezuinigingsmaatregelen die voortvloeien uit het Strategisch Akkoord. Het gaat hierbij uitsluitend over doelstellingen die boven de wettelijk voorgeschreven verplichtingen uitgaan. Het streven is deze bevindingen vast te leggen in een nieuwe milieubeleidsnota en deze begin 2004 gereed te hebben. De impact van de bezuinigingen op de milieuprestaties hangt in belangrijke mate af van de bereidheid van Defensie om te investeren in milieuvriendelijke alternatieven. Deze brengen in het algemeen relatief hoge verwervingskosten met zich mee. Doordat de exploitatiekosten lager zijn wordt deze hogere investering echter terugverdiend. Een afweging van de kosten en baten van milieumaatregelen zal in de toekomst een nog grotere rol spelen dan tot op heden.

5. De implementatie van milieuzorgsystemen stagneert, in die zin dat het kunnen sturen en beheersen nog te wensen overlaat. Welke maatregelen neemt de regering om de systemen efficiënter te maken? (blz. 18) Antwoord: Geconstateerd is dat het kunnen sturen en beheersen van de bedrijfsprocessen nog niet overal op het vereiste niveau was, met name omdat zaken nog niet goed op papier omschreven zijn. De implementatie van de milieuzorgsystemen conform de ISO14001 norm omvat het beschrijven van bedrijfsprocessen. Het sturen en beheersen van processen zal daardoor gedurende de implementatie verbeteren. Om deze implementatie zo weinig mogelijk vertraging op te laten lopen, hebben de onderdelen inmiddels extra personele capaciteit ingezet. Andere aanvullende maatregelen worden op dit moment niet nodig geacht.

Begin 2002 zal een overzicht van de milieubelasting kunnen worden gegeven, zo staat op pagina 19. Wanneer is deze informatie beschikbaar? (blz. 19) Antwoord: Het overzicht van de milieubelasting is in het milieujaarverslag opgenomen in de tabel met indicatoren op blz. 45. De genoemde informatie was daarmee beschikbaar. Defensie acht de beschikbare informatie vooralsnog niet voor alle gegevens voldoende betrouwbaar en werkt aan het verbeteren van deze betrouwbaarheid in de toekomst.

6. In het Milieujaarverslag wordt gesteld dat de registratie van milieugegevens niet altijd plaatsvindt op de voorgeschreven wijze. Daarnaast zou sprake zijn van onvoldoende controle, waardoor de betrouwbaarheid van gegevens in het geding is. Kan de regering - zo specifiek mogelijk - aangeven bij welke onderdelen dit het geval is, waarom dit het geval is en hoe dit in de toekomst zal worden voorkomen? (blz. 20) Antwoord: Defensie wil betrouwbare informatie gebruiken bij het registreren van de milieubelasting. Betrouwbare informatie stelt eisen aan de registratie software, de administratieve organisatie en maatregelen van interne controle zoals procedures, instructies, documentatie, verificatie, e.d. Dit soort maatregelen is vanzelfsprekend voor de financiële administratie, maar ontbreekt nog ten dele voor de milieuadministratie, omdat meten en registreren van milieugegevens een betrekkelijk nieuw proces is. Bij alle onderdelen wordt, in samenwerking met DEFAC, gewerkt aan het verhogen van de betrouwbaarheid van gegevens. De belangrijkste maatregelen zijn het verder integreren van het proces van verzamelen, registreren, controleren en rapporteren van gegevens in de reguliere bedrijfsvoeringstructuur. Dit wordt gedaan met behulp van de aanwezige expertise binnen het vakgebied van de financiële administratie en controle. Daarnaast worden geautomatiseerde informatievoorzieningssystemen ingevoerd.

7. In het Milieujaarverslag wordt gesteld dat de belasting van het milieu afhankelijk is van de operationele inzet die gedurende een bepaald jaar van Defensie gevraagd wordt. Wat is gerealiseerd van het voornemen in het Defensie Milieu Beleidsplan (DMB) 2000 om bij aanschaf van nieuw materieel en modificatie van bestaand materieel het meest energiezuinige materieel aan te schaffen? Is er geen sprake meer van een ambitie om dat voornemen te laten bijdragen aan een duurzaam beheer? (blz. 21) Antwoord: Bij de aanschaf en modificatie van materieel maken milieuaspecten waaronder het energieverbruik deel uit van het totaal aan toetsingselementen. Dit is vastgelegd in het Defensie Materieelproces en in aanwijzingen. Voor onroerende zaken wordt het nationale pakket aan maatregelen Duurzaam Bouwen gehanteerd. Bij nieuwbouw en groot onderhoud worden bijvoorbeeld energiezuinige verwarmingsinstallaties toegepast. Het ambitieniveau is in de verslagperiode derhalve niet veranderd.

8. Hoe verhoudt zich momenteel het dieselgebruik door voertuigen ten opzichte van het benzinegebruik door voertuigen ? Is de daling van het verbruik van benzine geheel te verklaren door de stijging van het dieselgebruik ? (blz. 23) Antwoord: In 2001 is door Defensie in totaal 18.600.000 liter diesel en 1.300.000 liter benzine verbruikt. Er is dus ruim 14 keer zoveel diesel als benzine verbruikt. De daling van benzineverbruik is grotendeels te verklaren met de stijging van het dieselverbruik. Diesel wordt niet alleen in voertuigen gebruikt maar ook in vaartuigen en andere installaties (aggregaten). Extra inzet van deze vaartuigen en installaties of inzet van meer van dergelijke systemem leidt tot een toename van diesel die niet voortkomt uit een afname van benzineverbruik.

In welke mate zijn benzinevoertuigen vervangen door voertuigen die diesel als brandstof gebruiken? Hoe moet dat worden gerelateerd aan de ambitie in het DMB 2000 om het meest energiezuinige materieel aan te schaffen? (blz. 23) Antwoord: De gebruikte rapportagesystematiek maakt niet inzichtelijk in welke mate benzinevoertuigen door dieselvoertuigen vervangen zijn. Wel is in het verslagjaar het totaal aantal dieselvoertuigen meer toegenomen dan het totaal aantal benzinevoertuigen is afgenomen. Een richtlijn met afwegingen voor het aanschaffen van het meest energiezuinige materieel wordt op dit moment vormgegeven. De gemiddelde efficiency van dieselmotoren is circa 40%, die van benzinemotoren circa 30%. Dieselmotoren zijn daarmee energiezuiniger dan benzinemotoren.

9. Wat waren de operationele problemen met betrekking tot het Single Fuel Concept? Weegt het prijsvoordeel van het gebruik van kerosine niet langer op tegen de operationele problemen en hogere onderhoudskosten? Hoe verhoudt het loslaten van het Single Fuel Concept zich tot het langjarige streven van de NAVO naar de invoering van slechts één type brandstof? (blz. 23) Antwoord: Het Single Fuel Concept gaat uit van gebruik van een kerosinetype brandstof (F63 en/of F-34). Dit gebruik van kerosine leidt evenwel tot prestatieverlies bij een aantal dieselvoertuigen waarvan de motoren geen overcapaciteit aan maximaal te leveren vermogen hebben. Zo hebben trekker-oplegger combinaties problemen bij het invoegen op de autosnelweg wat tot verkeersonveilige situaties kan leiden. Bij Leopard 2 gevechtstanks leidt het gebruik van kerosine tot een verminderde operationele inzetbaarheid. Het prijsvoordeel weegt niet op tegen de operationele problemen en de hogere onderhoudskosten. Op lange termijn zullen bovengenoemde voertuigen worden vervangen door voertuigen die geschikt zijn voor het gebruik van kerosine. Het langjarig streven van de NAVO naar de invoering van slechts één type brandstof wordt dan ook geen geweld aangedaan.

Waaraan moet het bijzonder grote verschil van de energie-efficiency van de 'rijksvaartuigen' in 1999 ten opzichte van 2000 en 2001 worden toegeschreven? (blz. 24) Antwoord: Bij de omrekening van rapportagegegevens van het jaar 1999 is helaas een fout gemaakt. De correcte waarde voor 1999 is 0.19 m3/vaardag. Het grote verschil is daarmee verdwenen.

10. Waarom is een krijgsmachtdeel - in dit geval de Koninklijke Marine - coördinator voor de defensiebrede inkoop van duurzaam opgewekte elektriciteit? Gaat dit in het nieuwe, meer gecentraliseerde beleid veranderen? (blz. 26) Antwoord: Uit efficiency overwegingen is sinds een aantal jaren binnen Defensie het principe van "Single Service Management" in gebruik. Dit houdt in dat in bepaalde gevallen één organisatiedeel voor geheel Defensie bepaalde taken vervult. De Koninklijke marine heeft in Den Helder een eigen energiecentrale en bezit ook de kennis omtrent energiemanagement en energiedistributie. Om deze reden is in 1999 gekozen om de verantwoordelijkheid voor het energiecontract neer te leggen bij de Koninklijke marine. De verwachting is dat deze coördinerende taak van de Koninklijke marine in de toekomst gecontinueerd zal worden.

11. Was het de bedoeling om Defensie in de pas te laten lopen met de rijksdoelstelling om de uitstoot van Vluchtige Organische Stoffen (VOS) ten opzichte van 1980 te halveren? Is een dergelijk streven nog realistisch gezien de toename van de uitstoot van VOS bij Defensie, zoals aangegeven in figuur 4.7? (blz. 28) Antwoord: Het rijksbeleid dat uitgaat van een halvering van de uitstoot van VOS ten opzichte van 1980 is uitgangspunt van het Defensiebeleid. De omvang van de uitstoot van VOS door Defensie in 1980 is echter onbekend. Ook nu nog is de ontwikkeling in de omvang van de uitstoot van VOS niet geheel duidelijk. De toename van de omvang van uitstoot kan veroorzaakt worden door toegenomen gebruik of een betere registratie. Hoewel Defensie dus een bijdrage wil leveren aan de rijksdoelstelling acht zij dit zonder cijfermatige onderbouwing niet mogelijk. Daarom is ervoor gekozen eerst de precieze omvang van de uitstoot in kaart te brengen (nulmeting). Daarna zal een reductiedoelstelling worden geformuleerd.

12. Zijn ook de geluidscontouren rond gezoneerde terreinen en vergunde inrichtingen anders dan vliegbases niet overschreden? Of vallen deze samen? (blz. 29)

Antwoord:

Voor de gezoneerde terreinen anders dan de vliegvelden kunnen de gegevens omtrent het feitelijk gebruik vergeleken worden met de aan de zonevaststelling ten grondslag liggende gebruiksgegevens. Voor de vergunde inrichtingen zijn geen geluidscontouren vastgesteld. De vergunningvoorwaarden kunnen betrekking hebben op binnen de inrichting uitgevoerde activiteiten of geproduceerd geluid. Gedurende het verslagjaar zijn door het bevoegd gezag op dit aspect bij geen van de terreinen en inrichtingen overschrijdingen geconstateerd.

17. Komt het verregaand terugdringen van het aantal geluidgehinderden rondom vliegbases bovenop het voldoen aan de doelstelling uit het DMB 2000 om geen stijging van geluidshinder bij bepaalde terreinen te laten plaatsvinden?(blz. 29) Antwoord: Ja. Conform de Luchtvaartwet wordt binnen de geluidszones voor startende en landende vliegtuigen een programma uitgevoerd voor het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen aan woningen, scholen en medische inrichtingen. Dit programma brengt het aantal geluidgehinderden binnen deze geluidszones terug en versterkt daarmee de doelstelling.

18. Op dit moment is een wijziging van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 bij de Tweede Kamer aanhangig. Deze wijziging spoort met het Europese beleid, dat erop neer komt dat bepaalde bestrijdingsmiddelen langer gebruikt mogen worden c.q. eerder beschikbaar zullen zijn. Gaat de regering desalniettemin het voornemen om in 2003 te stoppen met het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen uitvoeren? Zo ja, weegt dit op tegen de nadelen die bijvoorbeeld verbonden zijn aan mechanisch borstelen (vaker herhalen met uitstoot als gevolg)? (blz. 30) Antwoord: Ja. Er is een grondige afweging gemaakt van de uitstoot van mechanisch borstelen ten opzichte van het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Mechanisch borstelen beoogt meerdere milieuproblemen te voorkomen die ontstaan bij het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen, zoals bodemverontreiniging, oppervlaktewater- en grondwaterverontreiniging en ophoping van chemische residuen in levende organismen. De extra uitstoot ten gevolge van brandstofverbruik voor mechanisch borstelen op het totaal verbruik van Defensie is verwaarloosbaar. Overigens is mechanisch borstelen niet de enige optie bij alternatief beheer, andere methoden zijn bijvoorbeeld de bosmaaier, de brandmethode en handmatig schoffelen en wieden.

19. 68% van de 3802 locaties is gesaneerd. Om hoeveel procent van de totale

oppervlakte gaat het, en om hoeveel procent van de verwachte kosten? (blz. 30)

20. Wat zijn de financiële gevolgen van de ernstige bodemverontreiniging op defensieterreinen? Welke gevolgen heeft het niet saneren maar slechts beheersen van ernstige verontreiniging voor de waarde van de defensieterreinen? (blz. 30)

Antwoord:

Het programma waarin de bodemonderzoeken en saneringen worden vastgelegd gaat uit van het aantal potentiële verontreinigingslocaties, er wordt niet gerekend met oppervlakten. Tot nu toe is ongeveer M¤140 uitgegeven aan onderzoeken en saneringen. De verwachting bij de start van het programma was dat er in totaal M¤227 (Mfl 500) nodig zou zijn. Een herijking van de verwachte kosten geeft aan dat er nog ongeveer M¤90 nodig is, dus de toenmalige inschatting van 500 miljoen gulden lijkt nog steeds reëel.

Dat betekent dat ongeveer 60% van de verwachte kosten zijn gemaakt.

De totale te verwachten kosten tot 2010 bedragen M¤ 6 voor onderzoeken en M¤ 83 voor saneringen. Dit zijn alle onderzoeken en saneringen die conform het Meerjarenprogramma bodemsanering worden gerapporteerd. Deze rapportage bevat zowel ernstige als niet ernstige verontreinigingen, die in het kader van nieuwbouwprojecten worden verwijderd. De ingeplande kosten voor onderzoek en saneringen van alleen de ernstige verontreinigingen betreffen resp. M¤ 3 en M¤ 77.

Defensie streeft naar het verwijderen van bodemverontreiniging op doelmatige wijze, conform het landelijke saneringsbeleid. Dit kan in een aantal gevallen middels beheersing gerealiseerd worden. Bij beheersing wordt de verontreiniging niet afgegraven maar vindt ter plaatse biologische sanering plaats (doorgaans met van nature aanwezige bacteriën). Dit proces wordt door regelmatige monstername in de gaten gehouden. Indien nodig worden aanvullende maatregelen genomen.

Na 30 tot 40 jaar zal de verontreiniging verdwenen zijn en heeft het terrein dezelfde waarde als het zou hebben gehad indien er geen vervuiling was geweest.

21. Waarom is een krijgsmachtdeel - in dit geval de Koninklijke Luchtmacht - coördinator voor de defensiebrede Standard North Atlantic Treaty Organization (NATO) agreement "Joint NATO doctrine for Environmental Protection during NATO led Operations and Training"? Gaat dit in het nieuwe, meer gecentraliseerde beleid veranderen? (blz. 39) Antwoord: Genoemde Standardization Agreement (STANAG) wordt door een van de deelnemende landen van de Environmental Protection Working Group (EPWG) beheerd, de `custodian'. Nederland neemt deel aan deze werkgroep, omdat ook internationaal het belang van goed milieubeleid wordt ingezien. Ten tijde van de start van dit project rond 1997 heeft Nederland zich aangeboden als `custodian'. De inschatting was toen dat deze STANAG voornamelijk zou gaan over hoe het aspect milieu in een militaire operatie (training, peacekeeping of oorlog) kan worden meegenomen. Daarmee raakt het de bedrijfsvoering van de krijgsmachtdelen tijdens operationeel optreden. Het lag daarom voor de hand om dit traject door een krijgsmachtdeel te laten trekken. De Koninklijke luchtmacht beschikte over de benodigde personele capaciteit. Om die reden berust de coördinatie bij de Koninklijke luchtmacht. De gevolgen van de nieuwe, meer gecentraliseerde inrichting van de organisatie zijn nog niet geheel duidelijk. Een meer gecentraliseerde aanpak op dit onderwerp is niet uitgesloten, ook omdat inmiddels tijdens meerdere uitzendingen oplossingen voor milieuzaken gevonden moesten worden. Er is daarom behoefte aan structurele, centraal vastgestelde richtlijnen voor het omgaan met milieuaspecten tijdens acties in het buitenland. Hiermee kan dan tijdens het planningsproces, dus voorafgaand aan de werkelijke uitzending, rekening gehouden worden.

22. Kan de regering, bij benadering, aangeven hoeveel er wordt bespaard door milieuzorg? (blz. 40) Antwoord: Milieuzorgsystemen helpen organisaties bij het voorkomen en beperken van milieurisico's en leiden in die zin tot kostenbesparingen. Daarbij kan gedacht worden aan minder kosten voor afvalverwerking, sloopkosten, afstotingskosten, etc.. Verder zorgen verminderd energieverbruik, verminderd gebruik van grondstoffen en kleinere hoeveelheden te verwijderen afval ook voor lagere kosten. Ook worden potentiële saneringskosten voorkomen (bijvoorbeeld kosten voor bodem- en asbestsanering). Investeringen in besparende maatregelen (bijvoorbeeld spaarlampen, HR ketels, dubbel glas) verdienen zich terug door lagere exploitatiekosten. Daarnaast hebben milieuzorgsystemen een positieve invloed op de bedrijfsvoering. Bedrijfsprocessen worden in het kader van milieuzorg structureel en zorgvuldig in kaart gebracht. Daarbij komen regelmatig deelaspecten aan het licht die aangepakt kunnen worden om de efficiency van de bedrijfsvoering te bevorderen. Dat leidt weer tot kostenbesparingen voor de gehele organisatie. De precieze opbrengsten zijn in het kader van milieuzorg nog niet berekend. Tijdens de totstandkoming van de nieuwe milieubeleidsnota van Defensie gedurende het komend jaar zal gewerkt worden aan het verkrijgen van dit inzicht.

23. Waarom staat het de krijgsmachtdelen vrij om zelf te bepalen hoe zij de relatie tussen arbo en milieu regelen? Gaat dit in het nieuwe, meer gecentraliseerde beleid veranderen? (blz. 41) Antwoord: Zie het antwoord op vraag 3

24. In hoeverre vormen de aangekondigde bezuinigingen een belemmering voor het milieubeleid van de komende jaren? Indien ja, hoe zal hierin worden voorzien? (blz. 42) Antwoord: Zie het antwoord op vraag 5

25. Het verbruik van de motor- en bromfietsen vertoont een bijzondere schommeling (1999: 4,13 2000:2,63 2001:5,03). Wat veroorzaakt deze schommeling en hoe komt het dat het verbruik in 2001 zo hoog is? (blz. 45)

Antwoord:

Gebleken is dat er een fout in één van de gebruikte formules zat. De waarde van het jaar 2000 was daardoor foutief. Deze moet zijn 5,22. Daarmee is de schommeling verdwenen. Correctie van de database heeft inmiddels plaatsgevonden.

26 Volgens het rapport is het waterverbruik met 500.000 m3 gestegen. Dat zou neerkomen op bijna 7 m3 per personeelslid (gerekend naar 73.000 personeelsleden, waarbij elk personeelslid evenredig berekend wordt). Zijn er nog meer oorzaken aan te wijzen voor het gestegen waterverbruik dan die, die in het rapport worden genoemd (legionella-doorspoelingen en meer aanwezigheid in de kazernes)? Kan de regering nauwkeuriger de stijging van het waterverbruik aangeven en onderbouwen? (blz. 7, 21 en 30)

Antwoord:

Het totale waterverbruik van Defensie valt in twee categorieën uiteen: het leidingdrinkwaterverbruik en het grondwaterverbruik. Beide verbruiken zijn in 2001 gestegen t.o.v. 2000.

Het relatieve leidingwaterverbruik van Defensie is gestegen met 6 m3/persoon(fte). Een aanvullende oorzaak, naast de in het milieujaarverslag opgenomen oorzaken is een verbeterde registratie van het werkelijke verbruik. Daarnaast zijn enkele nieuwe locaties in gebruik genomen met extra waterverbruik tot gevolg.

Het licht gestegen grondwaterverbruik in 2001 wordt verklaard door een vollediger opgave van hoeveelheden door enkele onderdelen. Ook hier ontbrak een aantal locaties in de rapportage over 2000.

Nieuws Ministerie van Defensie